Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Bonrepas 13-13a, Vlist
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1931.BPW2311BG019-VG01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens een deel van de voormalige agrarische bebouwing aan de Bonrepas 13-13a te Vlist te renoveren/verbouwen en maximaal twee nieuwe woningen met bijgebouwen te realiseren. De twee bestaande woningen blijven behouden en wijzigen niet. Met het initiatief vindt een kwaliteitsverbetering van het perceel en het karakteristieke lint plaats. Tevens is het voornemen om het agrarisch ensemble te voorzien van de aanduiding 'karakteristiek' om de cultuurhistorische waarden van het ensemble te beschermen.
     
In het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', vastgesteld op 15 december 2015, is het plangebied voorzien van de bestemming 'Wonen'. Dit bestemmingsplan staat ter plaatse slechts twee woningen toe. De beoogde ontwikkeling past daardoor niet in het geldende bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan zijn enkele wijzigingsbevoegdheden opgenomen. In artikel 45.1 onder a is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding 'karakteristiek' toe te voegen op basis van een nadere inventarisatie door een deskundige op het gebied van momenten. Daarnaast is in artikel 45.2 onder a de wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het splitsen van gebouwen met de aanduiding 'karakteristiek' in meerdere woningen toestaat. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat deze ontwikkeling past binnen deze wijzigingsbevoegdheden en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Krimpenerwaard en maakt onderdeel uit van de lintbebouwing langs de Bonrepas. Het plangebied is kadastraal bekend onder de kadastrale gemeente Vlist, sectie A, perceelnummers 51, 474 en 475. Het plangebied is gelijk aan het bestemmingsvlak 'Wonen' uit het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)'. De oppervlakte hiervan is ca. 2.600 m².
   
De navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.
 
Globale ligging plangebied (plangebied rood omcirkeld, bron: google.com/maps) 
Globale begrenzing plangebied (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 15 december 2015. De betreffende gronden zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Ter plaatse van de bestaande woningen is de maatvoering 'maximum aantal wooneenheden: 2' van toepassing. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Cultuurhistorie 1'. Verder geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', vastgesteld op 29 januari 2019.
 
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' ter plaatse van het plangebied.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
 
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, erven, tuinen, water en groenvoorzieningen, beroepsmatige activiteiten aan huis en parkeervoorzieningen.
 
Binnen het bestemmingsvlak mag gebouwd worden. De hoofdregel is dat er binnen het bestemmingsvlak één vrijstaande woning toegestaan is. Per woning is maximaal één wooneenheid toegestaan. In afwijking hiervan mag de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' worden gebruikt voor de huisvesting van het aantal wooneenheden. Zoals aangegeven op de verbeelding zijn hier twee wooneenheden toegestaan. Ter plaatse geldt een maximale goothoogte van 4 m en een maximale bouwhoogte van 10 m voor hoofdgebouwen. Bij iedere woning zijn aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan, waarbij de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m² mag bedragen. Bij (gedeeltelijke) sloop en herbouw geldt dat een oppervlakte van maximaal 100 m² plus 50% van de bestaande oppervlakte boven de 100 m² is toegestaan.
 
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Bebouwing met een oppervlakte van maximaal 100 m² en niet dieper dan 30 cm is vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
 
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het 'dorpsgezicht Vlist (inclusief Bonrepas)'.
 
Initiatiefnemer is voornemens om maximaal twee extra woningen toe te voegen aan het perceel. In artikel 45.1 van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding 'karakteristiek' toe te voegen. Gerelateerd hieraan kan de bebouwing op grond van artikel 45.2 onder a gesplitst worden in maximaal 3 extra wooneenheden, mits er voldaan wordt aan de bijbehorende voorwaarden. In het voorliggende wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheden.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid en de relevante wet- en regelgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
 
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Vlist in het landelijk gebied. De kern Vlist is ontstaan langs de rivier de Vlist, die ten westen van het plangebied is gelegen. De kern Vlist is een langgerekt ontginningsdorp en stroomruglint dat als beschermd dorpsgezicht is aangewezen. Het plangebied ligt volledig in het beschermd dorpsgezicht. Het plangebied is gelegen aan de Bonrepas 13-13a in Vlist. De kern Vlist maakt onderdeel uit van de gemeente Krimpenerwaard. Kenmerkend voor de Krimpenerwaard is het polderland bestaande uit veenweiden en lintbebouwing. De Bonrepas betreft een dijklint. Deze wegen zijn georiënteerd op het water waar de verkavelingsrichting haaks op staat. Naast de percelen zijn vaak watergangen gelegen.
 
In het plangebied bevindt zich een gesplitste voormalige boerderij en enkele voormalig agrarische bedrijfsgebouwen. Een gedeelte van de voormalig agrarische bedrijfsgebouwen verkeert in slechte staat. Het saneren van deze bebouwing biedt mogelijkheden voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De rest van het plangebied is in gebruik als tuin. In het noordwesten van het plangebied, nabij de bestaande woningen, bevindt zich een nutsgebouw. Het plangebied is rondom de bebouwing verhard met klinkers of grind.
 
Aan de noordzijde en zuidoostzijde van het plangebied zijn afwisselend agrarische en woonpercelen aanwezig en zet het lint zich voort. Aan de oostzijde, zuidzijde en de westzijde van het plangebied zijn voornamelijk (voormalige) agrarische graslanden aanwezig. Er bevindt zich één agrarisch bedrijf in de nabijheid van het plangebied. 
  
De onderstaande afbeelding toont een impressie en een situatietekening van het plangebied en de directe omgeving in de huidige situatie.
 
Aanzicht huidige situatie (bron: google.com/maps) 
Schets huidige situatie (bron: Verstoep)
 
2.2 Toekomstige situatie
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een deel van de voormalige agrarische gebouwen inclusief verhardingen gesaneerd. De totale oppervlakte van de te saneren gebouwen betreft 233 m². Circa 232 m² wordt gerenoveerd/verbouwd. Het meest westelijke bijgebouw, garage en afdak (totaal 193 m²) blijven behouden. Ter plaatse van de te renoveren/verbouwen bijgebouwen worden maximaal twee nieuwe woningen gerealiseerd. De renovatie/verbouw vindt plaats binnen de contouren van de bestaande bebouwing. Daarnaast krijgt of behoudt de bebouwing een uiterlijk dat past binnen het bestaande erf. De agrarische uitstraling blijft behouden of wordt versterkt. Hierdoor is er sprake van een kwaliteitsverbetering. Met voorgenomen ontwikkeling wordt het karakteristieke erf in stand gehouden. In het voorliggende wijzigingsplan wordt het bebouwingsensemble als karakteristiek aangemerkt.
                 
De navolgende afbeeldingen tonen de beoogde situatie.
 
Situatieschets toekomstige situatie (bron: Verstoep) 
Situatieschets toekomstige situatie (bron: Verstoep) 
3D-impressie toekomstige situatie (bron: Verstoep)
 
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
       
Planspecifiek
Het beoogde plan is in lijn met de prioriteiten, in het bijzonder sterke en gezonde steden en regio's. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan valt niet binnen een van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro vloeien dan ook geen specifieke randvoorwaarden voort voor onderhavig plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt bij 12 nieuwe woningen. Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van renovatie/verbouw. Er wordt voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gerenoveerd/verbouwd en er worden twee woningen toegevoegd. De ontwikkeling is hiermee niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en het plan hoeft niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meest recente versie van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen: 
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.   
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendig meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving   
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
  • Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
  • Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling. 
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullende de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Het plangebied bevindt zich in een rivierdeltacomplex. Binnen het rivierdeltacomplex zijn komgronden en oeverwalgebieden gelegen. Deze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Hierdoor zijn ze te zien in het landschap. Het westelijke deel van het plangebied is tevens aangemerkt als 'bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzetting'. Het richtpunt vanuit de kwaliteitskaart is dat ontwikkelingen in het rivierengebied het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar houden. Binnen het plangebied is er geen verschil tussen komgronden en oeverwallen en zijn geen onregelmatige patronen en reliëf herkenbaar.
      
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in een veen(weide)landschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de verkavelingspatronen. Richtpunten voor het veenlandschap zijn:
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
De te renoveren/verbouwen bebouwing bevindt zich binnen de bestaande structuren en niet in de veenweidepolders. Met de beoogde ontwikkeling wordt een deel van de schuren op het perceel gesloopt. De ontwikkeling vindt plaats binnen de bestaande structuren. Hierbij wordt het verkavelingspatroon, dat bepaald wordt door lengtesloten, niet aangetast. Geconcludeerd wordt dat het veenlandschap niet wordt aangetast met de beoogde ontwikkeling.
 
Door de ligging aan het lint van de Bonrepas zijn de richtpunten van 'linten' van belang. Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. De bestaande woningen aan de Bonrepas blijven behouden. De nieuwe woningen worden binnen de grenzen van de bestaande bebouwing mogelijk gemaakt. Hiermee wordt het karakter van het lint zoveel mogelijk geborgd.
 
Laag van de beleving
De kaart 'Laag van de beleving' geeft weer dat het plangebied in een stiltegebied is gelegen. In de stiltegebieden is alleen ruimte voor 'gebiedseigen' geluid. Het voorgenomen plan resulteert niet in een verslechtering van de geluidsgeneratie.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze: Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Krimpenerwaard'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
  
Herkenbaar waterrijk veen(weide)
De veenweidepolders lopen door tot aan de rivierdijken. Hier is het hoogteverschil geleidelijk en hier is geen duidelijke oeverwal te onderscheiden. Het contrast van de verdichte dijklinten op de oeverwal en het open veenweidegebied dient beleefbaar te zijn. Doorzichten over opstrekkende verkaveling vanaf de wegen op de dijk moet zoveel mogelijk behouden blijven. Met de beoogde ontwikkeling blijft het contrast tussen het dijklint en het open veenweidegebied behouden.
   
Weg door stad en land
Alle rivierdijken zijn toegankelijk waarbij de weg op de kruin van de dijk ligt. Het profiel en de continuïteit van de dijk dient behouden te blijven. Voor de beleefbaarheid van het landschap wordt de weg op de kruin van de dijk gehouden. Onderhavig initiatief heeft geen invloed op de weg. De huidige kwaliteiten van de weg op de dijk blijven dan ook behouden.
 
Linten blijven linten           
Het plangebied ligt aan het lint 'Vlist'. Het voormalige veenriviertje diende als ontginningsas voor het middengebied. Het slingerende verloop zorgt voor veel hoekverdraaiingen met steeds wisselende doorzichten. De bebouwing aan het lint ligt meestal parallel aan de verkaveling. In sterke bochten van de weg is de bebouwing ook georiënteerd op de rivier. Een ambitie die bij het 'Vlist lint' hoort is het koesteren van de gaafheid van het historische ensemble en de karakteristieke bebouwing van het beschermde gezicht Vlist. Op het perceel wordt een deel van de bestaande schuren gesloopt. Echter blijft de karakteristieke bebouwing behouden, wat een bijdrage levert aan het behoud van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht Vlist.
 
Identiteitsdragers van Zuid-Holland
Langs de Hollandsche IJssel en de Vlist staan een aantal molens. De molens vormen net als kerktorens oriëntatiepunten in het landschap. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt het zicht op de molen open gehouden en de vrije windgang gegarandeerd. Het plangebied valt niet binnen een molenbiotoop.
 
Ook behoort het plangebied tot het beschermd gezicht van het lintdorp Vlist. Ontwikkelingen houden rekening met de bijzondere status, de cultuurhistorische waarde en de ruimtelijke structuur van het gebied. Met het beoogde plan wordt een deel van de bestaande schuren gesloopt. Schuren met een karakteristieke uitstraling blijven behouden. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de bijzondere status van het beschermd gezicht.
 
Rust en stilte
Het plangebied bevindt zich in een stiltegebied. De stiltegebieden zijn de luwe gebieden met beperkte verstedelijking. In de door de provincie aangewezen stiltegebieden is alleen ruimte voor gebiedseigen geluid. Als gevolg van het toevoegen van twee woningen zal er slechts een beperkte toename aan geluid zijn. Hiermee wordt bijgedragen aan de belevingskwaliteit van het stiltegebied.
   
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie, en is in lijn met de provinciale ambities.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland op 1 april 2023 in werking getreden. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van het provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
   
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de bebouwing is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in subparagraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
 
Beschermingscategorie
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waarvoor beschermingscategorie 3 geldt. In artikel 6.9a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een locatie in het buitengebied in een ruimtelijke ontwikkeling kan voorzien, mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig worden aangetast. In de motivering moeten de volgende kwaliteiten betrokken worden:
  1. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
  2. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
  3. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
  4. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op renovatie/verbouw. Er wordt voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gerenoveerd/verbouwd en hierbinnen worden twee nieuwe woningen toegevoegd. Daarmee zijn er slechts beperkte aanpassingen aan de inrichting voorzien en blijft de huidige situatie grotendeels gehandhaafd. De openheid en de structuur van het landschap zullen niet negatief beïnvloed worden.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties.
Bij het voorgenomen plan is in subparagraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling kleiner dan 3 hectare is. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening.
 
Stiltegebied
Het plangebied is gelegen in een stiltegebied. Voor de stiltegebieden geldt dat er regels gesteld zijn ter zake van het voorkomen of beperken van geluidhinder. De Omgevingsverordening bevat regels ter bescherming van de stiltegebieden. De voorgenomen ontwikkeling betreft het toevoegen van twee nieuwe woningen. Daarmee is ten opzichte van de huidige situatie de toename aan geluidshinder beperkt, is de ontwikkeling gebiedseigen en vormt de ligging in het stiltegebied geen belemmeringen voor het initiatief.
 
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte.
Wateroverlast
In de klimaatatlas is geen kwetsbaarheid bekend voor de planlocatie. Er wordt voldaan aan richtlijnen met betrekking tot waterberging. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.3.
 
Overstroming
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat er een zeer kleine kans (1/300 tot 1/3.000 per jaar) is op overstroming in het plangebied. Het aspect overstroming is niet specifiek van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
 
Hitte
Uit raadpleging van de klimaatatlas blijkt dat de temperatuur in het plangebied warmer is dan in de omgeving. Dit komt zeer waarschijnlijk, omdat in het plangebied relatief veel verharding (gebouwen en terrein verharding) aanwezig is. Met het voorliggende plan wordt er bebouwing en verharding verwijderd. Het is aannemelijk dat de temperatuur in het plangebied hierdoor beperkt afneemt.
 
Droogte
Om droogte tegen te gaan is het belangrijk om water zo veel mogelijk te laten infiltreren. Vanwege de ligging en de inrichting direct rondom het plangebied wordt verwacht dat droogte geen grote risico's oplevert voor het plangebied. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op mogelijkheden om water te laten infiltreren.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Wijzigingsbevoegdheid
In de algemene regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 45.1 aanhef en onder a) opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:
  1. het toevoegen of schrappen van de aanduiding 'karakteristiek', indien dit op basis van nadere inventarisatie door een deskundige op het gebied van monumenten gewenst is en na advies van de gemeentelijke monumentencommissie;
  2. ...
Daarnaast is in de algemene regels van het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid (artikel 45.2 aanhef en onder a) voor karakteristieke panden opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
  1. het splitsen van gebouwen met de aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke bouwaanduiding - monument' in maximaal 3 wooneenheden onder de voorwaarden dat:
    1. de woning(en) en bijbehorende erfbebouwing voldoen aan het bepaalde in de bestemming 'Wonen' van deze regels;
    2. de inhoud per wooneenheid minimaal 300 m3 bedraagt;
    3. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
    4. de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
    5. ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
    6. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving in verband met externe veiligheid en hoogspanningslijnen;
  2. ...
Planspecifiek   
Om de realisatie van nieuwe woningen in het plangebied mogelijk te maken wordt er met het voorliggende wijzigingsplan de aanduiding 'karakteristiek' toegevoegd en worden er twee extra woningen (vier in plaats van twee) mogelijk gemaakt. Navolgend wordt toegelicht dat er wordt voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden.
 
Wijzigingsbevoegdheid 45.1 onder a
Ad a) Op basis van het uitgevoerde bouwhistorisch onderzoek, dat wordt toegelicht in paragraaf 4.6, blijkt dat een groot deel van de bebouwing een hoge of positieve monumentenwaarde heeft. Derhalve is het gewenst om de aanduiding 'karakteristiek' toe te voegen aan deze bebouwing. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt deze aanduiding toegevoegd aan de bebouwing met een hoge of positieve monumentenwaarde.
 
De commissie ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Krimpenerwaard heeft op 27 februari 2023 een advies uitgebracht over het toekennen van de aanduiding 'karakteristiek' aan de gronden in het plangebied. In advies stelt de commissie voor om ten minste alle gebouwen die in het onderzoek een hoge monumentwaarde gekregen hebben aan te wijzen. Aan dit advies is met het voorliggende wijzigingsplan tegemoet gekomen. Alle gebouwen met een hoge of positieve monumentwaarde, inclusief het voorhuis, zijn aangewezen als karakteristiek.
 
Wijzigingsbevoegdheid 45.2 onder a
Het voorliggende plan maakt de splitsing van de karakteristieke bebouwing aan de achterzijde in maximaal twee woningen mogelijk, terwijl in de huidige planologische situatie aan de voorzijde al twee woningen toegestaan zijn.
 
Ad 1) De woningen en bijbehorende erfbebouwing voldoen aan het bepaalde in de bestemming 'Wonen' uit het geldende bestemmingsplan. In het voorliggende wijzigingsplan wordt naar deze regeling verwezen.
 
Ad 2) In paragraaf 2.2 zijn de schetsen van de nieuwe woning(en) weergegeven. Daaruit blijkt dat het gebouw waar de nieuwe woningen zijn voorzien een oppervlakte van 252 m² heeft. Zowel bij één woning als twee woningen binnen deze bebouwingscontour is de inhoud per woning groter dan 300 m³.
 
Ad 3) In subparagraaf 4.2.2 is beschreven waarom ter plaatse voor de nieuwe woningen wordt voldaan uit de eisen van de Wet geluidhinder.
 
Ad 4) In subparagraaf 4.2.5 wordt nader ingegaan op het aspect 'bedrijven en milieuzonering' en in hoeverre de beoogde ontwikkeling een nadelig effect heeft op de in de nabijheid gevestigde bedrijven. Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen verwacht worden.
 
Ad 5) In hoofdstuk 4 zijn de diverse milieu- en omgevingsaspecten beschouwd, zoals bodem en geluid en bedrijven en milieuzonering. Hieruit blijkt dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
Ad 6) In subparagraaf 4.2.4 is ingegaan op het aspect externe veiligheid. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn vanuit dit aspect voor het voorliggende plan.
 
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheden. Het college kan dan ook door middel van het voorliggende wijzigingsplan de bestemming wijzigen.
 
3.3.2 Omgevingsvisie Krimpenerwaard
In de Omgevingsvisie Krimpenerwaard, die de raad van de gemeente Krimpenerwaard op 14 juli 2021 heeft vastgesteld, geeft de gemeente aan wat zij belangrijk vindt voor de fysieke leefomgeving. Kenmerkend in de visie is het 'ja, tenzij'-principe. Dit betekent dat de gemeente positief staat tegenover nieuwe initiatieven en samen met initiatiefnemers kijkt hoe deze gerealiseerd kunnen worden. De omgevingsvisie is daarmee de lat waarlangs de initiatieven worden gelegd.
 
Om de omgevings- en ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Krimpenerwaard ook voor de toekomst te borgen, heeft de gemeente in de omgevingsvisie aangegeven wat de gemeente en gemeenschap de belangrijkste waarden binnen de Krimpenerwaard vinden. Dit worden de “Krimpener-waarden” genoemd. De “Krimpener-waarden” zijn als volgt opgedeeld: 
  • Waarden van heel de Krimpenerwaard;
  • Waarden per gebied;
  • Waarden van de kernen. 
De waarden van heel de gemeente Krimpenerwaard worden beschreven aan de hand van verschillende thema's, de waarden per gebied worden beschreven per gebied en de waarden van de kernen staan beschreven in het rapport 'Koers en Kader Krimpenerwaard'.
 
In het derde hoofdstuk van de omgevingsvisie komen de visie en speerpunten aan bod. Hierin worden voor verschillende deelgebieden de speerpunten aangegeven. Deze speerpunten worden verderop in de omgevingsvisie toegelicht. In het laatste hoofdstuk van de visie beschrijft de gemeente hoe ze de geest van de Omgevingswet tot uitvoer wil brengen. De gemeente Krimpenerwaard ziet de Omgevingswet als kans om meer te werken vanuit wensen en signalen vanuit de samenleving en vertrouwen en minder vanuit regels.
 
Krachtig buitengebied
Het buitengebied van de Krimpenerwaard is bijzonder en waardevol, maar staat voor uitdagingen. Hoe behouden we de kwaliteiten van het buitengebied, houden we droge voeten, hoe gaan we om met de ontwikkelingen in de landbouw, de vraag naar duurzame energie en de vraag naar ruimte voor bebouwing? Het antwoord op deze vragen is niet voor het hele buitengebied hetzelfde. Daarom zijn er ook verschillen aangegeven in de gebieden. Deze gebieden zijn weergegeven op de richting- en ruimtekaart. Per gebied is aangegeven waar de gemeente op inzet en welke speerpunten van belang zijn.
 
Recreatieve beleving
Het deelgebied recreatieve beleving is een waardevol en authentiek gebied. Hier is de historie goed te herkennen. Het gaat hier bijvoorbeeld om de Oude Hollandse Waterlinie, de kernen Haastrecht en Schoonhoven en de bebouwing langs de Vlist. Deze kwaliteiten wil de gemeente benutten en versterken zodat mensen het nog beter kunnen beleven. De ambitie is om de toeristisch recreatieve verbindingen in dit gebied met Gouda, Oudewater en Nieuwpoort te versterken. Dit wordt zorgvuldig en met aandacht voor de leefbaarheid van het gebied gedaan.
 
De gemeente zet hier in op de volgende speerpunten:
  • toeristische en recreatieve voorzieningen ontwikkelen;
  • recreatieve verbindingen verbeteren;
  • versterken van de linten;
  • gezond en veilig woon- en leefklimaat;
  • vergroten verkeersveiligheid.   
Veenweide
Het deelgebied veenweide ligt in het midden van de Krimpenerwaard en is landschappelijk waardevol, rustig en er zitten veel weidevogels. Daarom zijn hier gebieden aangewezen als ‘kroonjuweel’, ‘stiltegebied’ en ‘weidevogelgebied’. De boeren beheren hier voor een deel het veenweidelandschap. Het gebied is gevoelig voor bodemdaling en de wegen zijn smal. Daarom zet de gemeente hier in op innovatieve manieren om met deze uitdagingen om te gaan. Hierbij wordt rekening gehouden met landschappelijke waarden.
 
De gemeente zet hier in op de volgende speerpunten:
  • versterken van de linten;
  • tegengaan van bodemdaling;
  • ruimte voor adaptieve landbouw;
  • recreatieve verbindingen verbeteren;
  • water vasthouden in het buitengebied;
  • vergroten verkeersveiligheid.      
Planspecifiek
De voorgenoemde speerpunten voor de veenweide zijn van toepassing op voorliggend plan. Uit subparagraaf 3.3.3 blijkt dat er een geschikt woningaanbod wordt gerealiseerd dat aansluit bij de woningbehoefte. Er vindt een ontwikkeling plaats die passend en gebiedseigen is voor de plek en het lint. Tevens wordt in het ontwerp rekening gehouden met de erfinrichting en worden enkele gebouwen gerenoveerd/verbouwd. Dit zal binnen een veilige en gezonde leefomgeving plaatsvinden, zoals beschreven is in paragraaf 2.2. Er wordt rekening gehouden met de klimaatbestendigheid en de overige milieu- en omgevingsaspecten. Gezien de aard van het initiatief is het versterken en ontwikkelen van toeristische en recreatieve voorzieningen niet relevant.
      
Er kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan in lijn is met de omgevingsvisie.
 
3.3.3 Woonvisie Krimpenerwaard
Tijdens de raadsvergadering van 9 mei 2017 heeft de gemeente de Woonvisie Krimpenerwaard; Kerngericht vastgesteld. Sinds 1 januari 2015 vormen de voormalige gemeenten Bergambacht, Ouderkerk, Nederlek, Schoonhoven en Vlist samen de gemeente Krimpenerwaard. Binnen de nieuwe gemeente is nu behoefte aan een gezamenlijke woonvisie. In de woonvisie wordt vooruit gekeken tot 2030. Het uitvoeringsprogramma gaat specifieker in op de periode 2017-2020.
 
Om aan te sluiten op de trends en ontwikkelingen op het gebied van 'wonen', zijn vijf strategische thema's uitgewerkt:
  1. Positionering in de regio; onderscheidend zijn.
  2. Betaalbaar & beschikbaar; betaalbare woningen, doorstroom bevorderen, aansluiten op woningbehoefte, aandacht voor bijzondere doelgroepen.
  3. Duurzame gebouwde omgeving; energiezuinig en kwalitatief goed bouwen, aandacht voor bestaande bebouwing.
  4. Wonen-welzijn-zorg, draagvlak voor huisvesting van bijzondere doelgroepen in buurten.
  5. Bouwen aan vitale kernen; transformatie, inbreiding, kwaliteitsverbetering, woningbouw binnen de kernen.
Groeiperspectief
In elke kern is sprake van huishoudensgroei. Om dit te faciliteren stelt de gemeente de ambitie om minimaal 3.000 nieuwe woningen te realiseren in de periode 2015-2030. Er is voornamelijk behoefte aan koopwoningen. Er is met name bij jongeren behoefte aan woningen (rij- en hoekwoningen) in het goedkope segment. Voor ouderen bestaat er een behoefte aan nultredenwoningen.
 
Om voldoende en passende woningen in de juiste woonomgeving beschikbaar te hebben en aan te sluiten op de ambities van de Krimpenerwaard is de huidige plancapaciteit van circa 1.400 woningen voor de periode tot 2025 niet voldoende. De doelstelling van 3.000 nieuwe woningen in de periode 2015-2030 betekent dat er nog een woningbouwopgave van 1.600 extra woningen tot 2030 is.
 
Planspecifiek
Met onderhavig plan wordt twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt, waardoor doorstroming in de woningmarkt wordt bevorderd. Daarnaast wordt er energiezuinig en kwalitatief goed gebouwd met aandacht voor de bestaande bebouwing. Dit wordt gedaan door de woningen te voorzien van goede isolatie, gebruik van duurzame bouwmaterialen en door aan te sluiten bij de bestaande bebouwing in bouwhoogte, kleuren en vormgeving.
 
Er dient geconcludeerd te worden dat het plan in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
 
3.3.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2017
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2017 (vastgesteld op 13 december 2016) vormt de welstandsnota van de gemeente Krimpenerwaard. Het doel bij deze nota is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische waarden een rol te geven bij ontwikkelingen.
 
Op de niveaukaart is voor elk gebied in de gemeente Krimpenerwaard het minimale toetsingsniveau aangegeven om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in 'soepel', 'gewoon' en 'bijzonder'.
 
Op de gebiedenkaart zijn gebieden met samenhangende bebouwingstypologieën aangegeven. Per gebied zijn in de nota een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Naast de gebieden zijn op de gebiedenkaart gebieden met een ontwikkelingskader aangegeven. Dit zijn de gebieden waar een beeldkwaliteitsplan geldt.
 
Planspecifiek
Op de niveaukaart is aangegeven dat voor het plangebied een bijzonder welstandsniveau geldt. Op de gebiedenkaart is het plangebied aangeduid als landschapsgebied 'Vlist'. De linten langs de Vlist hebben gevarieerde bebouwing uit diverse periodes met als basis het individuele pand met een landelijk karakter. Hoofdgebouwen zijn aan de voorkant gericht op het water of de weg. De bebouwing is individueel en afwisselend. De detaillering van de panden is afwisselend en de materialen zijn traditioneel.
 
De bestaande woningen blijven behouden en bevinden zich aan de Bonrepas. De nieuwe woningen worden binnen de bestaande bebouwing mogelijk gemaakt. Het slopen van een deel van de bebouwing zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het perceel en het beschermd gezicht. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief in lijn is met de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard 2017. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2017 vormt het welstandskader bij de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Te zijner tijd zal de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit het ontwerp hieraan toetsen.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie niet of nauwelijks toe. Er wordt namelijk voormalige agrarische bebouwing gerenoveerd/verbouwd. Hierbinnen worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De gebruiksmogelijkheden nemen beperkt toe, omdat de gronden in het plangebied reeds de bestemming 'Wonen' hebben. De ontwikkeling is in naar aard en omvang zeer beperkt. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. 
 
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt.
 
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Lawijn, maart 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
 
Algemene bodemkwaliteit
In de bovengrond ter plaatse van het buitenterrein zijn lichte verontreinigingen met cadmium, koper, kwik, molybdeen, lood, zink en PAK geconstateerd. Zintuiglijk is plaatselijk geringe bijmenging van sporen grind waargenomen in de bovengrond. In de kleiige laag in de bovengrond onder de betonvloer van de bestaande bebouwing zijn lichte verontreinigingen met koper, kwik, molybdeen, nikkel en lood aangetroffen. Zintuiglijk zijn geen afwijkingen waargenomen. In de plaatselijk aangetroffen zandige laag in de bovengrond onder de betonvloer, aan de westzijde van de voormalige varkensstal, is een lichte verontreiniging met zink geconstateerd. Zintuiglijk is matige bijmenging van puinresten waargenomen.
 
Bij het onderzoek op asbest is in de geroerde zandige laag onder de betonvloer, zowel visueel als analytisch, geen verontreiniging geconstateerd.
 
In het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is een lichte verontreiniging met nikkel aangetroffen en is een licht verhoogde concentratie barium gemeten, die vermoedelijk kan worden beschouwd als een verhoogde achtergrondwaarde.
 
Dakrand/afwateringzone
In de afwateringzone onder de noordelijke dakrand van de voormalige varkensstal is een sterke verontreiniging met asbest geconstateerd (gewogen asbestgehalte 4.000 mg/kg d.s.). Het verhoogde asbestgehalte kan worden gerelateerd aan de afspoeling van vezels van de voormalige dakbedekking.
 
Ten aanzien van de sterke verontreiniging met asbest in de toplaag onder de noordelijke dakrand van de voormalige varkensstal is, conform de richtlijnen van de Wet bodembescherming, sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervoor bestaat een saneringsnoodzaak. Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten ten aanzien van de algemene bodemkwaliteit op het overige gedeelte van de locatie bestaat, conform de richtlijnen van de Wet Bodembescherming, geen aanleiding tot nader onderzoek.
 
Conclusie en aanbevelingen
Met het uitgevoerde bodemonderzoek is de bodemkwaliteit in voldoende mate vastgesteld. De locatie is momenteel niet geschikt voor het beoogde gebruik. Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, wat gemeld dient te worden bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag ten aanzien van de verontreiniging is de Omgevingsdienst Midden-Holland.
 
Voor de uitvoering van de saneringswerkzaamheden voor de verontreiniging met asbest dient vooraf een saneringsplan/BUS-melding te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag, op basis waarvan een beschikking kan worden genomen omtrent de voorgestelde saneringsmaatregelen. Initiatiefnemer heeft in de exploitatie rekening gehouden met saneringskosten. Het plan is hiermee financieel uitvoerbaar.
 
Indien bij eventuele graafwerkzaamheden op de locatie, buiten de contouren van de sterke verontreiniging, licht verontreinigde grond of verhardingsmateriaal zal vrijkomen, dient er rekening mee te worden gehouden dat hiervoor beperkte hergebruikmogelijkheden bestaan. De toepassingsmogelijkheden voor dit materiaal op een andere locatie dienen te worden bepaald aan de hand van de voorwaarden van het Besluit bodemkwaliteit en/of de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Krimpenerwaard (regio Midden-Holland).
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan. Nadat sanering afgerond is, zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Een woning wordt in het kader van de Wet geluidhinder gezien als een gevoelig object. Voor het toevoegen van een gevoelig object binnen de onderzoekszone van een (spoor)weg is een akoestisch onderzoek noodzakelijk. De Bonrepas kent een snelheidsregime van 60 km/uur, waarmee de locatie binnen de onderzoekzone van een weg ligt. De Bonrepas betreft een weg met een nagenoeg enkel lint. Aan dit lint zijn ca. 30 woningen en bedrijven gelegen. De weg is enkel toegankelijk voor bestemmingsverkeer. Daarnaast komen de woningen ca. 50 m uit de wegas te liggen. De voorkeursgrenswaarde wordt om die redenen niet overschreden. Een akoestisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
 
In de nabijheid van het plangebied zijn verder geen spoorweg en geluidgezoneerde industrieterreinen aanwezig.
 
Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
 
4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal twee extra woningen. Gezien de beperkt omvang wordt dit aangemerkt worden als een project van dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. 
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2022 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 15,75 μg/m³, 8,63 μg/m³ en 13,33 μg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
Gesteld wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. 
 
4.2.4 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de Atlas Leefomgeving geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
 
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omkaderd, bron: Atlas Leefomgeving)
 
Inrichtingen
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele propaantanks. Voor propaantanks met een inhoud tot 13 m³ is het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. De dichtstbijgelegen propaantank is gelegen op een afstand van ca. 350 m. Het plangebied bevindt zich niet binnen de veiligheidsafstand. De risico’s als gevolg van de aanwezigheid van propaantanks vormen geen aandachtspunt.
 
Transport gevaarlijke stoffen
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet in de nabijheid van transportroutes voor gevaarlijke stoffen is gelegen.
   
Buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied is een ondergrondse buisleiding voor transport van aardgas aanwezig. De buisleiding (W-501-13) ligt op een afstand van ca. 150 m. Uit het geldende bestemmingsplan blijkt dat het invloedsgebied van deze 40 bar buisleiding 70 m bedraagt. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van de betreffende buisleiding.
 
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
 
Aanbevelingen
Hoewel de afstand tot risicobronnen met toxische (rook)gassen groot is, wordt geadviseerd om de woningen te voorzien van uitschakelbare mechanische ventilatie. Een toxische wolk kan een grote afstand afleggen. Mechanische ventilatie kan uitschakelbaar gemaakt worden door een druk op een knop of de mogelijkheid tot het uit het stopcontact trekken van de stekker.
 
Advies veiligheidsregio
De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft op 13 september 2023 een advies uitgebracht. De veiligheidsregio heeft geen opmerkingen op de voorliggende paragraaf. Verder concludeert de veiligheidsregio het volgende:
  • Er is geen offensieve bluswatervoorziening (brandkraan) aanwezig nabij de planlocatie. Wel is er voldoende open water (de Vlist) aanwezig dat gebruikt kan worden als (offensieve) bluswatervoorziening, mits het voldoet aan de voorwaarden.
  • De planlocatie bevindt zich in het buitengebied van Vlist en is gesitueerd aan de doorgaande weg (Bonrepas). De locatie is goed bereikbaar en de wegafmetingen zijn voldoende. De ontsluiting van de kavels zal plaatsvinden via een eigen erfontsluiting op de Bonrepas.
  • Het plangebied is vanuit het regionale dekkingsplan gelegen in een buurt met de classificatie ‘categorie 3’ met het overheersende kenmerk ‘verspreid liggende woningen’/‘verspreid liggende gebouwen voor zelfredzame personen’. De nieuwe ontwikkeling past binnen het profiel van de vastgestelde buurtcategorie. De referentiewaarde voor deze categorie is 10 minuten met een bandbreedte van 3 minuten. De prognose van de opkomsttijd bedraagt voor deze locatie circa 11 minuten. Daarmee scoort het nieuwe initiatief ‘voldoende’. Er zijn geen aanvullende voorzieningen en activiteiten noodzakelijk, maar het is van groot belang dat de lokale brandveiligheidsmaatregelen in stand worden gehouden. Het aanbrengen van extra rookmelders bevordert de snelle ontdekking van brand en daarmee de ontvluchting. Ook kunnen de hulpdiensten bij een eerdere ontdekking van brand eerder worden gealarmeerd.
Conclusie 
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt, waarmee er sprake is van een nieuwe gevoelige functie. Er dient getoetst te worden of bedrijven in de omgeving niet beperkt worden in hun mogelijkheden en er ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot bedrijven en milieuzonering.
 
Rondom het plangebied bevinden zich, gebaseerd op het geldende bestemmingsplan, voornamelijk woonbestemmingen en enkele agrarische bestemmingen.
 
Bonrepas 15
Ten noorden van het plangebied, op minstens 100 m afstand, aan de Bonrepas 15, bevinden zich gronden met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf'. Deze gronden zijn uitsluitend bestemd voor wonen ter plaatse van de toegestane bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met niet-reële grondgebonden agrarische bedrijven en nevenactiviteiten. Een volwaardig agrarisch bedrijf is hier niet toegestaan. Deze activiteiten zijn vergelijkbaar met een bedrijf aan huis. De hinder en het gevaar hiervan is dusdanig beperkt dat deze verder buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Daarnaast ligt op kortere afstand reeds een woonbestemming die maatgevend is.
 
Bonrepas 12
Ten zuidoosten van het plangebied, op ca. 120 m afstand, aan de Bonrepas 12, bevinden zich gronden waar een agrarisch bedrijf is toegestaan. Conform de Verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Krimpenerwaard 2017 geldt voor een veehouderij waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden een afstandsnorm tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom van ten minste 25 m. De beoogde woningen zijn geurgevoelige objecten en deze bevinden zich buiten de bebouwde kom waarvan de begrenzing is aangegeven in de Geurgebiedsvisie Krimpenerwaard. De beoogde woningen liggen op een aanzienlijk grotere afstand en daarmee buiten deze contour. Aanvullend geldt het geurbeleid niet voor opslag van mest en (kuil)voer. Het bedrijf aan de Bonrepas 12 heeft een kuilvoeropslag buiten het bouwvlak. De afstand van de opslag tot aan de te realiseren woningen is ruim 100 m, waarmee voldaan wordt aan de afstand. De nieuwe woningen vormen geen belemmering voor de bedrijfsvoering van dit bedrijf. Gezien de ruime afstand zal verder sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
 
Conclusie
Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.3.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.3.2 Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerprogramma 2022 - 2027
Op 22 december 2021 heeft het algemeen bestuur het 'Waterbeheerprogramma 2022 - 2027' vastgesteld. Het waterbeheerprogramma is een koersdocument, waarbij 'stroomopwaarts' centraal staat, oftewel voorbereiden op de toekomst en pro-actieve samenwerking vanaf het begin van het proces. Het hoogheemraadschap heeft de ambitie om bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen water een meer sturende rol te geven voor een toekomstbestendige leefomgeving. Hierbij wordt extra ingezet op de volgende thema's: 
  • Zuiver afvalwater, energieneutraal en circulair
  • Robuust en gezond watersysteem in een klimaatbestendig gebied
  • Waterveilige leefomgeving
  • Waterbewust leven en genieten van water 
Door verschillende opgaven neemt de druk op de fysieke ruimte toe, waardoor een multifunctioneel ruimtegebruik essentieel is. Door klimaatverandering en maatschappelijke ontwikkelingen veranderen de wateropgaven fundamenteel, wat een andere rol van het hoogheemraadschap vraagt.
 
Het beheergebied van het waterschap is divers, van het natte veenweidegebied in het westen, via het stedelijke middengebied tot de hogere zandgronden in het oosten. Per deelgebied zijn de wateropgaven verschillend. Navolgend staan per deelgebied de belangrijkste opgaven beschreven. 
  • Veenweidegebied. Het veenweidegebied is een door de mens gemaakt landschap. Door veenoxidatie vindt bodemdaling en een hoge CO₂-uitstoot plaats. Het watersysteem kan met name in het Oude Rijngebied de klimaatverandering moeilijk opvangen, hier is een robuuster watersysteem en een meer klimaatbestendige inrichting nodig.
  • Stedelijk middengebied. Het stedelijk middengebied met de steden Utrecht, Nieuwegein, Houten en IJsselstein is een dynamisch gebied. De komende decennia komen hier veel ontwikkelingen en opgaven samen. Ontwerpen met water dient een prominentere rol te krijgen in gebiedsontwikkelingen en de openbare ruimte, zoals bij locatiekeuzes en planvorming van nieuwe bouwlocaties.
  • Kromme Rijngebied en Utrechtse Heuvelrug. Het gebied ten oosten van Utrecht kenmerkt zich door de aanwezigheid van boomgaarden met fruit, de meanderende Kromme Rijn en het Eiland van Schalkwijk. De droge zomers van de afgelopen jaren hebben laten zien dat voor dit gebied een robuuste strategie nodig is om zowel de hoge als de lage delen van het Kromme Rijngebied klimaatbestendig te maken. Het hoogheemraadschap steunt het gericht omzetten van naaldbos in loofbos (verloofing) om de verdamping af te laten nemen en daarmee de verdroging tegen te gaan en de grond- en drinkwatervoorraad toe te laten nemen.
Keur en uitvoeringsregels
Vanaf 1 mei 2019 is de nieuwe Keur van het Hoogheemraadschap van kracht. In de keur staat wat wel en niet mag op of aan de waterkeringen (dijken en kades) en watergangen. De regels maken het mogelijk dat het waterschap het onderhoud aan watergangen en waterkeringen goed kan uitvoeren. Vergunningsplichtige activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels. Voor andere activiteiten gelden de algemene regels.
 
Voor oppervlakken tot 500 m² in stedelijk gebied en 1000 m² in niet stedelijk gebied gelden algemene regels (zie Algemene regels Keur nr.14). Wordt er nieuwe verharding of uitbreiding van bestaande verharding aangebracht boven de gestelde ondergrens (500 m² in stedelijk gebied en 1000 m² in niet stedelijk gebied), moeten er compenserende maatregelen worden getroffen. In de watervergunning worden hierover voorwaarden opgenomen.
 
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
 
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Om de randvoorwaarden en uitgangspunten voor de beoogde ontwikkeling vroegtijdig in het ruimtelijk planproces uit te kunnen werken, is de watertoets gebruikt om eventuele kansen of knelpunten reeds in dit stadium te signaleren. Om dit te bereiken, is in de watertoets een drietal (deel)vragen beantwoord:  
  1. Wat zijn de kenmerken van het huidige watersysteem en welke mogelijkheden bestaan er voor de toekomstige inrichting van het gebied
  2. Welke uitgangspunten/ eisen worden er vanuit het beleid aan de toekomstige inrichting van de waterhuishouding en riolering gesteld?
  3. Wat is het effect van de voorgenomen ontwikkeling op het watersysteem en moeten er negatieve effecten worden gecompenseerd?
Planspecifiek 
 
Watercompensatie
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard rondom de bebouwing. De rest van het plangebied is voornamelijk groen. Als gevolg van de betreffende ontwikkeling zal het verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie ongeveer gelijk blijven of afnemen. De nieuwe woningen worden binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd. Gezien het voorgaande kan uitgesloten worden dat de toename aan verhard oppervlak meer dan de gestelde drempelwaarde van 1.000 m² zal bedragen. Watercompensatie is in dat geval niet benodigd.
 
Waterkeringen en watergangen
Uit de kaarten van het hoogheemraadschap blijkt dat het plangebied zeer beperkt is gelegen in de waterstaatswerkzone van de waterkering ten oosten van de Vlist. In de waterstaatswerkzone wordt in het onderhavige initiatief niet gebouwd en vinden geen wijzigingen plaats die tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie leiden. Bij ingrepen in de beschermingszone, die een bredere zone dan de waterstaatswerkzone betreft, dient er een vergunning bij het hoogheemraadschap aangevraagd te worden.
 
De watergangen rondom het plangebied blijven behouden.
 
Afvoer afval- en hemelwater
Hemelwater zal gescheiden van het rioolwater via infiltratie en het oppervlaktewater afgevoerd worden. Het rioolwater zal worden aangesloten op het gemeentelijke rioolsysteem.
 
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden. Middels een oriënterend onderzoek (Bureau Schildwacht, 7 juli 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2) is het plangebied onderzocht op aanwezige beschermde natuurwaarden. Navolgend worden de resultaten van het oriënterend onderzoek samengevat.
 
Soortenbescherming
Vanuit de gegevensanalyse en het veldbezoek is geconcludeerd dat er verschillende soorten beschermde dieren rond het plangebied (kunnen) voorkomen. Bij een inspectie van het plangebied is gebleken dat de bouwwerken ongeschikt zijn als verblijfplaats van beschermde dieren. Bureau Schildwacht concludeert in het kader van de Wet natuurbescherming dat het voortbestaan van het leefgebied of populaties van beschermde dieren en planten niet wordt verstoord of wordt bedreigd door de ingreep. De werkzaamheden hebben geen wezenlijke negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van beschermde populaties binnen het plangebied of daarbuiten.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied ligt 1 km ten noorden van Schoonhoven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op 5,5 km ten zuidoosten van het plangebied. De hoeveelheid stikstof die vrijkomt bij het renoveren, slopen, bouwen en gebruiken van de woningen zal niet van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Een stikstofberekening wordt gezien de aard van de ontwikkeling en de aanzienlijke afstand tot Natura 2000-gebieden niet noodzakelijk geacht.
 
Houtopstanden
Een vergunning of ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor het onderdeel houtopstanden is niet benodigd bij de voorgenomen ontwikkeling.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat, mits de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Op het gehele plangebied is in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Ter plaatse van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek alleen noodzakelijk wanneer het een verstoring betreft van meer dan 30 cm beneden maaiveld en het te verstoren gebied groter is dan 100 m². In lijn hiermee ligt het plangebied volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Krimpenerwaard in de zone WA-3. De renovatie/verbouw vindt plaats binnen de contouren van de bestaande bebouwing. Het plan wordt uitgevoerd zonder ingrepen in de bodem die dieper reiken dan 30 cm. Een archeologisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.
 
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
 
4.6 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
 
Beschermd dorpsgezicht
Het lint Vlist en Bonrepas is tot circa 200 m uit de oevers van de rivier de Vlist aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Het plangebied is dan ook volledig binnen het beschermd dorpsgezicht gelegen. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied daarom voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1'.
 
In mei 1969 is het bebouwingslint Vlist en Bonrepas door het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk aangewezen als beschermd dorpsgezicht. In de bijbehorende toelichting wordt het volgende vermeld. Het riviertje de Vlist, in oorsprong een veenwater dat uitmondt in de Hollandsche IJssel, vormt een landschappelijk element van bijzondere waarde in de Krimpenerwaard. De kwaliteiten worden ondersteund door een aantal monumentale boerderijen en enige kleine behuizingen. Voorts geldt de Vlist als belangrijk voorbeeld van de nederzettingsvorm die voortkomt uit de wijze van ontginnen van de woeste gronden tijdens de Middeleeuwen. Het historische dorpsbeeld wordt dan ook volledig bepaald door de boerderijen langs de dijken met hun smalle, diep landinwaarts strekkende kavels.
 
Voor ontwikkelingen is het uitgangspunt om zowel de bestaande structuur alsook de fysieke elementen te behouden. In dit geval gaat dit om het verkavelingspatroon, de openheid, de bebouwingsstructuur, het profiel van kades, wegen en waterlopen. Indien ruimtelijke ontwikkelingen hierbinnen passen, is de ontwikkeling in principe mogelijk. Onderhavig plan wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwingscontouren. Er is geen sprake van een effect op de bestaande structuur of aanwezige fysieke elementen.
 
Bouwhistorisch onderzoek
Ten aanzien van de bebouwing in het plangebied is er een bouwhistorische quickscan uitgevoerd om de cultuurhistorische waarde te beschrijven en te waarderen (Bureau Helsdingen, 23 januari 2023, bijlagen bij toelichting zie bijlage 3). Aanleiding voor dit rapport is de wens om één of meerdere bijgebouwen op het erf van de boerderij her te bestemmen tot woning. Het geldende bestemmingsplan vereist voor deze wijziging de aanduiding 'karakteristiek'. Deze aanduiding is op dit moment niet toegekend. Het doel van dit rapport is om te onderzoeken of het boerderijencomplex in aanmerking komt om de aanduiding 'karakteristiek' te verkrijgen.
 
Allereerst is gekeken naar de kenmerken en cultuurhistorische waarden van de omgeving binnen het beschermd dorpsgezicht en de cultuurhistorische kaart van de provincie Zuid-Holland. Daaruit is gebleken dat Bonrepas 13-13a zich goed voegt binnen de cultuurhistorische waarden. Het boerderijensemble is namelijk gebouwd op een historische verkaveling en draagt bij aan een visueel interessant beeld van afwisselend open- en geslotenheid in bebouwing en landschap. Tevens is de historische verkaveling goed af te lezen aan Bonrepas 13-13a, gezien de bebouwing die zich tot richting de achterzijde van de kavel uitstrekt. Gebouwen aan de Bonrepas met de aanduiding 'karakteristiek' in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' hebben de overeenkomst dat zij met de nok haaks op de weg staan. Daarnaast volgt de bebouwing de historische kavelindeling in de lengterichting. In hoeverre de bijgebouwen vanaf de openbare weg zichtbaar zijn varieert sterk door de afwisselende begroeiing langs de kavels. Wanneer de als 'karakteristiek' aangeduide boerderijen met elkaar vergeleken worden valt op dat de ouderdom ervan sterk varieert, van negentiende-eeuws tot nieuwbouw.
 
Op basis van de door de gemeente Krimpenerwaard gestelde criteria kan vastgesteld worden dat Bonrepas 13-13a beschikt over zowel architectonische waarde, stedenbouwkundige waarde en cultuurhistorische waarde. Ook wordt voldaan aan de categorieën gaafheid/herkenbaarheid en zeldzaamheid. Thema's waar de het boerderijensemble aan voldoet zijn onder andere de ligging aan een veenrivier, onderdeel van een polderlint tot 1850, onderdeel van een cope-verkaveling, sterke relatie tussen nederzetting en landschap en boerderijensemble inclusief bijgebouwen en/of inrichting.
 
Samenvattend zijn de cultuurhistorische waarden van het ensemble Bonrepas 13-13a gelegen in de positionering op historische ontginningkavel, waarvan de ligging werd bepaald door de loop van de Vlist. De historische groei van de boerderij en de bijgebouwen is zeer kenmerkend voor de streek. Daarnaast is het ensemble vanaf de weg Bonrepas zeer goed zichtbaar, omdat deze in een bocht gelegen is. Dat versterkt het beeldbepalend karakter van de plek. Daarmee kan gesteld worden dat Bonrepas 13-13a een belangrijk onderdeel uitmaakt van de karakteristiek van Bonrepas. Een aanduiding als 'karakteristiek' in het bestemmingsplan kan ervoor zorgen dat het visuele aspect van het ensemble behouden blijft.
 
De waardering van het boerderijencomplex is gebaseerd op twee waarderingssystemen. Ten eerste is onderzocht of Bonrepas 13-13a voldoet aan de criteria die gesteld worden door de gemeente Krimpenerwaard om de aanduiding 'karakteristiek' in het bestemmingsplan te kunnen krijgen. Zoals bovenstaand is beschreven bevat het boerderijensemble diverse cultuurhistorische waarden en is een aanduiding 'karakteristiek' passend. Daarnaast is het complex gewaardeerd volgens de methode zoals die in de publicatie 'richtlijnen bouwhistorisch onderzoek' van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed zijn geformuleerd. Daaruit blijkt dat hoge cultuurhistorische waarden van het complex zijn gelegen in de algemeen historische waarden als uitdrukking van een sociaal-economische ontwikkeling. Met name de groei van het complex door de jaren heen draagt hier aan bij. Ook de landschappelijke waarden en ensemblewaarden zijn hoog vanwege de bijzondere samenhang tussen historische bebouwing en de plaats op de historische verkaveling in lengterichting. De beeldbepalende ligging in de bocht aan de Bonrepas verhoogt deze waarde.
 
Deze waardestelling heeft ertoe geleid dat hoge monumentenwaarden zijn toegekend aan alle bouwdelen die voor 1950 tot stand zijn gekomen. Positieve monumentenwaarden zijn gegeven aan de delen van het complex die na 1950 tot stand zijn gekomen maar een relatie hebben met de agrarische functie van het complex en bijdragen aan het visuele beeld van het complex. Indifferente waarden zijn toegekend aan onderdelen van het complex die na 1950 zijn ontstaan, geen relatie hebben met de agrarische functie van de boerderij of geen rol spelen in het beeldbepalende aspect van het complex.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het passend is om het ensemble, dat bestaat uit gebouwen met een hoge en positieve monumentwaarde, de aanduiding 'karakteristiek' te geven ter bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Ook het voorhuis wordt met het voorliggende wijzigingsplan als karakteristiek aangemerkt. Gezien het voorgaande heeft het voorgenomen plan geen negatieve effecten op cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
 
5 Juridische planopzet
5.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
 
5.2 Wijzigingsplan
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet. De regels van het voorliggende wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)'.
  
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
 
Wonen
Conform de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' voorziet het voorliggende wijzigingsplan de gronden in het plangebied van de aanduiding 'karakteristiek', voor zover het de gebouwen betreft die een hoge of positieve monumentwaarde hebben (zie ook subparagraaf 3.3.1 en paragraaf 4.6).
 
De gronden zijn bestemd voor wonen en daarbij behorende erven, tuinen, water en groenvoorzieningen, tevens zijn beroepsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Het voorliggende wijzigingsplan maakt binnen het bestemmingsvlak aan de voorzijde (westzijde) twee woningen mogelijk, gelijk aan de huidige planologische situatie. Binnen het achterste bestemmingsvlak (oostzijde) worden de twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt.
 
Waarde - Archeologie 3
De gronden in het plangebied zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
Waarde - Cultuurhistorie 1
De gronden in het plangebied zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische waarden.
 
Waterstaat - Waterkering
Een deel van de gronden in het plangebied zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de waterkering.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten. Hierin kan het verhaal van de gemeentelijke plankosten geregeld worden. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. Het wijzigingsplan is hierdoor economisch uitvoerbaar.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
  
Het ontwerp wijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor eenieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
Het plan is voorgelegd aan de omwonenden. Hierbij is geen bezwaar kenbaar gemaakt.
 
7.1 Vooroverleg
De vooroverlegpartners hebben geen bezwaren kenbaar gemaakt tegen het plan.
 
7.2 Zienswijzen
Het ontwerp wijzigingsplan heeft van 15 november 2023 tot en met 26 december 2023 ter inzage gelegen. Binnen de termijn zijn oorspronkelijk vier zienswijzen ontvangen. Eén zienswijze is na overleg met de initiatiefnemer en in dat kader onderling gemaakte afspraken ingetrokken. De zienswijzen zijn in de nota van beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen (gemeente Krimpenerwaard, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4) samengevat en van een reactie voorzien.