Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: West Vlisterdijk 43, Vlist
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1931.BPW2311BG020-ON01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het erf aan de West-Vlisterdijk 43 te Vlist was voorheen in gebruik ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Echter zijn de gronden op dit moment niet meer op deze wijze in gebruik. Vanwege de beëindiging van de agrarische activiteiten wenst de initiatiefnemer de voormalige bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning en te splitsen in twee woningen, al dan niet in combinatie met niet-reële grondgebonden agrarische bedrijven en nevenactiviteiten.
 
Ter plaatse geldt het bestemminsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', vastgesteld op 15 december 2015, waarbinnen het plangebied is voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden' met een bouwvlak. In de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' is in artikel 3.7.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die mogelijk maakt om bij de beëindiging van een agrarisch bedrijf het agrarisch bouwvlak te voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf'. Daarnaast is er in artikel 45.2 onder a de wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het splitsen van gebouwen met de aanduiding 'karakteristiek' in meerdere woningen toestaat. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat deze ontwikkeling past binnen deze wijzigingsbevoegdheden en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
  
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Krimpenerwaard en maakt onderdeel uit van de lintbebouwing langs de West-Vlisterdijk, in de kern Vlist. Het plangebied is kadastraal bekend onder de kadastrale gemeente Vlist, sectie A, perceelnummer 1175 en delen van perceelnummers 854 en 1176 . Het plangebied is gelijk aan het kadastrale perceel uit het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)'. De oppervlakte hiervan is ca. 6.000 m².
 
De navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.
 
Globale ligging plangebied (plangebied rood omcirkeld, bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
Globale begrenzing plangebied (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het geldend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Krimpenerwaard op 15 december 2015. De betreffende gronden zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', vastgesteld op 29 januari 2019.
 
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', ter plaatse van het plangebied.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
 
Binnen het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden'. De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor reële grondgebonden graasdierbedrijven, agrarisch aanverwant gebruik zoals het beweiden van dieren en het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is de planlocatie voorzien van een bouwvlak. Per bouwvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Binnen het bouwvlak is de bedrijfswoning daarnaast voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'. Verder bevat het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3'. De hiervoor aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Tevens is het grootste gedeelte van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1'. De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het 'dorpsgezicht Vlist (inclusief Bonrepas)'.
 
Vanwege de beëindiging van de agrarische activiteiten is de initiatiefnemer voornemens om de voormalige bedrijfswoning te wijzigen naar een reguliere woonfunctie. In artikel 3.7.2 van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een agrarisch bouwvlak te voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf'. De hiervoor aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor wonen ter plaatse van de toegestane bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met niet-reële grondgebonden agrarische bedrijven, alsmede voor de nevenfuncties als bedoeld in artikel 3.1.2 onder a tot en met n, onder de voorwaarden als genoemd onder 2 tot en met 11. Gerelateerd hieraan kan de bebouwing voorzien van de aanduiding 'karakteristiek' op grond van artikel 45.2 onder a gesplitst worden in meerdere woningen, mits er voldaan wordt aan de bijbehorende voorwaarden. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheden.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid en de relevante wet- en regelgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
 
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de West-Vlisterdijk 43 gelegen aan de Vlist. De kern Vlist maakt onderdeel uit van de gemeente Krimpenerwaard. Kenmerkend voor de Krimpenerwaard is het polderland bestaande uit veenweiden en lintbebouwing. De kern Vlist is ontstaan langs de rivier de Vlist, die ten oosten van het plangebied ligt. De kern Vlist is een langgerekt ontginningsdorp en stroomruglint dat als beschermd dorpsgezicht is aangewezen. Het plangebied ligt volledig in het beschermd dorpsgezicht. De West-Vlisterdijk betreft een dijklint. Deze wegen zijn georiënteerd op het water waar de verkavelingsrichting haaks op staat. Naast de percelen zijn vaak watergangen gelegen. 
  
De onderstaande afbeelding toont het vooraanzicht van de planlocatie en de directe omgeving in de huidige situatie.
 
Vooraanzicht huidige situatie (bron: google.com/maps) 
 
Op het perceel aan de West-Vlisterdijk 43 was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd. Echter zijn de gronden op dit moment niet meer als dusdanig in gebruik. De initiatiefnemers hebben een aantal jaren geleden afstand gedaan van hun vee en daarmee is de actieve alledaagse bedrijfsvoering gestopt. De gronden zijn bebouwd met één voormalige bedrijfswoning, die is aangeduid als karakteristiek in het bestemmingsplan en verschillende voormalige agrarische opstallen. Aan de noordzijde en zuidzijde van het plangebied zijn afwisselend agrarische en woonpercelen aanwezig en zet het lint zich voort. Aan de westzijde van het plangebied zijn voornamelijk (voormalige) agrarische graslanden aanwezig. 
 
2.2 Toekomstige situatie
De eigenaren van de gronden aan de West-Vlisterdijk 43 en tevens initiatiefnemers hebben rond 2017 afstand gedaan van hun vee en hebben vervolgens de alledaagse agrarische bedrijfsvoering beëindigd. In 2020 zijn tevens alle fosfaatrechten verkocht. Dit is gedaan omdat het economisch perspectief van het bedrijf ontbrak, het bedrijf heeft nooit een schaalvergroting doorgemaakt en de locatie is daardoor niet geschikt voor een uitbreiding die economisch rendabel is.
 
Initiatiefnemer is voornemens om de voormalige bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning, waarbij de bestaande agrarische opstallen behouden zullen blijven. Om dit mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7.2 uit het geldende bestemmingsplan. Ter plaatse van het agrarisch bouwvlak wordt de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' toegevoegd. Voor de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' geldt dat 'wonen' mogelijk is ter plaatse van de toegestane bedrijfswoning.
 
Naast het wonen zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' niet-reële grondgebonden agrarische bedrijven en nevenactiviteiten toegestaan. Onder nevenactiviteiten worden de functies van artikel 3.1.2 onder a tot en met n verstaan, waarbij voldaan moet worden aan de voorwaarden als genoemd in artikel 3.1.2 onder 2 tot en met 11.
 
Initiatiefnemer is daarnaast voornemens om de bedrijfswoning te splitsen in twee woningen. Op basis van artikel 45.2 kan de woning gesplitst worden. Daarvoor geldt wel dat de gebouwen voorzien moeten zijn van de aanduiding 'karakteristiek', dit is voor de bebouwing uit het voorliggende plan het geval. In toelichting paragraaf 3.3.1 wordt het plan nader getoetst aan de wijzigingsbevoegdheden.
 
Het voorgenomen plan betreft slechts de functiewijziging en splitsing van de bedrijfswoning. De bestaande bebouwing zal behouden blijven en er vinden voorlopig geen fysieke ingrepen anders dan inpandige verbouwingen plaats. Onderstaande afbeeldingen tonen de beoogde wijze van splitsen van de voormalige bedrijfswoning. Het gearceerde deel is het bestaande woongedeelte dat ongewijzigd zal blijven.
 
Beoogde wijze van splitsen voormalige bedrijfswoning, begane grond (bron: Verstoep)
 
Beoogde wijze van splitsen voormalige bedrijfswoning, begane grond (bron: Verstoep)
 
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
       
Planspecifiek
Het beoogde plan is in lijn met de prioriteiten, in het bijzonder sterke en gezonde steden en regio's. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan valt niet binnen een van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro vloeien dan ook geen specifieke randvoorwaarden voort voor onderhavig plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 nieuwe woningen. Omdat de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn gestaakt, is het planvoornemen om de bestaande bedrijfswoning om te zetten tot een een reguliere woning en te splitsen in twee woningen. Hierbij blijft de oppervlakte aan bebouwing gelijk aan de bestaande situatie, maar wordt er wel een extra woning mogelijk gemaakt. Daarmee neemt het ruimtebeslag niet toe. Onderhavige ontwikkeling is daarmee niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
 
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meest recente versie van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen: 
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.   
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendig meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving   
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
  • Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
  • Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling. 
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Navolgend worden de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' is het plangebied aangewezen als 'bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzetting' en 'rivierdeltacomplex - rivierklei/veen'. Bij ontwikkelingen in het rivierengebied dient het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar gehouden te worden. De onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap worden bij ontwikkelingen herkenbaar en in stand gehouden. Binnen het plangebied is er geen verschil tussen komgronden en oeverwallen en zijn geen onregelmatige patronen en reliëf herkenbaar. Daarnaast blijft de bebouwing in het plangebied behouden en worden er slechts beperkt aanpassingen gedaan aan de inrichting van het terrein, dit zal geen negatief effect op het landschap hebben.
     
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Door de ligging aan het lint van de Wets-Vlisterdijk zijn de richtpunten van 'linten' van belang. Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwingsconcentraties langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Bij een dijklint staan woningen op of tegen de dijk, er is weinig ruimte voor nieuwe bebouwing aan de dijk. Dit is bij het voorliggende plan ook het geval. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn een aantal richtpunten voor de linten van toepassing: 
  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuw ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor de historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.
De ontwikkeling van het plangebied sluit aan bij de huidige korrel, profiel en transparantie en heeft respect voor de historische gaafheid. Voorliggende plan betreft de functiewijziging en splitsing van een bedrijfswoning. Er wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd en de inrichting van het gebied blijft vrijwel identiek aan de huidige situatie. Hiermee wordt het karakter van het lint zoveel mogelijk in stand gehouden.
 
Het plangebied bevindt zich daarnaast in een veen(weide)landschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de verkavelingspatronen. De relevante richtpunten voor het veen(weide)landschap zijn: 
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/linten en niet in de veenweidepolders. 
In het voorgenomen plan wordt het huidige verkavelingspatroon in stand gehouden, er zijn geen wijzigingen voorzien die het verkavelingspatroon aanpassen. Het plangebied kent in de huidige situatie een typische inrichting van een boerenerf, dit karakter blijft behouden omdat de bebouwing behouden blijft.
 
Laag van de beleving
De kaart 'Laag van de beleving' geeft weer dat het plangebied in een stiltegebied is gelegen. In de stiltegebieden is alleen ruimte voor 'gebiedseigen' geluid. Het voorgenomen plan resulteert niet in een verslechtering van de geluidsgeneratie.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voornoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Krimpenerwaard'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
 
Herkenbaar waterrijk veen(weide)
Het plangebied is gelegen in een veenweide met rivierinvloed. De veenweidepolders lopen door tot aan de rivierdijken. Hier is het hoogteverschil geleidelijk en is er geen duidelijke oeverwal te onderscheiden. Het contrast van de verdichte dijklinten op de oeverwal en het open veenweidegebied dient beleefbaar te zijn. Doorzichten over opstrekkende verkaveling vanaf de wegen op de dijk moeten zoveel mogelijk behouden blijven. Met de beoogde ontwikkeling blijft het contrast tussen het dijklint en het open veenweidegebied behouden, dit geldt ook voor de doorzichten.
 
Onderscheidend rivierengebied (Vlist)
Het plangebied is gelegen aan de Vlist. Dit is een veenrivier met kronkelend verloop in contrast met lange rechte lijnen van de ontginningslijnen. Karakteristiek zijn kleine voorlanden met boomgaarden en rietoevers langs de kades. Op een eiland in de Vlist ligt het restant van de Koeneschans, een onderdeel van de Oude Hollandse Waterlinie. De ambities voor dit gebied zijn het zicht vanaf de wegen op het water handhaven en versterken. Daarnaast ook het handhaven van het karakteristieke profiel met groene kades en kleine voorlanden. Het voorliggende plan ziet toe op de functiewijziging en splitsing van bestaande bebouwing. Dit heeft geen invloed op de ambities voor de Vlist.
 
Weg door stad en land
Alle rivierdijken zijn toegankelijk waarbij de weg op de kruin van de dijk ligt. Het profiel en de continuïteit van de dijk dient behouden te blijven. Voor de beleefbaarheid van het landschap wordt de weg op de kruin van de dijk gehouden. Onderhavig initiatief heeft geen invloed op de weg. De huidige kwaliteiten van de weg op de dijk blijven dan ook behouden.
 
Linten blijven linten
Het plangebied ligt aan de Vlist. Het voormalige veenriviertje diende als ontginningsas voor het middengebied. De slingerende verloop zorgt voor veel hoekverdraaiingen met steeds wisselende doorzichten. De rivier met kleine voorlanden, in gebruik als boomgaarden, overtuinen, rietlanden, zorgt voor een landschappelijk beeld. Bebouwing ligt meestal parallel aan verkaveling, maar is in sterke bochten van de weg ook georiënteerd op de rivier. Dit creëert een kleinschalig en gevarieerd beeld. In het centrale deel staat de bebouwing aan weerskanten van de Vlist en aan de uiteinden staat slechts aan een kant bebouwing. De ambities voor dit gebied zijn het koesteren van de gaafheid van het historische ensemble en de karakteristieke bebouwing van het beschermde gezicht Vlist. Het contrast tussen het verdichte lint en de aan weerskanten daar achterliggende grote open veenweide gebieden behouden. Het voorliggende plan ziet toe op een functiewijziging van de bedrijfswoning naar een reguliere woning en de splitsing in twee woningen. Het karakter van het lint blijft daardoor intact.
 
Identiteitsdragers van Zuid-Holland
Het plangebied is gelegen in het beschermd gezicht lintdorp Vlist. Een beschermd gezicht is door het rijk aangewezen als een gebied dat van algemeen belang is door de cultuurhistorische waarde. Het beschermde gezicht Vlist maakt deel uit van de Oude Hollandse Waterlinie. Bij ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de bijzondere status, de cultuurhistorische waarde en de ruimtelijke structuur van het gebied.
 
De Oude Hollandse Waterlinie (OHW) is de eerste belangrijke verdedigingslinie van Nederland geweest en is na de inval van de Franse troepen in 1672 geperfectioneerd. Door het gebied onder water te zetten kwam een verbinding tot stand tussen de inundatiegebieden ten noorden van de Hollandsche IJssel en ten zuiden van de Lek (Nieuwpoort). De Oost- en de verstevigde West-Vlisterdijk hielden het water tegen waarmee de Lopikerwaard onder water was gezet. Fysieke elementen die aan de linie herinneren zijn de vestingstad Schoonhoven, het tracé van de Franse kade (de kade zelf is geslecht), de dijk langs de Vlist en een voormalig verdedigingswerk bij de Schansbrug: de Koeneschans. De Koeneschans lag als schanseiland in de Vlist om de hoog en droog gelegen Slangeweg naar het oosten te verdedigen. Bij de ontwikkeling van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in de 19e eeuw, die meer naar het oosten ligt, verloor de OHW zijn functie. Het gevolg daarvan was dat vrijwel alle onderdelen in de loop der jaren verdwenen of minder zichtbaar zijn geworden.
 
Het voorliggende plan heeft geen impact op de herkenbaarheid van de Oude Hollandse Waterlinie. Er vindt namelijk een functiewijziging plaats van de bedrijfswoning, die wordt omgezet naar een reguliere woning en vervolgens de splitsing van deze woning. Bij deze ontwikkeling worden geen nieuwe gebouwen gerealiseerd en wordt de inrichting van het plangebied ook niet grootschalig gewijzigd.
 
Rust en stilte
Het plangebied bevindt zich in een stiltegebied. De stiltegebieden zijn de luwe gebieden met beperkte verstedelijking. In de door de provincie aangewezen stiltegebieden is alleen ruimte voor gebiedseigen geluid. Als gevolg van het toevoegen van één woning zal er slechts een beperkte toename aan geluid zijn. Hiermee wordt bijgedragen aan de belevingskwaliteit van het stiltegebied.
 
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit verbetert en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland op 1 april 2023 in werking getreden. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van het provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsvisie. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
   
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
 
Beschermingscategorie
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waarvoor beschermingscategorie 3 geldt. In artikel 6.9a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een locatie in het buitengebied in een ruimtelijke ontwikkeling kan voorzien, mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig worden aangetast. In de motivering moeten de volgende kwaliteiten betrokken worden:
  1. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
  2. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
  3. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
  4. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de functiewijziging van een bedrijfswoning naar een reguliere woning en de splitsing hiervan. Daarmee zijn er geen aanpassingen aan de inrichting voorzien en blijft de huidige situatie gehandhaafd. De openheid en de structuur van het landschap zullen niet negatief beïnvloed worden.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling kleiner dan 3 hectare is. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening.
 
Stiltegebied
Het plangebied is gelegen in een stiltegebied. Voor de stiltegebieden geldt dat er regels gesteld zijn ter zake van het voorkomen of beperken van geluidhinder. De Omgevingsverordening bevat regels ter bescherming van de stiltegebieden. De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van een bedrijfswoning en splitsing van deze woning. Er wordt daarmee een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse gestopt. Daarmee is ten opzichte van de huidige situatie mogelijk zelfs een afname van geluid. De ontwikkeling is daarnaast gebiedseigen en vormt de ligging in het stiltegebied geen belemmeringen voor het initiatief.
 
Archeologie en Romeinse Limes
Het plangebied is deels gelegen in een gebied met een (zeer) hoge archeologische waarden. In artikel 6.27 zijn hiervoor regels opgenomen. "Een bestemmingsplan voor gronden met een hoge of zeer hoge archeologische waarden, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld, bevat bestemmingen en daarbij behorende regels die bekende archeologische waarden beschermen." Het voor liggende plan bestemd de gronden als zodanig, tevens worden er geen (graaf)werkzaamheden voorzien die de aanwezige archeologische waarden kunnen verstoren.
 
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte.
Wateroverlast
Uit de klimaatatlas blijkt dat er in het plangebied geen sprake is van wateroverlast bij extreme neerslag. Er wordt met het plan voldaan aan richtlijnen met betrekking tot waterberging. Dit wordt nader beschreven in toelichting paragraaf 4.3.
 
Overstroming
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat er een zeer kleine kans (1/3.000 tot 1/30.000 per jaar) is op overstroming in het plangebied. Het aspect overstroming is niet specifiek van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
 
Hitte
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat de temperatuur in het plangebied warmer is dan in de omgeving. Dit komt zeer waarschijnlijk omdat in het plangebied relatief veel verharding (gebouwen en terrein verharding) aanwezig is. Met het voorliggende plan wordt er geen bebouwing toegevoegd of verwijderd. Het is aannemelijk dat de temperatuur in het plangebied hierdoor gelijk blijft. Mogelijkheden om terrein verharding te saneren en daarmee het gebied te vergroenen zullen bekeken worden. De temperatuur in het gebied kan hierdoor mogelijk licht afnemen.
 
Droogte
Om droogte tegen te gaan is het belangrijk om water zo veel mogelijk te laten infiltreren. Vanwege de ligging en de inrichting direct rondom het plangebied wordt verwacht dat droogte geen grote risico's oplevert voor het plangebied. Onderhavig plan houdt rekening met de risico's van klimaatverandering.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Wijzigingsbevoegdheid
In de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' is binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.7.2) opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het toevoegen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' aan een bestaand bouwvlak, met dien verstande dat:
  1. er geen sprake meer dient te zijn van een reëel agrarisch bedrijf; burgemeester en wethouders kunnen hieromtrent schriftelijk advies inwinnen bij een agrarisch deskundige zoals de Stichting Agrarische Beoordelingscommissie;
  2. de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering mogen worden belemmerd.
Daarnaast is in de algemene regels van het bestemmingsplan nog een wijzigingsbevoegdheid (artikel 45.2 lid a) opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
  1. het splitsen van gebouwen met de aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke bouwaanduiding - monument' in maximaal 3 wooneenheden onder de voorwaarden dat:
    1. de woning(en) en bijbehorende erfbebouwing voldoen aan het bepaalde in de bestemming 'Wonen' van deze regels;
    2. de inhoud per wooneenheid minimaal 300 m3 bedraagt;
    3. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
    4. de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
    5. ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
    6. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving in verband met externe veiligheid en hoogspanningslijnen; 
Planspecifiek   
Vanwege de beëindiging van de agrarische activiteiten wordt met het voorliggende wijzigingsplan een bestaand agrarisch bouwvlak voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf', tevens wordt de voormalige bedrijfswoning gesplitst in twee wooneenheden. Navolgend wordt toegelicht dat er wordt voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden.   
 
Wijzigingsbevoegdheid 3.7.2.
Er geen sprake meer dient te zijn van een reëel agrarisch bedrijf; burgemeester en wethouders kunnen hieromtrent schriftelijk advies inwinnen bij een agrarisch deskundige zoals de Stichting Agrarische Beoordelingscommissie
De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn reeds beëindigd, het ontbrak het bedrijf aan toekomst perspectief. Er waren te grote investeringen nodig aan met name de stallen om het een toekomst bestendig bedrijf te houden. Sindsdien is er geen agrarisch bedrijf meer actief geweest en het opnieuw opstarten van een agrarisch bedrijf is tevens niet aannemelijk.
 
De bestaande bebouwing is ongeschikt voor het weer opstarten van een economisch rendabel reëel agrarisch bedrijf. Er behoort te weinig grond bij het voormalige agrarische bedrijfsperceel voor een volwaardig bedrijf, waardoor er geen sprake meer kan zijn van een grondgebonden veehouderij. Schaalvergroting en aangescherpte (milieu)eisen in de agrarische sector maken het niet aannemelijk dat zich in de toekomst nog een agrarisch bedrijf zal kunnen vestigen op de planlocatie.
 
Onder een reëel agrarisch bedrijf wordt een agrarisch bedrijf verstaan dat, gelet op het aantal dieren, de hoeveelheid grond en/of de inrichting past bij ten minste een halve arbeidskracht. De hoeveelheid grond rondom het erf, de kenmerken van de bebouwing (staat en inrichting) zijn redenen waarom een halve arbeidskracht niet in verhouding staat tot de beperkte bedrijfsmogelijkheden.
 
Gezien het voorgaande ligt een ander gebruik dan een gebruik voor agrarische doeleinden voor de hand. Het voorliggende wijzigingsplan maakt dit mogelijk.
 
De omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering mogen worden belemmerd
In toelichting paragraaf 4.2.5 wordt nader ingegaan op het aspect 'bedrijven en milieuzonering' en in hoeverre de beoogde ontwikkeling nadelig effect heeft op de in de nabijheid gevestigde bedrijven. Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen verwacht worden.
 
Wijzigingsbevoegdheid 45.2 lid a
Het voorliggende plan maakt de splitsing van de voormalige bedrijfswoning in twee woningen mogelijk.
Ad 1) De woningen en bijbehorende erfbebouwing voldoen aan het bepaalde in de bestemming 'Wonen' van de regels uit het geldende bestemmingsplan
Ad 2) In toelichting paragraaf 2.2 zijn de plattegronden van de nieuwe woningen weergegeven, daaruit blijkt dat de woningen een inhoud hebben van minimaal 300 m³.
Ad 3) Ten behoeve van het voorliggende plan is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd, de uitkomsten van dit onderzoek zijn weergegeven in toelichting paragraaf 4.2.2. Hieruit blijkt dat er voor beide woningen wordt voldaan uit de eisen van de Wet geluidhinder.
Ad 4) In toelichting paragraaf 4.2.5 wordt nader ingegaan op het aspect 'bedrijven en milieuzonering' en in hoeverre de beoogde ontwikkeling nadelig effect heeft op de in de nabijheid gevestigde bedrijven. Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen verwacht worden.
Ad 5) In toelichting hoofdstuk 4 zijn de diverse milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld, zoals bodem, geluid, bedrijven en milieuzonering. Hieruit blijkt dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Ad 6) In toelichting paragraaf 4.2.4 is ingegaan op het aspect externe veiligheid. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn vanuit dit aspect voor het voorliggende plan.
 
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheden. Het college kan dan ook door middel van het voorliggende wijzigingsplan de bestemming wijzigen.
 
3.3.2 Omgevingsvisie Krimpenerwaard
In de Omgevingsvisie Krimpenerwaard, die de raad van de gemeente Krimpenerwaard op 14 juli 2021 heeft vastgesteld, geeft de gemeente aan wat zij belangrijk vindt voor de fysieke leefomgeving. Kenmerkend in de visie is het 'ja, tenzij'-principe. Dit betekent dat de gemeente positief staat tegenover nieuwe initiatieven en samen met initiatiefnemers kijkt hoe deze gerealiseerd kunnen worden. De omgevingsvisie is daarmee de lat waarlangs de initiatieven worden gelegd.
 
Om de omgevings- en ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Krimpenerwaard ook voor de toekomst te borgen, heeft de gemeente in de omgevingsvisie aangegeven wat de gemeente en gemeenschap de belangrijkste waarden binnen de Krimpenerwaard vinden. Dit worden de “Krimpener-waarden” genoemd. De “Krimpener-waarden” zijn als volgt opgedeeld: 
  • Waarden van heel de Krimpenerwaard;
  • Waarden per gebied;
  • Waarden van de kernen. 
De waarden van heel de gemeente Krimpenerwaard worden beschreven aan de hand van verschillende thema's, de waarden per gebied worden beschreven per gebied en de waarden van de kernen staan beschreven in het rapport 'Koers en Kader Krimpenerwaard'.
 
In het derde hoofdstuk van de omgevingsvisie komen de visie en speerpunten aan bod. Hierin worden voor verschillende deelgebieden de speerpunten aangegeven. Deze speerpunten worden verderop in de omgevingsvisie toegelicht. In het laatste hoofdstuk van de visie beschrijft de gemeente hoe ze de geest van de Omgevingswet tot uitvoer wil brengen. De gemeente Krimpenerwaard ziet de Omgevingswet als kans om meer te werken vanuit wensen en signalen vanuit de samenleving en vertrouwen en minder vanuit regels.
 
Krachtig buitengebied
Het buitengebied van de Krimpenerwaard is bijzonder en waardevol, maar staat voor uitdagingen. Hoe behouden we de kwaliteiten van het buitengebied, houden we droge voeten, hoe gaan we om met de ontwikkelingen in de landbouw, de vraag naar duurzame energie en de vraag naar ruimte voor bebouwing? Het antwoord op deze vragen is niet voor het hele buitengebied hetzelfde. Daarom zijn er ook verschillen aangegeven in de gebieden. Deze gebieden zijn weergegeven op de richting- en ruimtekaart. Per gebied is aangegeven waar de gemeente op inzet en welke speerpunten van belang zijn.
 
Planspecifiek
Het plangebied behoort volgens de kansenkaart tot het gebied 'veenweide'. Een deel van de Krimpenerwaard is landschappelijk waardevol, rustig en er zitten veel weidevogels. Zo is de omgeving van het plangebied aangewezen als 'stiltegebied'. De boeren beheren hier voor een deel het veenweidelandschap. Het gebied is gevoelig voor bodemdaling en de wegen zijn smal. Daarom zet de gemeente hier in op innovatieve manieren om met deze uitdagingen om te gaan. Hierbij wordt rekening gehouden met landschappelijke waarden. 
   
Het voor de betreffende ontwikkeling relevante speerpunt voor het gebied 'veenweide' is 'versterken van de linten'. Voor de linten is zicht op het landschap belangrijk. Het gebruik van bebouwing, erven en wegen verandert door ontwikkelingen in het buitengebied. Ontwikkeling in de linten dienen bij te dragen aan het behoud van de linten. Nieuwe functies komen bij voorkeur in bestaande bebouwing of in plaats van bestaande bebouwing. Met de beoogde ontwikkeling wordt de kwaliteit van het lint behouden. De nieuwe functies, het regulier wonen, worden in de bestaande bebouwing mogelijk gemaakt.
 
Het plangebied hoort daarnaast tot het gebied 'recreatieve beleving'. Dit is een waardevol en authentiek gebied, de historie is hier goed te herkennen. Voorbeelden hiervan zijn de Oude Hollandse Waterlinie, de kernen Haastrecht en Schoonhoven en de bebouwing langs de Vlist. Deze kwaliteiten wil de gemeente benutten en versterken zodat mensen het nog beter kunnen beleven. De toeristisch recreatieve verbindingen in dit gebied met Gouda, Oudewater en Nieuwpoort wil de gemeente versterken. Er liggen hier kansen om fijn te wonen. Dit biedt mogelijkheden voor ontwikkelingen, mits rekening wordt gehouden met infrastructuur, leefbaarheid en landschappelijke kwaliteiten. Het transformeren van voormalige agrarische bebouwing naar een woonfunctie is een kans om het lint te versterken en een bijzonder woonmilieu te handhaven. De bestaande bebouwing blijft behouden en het lint blijft daarmee intact.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het voorliggende plan in lijn is met de omgevingsvisie.
 
3.3.3 Woonvisie Krimpenerwaard
Tijdens de raadsvergadering van 9 mei 2017 heeft de gemeente de Woonvisie Krimpenerwaard; Kerngericht vastgesteld. Sinds 1 januari 2015 vormen de voormalige gemeenten Bergambacht, Ouderkerk, Nederlek, Schoonhoven en Vlist samen de gemeente Krimpenerwaard. Binnen de nieuwe gemeente is nu behoefte aan een gezamenlijke woonvisie. In de woonvisie wordt vooruit gekeken tot 2030. Het uitvoeringsprogramma gaat specifieker in op de periode 2017-2020.
 
Om aan te sluiten op de trends en ontwikkelingen op het gebied van 'wonen', zijn vijf strategische thema's uitgewerkt:
  1. Positionering in de regio; onderscheidend zijn.
  2. Betaalbaar & beschikbaar; betaalbare woningen, doorstroom bevorderen, aansluiten op woningbehoefte, aandacht voor bijzondere doelgroepen.
  3. Duurzame gebouwde omgeving; energiezuinig en kwalitatief goed bouwen, aandacht voor bestaande bebouwing.
  4. Wonen-welzijn-zorg, draagvlak voor huisvesting van bijzondere doelgroepen in buurten.
  5. Bouwen aan vitale kernen; transformatie, inbreiding, kwaliteitsverbetering, woningbouw binnen de kernen.
Groeiperspectief
In elke kern is sprake van huishoudensgroei. Om dit te faciliteren stelt de gemeente de ambitie om minimaal 3.000 nieuwe woningen te realiseren in de periode 2015-2030. Er is voornamelijk behoefte aan koopwoningen. Er is met name bij jongeren behoefte aan woningen (rij- en hoekwoningen) in het goedkope segment. Voor ouderen bestaat er een behoefte aan nultredenwoningen.
 
Om voldoende en passende woningen in de juiste woonomgeving beschikbaar te hebben en aan te sluiten op de ambities van de Krimpenerwaard is de huidige plancapaciteit van circa 1.400 woningen voor de periode tot 2025 niet voldoende. De doelstelling van 3.000 nieuwe woningen in de periode 2015-2030 betekent dat er nog een woningbouwopgave van 1.600 extra woningen tot 2030 is.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de functiewijziging van de voormalige agrarische bebouwing naar een woonfunctie en het splitsen in twee woningen van de voormalige bedrijfswoning. Per saldo wordt er een woning toegevoegd. De toevoeging van een nieuwe woning betekent dat er een extra woning beschikbaar komt in de Krimpenerwaard, wat in lijn is met de woningbehoefte.
 
Er dient geconcludeerd te worden dat het plan in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
 
3.3.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2017
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2017 (vastgesteld op 13 december 2016) vormt de welstandsnota van de gemeente Krimpenerwaard. Het doel bij deze nota is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische waarden een rol te geven bij ontwikkelingen.
 
Op de niveaukaart is voor elk gebied in de gemeente Krimpenerwaard het minimale toetsingsniveau aangegeven om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in 'soepel', 'gewoon' en 'bijzonder'.
 
Op de gebiedenkaart zijn gebieden met samenhangende bebouwingstypologieën aangegeven. Per gebied zijn in de nota een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Naast de gebieden zijn op de gebiedenkaart gebieden met een ontwikkelingskader aangegeven. Dit zijn de gebieden waar een beeldkwaliteitsplan geldt.
 
Planspecifiek
Op de niveaukaart is aangegeven dat voor het plangebied een bijzonder welstandsniveau geldt. Op de gebiedenkaart is het plangebied aangeduid als landschapsgebied 'Vlist'. De linten langs de Vlist hebben gevarieerde bebouwing uit diverse periodes met als basis het individuele pand met een landelijk karakter. Hoofdgebouwen zijn aan de voorkant gericht op het water of de weg. De bebouwing is individueel en afwisselend. De detaillering van de panden is afwisselend en de materialen zijn traditioneel.
 
De bestaande bebouwing blijft behouden, de voormalige bedrijfswoning wordt omgezet tot reguliere woning en gesplitst in twee woningen. Hierbij vinden uitsluitend inpandige aanpassingen plaats en worden er extern aan de bebouwing geen aanpassingen voorzien. Daarmee vinden er geen wijzigingen plaats die afbreuk kunnen doen aan de kwaliteiten en het karakter van het lint langs de Vlist. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief in lijn is met de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard 2017.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
Het voorgenomen plan betreft een functiewijziging van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel naar een reguliere woonfunctie. Tevens wordt de om te zetten (voormalige) bedrijfswoning gesplitst in twee woningen. De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie niet toe en wordt er slechts een woning toegevoegd. Bovendien nemen de gebruiksmogelijkheden naar aard en omvang niet toe. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Ook andere activiteiten van onderdeel D zijn niet aan de orde. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
 
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft slechtst een functiewijziging, waarbij in de huidige situatie reeds een (bedrijfs)woning met tuin toegestaan. De (bedrijfs)woning en tuin zijn in de huidige situatie ook als zodanig in gebruik. Met het voorgenomen plan vinden geen sloop- en bouwwerkzaamheden en bodemingrepen plaats. Het plan is daarmee in lijn met het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoek van de Omgevingsdienst Midden-Holland. Een bodemonderzoek is om deze reden dan ook niet nodig. 
 
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan.
 
4.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
De planlocatie is gelegen aan de West-Vlisterdijk. Voor deze weg geldt vanuit de Wet geluidhinder een onderzoeksplicht voor geluidgevoelige objecten. Met voorliggend plan wordt er een nieuwe geluidgevoelig object (woningen) mogelijk gemaakt. Vanuit de Wet geluidhinder wordt er geen onderscheid gemaakt tussen een bedrijfswoning en een reguliere woning. Derhalve is er in het kader van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd door Sain (kenmerk:2023-3041, d.d. 28 april 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). Met behulp van het opgestelde rekenmodel zijn de geluidsniveaus berekend op de nieuwe woning. De geluidsbelasting Lden is berekend voor het jaar 2035.
 
De geluidsbelasting vanwege de West-Vlisterdijk overschrijdt de voorkeursgrenswaarde. De geluidsbelasting voldoet op de zuidwestgevel aan de voorkeursgrenswaarde. Op de zijgevels wordt de voorkeursgrenswaarde (deels) overschreden. Wel wordt voldaan aan de maximale grenswaarde van 53 dB. De geluidsbelasting vanwege de Oost-Vlisterdijk voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
 
Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting door de West-Vlisterdijk zijn financieel niet haalbaar, praktisch niet mogelijk of vanuit landschappelijk oogpunt ongewenst. Daarom zijn hogere waarden vanwege de West-Vlisterdijk nodig. Er wordt voldaan aan de voorwaarden uit het HGW-beleid om de hogere waarden te kunnen vaststellen.
 
De gecumuleerde geluidsbelasting op de nieuwe woning bedraagt maximaal 50 dB, met toepassing van de aftrek ex art. 110g Wgh. De geluidsbelasting wordt aanvaardbaar geacht. Als gezorgd wordt voor een aanvaardbaar binnenniveau in de nieuwe woning, dan is er vanuit het oogpunt van wegverkeersgeluid sprake van een goede ruimtelijke ordening.
 
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
 
4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woonfunctie met ondergeschikte nevenactiviteiten. Gezien de beperkt omvang wordt dit aangemerkt worden als een project van dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. 
 
Ten behoeve van ‘een goede ruimtelijke ordening’, is met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m³voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2022 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 15,7 μg/m³ fijnstof PM10, 8,6 μg/m³ fijnstof PM2,5 en 14,2 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden.
     
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van dit plan. 
 
4.2.4 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de Atlas Leefomgeving geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
 
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omkaderd, bron: Atlas Leefomgeving)
 
Transport gevaarlijke stoffen
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet in de nabijheid van transportroutes voor gevaarlijke stoffen is gelegen.
   
Inrichtingen
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele propaantanks. Voor propaantanks met een inhoud tot 13 m³ is het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. De dichtst bijgelegen propaantank is gelegen op een afstand van ca. 680 m. Het plangebied bevindt zich niet binnen de veiligheidsafstand. De risico’s als gevolg van de aanwezigheid van propaantanks vormen geen aandachtspunt.
  
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat op een afstand van ca. 1,5 km van het plangebied een buisleiding is gelegen. Het betreft een Defensieleiding. Met het voorgenomen plan neemt het aantal woningen met een woning toe ten opzichte van de bestaande situatie. De transportbuisleiding is op een dusdanig grote afstand gelegen, waardoor het plangebied niet in het invloedsgebied ligt van de transportbuisleiding en deze geen belemmering vormt.
 
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
 
Conclusie      
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de functiewijziging van een voormalige bedrijfswoning naar een reguliere woonfunctie en de splitsing van het pand in twee woningen. Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Derhalve is aan de hand van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' gekeken naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van de locatie. Daarnaast dient beoordeeld te worden of de activiteiten die op de planlocatie mogelijk gemaakt worden een belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van woningen in de omgeving.
 
Omgevingstype
Het plangebied is gelegen aan het lint de West-Vlisterdijk. In de omgeving van het plangebied zijn woningen en (agrarische) bedrijven toegestaan. In de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ is aangegeven dat lintbebouwing in het buitengebied met een agrarisch karakter aan te merken is als gemengd gebied. Het plangebied wordt derhalve aangemerkt als 'gemengd gebied', waardoor de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verlaagd, met uitzondering van het aspect gevaar.
 
West-Vlisterdijk 41
Op een afstand van ca. 130 m geldt volgens het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' ter plaatse van de West-Vlisterdijk 41 de bestemming 'Agrarisch met waarden', waarbij de locatie is voorzien van een agrarisch bouwvlak. Het is toegestaan de gronden te gebruiken ten behoeve van een reëel grondgebonden graasdierbedrijf, zoals een melkveehouderij. Ter plaatse is tevens de functieaanduiding 'zorgboerderij' opgenomen, hier is dan ook een zorgboerderij gevestigd. Gezien de afstand van het bedrijf ten opzichte van het plangebied en de aard van het bedrijf, geen volledige agrarische bedrijfsvoering zijn er geen belemmeringen ten aanzien van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast wordt het bedrijf niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering.
   
West-Vlisterdijk 44
Ter plaatse van de West-Vlisterdijk 44 geldt volgens het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' de bestemming 'Agrarisch met waarden', waarbij de locatie is voorzien van een agrarisch bouwvlak. Het is toegestaan de gronden te gebruiken ten behoeve van een reëel grondgebonden graasdierbedrijf, zoals een melkveehouderij.
  
In het kader van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is een melkveehouderij aan te merken als het 'fokken en houden van rundvee' (SBI: 0141, 0142). Dit valt in milieucategorie 3.2 met een maatgevende richtafstand van 100 m voor het aspect 'geur'. Omdat het plangebied als een gemengd gebied wordt bestempeld mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verminderd. Er geldt in dit een geval een richtafstand van 50 m. Voor het aspect geur kan, in afwijking van de richtafstanden uit de VNG-publicatie, uitgegaan worden de minimale afstanden uit de Wet geurhinder een veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij en de gemeentelijke geurverordening wordt voor geur een afstand van minimaal 25 m gehanteerd. Aan deze afstand wordt zowel in de huidige als toekomstige planologische situatie voldaan. De minimale afstand van het agrarisch bouwvlak aan de West-Vlisterdijk 44 tot aan de (voormalige) bedrijfswoning aan de West-Vlisterdijk 43 bedraagt respectievelijk 85 m. Hiermee wordt zowel voldaan aan de richtafstanden conform de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' als de minimale afstanden uit de Wet geurhinder een veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer.
 
Verder is aan de West-Vlisterdijk 46 reeds een woning van een derde ten opzichte van de melkveehouderij aan de West-Vlisterdijk 44 gelegen. De bedrijven dienen dan ook reeds te voldoen aan de geurnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer, waarmee sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Bovendien is de woning aan de West-Vlisterdijk 43, gezien de afstand en de situering, niet de maatgevende woning. Daarmee is het uitgesloten dat het bedrijf aan de West-Vlisterdijk 44 (verder) beperkt wordt in hun mogelijkheden.
 
Overige bedrijven
Op een afstand van minimaal 200 m van het plangebied zijn grondgebonden veehouderijen gevestigd. Er wordt ruimschoots voldaan aan de afstandsnorm voor veehouderijen waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden.
 
Conclusie 
Gezien voorgaande worden bedrijven en andere milieubelastende activiteiten door de voorgenomen ontwikkeling niet in hun mogelijkheden beperkt. Daarnaast is ter plaatse van de woningen binnen het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat en vormt het initiatief geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat bij woningen in de omgeving. Hiermee vormt het aspect bedrijven milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. 
 
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.3.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.3.2 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Waterbeheerplan hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard 'Met mensen en water'
Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is waterbeheerder in het gebied tussen Rotterdam, Zoetermeer, Krimpen aan den IJssel en Schoonhoven. In het waterbeheerplan worden de ambities en doelen voor de periode 2022-2027 weergeven. Deze worden aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet:
  • Een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat. Door de omgeving aan te passen aan het veranderende klimaat blijft het mogelijk om de taken in de toekomst goed uit te voeren. Het vasthouden van regenwater kan helpen verdroging te bestrijden, de waterkwaliteit te verbeteren en wateroverlast te voorkomen. Waar nodig zullen ook dijken versterkt moeten worden.
  • Een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen. Het hoogheemraadschap wil de eigen bijdrage aan klimaatverandering verkleinen en het hergebruik van grondstoffen vergroten. In samenwerking met andere partijen wil het hoogheemraadschap ook een bijdrage leveren aan de verbetering van de waterkwaliteit en de vergroting van de biodiversiteit.
  • Water en waterschap als onderdeel van de samenleving. Het hoogheemraadschap staat in dienst van de gebruikers en wil vanuit die verbondenheid samen aan de wateruitdagingen werken. Tevens wil zij graag het waterbewustzijn vergroten en het versterken van participatie. Digitalisering en innovatie speelt hierbij een steeds belangrijkere rol.
Specifieke taken en verantwoordelijkheden van het hoogheemraadschap zijn;
  • Wettelijk taken;
  • Veilige dijken;
  • Voldoende schoon water;
  • Afvalwater zuiveren;
  • Veilige wegen;
  • Regels en toezicht.
Er is onderscheid gemaakt tussen verschillende deelgebieden met elk hun eigen thema's. Deze deelgebieden zijn als volgt:
  • Rotterdam en Capelle aan den IJssel: Belangrijke thema's in dit deelgebied zijn water- en klimaatbestendig bouwen, schoon en gezond water, recreatie in, op en om water en duurzaamheid
  • Krimpenerwaard en Krimpen aan den IJssel: Belangrijke thema’s in dit deelgebied zijn waterbeheer in agrarisch gebied, bodemdaling in het Veenweidegebied, overstromingsrisico's en klimaatadaptatie
  • Zuidplas, Lansingerland, Zoetermeer, Waddinxveen en Gouda: Belangrijke thema’s in dit deelgebied zijn water- en klimaatbestendig bouwen, schoon en gezond water, recreatie in, op en om water en duurzaamheid
De Keur
De Keur is een algemene verordening van het waterschap als toetsingskader om de belangen ten taken van het waterschap te waarborgen. De Keur is gebaseerd op de Waterwet en de Waterschapswet. De verordenende bevoegdheden zijn vormgegeven naar een model van de Unie van Waterschappen. In de Keur staat wat er wel en niet mag in wateren, waterkeringen, bergingsgebieden en ondersteunende kunstwerken (waterstaatswerken) en grondwater. Met die regels beschermt het waterschap de dijken, sloten, waterstanden en grondwaterstanden. Zo mogen bepaalde activiteiten bij wateren en dijken alleen worden uitgevoerd als het waterschap daarvoor een vergunning heeft verleend. Hiermee worden risico’s op wateroverlast of gevaren voor de dijken voorkomen. In bepaalde gevallen gelden algemene regels in plaats van de vergunningsplicht. In deze algemene regels worden minder risicovolle activiteiten toegestaan zonder dat er vooraf toestemming hoeft te worden gevraagd aan het waterschap. Wel gelden er meesten voorwaarden en moet er achteraf een melding worden gedaan. Van de waterstaatswerken wordt via een legger de technische norm en geografische begrenzing aangegeven.
 
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Om de randvoorwaarden en uitgangspunten voor de beoogde ontwikkeling vroegtijdig in het ruimtelijk planproces uit te kunnen werken, is de watertoets gebruikt om eventuele kansen of knelpunten reeds in dit stadium te signaleren. Om dit te bereiken, is in de watertoets een drietal (deel)vragen beantwoord:  
  1. Wat zijn de kenmerken van het huidige watersysteem en welke mogelijkheden bestaan er voor de toekomstige inrichting van het gebied
  2. Welke uitgangspunten/ eisen worden er vanuit het beleid aan de toekomstige inrichting van de waterhuishouding en riolering gesteld?
  3. Wat is het effect van de voorgenomen ontwikkeling op het watersysteem en moeten er negatieve effecten worden gecompenseerd?
Planspecifiek 
Watercompensatie
Het initiatief brengt geen fysieke ingrepen met zich mee, het betreft namelijk slecht een omzetting van een voormalige bedrijfswoning naar een reguliere woonfunctie, waarbij het pand wordt gesplitst in twee woningen. Er is geen sprake van een toename aan verharding. Watercompensatie is derhalve niet noodzakelijk.
 
Waterkeringen en watergangen
Uit de kaarten van het hoogheemraadschap blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de waterstaatswerkzone van de waterkering ten westen van de Vlist. Het plangebied grenst wel aan de beschermingszone van de waterkering van de Vlist. In het onderhavige initiatief wordt niet gebouwd en vinden geen wijzigingen plaats die tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie leiden. Bij ingrepen in de beschermingszone, die een bredere zone dan de waterstaatswerkzone betreft, dient er een vergunning bij het hoogheemraadschap aangevraagd te worden. Echter vinden er geen werkzaamheden plaats binnen deze zone. Tevens wordt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' overgenomen.
 
De watergangen rondom het plangebied blijven behouden en worden niet aangepast.
 
Afvoer afval- en hemelwater
Er wordt met beoogde functiewijziging geen extra bebouwing toegevoegd of mogelijk gemaakt. Zowel de afvoer van het huishoudelijk afvalwater als het hemelwater wijzigt niet.
 
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
 
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
 
Planspecifiek
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Wet natuurbescherming. Vanuit ecologie zijn soortenbescherming en gebiedsbescherming van belang. Verantwoord moet worden dat het plan geen schade aan beschermde soorten en gebieden oplevert.
 
Soortenbescherming
De beoogde ontwikkeling brengt geen grootschalige sloop- of bouwwerkzaamheden met zich mee, verbouwingen zullen enkel inpandig plaats hebben. Verder worden er geen bomen gekapt en wordt er geen groen verwijderd. Daarmee is uitgesloten dat het plan negatieve effecten heeft op beschermde soorten van de Wet natuurbescherming. Er dient wel te allen tijde aan de algemene zorgplicht voldaan te worden.
 
Gebiedsbescherming 
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), belangrijk weidevogelgebied of strategische reservering natuur. Er zijn geen karakteristieke landschapselementen die verloren gaan als gevolg van het initiatief. Het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' bevindt zich op ca. 6 km afstand.
 
De ontwikkeling gaat gepaard met de uitstoot van een zeer beperkte hoeveelheid stikstof, door mogelijk een beperkte toename van verkeersbewegingen. Het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op een afstand van ca. 6 km van het plangebied. Gelet op de relatief grote afstand en op het feit dat de ontwikkeling slechts een functiewijziging betreft is uitgesloten dat het initiatief een negatief effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande is het voorgenomen plan uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
 
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Volgens het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' bevat het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3'. De hiervoor aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' (smalle strook aan de oostzijde) geldt bij een bodemingreep die dieper dan 30 cm beneden maaiveld plaatsvindt en een oppervlakte groter dan 30 m² dat archeologisch vooronderzoek uitgevoerd dient te worden. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' liggen de onderzoeksgrenzen bij een diepte van 30 cm beneden maaiveld en een oppervlakte van 100 m².
 
Bij het voorgenomen plan worden er geen bouwwerken gesloopt of gebouwd en vinden er geen graafwerkzaamheden plaats. Derhalve hoeft er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
 
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Krimpenerwaard zijn de gronden tevens voorzien van WA-1 en WA-3. Deze waarde zijn op dezelfde locatie als de dubbelbestemmingen uit het geldende plan gelegen. Daarnaast zijn de voorwaarden die aan deze waarden zijn gekoppeld gelijk, voor WA-1 geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 0,30 m - Mv en groter dan 30 m². Voor WA-3 geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 0,30 m - Mv en groter dan 100 m 2.
 
In het voorliggende wijzigingsplan zijn dan ook de dubbelbestemmingen een op een overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat de gronden aan de voorzijde van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' houden en het achterterrein de 'Waarde - Archeologie 3' houden.
 
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
 
4.6 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek   
Het lint Vlist is tot circa 200 m uit de oevers van de rivier de Vlist aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Het plangebied is dan ook volledig binnen het beschermd dorpsgezicht gelegen. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied daarom voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1'. De bedrijfswoning is daarnaast voorzien van de aanduiding 'karakteristiek', dit geldt voor veel van de karakteristieke boerderijen in het beschermde dorpsgezicht.
 
In mei 1969 is het bebouwingslint Vlist door het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk aangewezen als beschermd dorpsgezicht. In de bijbehorende toelichting wordt het volgende vermeld. Het riviertje de Vlist, in oorsprong een veenwater dat uitmondt in de Hollandse IJssel, vormt een landschappelijk element van bijzondere waarde in de Krimpenerwaard. De kwaliteiten worden ondersteund door een aantal monumentale boerderijen en enige kleine behuizingen. Voorts geldt de Vlist als belangrijk voorbeeld van de nederzettingsvorm die voortkomt uit de wijze van ontginnen van de woeste gronden tijdens de Middeleeuwen. Het historische dorpsbeeld wordt dan ook volledig bepaald door de boerderijen langs de dijken met hun smalle, diep landinwaarts strekkende kavels.
 
Voor ontwikkelingen is het uitgangspunt om zowel de bestaande structuur alsook de fysieke elementen te behouden. In dit geval gaat dit om het verkavelingspatroon, de openheid, de bebouwingsstructuur, het profiel van kades, wegen en waterlopen. Indien ruimtelijke ontwikkelingen hierbinnen passen, is de ontwikkeling in principe mogelijk. Onderhavig plan betreft slechts een functiewijziging en de splitsing van de voormalige bedrijfswoning in twee woningen. Er is geen sprake van een effect op de bestaande structuur of aanwezige fysieke elementen.
 
Gezien het voorgaande heeft het voorgenomen plan geen negatieve effecten op cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
 
5 Juridische planopzet
5.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
 
5.2 Wijzigingsplan
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet. De regels van het voorliggende wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)'.
  
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
 
Agrarisch met waarden
Conform de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist) voorziet het voorliggende wijzigingsplan de gronden in het plangebied van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf'. Deze functieaanduiding is afgebakend langs de grens van het agrarisch bouwvlak.
 
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' zijn de gronden uitsluitend bestemd voor wonen ter plaatse van de toegestane bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met niet-reële grondgebonden agrarische bedrijven alsmede voor de genoemde functies als bedoeld in artikel 3.1.2 onder a tot en met n en onder de voorwaarden als genoemd onder 2 tot en met 11 uit het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)'.
   
Waarde - Archeologie 1 en 3
De gronden in het plangebied zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
Waarde - Cultuurhistorie 1
De gronden in het plangebied zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van het beschermde 'dorpsgezicht Vlist (inclusief Bonrepas)' en cultuurhistorische waarden.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer mogelijk een overeenkomst sluiten. Hierin kan het verhaal van de gemeentelijke plankosten geregeld worden. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. Het ruimtelijke plan is hierdoor economisch uitvoerbaar.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
  
Het ontwerp wijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor eenieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
Het plan is voorgelegd aan de omwonenden. Hierbij is geen bezwaar kenbaar gemaakt.
 
7.1 Vooroverleg
In deze paragraaf of in een bijlage zullen te zijner tijd de reacties in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro worden samengevat en van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
 
7.2 Zienswijzen
In deze paragraaf of in een bijlage zullen te zijner tijd eventuele zienswijzen worden samengevat en van gemeentelijke reactie worden voorzien.