Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Hoenkoopse Buurtweg 101a, Haastrecht
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1931.BPW2305BG030-VG01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het wijzigingsplan Hoenkoopse Buurtweg 101a, Haastrecht met identificatienummer NL.IMRO.1931.BPW2305BG030-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aan- en uitbouw:
een gebouw dat aan het hoofdgebouw is aangebouwd, en daarmee in directe verbinding staat en welk gebouw door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 afvalinzamelsysteem:
geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerken/voorzieningen ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke.
 
1.7 agrarisch aanverwant bedrijf:
een bedrijf, dat qua karakter thuishoort in het landelijk gebied, dan wel een functionele binding heeft met het landelijk gebied.
 
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, welke een wezenlijke bijdrage levert aan de inkomensvorming; met betrekking tot deze regels worden onder het begrip agrarisch bedrijf niet begrepen agrarische hulp- of nevenbedrijven en landelijke bedrijven.
 
1.9 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
 
1.10 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met (de kennis en de studie van) de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
 
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.12 bed & breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
 
1.13 bedrijfsmatige activiteiten aan huis:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelsbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
 
1.14 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor een huishouding waarvan huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.
 
1.15 beperkt kwetsbaar object:
beperkt kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.16 beroepsmatige activiteiten aan huis:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen terrein dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
 
1.17 bestaand:
  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, met uitzondering van bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 1.18 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.19 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.20 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.21 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.22 boomteelt:
het telen van bomen, struiken, (tuin)planten en aanverwante gewassen.
 
1.23 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.24 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.25 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.26 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.27 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.28 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.29 cultuurhistorische waarden:
belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing.
 
1.30 dagrecreatie:
recreatief verblijf ter ontspanning en vermaak, waarbij overnachting niet is toegestaan.
 
1.31 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.32 eendenkooi:
stuk land en water, ingericht om wilde eenden te vangen, zoals bedoeld in artikel 59 van de Flora- en faunawet.
 
1.33 extensief recreatief medegebruik:
vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën, paardrijden en natuurobservatie.
 
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.35 glastuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het telen van gewassen hoofdzakelijk in kassen, al of niet op substraatbasis.
 
1.36 graasdierbedrijf:
een agrarisch bedrijf dat afhankelijk is van grasland vanwege het beweiden van dieren zoals rundvee, schapen, geiten of grasverkoop.
 
1.37 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden agrarische bedrijven hebben een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
 
1.38 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
 
1.39 horecabedrijf:
een bedrijf dat in zijn algemeenheid gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie, waarbij de volgende categorieën worden onderscheiden: 
  1. hotel: een horecabedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en eventueel het exploiteren van zaalaccommodatie en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is.
  2. eetcafé: een horecabedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is.
  3. restaurant: een horecabedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is
  4. cafetaria/snackbar: een horecabedrijf gericht op het verstrekken aan de verbruiker van het al dan niet ter plaatse gebruiken van al dan niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren.
  5. zaalaccommodatie: een horecabedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het geven van gelegenheid tot het houden van bruiloften, feesten en partijen, alsmede het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is.
  6. café/bar: een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is.
1.40 hoveniersbedrijf:
een bedrijf, geen tuincentrum zijnde, dat gericht is op de aanleg en onderhoud van tuinen, parken en plantsoenen.
 
1.41 intensieve veehouderij:
bedrijfsactiviteiten gericht op het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, waarbij het houden van de dieren niet of zeer ondergeschikt is aan de agrarische grond als productiemiddel.
 
1.42 kampeerboerderij:
een gebouw bestemd voor recreatief nachtverblijf, doorgaans door groepen.
 
1.43 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen, geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
 
1.44 kamperen:
recreatief buitenverblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen
 
1.45 kantoor:
een ruimte welke door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden.
 
1.46 kas:
een gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas.
 
1.47 kleinschalig kampeerterrein:
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens de inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 25 kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
 
1.48 kortdurend verblijf:
verblijf niet langer dan 2 aaneengesloten maanden.
 
1.49 kwetsbaar object:
kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.50 landkering:
een gebouwde voorziening om hoogteverschil tussen land en water te overbruggen.
 
1.51 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.
 
1.52 landelijk bedrijf:
een bedrijf dat qua karakter thuishoort in het buitengebied, dan wel een functionele binding heeft met het buitengebied, zoals een hoveniersbedrijf, hondenkennel, africhtstation, paardenhouderij c.q. stoeterij.
 
1.53 ligplaats:
de ruimte welke (bestemd is om) door een woonschip, bedrijfs- of pleziervaartuig, al dan niet met tussentijdse onderbrekingen, wordt (te worden) ingenomen.
 
1.54 loonwerkbedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van agrarische werktuigen en apparatuur met dien verstande dat het leveren van diensten anders dan aan agrarische bedrijven hieronder begrepen is voor zover dit is aan te merken als een ondergeschikt en niet- zelfstandig deel van de bedrijfsvoering.
 
1.55 maatschappelijke voorzieningen:
overheids-, medische, onderwijs-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve en vergelijkbare voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening, ouderenzorg, kinderdagverblijven en kinderopvang.
 
1.56 magazijn:
een bedrijfsruimte ten behoeve van opslag van goederen waarvan de verkoop elders geschiedt.
 
1.57 manege:
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met één of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, ondergeschikte horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodaties en het houden van wedstrijden en andere evenementen.
 
1.58 natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied.
 
1.59 nevenactiviteit:
een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in omvang (m2) en omzet (€) en de effecten op het woon- en leefklimaat en welke enkel gelijktijdig met de hoofdactiviteit ontplooid kan worden.
 
1.60 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven hebben een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt.
 
1.61 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.62 ondergeschikte detailhandel:
detailhandelsactiviteiten die worden uitgeoefend ten dienste van de hoofdfunctie zoals toegestaan in dit plan, waarbij de detailhandelsactiviteiten een ondergeschikt onderdeel uitmaken van de hoofdactiviteit.
 
1.63 ondergeschikte horeca:
horeca-activiteiten in de vorm van het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken die worden uitgeoefend ten dienste van de hoofdfunctie dan wel nevenactiviteiten en/of opvolgfuncties zoals toegestaan in dit plan, waarbij de horeca-activiteiten een ondergeschikt onderdeel uitmaken van de hoofdactiviteit, dan wel de nevenactiviteiten of opvolgfuncties.
 
1.64 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, kampeermiddel of soortgelijk verblijfsmiddel, voor zover deze niet als bouwwerk is aan te merken.
 
1.65 plattelandswoning:
een woning in de vorm van een voormalige agrarische bedrijfswoning, die bewoond mag worden door een persoon of diens huishouden die geen functionele binding heeft met het nabijgelegen agrarisch bedrijf, waartoe de woning in het verleden als bedrijfswoning heeft behoord.
 
1.66 paardenhouderij:
het houden van paarden en pony's ten behoeve van: 
  1. het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen (productiegerichte paardenhouderij).
  2. het gebruiken van dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges (gebruiksgerichte paardenhouderij). 
1.67 peil:
  1. voor gebouwen op of langs een dijk:
    1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de kruin van een dijk grenzen of waarvan de voorgevel binnen een afstand van 3 meter uit de kruin van de dijk is gelegen: de hoogte van de kruin van de dijk;
    2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende bestaande afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  2. voor gebouwen niet op of langs een dijk:
    1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de openbare weg grenzen: de hoogte van de kruin van die openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
    2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende bestaande afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. voor andere bouwwerken:
    1. de gemiddelde hoogte van het aansluitende bestaande afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
1.68 perifere detailhandel:
detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen alsmede detailhandel die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen niet of niet goed inpasbaar is in winkelcentra zoals detailhandel in auto's, boten, caravans, tenten, motoren, zwembaden, buitenspeelapparatuur, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmaterialen, onderdelen en/of materialen. Tevens worden onder perifere detailhandel tuincentra en bouwmarkten met een vloeroppervlakte van minimaal 1.000 m² verstaan.
 
1.69 permanente bewoning:
gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA), waaronder wordt verstaan:
  1. het gebruik van het woonadres als hoofdverblijf, dat wil zeggen dat het adres het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van de bewoner;
  2. het in een periode van 180 dagen ten minste de helft van die tijd ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl de betrokkene niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt.
1.70 persoonlijke dienstverlening:
een (naar openingstijden grotendeels) met een winkel vergelijkbaar bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan particulieren, zoals kapsalons en wasserettes.
 
1.71 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
 
1.72 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen.
 
1.73 recreatiewoning:
een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning omvat, niet voor permanente bewoning wordt gebruikt en dat gedurende het hele jaar gebruikt kan worden voor recreatieve bewoning.
 
1.74 reëel agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat, gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting past bij ten minste een halve arbeidskracht.
 
1.75 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
 
1.76 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen: 
  1. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. een seksbioscoop of sekstheater;
  3. een seksautomatenhal;
  4. een seksclub of parenclub;
  5. al dan niet in combinatie met elkaar; een escortbedrijf wordt niet onder een seksinrichting verstaan. 
1.77 sierteelt:
de teelt van siergewassen.
 
1.78 stacaravan/chalet:
recreatieverblijf in de vorm van een eenvoudig gebouw, dat dient als recreatief verblijf gedurende een gedeelte van het jaar en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
 
1.79 standplaats:
een plaats bestemd voor het plaatsen van een tent, een tentwagen, een camper, een caravan, een stacaravan/chalet, of een tenthuisje geen recreatiewoning zijnde.
 
1.80 straatmeubilair:
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals: 
  1. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
  2. telefooncellen, abri's, kunstwerken, fietsenstallingen, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
  3. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
  4. afvalinzamelsystemen.
1.81 tentlodge:
een kampeermiddel van tentdoek en duurzame materialen bedoeld om voor langere tijd geplaatst te zijn, al dan niet voorzien van een vlonder.
 
1.82 terras:
een buiten de besloten ruimte van de horeca inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
 
1.83 theetuin/theeschenkerij:
activiteiten gericht op tuinrecreatie waarbij tussen zonsopgang en zonsondergang alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren (versnaperingen voor bij de koffie/thee, broodjes, ijsjes en daaraan gelijk te stellen etenswaren) aan de bezoekers en passerende recreanten worden verstrekt.
 
1.84 trekkershut:
recreatieverblijf in de vorm van een eenvoudig gebouw, dat dient als recreatief verblijf gedurende een gedeelte van het jaar en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
 
1.85 tuinbouw:
het telen van groenten, tuinvruchten en tuinbouwzaden.
 
1.86 tuincentrum:
een detailhandelsvestiging waar de volgende goederen ten verkoop worden aangeboden: 
  1. boomkwekerijproducten, planten, kamerplanten, (bloem)bollen, knollen, zaden en snijbloemen;
  2. gewasbeschermingsmaterialen, meststoffen, grondproducten;
  3. attributen voor de verfraaiing en het onderhoud van tuinen, zoals tuingereedschappen, en daarbij benodigde hulpmaterialen, zoals bestratingmateriaal, tuinhout en vijvermateriaal;
  4. tuinmeubilair, tuinhuisjes en kassen.
1.87 vaste tentplaats:
  1. een kampeerplaats bestemd voor het plaatsen en het jaarrond geplaatst houden van een tentlodge met een maximale binnenruimte van 40 m² en met bijbehorende sanitaire voorzieningen en welke bedoeld en bestemd is voor recreatief nachtverblijf.
1.88 vee:
alle dieren die door de mens worden gehouden, vetgemest of gefokt en die worden gebruikt voor de productie van voedsel (met inbegrip van vlees, melk en eieren), wol, bont, veren, huiden of enig ander product van dierlijke oorsprong.
 
1.89 verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
 
1.90 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarin, gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting, een volwaardige arbeidskracht gedurende het hele jaar een volledige dagtaak vindt en dat voldoende bestaansmogelijkheden biedt om duurzaam bij wijze van hoofdberoep te worden geëxploiteerd.
 
1.91 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
 
1.92 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
1.93 woonboot:
een zich op het water bevindend object, dat (nagenoeg) voortdurend dient als woning.
 
1.94 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advertentie-, advocaten-, makelaars-, advies- en ingenieursbedrijven en bankfilialen.
 
1.95 zorglandbouw:
een activiteit waarbij een agrarisch bedrijf ruimte biedt aan psychiatrische patiënten, gehandicapten, langdurig zieken of chronisch zieken om mee te helpen binnen het bedrijf.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 
  
2.1 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen (zie ook de algemene bouwregels).
 
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.5 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens:
wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens.
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 aanvullende regels voor de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
bij de vaststelling van de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder buitenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren wordt de verticale projectie van het gehele bouwwerk, op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk gemeten.
 
2.8 de bebouwde oppervlakte:
van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de oppervlakten van alle op het terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld.
 
2.9 de bedrijfsvloeroppervlakte:
wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten worden opgeteld.
 
2.10 de verkoopvloeroppervlakte:
wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn worden opgeteld; kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Algemeen
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. reële grondgebonden graasdierbedrijven;
  2. bestaande niet-grondgebonden bedrijven als neventak;
  3. agrarisch aanverwant gebruik, zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
  4. water;
  5. kleinschalige landschapselementen;
  6. behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, waaronder begrepen ecologische oevers;
  7. extensief recreatief medegebruik;
  8. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, perceelsontsluitingen, (ontsluitings)wegen en paden.
3.1.2 Nevenactiviteiten
In bestaande bebouwing binnen het bouwvlak zijn tevens de volgende ondergeschikte nevenactiviteiten toegestaan: 
  1. ambachtelijke bewerking en opslag van agrarische producten;
  2. opslag en stalling van niet-milieugevaarlijke, niet-agrarische goederen, alsmede opslag voor internetverkoop (niet milieugevaarlijk);
  3. logies en 'bed & breakfast' in het hoofdgebouw of bestaande bijgebouwen;
  4. sanitaire voorzieningen;
  5. agrarische dagrecreatie, zoals poldersport, agrarische kinderfeestjes, excursies, kinderboerderij en dergelijke, tevens toegestaan buiten bestaande bebouwing op aangrenzende gronden;
  6. theeschenkerij, tot een vloeroppervlakte van 50 m2;
  7. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten en detailhandel in agrarische streekproducten, zoals bij een landwinkel, waarvan tenminste 95% van de producten in het assortiment uit de Krimpenerwaard komt, tot een verkoopvloeroppervlakte van 50 m², met dien verstande dat indien de bestaande oppervlakte reeds meer bedraagt, die oppervlakte als maximum geldt;
  8. hoveniersbedrijf;
  9. veehandelsbedrijf;
  10. hoefsmederij tot een vloeroppervlakte van 100 m2;
  11. kano-, roeiboot-, fluisterboot- of fietsenverhuur;
  12. zorglandbouw;
  13. beroepsmatige activiteiten aan huis, tot een vloeroppervlakte van 50 m²;
  14. naar aard en omvang met de activiteiten onder a tot en met m te vergelijken activiteiten.
 onder de voorwaarden dat: 
  1. de gezamenlijke oppervlakte van het gebruik, onverminderd het bepaalde onder f, g, j en m, niet meer mag bedragen dan 50% van de bestaande bebouwing met een maximum van 500 m2 per bouwvlak waarbij de oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en 'specifieke bouwaanduiding - monument' niet meetelt;
  2. het volume van de bedrijfsbebouwing niet mag worden vergroot;
  3. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing, niet mag worden belemmerd;
  4. in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grote verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  5. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  6. maximaal 2 bedrijven op een perceel gevestigd mogen zijn;
  7. geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvindt;
  8. het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele uitstraling;
  9. de nevenactiviteit wordt uitgeoefend door de eigenaar van het perceel;
  10. ondergeschikte horeca ten dienste van de nevenactiviteiten is toegestaan tot een oppervlakte van niet meer dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de nevenactiviteit met een maximum van 100 m²;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'horeca uitgesloten', een theeschenkerij, als bedoeld onder f, daarmee naar aard te vergelijken activiteiten, alsmede ondergeschikte horeca, als bedoeld onder 10, niet is toegestaan.
3.1.3 Specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een loonbedrijf.
3.1.4 Kampeerterrein
Ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat: 
  1. maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan;
  2. kampeermiddelen uitsluitend zijn toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. agrarische bedrijfsgebouwen, waaronder mede begrepen bedrijfswoningen, mogen uitsluitend worden gebouwd indien de continuïteit van de agrarische bedrijfsvoering deze noodzakelijk maakt en de omvang ervan is afgestemd op de gewenste/noodzakelijke bedrijfsomvang, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf';
  3. omtrent het bepaalde onder b kan het bevoegd gezag advies vragen bij een agrarisch deskundige zoals de Stichting Agrarische Beoordelingscommissie;
  4. het onder c bedoelde advies blijft in elk geval achterwege indien een bouwplan uitsluitend betrekking heeft op:
    1. een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
    2. vernieuwing, verandering of uitbreiding van de bestaande bedrijfswoning;
    3. vernieuwing, verandering of uitbreiding van bedrijfsgebouwen danwel nieuwbouw van bedrijfsgebouwen, waarbij de uitbreiding van de oppervlakte minder dan 50 m2 bedraagt;
    4. herbouw van bebouwing na een calamiteit.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
  1. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  2. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m;
  3. bedrijfsgebouwen in de vorm van kassen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'glastuinbouw' en 'kas'.
3.2.3 Bedrijfswoning
  1. per bouwvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
  2. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4 m;
  3. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  4. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 700 m3;
  5. voor zover de inhoud van de onder d bedoelde bedrijfswoning ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds meer bedroeg, geldt de bestaande inhoud als maximum.
 
3.2.4 Erfbebouwing bij de bedrijfswoning
  1. bij iedere bedrijfswoning zijn aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan, waarbij:
    1. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m2 mag bedragen;
    2. de bij de woning behorende gronden voor niet meer dan 50% bebouwd zijn;
    3. bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en overkappingen minimaal 3 m achter het verlengde van de voorgevel zijn gelegen;
    4. de goothoogte van aanbouwen en uitbouwen niet meer bedraagt dan 0,25 m boven de eerste verdiepingsvloer, met een maximum van 4 m;
    5. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 3 m;
    6. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
    7. de afstand tot het hoofdgebouw maximaal 20 m bedraagt;
    8. dakkapellen en dakopbouwen niet zijn toegestaan;
  2. voor zover de oppervlakte van de onder a bedoelde bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en overkappingen ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds meer bedroeg dan 100 m², geldt de bestaande oppervlakte als maximum en geldt bij (gedeeltelijke) sloop en herbouw dat een oppervlakte van maximaal 100 m2 plus 50% van de bestaande oppervlakte boven de 100 m2 is toegestaan;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a sub 3, mogen aanbouwen voor de voorgevel, waaronder begrepen erkers en ingangspartijen, worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
    2. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m, gerekend vanaf de voorgevel van de woning;
    3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 5 m²;
    4. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag tot een maximum van 3 m.
3.2.5 Andere bouwwerken
  1. paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'paardenhouderij' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - gebruiksgerichte paardenhouderij';
  2. andere bouwwerken zijn binnen het bouwvlak toegestaan met dien verstande dat:
    1. de doorsnede van mestsilo's en watertanks niet meer mag bedragen dan 25 m;
    2. de bouwhoogte van mestsilo's en watertanks niet meer mag bedragen dan 5 m;
    3. de bouwhoogte van voedersilo's niet meer mag bedragen dan 15 m;
    4. de bouwhoogte van sleufsilo's niet meer mag bedragen dan 2,5 m;
    5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan:
    6. op de gronden voor de voorgevel: 1 m;
    7. voor het overige: 2 m;
    8. waarbij geldt dat deze open en transparant dienen te worden uitgevoerd;
    9. zwembaden en tennisbanen uitsluitend bij bedrijfswoningen zijn toegestaan;
    10. zwembaden en tennisbanen uitsluitend achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning mogen worden gebouwd;
    11. bij zwembaden en tennisbanen geen verlichting is toegestaan;
    12. de bouwhoogte van zwembaden niet meer mag bedragen dan 0,35 m;
    13. de oppervlakte van zwembaden niet meer mag bedragen dan 100 m2;
    14. de bouwhoogte van een hek rondom een paardenbak niet meer mag bedragen dan 1,50 m;
    15. de bouwhoogte van speeltoestellen op kleinschalige kampeerterreinen niet meer mag bedragen dan 4 meter;
    16. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 2 m;
  3. andere bouwwerken zijn buiten het bouwvlak toegestaan met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
    2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 5 m², met dien verstande dat deze oppervlakte niet geldt voor bruggen;
    3. erf- en terreinafscheidingen open en transparant dienen te worden uitgevoerd.
    4. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 speeltoestellen op kleinschalige kampeerterreinen zijn toegestaan waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter;
    5. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 bestaande andere bouwwerken voor mest- en voeropslag buiten het bouwvlak zijn toegestaan, waarbij de bestaande omvang als maximum geldt.
3.2.6 Ondergrondse bebouwing
Ondergrondse bebouwing is uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing en onder de voorwaarde dat deze uitsluitend vanuit de bovengrondse bebouwing bereikbaar is.

3.3 Afwijken van de bouwregels

 
3.3.1 Voedersilo's/torensilo's
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van de bouw van voedersilo's/ torensilo's binnen het bouwvlak, waarbij de bouwhoogte maximaal 25 m mag bedragen, indien zulks noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsuitoefening, waaronder begrepen logistieke en/of milieutechnische redenen, op voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied waarop de afwijking betrekking heeft; bij situering van silo's dient te worden gestreefd naar een zo gunstig mogelijke landschappelijke inpassing; alvorens af te wijken wint het bevoegd gezag ten aanzien van de landschappelijke inpassing advies in bij een landschapsdeskundige. 
3.3.2 Voer- en mestopslagvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van de realisatie van gebouwde voer- en mestopslagvoorzieningen buiten het bouwvlak, indien zulks noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsuitoefening, waaronder begrepen logistieke en/of milieutechnische redenen, op voorwaarde dat de voorzieningen zoveel mogelijk aansluitend aan het bouwvlak worden gesitueerd en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het gebied waarop de afwijking betrekking heeft. In dit kader kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld ten aanzien van de situering en de landschappelijke inpassing.
3.3.3 Schuilgelegenheid of stal
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het oprichten van een schuilgelegenheid óf een stal (uitruil) buiten het bouwvlak voor het hobbymatig beweiden van dieren onder de voorwaarden dat: 
  1. de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer bedraagt dan 25 m2 en de oppervlakte van een stal niet meer dan 15 m²;
  2. de bouwhoogte van een schuilgelegenheid of een stal maximaal 3 m bedraagt;
  3. een schuilgelegenheid of een stal zo dicht mogelijk bij bestaande bebouwing en/of bij de weg wordt gesitueerd;
  4. maximaal 1 schuilgelegenheid per 1 hectare of 1 stal per 1 hectare wordt gebouwd;
  5. een schuilgelegenheid aan 1 zijde open blijft;
  6. een schuilgelegenheid of een stal op minimaal 30 m van woningen van derden is gelegen;
  7. een stal op maximaal 20 m van de woonbestemming van de eigenaar/gebruiker is gelegen;
  8. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke en de cultuurhistorische waarden van het gebied.
3.3.4 Paardenbak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.5 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak voor een hobbymatige paardenhouderij bij een (voormalige) bedrijfswoning onder de voorwaarden dat: 
  1. maximaal 1 paardenbak per woning is toegestaan;
  2. de paardenbak als volgt wordt gesitueerd:
  3. achter bestaande bebouwing;
  4. tenminste 20 m uit de rand van de weg;
  5. tenminste 1,5 m uit de slootranden;
  6. maximaal 50 m achter de bestaande bebouwing;
  7. minimaal 30 m van woningen van derden;
  8. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m;
  9. de bouwhoogte van een hek rondom een paardenbak niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  10. de paardenbak wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal;
  11. er geen verlichting wordt gerealiseerd bij de paardenbak;
  12. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en woonkwaliteit van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt;
  13. er bij een paardenbak die buiten het bouwvlak wordt gesitueerd geen opslag van goederen en aanverwante artikelen plaatsvindt.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Aantal agrarische bedrijven
Per bouwvlak mag ten hoogste één agrarisch bedrijf worden gevestigd.
3.4.2 Bestaande niet-grondgebonden bedrijven als neventak
  1. De bedrijfsvloeroppervlakte van bestaande niet-grondgebonden bedrijven als neventak, zoals bedoeld in lid 3.1.1 onder b, mag per bedrijf eenmalig met ten hoogste 10% worden uitgebreid;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a, is een grotere uitbreiding van de bedrijfsvloeroppervlakte toegestaan, mits is aangetoond dat dat nodig is om te kunnen voldoen aan wettelijke eisen.
3.4.3 Eén bouwlaag
Binnen gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag gebruikt worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.
3.4.4 Bijgebouwen
Onverminderd het bepaalde in lid 3.1 is het gebruik van bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen voor bewoning in strijd met het plan.
3.4.5 Stikstofemissie
Een toename van de stikstofemissie vanuit een agrarisch bedrijf als gevolg van een wijziging van aanwezige dieraantallen, diersoorten en/of stalsystemen (dieraantallen, diersoorten en stalsystemen zoals legaal aanwezig op het tijdstip van vaststelling van het plan) is niet toegestaan.
3.4.6 Permanente bewoning
Het gebruik van kampeermiddelen voor permanente bewoning is niet toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Kleinschalig kampeerterrein
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalige kampeerterreinen onder de voorwaarden dat: 
  1. niet meer dan 25 kampeermiddelen per bouwvlak worden geplaatst;
  2. de kampeermiddelen uitsluitend mogen worden geplaatst binnen het bouwvlak; indien plaatsing binnen het bouwvlak vanwege de bedrijfsvoering dan wel bedrijfsbebouwing aantoonbaar niet mogelijk is mogen kampeermiddelen buiten het bouwvlak worden geplaatst, mits plaatsing direct aansluitend aan het bouwvlak geschiedt;
  3. kampeermiddelen uitsluitend zijn toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, tenzij tevens de in lid 3.5.2 bedoelde omgevingsvergunning voor vaste tentplaatsen wordt verleend;
  4. permanente bewoning niet is toegestaan;
  5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke waarden, waaronder met name de openheid van het landschap;
  6. er geen onevenredig grote verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden.
 
3.5.2 Vaste tentplaatsen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.4 onder b of 3.5.1 onder c ten behoeve van vaste tentplaatsen op kleinschalige kampeerterreinen voor het jaarrond geplaatst houden van tentlodges onder de voorwaarden dat: 
  1. het gebruik van tentlodges op vaste tentplaatsen uitsluitend is toegestaan in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  2. wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing van de vaste tentplaatsen.
3.5.3 Tijdelijke baggerdepots
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van gronden voor het tijdelijk opslaan van bagger in de vorm van baggerdepots (weilanddepots) ter uitvoering van normale onderhoudswerkzaamheden aan watergangen.
3.5.4 Toename stikstofemissie
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.5 ten behoeve van een toename van de stikstofemissie als gevolg van gewijzigde dieraantallen, diersoorten en/of stalsystemen, indien: 
  1. aangetoond is dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie binnen gevoelige Natura 2000-gebieden, of;
  2. anderszins is aangetoond dat geen sprake is van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden;
  3. aan het bepaalde onder b wordt in ieder geval voldaan indien de betreffende toename een stikstofdepositie veroorzaakt binnen Natura 2000-gebieden die aantoonbaar is toegestaan op grond van de Programmatische Aanpak Stikstof.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Verbod
Het is verboden buiten het bouwvlak de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag:
  1. het dempen, graven en vergraven van watergangen, hieronder het aanleggen van dammen en bruggen mede begrepen;
  2. het benutten van gronden ten behoeve van de teelt van ruwvoedergewassen.
  3. het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'sierteelt', 'tuinbouw' en 'bomenteelt';
  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 200 m2 per bijbehorend bouwvlak;
  5. het aanleggen van waterbassins en mestbassins;
  6. het scheuren van grasland ten behoeve van de permanente omzetting in bouwland.
3.6.2 Uitzonderingen
Het in lid 3.6.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:
  1. tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  2. op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.
3.6.3 Toetsingscriteria
De werken en werkzaamheden als bedoeld in: 
  1. lid 3.6.1 onder b zijn uitsluitend toelaatbaar ten behoeve van de teelt van ruwvoedergewassen, anders dan gras, waarbij maximaal 20% van het bedrijfsoppervlak voor die doeleinden mag worden gebruikt; door de teelt mag geen onevenredige schade worden toegebracht aan de landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarde van de gronden, waaronder met name begrepen de openheid en doorzichten;
  2. lid 3.6.1 onder a tot en met f zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werken en werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden, waaronder begrepen de natuurlijke waarden van het weidevogelgebied ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - weidevogelgebied'.
3.6.4 Advies landschapsdeskundige
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 3.6.1 advies inwinnen bij een landschapsdeskundige.
3.6.5 Advies waterbeheerder
Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 3.6.1 onder a advies inwinnen bij de waterbeheerder.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Vergroting en/of vormaanpassing bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de situering van de bouwgrens dan wel het uitbreiden van de oppervlakte van een bouwvlak tot een oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is, met dien verstande dat: 
  1. de aanduiding als bedoeld in lid 3.1.3 niet mag worden vergroot;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a de aanduidingen als bedoeld in lid 3.1.3 in het kader van een wijziging eenmalig met 30% mogen worden vergroot;
  3. is aangetoond, dat de continuïteit van de agrarische bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt;
  4. de oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de bedrijfsomvang;
  5. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande (agrarische) bedrijven en burgerwoningen, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven danwel tussen het (agrarisch) bedrijf en een burgerwoning;
  6. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig mag worden aangetast;
  7. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het gebied waarbinnen het bouwvlak wordt gesitueerd. In dit kader is de landschappelijke inpassing van de wijziging of vergroting met gebiedseigen beplanting vereist, en kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van bebouwing;
  8. in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie; uitgangspunt daarbij is dat minimaal 10% van de oppervlakte waarmee het bouwvlak wordt uitgebreid wordt gecompenseerd in de vorm van open water;
  9. alvorens toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders met betrekking tot de noodzaak/doelmatigheid schriftelijk advies inwinnen bij een agrarisch deskundige zoals de Stichting Agrarische Beoordelingscommissie.
3.7.2 Toevoegen aanduiding voormalig agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het toevoegen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' aan een bestaand bouwvlak, met dien verstande dat: 
  1. er geen sprake meer dient te zijn van een reëel agrarisch bedrijf; burgemeester en wethouders kunnen hieromtrent schriftelijk advies inwinnen bij een agrarisch deskundige zoals de Stichting Agrarische Beoordelingscommissie;
  2. de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering mogen worden belemmerd.
3.7.3 Nevenactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van de bestemming van de gronden gelegen binnen het bouwvlak, ten behoeve van het uitoefenen van nevenactiviteiten, naast de agrarische bedrijfsfunctie, waarbij activiteiten zijn toegestaan als opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - nevenfuncties en opvolgfuncties, met dien verstande dat: 
  1. de gezamenlijke oppervlakte van het gebruik niet meer mag bedragen dan 500 m2 per bouwvlak waarbij de oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en 'specifieke bouwaanduiding - monument' niet meetelt;
  2. de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet mag worden vergroot;
  3. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet mag worden belemmerd;
  4. in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grote verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  5. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  6. maximaal drie bedrijven op een perceel gevestigd mogen zijn;
  7. geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvindt;
  8. het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten;
  9. de nevenactiviteit wordt uitgeoefend door de eigenaar van het perceel;
  10. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten is toegestaan;
  11. ondergeschikte horeca ten dienste van de nevenactiviteiten is toegestaan tot een oppervlakte van niet meer dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de nevenactiviteit met een maximum van 100 m²;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'horeca uitgesloten' ondergeschikte horeca als bedoeld onder k niet is toegestaan.
3.7.4 Opvolgfuncties
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen bij algehele bedrijfsbeëindiging van het agrarische bedrijf alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' ten behoeve van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - nevenfuncties en opvolgfuncties alsmede bedrijfsactiviteiten die niet zijn genoemd in de Staat, maar die naar aard en invloed op de omgeving met de wel genoemde bedrijfsactiviteiten zijn gelijk te stellen, met dien verstande dat: 
  1. de gezamenlijke oppervlakte van de vrijkomende of voormalige agrarische bebouwing binnen het betreffende bouwvlak niet mag worden vergroot;
  2. de omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering mogen worden belemmerd;
  3. de hoeveelheid extra verkeer moet passen bij de wegenstructuur;
  4. het parkeren behorende bij het ander gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
  5. er geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvindt, met dien verstande dat dit niet geldt voor agrarisch aanverwante bedrijven;
  6. het gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele uitstraling, zoals reclame-uitingen en technische installaties;
  7. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of –geteelde producten is toegestaan;
  8. ondergeschikte horeca ten dienste van de opvolgfuncties is toegestaan tot een oppervlakte van niet meer dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de opvolgfunctie met een maximum van 100 m²;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'horeca uitgesloten' ondergeschikte horeca als bedoeld onder h niet is toegestaan;
  10. per bouwvlak maximaal drie bedrijven zijn toegestaan.
  11. gevoelige functies niet binnen een risico-afstand van een propaantank, een lpg station dan wel een transportleiding zijn gelegen.

3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Overschrijding bouwgrenzen

5.1.1 Bouwregels
De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot: 
  1. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 50 cm bedraagt;
  3. gevel en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens met niet meer dan 50 cm overschrijden;
  4. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  5. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden.
5.1.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen en een overschrijding toestaan van ten hoogste 1,5 m, indien het betreft: 
  1. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee gebouwen;
  2. toegangen van bouwwerken;
  3. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen;
  4. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  5. erkers, balkons en galerijen;
  6. luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
  7. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
  8. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  9. of daarmee gelijk te stellen ondergeschikte bouwwerken.

5.2 Bestaande bebouwing

5.2.1 Positieve bestemming
Voor zover in dit plan de bestaande bebouwing qua hoogte of situering afwijkt van de planregels, geldt deze afwijkende maatvoering als maximale maatvoering.
5.2.2 Uitzondering
Het bepaalde in 5.2.1 is niet van toepassing op situaties die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerking treding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

5.3 Parkeren

  1. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
  2. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's;
  3. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

5.4 Nadere eisen

5.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd tot het stellen van nadere eisen, na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen: 
  1. planologisch-stedenbouwkundige belangen;
  2. landschappelijke belangen, met name het belang van behoud van het karakteristieke veenweidegebied;
  3. verkeersbelangen, waaronder de verkeersaantrekkende werking;
  4. cultuurhistorische belangen, mede ter voorkoming van een mogelijke aantasting van cultuurhistorisch waardevol geachte bebouwing (waar onder het beschermd dorpsgezicht) en/of archeologisch waardevolle elementen;
  5. overige ruimtelijke belangen, in verband met een onevenredige beperking van bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de gewenste functionele en ruimtelijke structuur.
5.4.2 Onderwerpen
Indien het stellen van nadere eisen redelijk, gewenst of noodzakelijk wordt geacht, mede ter ondersteuning van de gewenste ruimtelijke kwaliteit en / of belevingswaarde, gelden deze voor de volgende onderwerpen: 
  1. de situering van woningen op een bouwperceel, waarbij geëist kan worden dat:
  2. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen dan wel de insteek van een gemeenschappelijke sloot ten minste 5 m bedraagt;
  3. de woning bij algehele herbouw wordt gesitueerd op maximaal 10 meter afstand van de te vervangen woning;
  4. de plaatsing van bijgebouwen bij woningen, waarbij geëist kan worden, dat:
  5. deze worden opgericht op een afstand van ten minste 5 m achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar de weg gekeerde gevel van de woning;
  6. deze worden opgericht achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
  7. deze worden opgericht op een afstand van ten hoogste 20 m uit de woning;
  8. de situering van bedrijfsgebouwen waarbij geëist kan worden dat de situering niet leidt tot het aaneenbouwen van bestaande en nieuwe gebouwen;
  9. het aantal, de breedte en de situering van uitritten, waarbij geëist kan worden dat bij een bedrijfswoning niet meer dan één uitrit worden gerealiseerd.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

  1. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken in strijd met de bestemming.
  2. Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan worden in ieder geval aangemerkt:
    1. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
    4. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting en voor detailhandel, voor zover zulks niet expliciet is toegestaan ingevolge de bestemmingsomschrijving;
    5. of het doen of laten uitvoeren van vorenstaande activiteiten.

6.2 Uitzonderingen strijdig gebruik

Het bepaalde in 6.1, onder b, is niet van toepassing op: 
  1. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
  2. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
  3. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels voor: 
  1. een geringe overschrijding van de bestemmings- en/of bouwgrenzen en/of aanduidingsgrenzen, indien een onnauwkeurigheid of de feitelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft, of indien een rationele verkaveling van de gronden een geringe overschrijding vergt, mits de grens of grenzen met niet meer dan 5 meter worden overschreden;
  2. een geringe overschrijding van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, mits deze voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met niet meer dan 10% worden overschreden;
  3. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de inhoud ten hoogste 75 m3 en de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
  4. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
  5. de bouw van andere bouwwerken zoals een vlaggenmast, een artistiek kunstwerk, antennes en dergelijke tot een bouwhoogte van 15 m.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

8.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van: 
  1. het toevoegen of schrappen van de aanduiding 'karakteristiek', indien dit op basis van nadere inventarisatie door een deskundige op het gebied van monumenten gewenst is en na advies van de gemeentelijke monumentencommissie;
  2. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bestemmingsvlakken, bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak dan wel bouwvlak en/of aanduiding niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.

8.2 Karakteristieke panden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op: 
  1. het splitsen van gebouwen met de aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke bouwaanduiding - monument' in maximaal 3 wooneenheden onder de voorwaarden dat:
    1. de woning(en) en bijbehorende erfbebouwing voldoen aan het bepaalde in de bestemming 'Wonen' van deze regels;
    2. de inhoud per wooneenheid minimaal 300 m3 bedraagt;
    3. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
    4. de belangen van de in de directe omgeving gelegen (agrarische) bedrijven niet worden geschaad;
    5. ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
    6. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving in verband met externe veiligheid en hoogspanningslijnen;
  2. het vestigen van een bed & breakfast in gebouwen met de aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke bouwaanduiding - monument', mits:
    1. het aantal kamers in het betreffende gebouw mag maximaal 7 bedragen;
    2. het aantal personen dat gelijktijdig gebruik maakt van de bed & breakfast mag maximaal 10 bedragen;
    3. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    4. de bed & breakfast wordt uitgeoefend door de bewoner van het perceel.
  3. het hebben van beroepsmatige activiteiten aan huis in gebouwen met de aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke bouwaanduiding - monument' indien deze op een woonperceel zijn gelegen en waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 100 m2;
    2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    3. detailhandel is niet toegestaan;
    4. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Algemeen afwegingskader flexibiliteitsbepalingen en omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.1.1 Beleid met betrekking tot flexibiliteitsbepalingen
Aan ontwikkelingen in het kader van de in het plan opgenomen flexibiliteitsbepalingen kan medewerking worden verleend, na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen:
  1. planologisch-stedenbouwkundige belangen;
  2. landschappelijke belangen, met name het belang van behoud van het karakteristieke veenweidegebied alsmede belangen in verband met het op de verbeelding aangegeven weidevogelgebied ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - weidevogelgebied';
  3. verkeersbelangen, waaronder de verkeersaantrekkende werking;
  4. cultuurhistorische belangen, mede ter voorkoming van een mogelijke aantasting van cultuurhistorisch waardevol geachte bebouwing (waaronder de beschermd dorpsgezichten) en/of archeologisch waardevolle elementen;
  5. overige ruimtelijke belangen, in verband met een onevenredige beperking van bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de gewenste functionele en ruimtelijke structuur.
In zijn algemeenheid geldt dat de activiteiten in het plangebied er niet toe mogen leiden dat de doelstellingen van de betrokken bestemming onevenredige schade zullen oplopen.
9.1.2 Beleid met betrekking tot afwegingsaspecten bij omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Algemene uitgangspunten
In zijn algemeenheid geldt dat de activiteiten in het plangebied er niet toe mogen leiden dat de doelstellingen van de betrokken bestemming onevenredige schade zullen oplopen. Dit kan mogelijkerwijs worden voorkomen door het stellen van nadere voorwaarden zoals fasering, beperking in oppervlakte en compenserende maatregelen. Een en ander zal dienen te geschieden in overleg met de aanvrager en zo nodig, na ingewonnen advies of onder begeleiding van ter zake deskundigen.
Bij de beoordeling omtrent de toelaatbaarheid van werken en/of werkzaamheden gelden nog de volgende maatstaven:
  1. werken en/of werkzaamheden die wel verband houden met (een van) de aangegeven doeleindenomschrijving en gevolgen (kunnen) hebben voor de natuurwaarden, ecologische waarden, landschapswaarden en/of cultuurhistorische waarden dienen naar evenredigheid nader op hun aanvaardbaarheid te worden beoordeeld; daarbij dient te worden bezien of door het stellen van voorwaarden de negatieve effecten op de aangegeven waarden niet kunnen worden verminderd, dan wel, bij een al dan niet beperkte aantasting, de mogelijkheden voor herstel kunnen worden vergroot;
  2. werken en/of werkzaamheden die of geen verband houden met de aangegeven doeleindenomschrijving of op een onevenredige wijze afbreuk doen aan de aangegeven doeleindenomschrijving zijn niet toegestaan; het betreft hier met name werken en/of werkzaamheden, anders dan bij wijze van onderhoud en/of beheer, die ingrijpende negatieve gevolgen hebben.
  1. Specifieke afwegingsaspecten
Bij de toetsing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning spelen de onderstaande afwegingsaspecten een rol: 
  1. De locatie van de geplande activiteit
De locatie betreft de plaats waar de te ondernemen activiteit plaats zou moeten vinden. Indien nodig, dient onderzocht te worden of er plaatsen zijn waar de activiteit minder schadelijke effecten heeft op de realisering van de bestemmingsdoeleinden van de betreffende bestemming. Het is mogelijk dat er geen geschikte locaties aanwezig zijn.
  1. De omvang van de activiteit
Bij de omvang van de activiteit wordt gekeken naar het oppervlak waarop de activiteit zou moeten worden uitgeoefend en naar de reikwijdte van de effecten van de activiteit binnen de bestemming. Indien nodig, dient onderzocht te worden of het mogelijk is de activiteit op een kleiner oppervlak te laten plaats vinden.
  1. De aard van de activiteit
Met de aard van de activiteit wordt bedoeld dat de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd en het beoogde effect daarvan nauwkeurig omschreven dienen te zijn. Bepaalde activiteiten kunnen dermate schadelijk zijn voor de realisering van de bestemmingsdoeleinden van de betreffende bestemming, dat de omgevingsvergunning niet kan worden verleend.
  1. Het tijdvak waarin de activiteit wordt ondernomen
Het kan voorkomen dat een activiteit in sommige maanden van het jaar of bepaalde delen van een etmaal minder of juist meer schadelijk is, waardoor het de voorkeur verdient de activiteit in die periode uit te voeren.
  1. De mogelijkheden voor herstel
Het kan mogelijk zijn dat een schadelijke activiteit gecompenseerd kan worden door deze na de ingreep te herstellen, voorwaarden te scheppen voor herstel of door de waarden die verloren gaan door de activiteit op een andere plaats te realiseren. De compensatie kan in een andere bestemming worden gerealiseerd.
  1. Het maatschappelijk belang in relatie tot het economisch belang
De effecten op de te beschermen waarde (maatschappelijk belang) dient in een aantal gevallen te worden afgewogen tegen economisch belang van de aanvrager. Dit economisch belang kan in een aantal gevallen direct samenhangen met de in de doeleinden aangegeven functie.
 

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

 

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Hoenkoopse Buurtweg 101a, Haastrecht'.