Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Bovenkerkseweg 80, Stolwijk
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1931.BPW2310BG046-VG01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Aan de Bovenkerkseweg 80 te Stolwijk staat op dit moment een boerderij die nu bestemd is als één woning. Initiatiefnemer is voornemens om de boerderij te splitsen in twee woningen.
 
Ter plaatse geldt het bestemminsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', vastgesteld op 15 december 2015, waarbinnen het plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen' zonder een bouwvlak. In de regels van het bestemmingsplan is in artikel 45.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die mogelijk maakt om de aanduiding 'Karakteristiek' toe te voegen. Daarnaast is er in artikel 45.2 onder a de wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het splitsen van gebouwen met de aanduiding 'Karakteristiek' toestaat. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat deze ontwikkeling past binnen deze wijzigingsbevoegdheden en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de gemeente Krimpenerwaard en maakt onderdeel uit van de lintbebouwing langs de Bovenkerkseweg, ten oosten van de kern Stolwijk. Het plangebied is kadastraal bekend onder de percelen 3501, 3502, 3503 en 3504, sectie C. De totale oppervlakte hiervan is ca. 6.427 m².
   
De navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.
 
Globale ligging plangebied (plangebied rood omcirkeld, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Globale begrenzing plangebied (plangebied rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het geldend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Krimpenerwaard op 15 december 2015. Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', vastgesteld op 29 januari 2019.
 
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', ter plaatse van het plangebied.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Binnen het plangebied geldt de enkelbestemming 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en bijbehorende bouwwerken. Binnen de bestemming 'Wonen' is de planlocatie niet voorzien van een bouwvlak.
 
Verder bevat het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3'. De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Voor een bodemingreep die dieper dan 30 cm beneden maaiveld plaatsvindt, en een oppervlakte groter dan 30 m² omvat, dient archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Voor een bodemingreep die dieper dan 30 cm beneden maaiveld plaatsvindt en een oppervlakte groter dan 100 m² omvat dient archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden.
 
De initiatiefnemer is voornemens om de vrijstaande woning te splitsen. In artikel 45.1 van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een aanduiding 'karakteristiek' toe te voegen. Gerelateerd aan het voorgaande artikel kan op grond van artikel 45.2 de woning gesplitst worden, mits er voldaan wordt aan verschillende voorwaarden. In het voorliggende wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid en de relevante wet- en regelgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 gaat in op de wijzigingsvoorwaarden en de toetsing daaraan. In hoofdstuk 6 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de Bovenkerkseweg 80 in het buitengebied van Stolwijk, ten oosten van de kern van Stolwijk. Stolwijk maakt onderdeel uit van de gemeente Krimpenerwaard. Kenmerkend voor Krimpenerwaard is het polderland bestaande uit veenweiden en lintbebouwing. De Bovenkerkseweg betreft een veenlint. Deze wegen zijn vaak oost-west georiënteerd en liggen veelal haaks op de verkavelingsrichting. Naast de wegen zijn vaak watergangen gelegen met korte rijen knotwilgen. Voor de ontsluiting van de erven en landbouwkavels ligt een groot aantal bruggen en duikers langs de weg.
 
De onderstaande afbeelding toont het aanzicht vanaf de Bovenkerkseweg in de richting van de planlocatie.
   
Aanzicht vanaf Bovenkerkseweg in de richting van de planlocatie (bron: Google Streetview)
2.2 Toekomstige situatie
Binnen de plangrens is een boerderij gevestigd. Initiatiefnemer is voornemens om de boerderij te splitsen in twee woningen. Op basis van artikel 45.1 sub a en 45.2 sub a kan de woning gesplitst worden. Het voorgenomen plan betreft slechts een functiewijziging. De bestaande bebouwing zal grotendeels behouden blijven en intern worden verbouwd. Er worden enkel beperkte ingrepen aan de gevel gedaan. De navolgende afbeeldingen laten de toekomstige situatie zien.
Toekomstige situatie woningsplitsing plattegrond 
Toekomstige situatie woningsplitsing oostgevel
 
Toekomstige situatie woningsplitsing westgevel
3 Beleidskader
 
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
       
Planspecifiek
Het beoogde plan is in lijn met de prioriteiten, in het bijzonder sterke en gezonde steden en regio's. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan valt niet binnen een van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro vloeien dan ook geen specifieke randvoorwaarden voort voor onderhavig plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit het splitsen van een bestaande woning, waarbij 1 nieuwe woonruimte wordt gerealiseerd. Hierbij zal de bestaande bebouwing grotendeels behouden blijven en worden beperkte ingrepen aan de gevel gedaan. Onderhavige ontwikkeling is daarmee niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling en is het plan in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstelijking.
 
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid Holland
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland (1 april 2023 in werking getreden) omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kader stellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geven wij richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening.
 
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie. 
Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk. De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • Samen werken aan Zuid-Holland
  • Bereikbaar Zuid-Holland
  • Schone energie voor iedereen
  • Een concurrerend Zuid-Holland
  • Versterken natuur in Zuid-Holland
  • Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland
  • Gezond en veilig Zuid-Holland
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes. De ruimtelijke hoofdstructuur maakt met een integraal kaartbeeld inzichtelijk hoe de strategische beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie ruimtelijk samenkomen. De voor onderhavig plan relevante beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie worden hierna behandeld.
   
Planspecifiek
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'ruimtelijke kwaliteit'. Onderstaand worden de beleidskeuze nader toegelicht.
   
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart. Dit beleid maakt naar zijn aard meerdere uitleg mogelijk. Vanuit de nieuwe sturingsfilosofie is dit een kans en geen bedreiging. Gelet op het gezamenlijke belang is een gedeelde opvatting over de uitleg en interpretatie van het kwaliteitsbeleid per concreet gebied wenselijk. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit. Onderstaand zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Het plangebied bevindt zich in een veencomplex. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. De beoogde ontwikkeling betreft slechtst een woningsplitsing van een vrijstaande woning. De bestaande bebouwing zal grotendeels behouden blijven en er vinden beperkte ingrepen aan de gevel plaats. Hierdoor zal de beoogde ontwikkeling geen negatief effect hebben op de laag van ondergrond. 
 
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied maakt deel uit van lintenbebouwing. Linten zijn lineaire, aaneengesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Richtpunten voor linten zijn:
  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.
Het plangebied bevindt zich ook in een veen(weide)landschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de verkavelingspatronen. Richtpunten voor het veenlandschap zijn:
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
De beoogde ontwikkeling betreft slechts een woningsplitsing van een vrijstaande woning. De bestaande bebouwing zal grotendeels behouden en er vinden beperkte ingrepen aan de gevel plaats. Hierdoor zal de beoogde ontwikkeling geen negatief effect hebben op de laag van de cultuur- en natuurlandschappen.
 
Laag van de stedelijke occupatie
Het plangebied valt buiten gebieden die zijn aangewezen voor de laag van de stedelijke occupatie.  
 
Laag van de beleving
Het plangebied valt buiten gebieden die zijn aangewezen voor de laag van de beleving.
   
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit wordt niet aangetast en er wordt aangesloten bij de genoemde beleidskeuzes. De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 april 2023 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
    
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.   
De planlocatie is aangewezen 'buitengebied', waar beschermingscategorie 3 voor ruimtelijke kwaliteit geldt. De bestaande bebouwing blijft grotendeels behouden en er vinden beperkte ingrepen aan de gevel plaats. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart zijn in subparagraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart voldoet.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft in artikel 6.10 een verwijzing naar de ladder voor duurzame verstelijking opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
 
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.'
In subparagraaf 3.1.3 is toegelicht dat het voorgenomen plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. In het onderhavige geval worden op basis van artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening geen aanvullende eisen gesteld.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit de Omgevingsverordening voor de onderhavige ontwikkeling.
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Omgevingsvisie Krimpenerwaard
Op 14 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Krimpenerwaard de structuurvisie ‘Omgevingsvisie Krimpenerwaard' vastgesteld. Hierin wordt ingegaan op hoe de gemeente naar de toekomst kijkt en wat voor opgaven, uitdagingen en doelen zij heeft. De centrale doelstelling voor Krimpenerwaard vertaalt zich als 'Toekomstgerichte gemeente met vitale kernen en een krachtig buitengebied'.  In deze dynamische gemeente zijn de kernen in de verbinding met de omliggende gebieden en vervult de Krimpenerwaard een belangrijke rol binnen de regio op het gebied van duurzaamheid, biodiversiteit en ruimtelijke ontwikkeling.
 
De gemeente hanteert typeringen voor verschillende gebieden. De planlocatie valt binnen het gebied 'Krachtig buitengebied: Veenweide'. Het midden van Krimpenerwaard is landschappelijk waardevol, rustig en er zitten veel weidevogels. Het gebied is gevoelig voor bodemdaling en de wegen zijn smal. Daarom zetten we hier in op innovatieve manieren om met deze uitdagingen om te gaan. Hierbij wordt rekening gehouden met landschappelijke waarden. De gemeente zet hier in op de volgende speerpunten:
  • versterken van de linten
  • tegengaan van bodemdaling
  • ruimte voor adaptieve landbouw
  • recreatieve verbindingen verbeteren
  • water vasthouden in het buitengebied
  • samenwerken aan goede waterkwaliteit
  • vergroten verkeersveiligheid
Planspecifiek
In onderhavig project wordt invulling gegeven aan de doelstelling ‘versterken van linten’ uit het gemeentelijk beleid. Door op deze locatie te ontwikkelen wordt het bestaan van de linten beter behouden. Daarnaast wordt invulling gegeven aan de wens om ontwikkelingen zoveel mogelijk plaats te laten vinden in bestaande (cultuurhistorische waardevolle) bebouwing. Daarnaast sluit de ontwikkeling tevens aan op de geformuleerde kansen van dit gebied, in de vorm van het benutten van cultuurhistorische waarden en het benutten van voormalige agrarische bebouwing voor functies als wonen. Al met al wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling goed aansluit op het gemeentelijke beleid.
 
3.3.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard 2017 (vastgesteld op 13 december 2016) vormt de welstandsnota van de gemeente Krimpenerwaard. Het doel bij deze nota is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische waarden een rol te geven bij ontwikkelingen.
 
Op de niveaukaart is voor elk gebied in de gemeente Krimpenerwaard het minimale toetsingsniveau aangegeven om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in 'soepel', 'gewoon' en 'bijzonder'.
 
Op de gebiedenkaart zijn gebieden met samenhangende bebouwingstypologieën aangegeven. Per gebied zijn in de nota een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Naast de gebieden zijn op de gebiedenkaart gebieden met een ontwikkelingskader aangegeven. Dit zijn de gebieden waar een beeldkwaliteitsplan geldt.
 
Planspecifiek
Welstandsniveau 'Bijzonder'
Op de niveaukaart is aangegeven dat voor het plangebied een bijzonder welstandsniveau geldt. Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de niveaukaart weergegeven.  
 
Uitsnede niveaukaart (plangebied zwart omkaderd, bron: Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard)
 
De gebieden waar het uiterlijk van de bebouwing van aanzienlijk belang is voor de identiteit van de Krimpenerwaard hebben een bijzonder niveau. Dit zijn onder meer de beschermde gezichten, de dorpskernen, diverse polderlinten en delen van de dijklinten langs IJssel en Lek. In deze gebieden is inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit bevat voor gebieden met een bijzonder niveau een uitgebreide set criteria, die in woordkeuze en bandbreedte aanstuurt op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen in het gebied. Een plan moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.
 
De beoogde ontwikkeling betreft slechtst een woningsplitsing van een vrijstaande woning. De bestaande bebouwing zal grotendeels behouden blijven en er worden beperkte ingrepen aan de gevel gedaan. Hierdoor zal er geen sprake zijn van de aantasting van de ruimtelijke kwaliteit.
 
Welstandsgebied 'Polderlinten' 
Op de gebiedenkaart is het plangebied aangeduid als het landschapsgebied 'Polderlinten' (zie navolgende afbeelding).
 
Uitsnede gebiedenkaart (plangebied zwart omkaderd, bron: Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard)
 
De polderlinten hebben een bijzonder welstandsniveau. De waarde is in ieder geval gelegen in het goed behouden historische karakter met als basis de combinatie tussen de oorspronkelijke structuurelementen en de afwisselende lintbebouwing. De verkaveling met dicht op elkaar gelegen sloten leidt tot langwerpige kavels met tussen de kavels doorzichten op het achterland. De bebouwing is gelijnd aan de verkaveling, waarbij boerderijen een woning aan de straatkant hebben en de stal hier in de regel achter is gelegen. Deze wijze van inrichting is kenmerkend voor het gebied en zorgt voor doorzichten over de erven. Onderhavig plan houdt rekening met de kenmerken horende bij de 'Polderlinten'.
  
4 Milieu- en omgevingsaspecten
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
Het voorgenomen plan betreft de woningsplitsing van een vrijstaande (boerderij)woning. De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie niet tot nauwelijks toe. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.(-beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Planspecifiek
Bij een planologische functiewijziging naar een gevoeliger bodemgebruik dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Bij het voorgenomen plan is dit niet het geval, omdat het plangebied reeds de bestemming 'Wonen' heeft en de woning gesplitst wordt. Volgens het historisch bodembestand van de Omgevingsdienst Midden-Holland zijn er geen verontreinigingen of verdachte zaken geregistreerd op of nabij de planlocatie. Indien er in de toekomst toch gegraven zal worden, zal er mogelijk een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt een woning gesplitst en hiermee wordt een nieuwe situatie gecreëerd. Woningen zijn in het kader van de Wet geluidhinder geluidgevoelig. Derhalve dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woning.
 
Wegverkeerslawaai
De planlocatie ligt binnen de onderzoekszone van de Bovenkerkseweg, waarmee een akoestisch onderzoek wegverkeer vereist is. In dat kader wordt een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Adviesburo Van der Boom, 23-113r1, d.d. 31 maart 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). Navolgend zijn de conclusies van dit onderzoek weergegeven.
 
De bestaande boerderij wordt gesplitst in een voorhuis en een achterhuis. De woning in het achterhuis wordt een extra woning. Omdat de extra woning gerealiseerd wordt binnen de geluidzone van één of meer wegen is een akoestisch onderzoek nodig. De extra woning ligt buiten de bebouwde kom van Stolwijk op ca. 12 meter uit de as van de Bovenkerkseweg. De Bovenkerkseweg gaat op ca. 160 meter van de locatie over in een 30 km weg binnen de kom van Stolwijk.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de extra woning (het achterhuis) bedraagt ten hoogste 38 dB na aftrek van 5 dB ex artikel 110-g Wgh (rekenpunt 4). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Er zijn geen hogere waarden nodig voor de geluidbelasting door wegverkeer. De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt in de hoogst geluidbelaste rekenpunten 43 dB zonder aftrek. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
 
Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Er zijn geen voorzieningen nodig aan de gevels van het achterhuis die de minimumeisen uit het Bouwbesluit te boven gaan.
 
Spoorweglawaai
De dichtstbijzijnde ligt op een afstand van meer dan 4,5 km ten noordoosten van het plangebied. Daarmee bevindt de planlocatie zich niet binnen een geluidzone van het spoor. Derhalve is een akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai niet noodzakelijk.
 
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in de onderzoekszone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Derhalve is een akoestisch onderzoek naar industrielawaai niet noodzakelijk.
 
Conclusie
De bepalingen van de Wet geluidhinder vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
4.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft de woningsplitsing van een vrijstaande woning. Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Derhalve is aan de hand van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' gekeken naar milieubelastende activiteiten (bedrijven) in de omgeving van de locatie. Daarnaast dient beoordeeld te worden of de activiteiten die op de planlocatie mogelijk gemaakt worden (wonen) een belemmering vormen voor milieubelastende activiteiten in de omgeving.
 
Aan de Bovenkerkseweg 41 en 45, ten noorden van het plangebied, zijn agrarische bedrijven (reële grondgebonden graasdierbedrijven) toegestaan. Hier mogen dieren zonder geuremissiefactor gehouden worden. Op basis van de afstandsnormen uit het gemeentelijke geurbeleid, de Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Krimpenerwaard 2017, moet de afstand tussen een dierenverblijf (stal) en nieuwe geurgevoelige objecten minimaal 25 meter bedragen. De in twee woningen te splitsen woonboerderij (geurgevoelige objecten) bevindt zich op een afstand van ten minste 25 meter van de bouwvlakken zoals die in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' opgenomen zijn voor de Bovenkerkseweg 41 en 45. Op basis van het gemeentelijke geurbeleid kan worden gesteld dat bij de beoogde woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden en dat de bedrijven niet in de mogelijkheden worden beperkt.
 
Gelet op het voorgaande vormt het aspect bedrijven milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de woningsplitsing van een vrijstaande woning met beperkte ingrepen aan de gevel. Gezien de beperkte omvang wordt dit aangemerkt worden als een project van dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. 
 
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2020 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 15,8 μg/m³ fijnstof PM10, 8,67 μg/m³ fijnstof PM2,5 en 13,4 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden.
     
Derhalve kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen plan.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
   
Uitsnede risicokaart (bron: Atlas Leefomgeving)
 
Transport gevaarlijke stoffen
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet in de nabijheid of in de invloedssfeer van transportroutes voor gevaarlijke stoffen is gelegen.
   
Inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van een zogenaamde bevi-inrichting.
 
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.    
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van een buisleiding.
 
Conclusie      
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
 
Planspecifiek
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Wet natuurbescherming. Vanuit ecologie zijn soortenbescherming en gebiedsbescherming van belang. Verantwoord moet worden dat het plan geen schade aan beschermde soorten en gebieden oplevert.
 
Soortenbescherming
Als onderdeel van de splitsing vinder er fysieke ingrepen plaats aan de gevel(s). Beschermde flora en fauna zullen mogelijk hinder ondervinden van de wijziging. Derhalve is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Blom Ecologie, 2023-0395, d.d. 13 april 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). Op basis van de resultaten van de quickscan is vernomen dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot negatieve effecten op beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming. Wel dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de Algemene zorgplicht en de mogelijke aanwezigheid van algemene broedvogels.
 
Gebiedsbescherming 
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), belangrijk weidevogelgebied of strategische reservering natuur. Er zijn geen karakteristieke landschapselementen die verloren gaan. Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk ligt op een afstand van ca. 1,4 km. Het dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied ligt op een afstand van ca. 1,1 km. En het dichtst bijgelegen Natura 2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' bevindt zich op ca. 4,6 km afstand. Gezien de aard van de ingreep en de ligging worden negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet verwacht.
 
Stikstofdepositie
De ontwikkeling gaat gepaard met de uitstoot van een beperkte hoeveelheid stikstof. Het dichtst bijgelegen Natura 2000-gebied betreft 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' en bevindt zich op een afstand van ca. 4,6 km van het plangebied. Gelet op de relatief grote afstand en op het feit dat de ontwikkeling slechts een functiewijziging betreft, waarbij beperkte bouwactiviteiten plaatsvinden, is uitgesloten dat het initiatief een negatief effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande is het voorgenomen plan uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
4.8 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.8.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.8.2 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Waterbeheerplan hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard 'Met mensen en water'
Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is waterbeheerder in het gebied tussen Rotterdam, Zoetermeer, Krimpen aan den IJssel en Schoonhoven. In het waterbeheerplan worden de ambities en doelen voor de periode 2022-2027 weergeven. Deze worden aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet: 
  • Een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat. Door de omgeving aan te passen aan het veranderende klimaat blijft het mogelijk om de taken in de toekomst goed uit te voeren. Het vasthouden van regenwater kan helpen verdroging te bestrijden, de waterkwaliteit te verbeteren en wateroverlast te voorkomen. Waar nodig zullen ook dijken versterkt moeten worden.
  • Een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen. Het hoogheemraadschap wil de eigen bijdrage aan klimaatverandering verkleinen en het hergebruik van grondstoffen vergroten. In samenwerking met andere partijen wil het hoogheemraadschap ook een bijdrage leveren aan de verbetering van de waterkwaliteit en de vergroting van de biodiversiteit.
  • Water en waterschap als onderdeel van de samenleving. Het hoogheemraadschap staat in dienst van de gebruikers en wil vanuit die verbondenheid samen aan de wateruitdagingen werken. Tevens wil zij graag het waterbewustzijn vergroten en het versterken van participatie. Digitalisering en innovatie speelt hierbij een steeds belangrijkere rol.
Specifieke taken en verantwoordelijkheden van het hoogheemraadschap zijn;
  • Wettelijk taken;
  • Veilige dijken;
  • Voldoende schoon water;
  • Afvalwater zuiveren;
  • Veilige wegen;
  • Regels en toezicht.
Er is onderscheid gemaakt tussen verschillende deelgebieden met elk hun eigen thema's. Deze deelgebieden zijn als volgt:
  • Rotterdam en Capelle aan den IJssel
    Belangrijke thema's in dit deelgebied zijn water- en klimaatbestendig bouwen, schoon en gezond water, recreatie in, op en om water en duurzaamheid
  • Krimpenerwaard en Krimpen aan den IJssel
    Belangrijke thema’s in dit deelgebied zijn waterbeheer in agrarisch gebied, bodemdaling in het Veenweidegebied, overstromingsrisico's en klimaatadaptatie
  • Zuidplas, Lansingerland, Zoetermeer, Waddinxveen en Gouda
    Belangrijke thema’s in dit deelgebied zijn water- en klimaatbestendig bouwen, schoon en gezond water, recreatie in, op en om water en duurzaamheid
De Keur
De Keur is een algemene verordening van het waterschap als toetsingskader om de belangen ten taken van het waterschap te waarborgen. De Keur is gebaseerd op de Waterwet en de Waterschapswet. De verordenende bevoegdheden zijn vormgegeven naar een model van de Unie van Waterschappen. In de Keur staat wat er wel en niet mag in wateren, waterkeringen, bergingsgebieden en ondersteunende kunstwerken (waterstaatswerken) en grondwater. Met die regels beschermt het waterschap de dijken, sloten, waterstanden en grondwaterstanden. Zo mogen bepaalde activiteiten bij wateren en dijken alleen worden uitgevoerd als het waterschap daarvoor een vergunning heeft verleend. Hiermee worden risico’s op wateroverlast of gevaren voor de dijken voorkomen. In bepaalde gevallen gelden algemene regels in plaats van de vergunningsplicht. In deze algemene regels worden minder risicovolle activiteiten toegestaan zonder dat er vooraf toestemming hoeft te worden gevraagd aan het waterschap. Wel gelden er meesten voorwaarden en moet er achteraf een melding worden gedaan. Van de waterstaatswerken wordt via een legger de technische norm en geografische begrenzing aangegeven.
  
4.8.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Om de randvoorwaarden en uitgangspunten voor de beoogde ontwikkeling vroegtijdig in het ruimtelijk planproces uit te kunnen werken, is de watertoets gebruikt om eventuele kansen of knelpunten reeds in dit stadium te signaleren. Om dit te bereiken, is in de watertoets een drietal (deel)vragen beantwoord:  
  1. Wat zijn de kenmerken van het huidige watersysteem en welke mogelijkheden bestaan er voor de toekomstige inrichting van het gebied
  2. Welke uitgangspunten/ eisen worden er vanuit het beleid aan de toekomstige inrichting van de waterhuishouding en riolering gesteld?
  3. Wat is het effect van de voorgenomen ontwikkeling op het watersysteem en moeten er negatieve effecten worden gecompenseerd?
Planspecifiek 
Het initiatief brengt nagenoeg geen fysieke ingrepen met zich mee. Er is geen sprake van een toename aan verharding. Watercompensatie is derhalve niet noodzakelijk.
 
De planlocatie ligt niet nabij een waterkering. De watergangen rondom het betreffende perceel blijven behouden. Er wordt met beoogde functiewijziging geen extra bebouwing toegevoegd of mogelijk gemaakt. Zowel de afvoer van het huishoudelijk afvalwater als het hemelwater wijzigt niet. 
 
Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Volgens het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' bevat het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3'. De hiervoor aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geldt voor een bodemingreep die dieper dan 30 cm beneden maaiveld plaatsvindt en een oppervlakte groter dan 30 m² omvat dient archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt voor een bodemingreep die dieper dan 30 cm beneden maaiveld plaatsvindt en een oppervlakte groter dan 100 m² omvat dient archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden. 
 
Bij het voorgenomen plan worden er voor de verbouwing sloopwerkzaamheden uitgevoerd en worden de huidige vloeren vervangen voor nieuwe vloeren. Hierbij wordt graafwerk uitgevoerd, maar dit gaat niet dieper dan 30 cm beneden het maaiveld. Derhalve hoeft er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
 
De gronden zijn in het voorliggende wijzigingsplan voorzien in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3', gelijk aan het geldende bestemmingsplan.
 
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan. 
4.10 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Het cultuurhistorische beleid van de gemeente is vastgelegd in de Kadernota Erfgoed (vastgesteld op 4 juli 2012).
 
Planspecifiek   
In de directe omgeving van het plangebied is één monument aanwezig op een afstand van ca. 220 m. Het voorgenomen plan betreft een woningsplitsing van een vrijstaande woning. Voor deze ontwikkeling worden enkel beperkte ingrepen in de gevel gedaan. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling kan er gesteld worden dat dit geen belemmeringen met zich meebrengt. Daarnaast zijn er geen cultuurhistorische waarden aanwezig die aangetast worden door de beoogde ontwikkeling.
 
Om te kunnen voldoen aan de wijzigingsbevoegdheid artikel 45.1 is er een bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd (RAAP, rap6445, d.d. 8 mei 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3). Navolgend zijn de belangrijkste conclusies van dit onderzoek weergegeven.
 
Van belang zijn de structuur van de krukhuisboerderij, de ankerbalkgebinten uit twee fases, de herkenbaarheid en koppeling naar de functie als kaasboerderij met verdeling in een bedrijfsgedeelte en woongedeelte achter de brandmuur. Van enig belang zijn de brandmuur met haard die weliswaar recentelijk tot stand zijn gekomen in een witte kalksteen maar die wel op dezelfde locatie staan als de oorspronkelijke brandmuur en haard. Van geen belang zijn de toevoegingen aan de gebintconstructie en de zware draagbalken van de vloer boven het bedrijfsgedeelte. Ook de interne indeling van het achterhuis is van geen belang. Er kan op basis van dit onderzoek geconcludeerd worden dat er sprake is van geconstateerde en vermoede monumentwaarden in het pand Bovenkerkseweg 80. Er is sprake van historische gelaagdheid die naar voren komt in het bureauonderzoeken in de aanwezige bouwelementen. De boerderij is karakteristiek voor de jonge ontwikkeling van krukhuisboerderijen in de Krimpenerwaard.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen plan aan de Bovenkerkseweg geen negatief effect heeft op de cultuurhistorische waarden van het gebied.
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn kencijfers voor de verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan bevat één extra woning ten opzichte van de huidige (planologische) situatie. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt de splitsing van een vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Als gevolg hiervan neemt de hoeveelheid verkeersbewegingen toe ten opzichte van de huidige (planologische) situatie. Hiervan kan uitgegaan worden van een verkeersgeneratie conform de CROW-publicatie 381 horende bij een koop, huis, twee-onder-een-kap in het buitengebied in een 'niet stedelijk gebied'.
 
FunctieVerkeersgeneratieAantal woningenTotaal
Koop, huis, twee-onder-een-kap7,8215,6
 
De toekomstige maximale verkeersgeneratie is 15,6 verkeersbewegingen per etmaal. De bestaande infrastructuur is naar verwachting in staat om deze verkeersgeneratie te verwerken. Het aspect 'verkeer' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' (vastgesteld op 29 januari 2019). Hierin wordt verwezen naar de gemiddelde parkeernormen van het CROW en dient op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voorzien te worden.
 
Planspecifiek
Het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' van de gemeente Krimpenerwaard bevat de gemeentelijke parkeernormen die aangehouden dienen te worden bij een ontwikkeling. Deze parkeernormen zijn uitgangspunt voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Omdat het aantal woningen toeneemt ten opzichte van de huidige (planologische) situatie, neemt ook de parkeereis toe. Bij het voorliggende plan gaat het om een gesplitste woning in een niet stedelijk gebied. Gelet op de aard en de omvang van deze activiteiten is de verwachting dat er op eigen terrein ruimschoots in de parkeerbehoefte voorzien kan worden.
 
FunctieVerkeersgeneratieAantal woningenTotaal
Koop, huis, twee-onder-een-kap2,224,4
 
Het aspect 'parkeren' vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
 
5 Toetsing wijzigingsvoorwaarden
5.1 Algemeen
In de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' is binnen de bestemming 'Wonen' een wijzigingsbevoegdheid (artikel 45.1) opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:
  1. het toevoegen of schrappen van de aanduiding 'karakteristiek', indien dit op basis van nadere inventarisatie door een deskundige op het gebied van monumenten gewenst is en na advies van de gemeentelijke monumentencommissie;
  2. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bestemmingsvlakken, bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak dan wel bouwvlak en/of aanduiding niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
Daarnaast is er in de regels nog een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 45.2 sub a). Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijzinge betrekking heeft op:
  1. het splitsen van gebouwen met de aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke bouwaanduiding - monument' in maximaal 3 wooneenheden onder de voorwaarden dat:
    1. de woning(en) en bijbehorende erfbebouwing voldoen aan het bepaalde in de bestemming 'Wonen' van deze regels;
    2. de inhoud per wooneenheid minimaal 300 m3 bedraagt;
    3. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
    4. de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
    5. ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
    6. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving in verband met externe veiligheid en hoogspanningslijnen
Hieronder worden bovengenoemde wijzigingsvoorwaarden getoetst aan het plan voor de Bovenkerkseweg 80 te Stolwijk.
5.2 Toetsing
Artikel 45.1 sub a
Met het voorliggende wijzigingsplan wordt de aanduiding 'karakteristiek' toegevoegd. Uit paragraaf 4.10 volgt dat dit op basis van een bouwhistorisch onderzoek gewenst is.
 
Artikel 45.2 sub a
  1. Bestemming 'Wonen'
    De planregels van het 'moederplan', het bestemmingsplan 'Landelijk gebied (Voormalige gemeente Vlist)' worden middels de planregels van dit wijzigingsplan rechtsreeks van toepassing verklaard op het wijzigingsplan.  
  2. Inhoud woningen
    De huidige woning bevat een bebouwd oppervlakte van 267 m². Deze woning wordt gesplitst naar twee woningen met een oppervlakten van respectievelijk 122 m² en 145 m². De inhoud per wooneenheid zal een maatvoering van 300 m³ overstijgen. De totale inhoud van de woning is 1313 m³. De verhouding van het BVO 43% voorhuis en 57% achterhuis zou dan 565 m³ voorhuis en 748 m³ achterhuis zijn.
  3. Geluid
    Het aspect geluid is behandeld in paragraaf 4.3. Hier is geconcludeerd dat het aspect geluid voldoet aan de eisen van de Wgh en geen belemmeringen vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
     
  4. Omliggende (agrarische) bedrijven
    Het aspect bedrijven en milieuzonering is in paragraaf 4.4 behandeld. Hier is geconcludeerd dat dit aspect geen belemmeringen vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
     
  5. Goed woon- en leefklimaat
    Het aspect bedrijven en milieuzonering is in paragraaf 4.4 behandeld. Hier is geconcludeerd dat dit aspect geen belemmeringen vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
     
  6. Externe veiligheid en hoogspanningsleidingen
    Het aspect externe veiligheid is in paragraaf 4.6 behandeld. Hier is geconcludeerd dat dit aspect geen belemmeringen vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
6 Juridische planopzet
6.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
6.2 Wijzigingsplan
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet. De regels van het voorliggende wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)'.
  
Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
 
Wonen
Conform de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist) voorziet het voorliggende wijzigingsplan de gronden in het plangebied van de aanduiding 'karakteristiek'. Deze functieaanduiding is afgebakend langs de grens van het bouwvlak. 
 
Waarde - Archeologie 1
De hiervoor aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
Waarde - Archeologie 3
De hiervoor aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp wijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de ter visielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
7.2.1 Vooroverleg
Tijdens de terinzagelegging van het wijzigingsplan hebben de vooroverlegpartners de mogelijkheid gehad om een reactie in te dienen. Er zijn geen reacties ingediend.
7.2.2 Zienswijzen
Het ontwerp wijzigingsplan heeft van 03 oktober 2023 tot 14 november 2023 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.