direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Benedenkerkseweg 82 en 82a, Stolwijk
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BPW1810BG019-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Benedenkerkseweg 82 en 82a in Stolwijk was een veehouderij gevestigd. Voortzetting van deze agrarische bedrijfsvoering is vanwege schaalvergroting en strengere milieuregelgeving geen optie meer, zodat gezocht is naar passende vervolgfuncties voor het perceel. De nieuwe eigenaar heeft het voornemen om in de bestaande stal achter de woningen een metselbedrijf te starten voor opslag van steigermaterieel. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is een wijzigingsplan noodzakelijk, zoals is opgenomen in het op 15 december 2015 vastgestelde bestemmingsplan Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Benedenkerkseweg 82 en 82a, een bebouwingslint ten westen van de bebouwde kom van Stolwijk in het veenweidegebied van de Krimpenerwaard. In oostelijke richting staat aan de Benedenkerkseweg een vrijstaande woning. Ten westen van het plangebied ligt een waterpartij met verderop een veehouderij. In noordelijke richting ligt het veenweidegebied. Aan de zuidzijde ligt het dubbele lint van de Benedenkerkseweg met aan de overzijde vrijstaande woningen. Het plangebied is aangeduid in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW1810BG019-VG01_0001.png"

Figuur 1: Situering omgeving plangebied (locatie zwart gestreept aangeduid).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het volgende, door de gemeenteraad van Krimpenerwaard vastgestelde, bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak Raad van State  
Bestemmingsplan "Landelijk Gebied" (voormalige gemeente Vlist)   15 december 2015   25 januari 2017  

Het perceel is bestemd voor 'Agrarisch met waarden' met een agrarisch bouwvlak. Voorts heeft het perceel grotendeels de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. De voorste bebouwing heeft de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1'. Ter plaatse zijn twee wooneenheden toegestaan met de aanduiding 'karakteristiek'. Een uitsnede van de verbeelding is opgenomen in figuur 2. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het bestemmingsplan onherroepelijk van kracht geworden. Om medewerking aan deze planontwikkeling te verlenen is een wijzigingsplan nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW1810BG019-VG01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' (voormalige gemeente Vlist).

Wijzigingsbevoegdheid voor opvolgfuncties
In het bestemmingsplan is in artikel 3.7.4 (opvolgfuncties) een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om bij algehele bedrijfsbeëindiging van het agrarische bedrijf ten behoeve van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - nevenfuncties en opvolgfuncties' alsmede bedrijfsactiviteiten die niet zijn genoemd in de Staat, maar die naar aard en invloed op de omgeving met de wel genoemde bedrijfsactiviteiten zijn gelijk te stellen, met dien verstande dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de vrijkomende of voormalige agrarische bebouwing binnen het betreffende bouwvlak niet mag worden vergroot;
  • b. de omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering mogen worden belemmerd;
  • c. de hoeveelheid extra verkeer moet passen bij de wegenstructuur;
  • d. het parkeren behorende bij het ander gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
  • e. er geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvindt, met dien verstande dat dit niet geldt voor agrarisch aanverwante bedrijven;
  • f. het gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele uitstraling, zoals reclame-uitingen en technische installaties;
  • g. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of –geteelde producten is toegestaan;
  • h. ondergeschikte horeca ten dienste van de opvolgfuncties is toegestaan tot een oppervlakte van niet meer dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de opvolgfunctie met een maximum van 100 m²;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'horeca uitgesloten' ondergeschikte horeca als bedoeld onder h niet is toegestaan;
  • j. per bouwvlak maximaal drie bedrijven zijn toegestaan;
  • k. gevoelige functies niet binnen een risico-afstand van een propaantank, een lpg station dan wel een transportleiding zijn gelegen.

In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat aan de voorwaarden kan worden voldaan.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, waaronder de Waterparagraaf en uitvoeringsaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie plangebied en omgeving

Veenweide
Het grondgebied van Stolwijk bestaat uit veenweidegebied. Het veenweidegebied wordt gekenmerkt door twee hoofdrichtingen. De ene hoofdrichting loopt evenwijdig aan de Lek en de Hollandsche IJssel en wordt bepaald door de nederzettingen, watergangen en doorgaande wegen. De andere richting staat haaks op deze rivieren en wordt bepaald door de verkaveling, watergangen en verbindingswegen. Het slagenlandschap in het veengebied bestaat uit twee verschillende werelden: die van de kleinschalige linten met bruggetjes en knotwilgen en die van de ruimte met sloten en weilanden daarachter. De meeste beplanting is te vinden in de dorpen, rondom de boerenerven, langs de Lek, langs de kavelgrenzen, de tiendwegen en op de achterkaden. Samen met de bebouwing zorgen deze voor langgerekte verdichte zones die de openheid van het gebied onderbreken.

 

Het veenweidegebied Bebouwingslint met dubbele ontginningsas.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW1810BG019-VG01_0003.png"

Bestaande woonboerderij met hierachter de veestal. Aan de overzijde gelegen woningen.

Bebouwingslinten
De bebouwing in het buitengebied bevindt zich in een aantal bebouwingslinten die over het gehele grondgebied te vinden zijn en die min of meer buurtschappen vormen, waaronder ook de Benedenkerkseweg. De bebouwingslinten kennen een zeer divers gebruik: agrarische bedrijven, woningen en niet agrarische bedrijven liggen naast elkaar. Kenmerkend zijn de doorzichten van de kleinschalige bebouwingslinten naar het open veenweidegebied. De bestaande situatie is opgenomen in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW1810BG019-VG01_0004.png"

Figuur 3: Bestaande situatie.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

In het bebouwingslint met dubbele ontginningsas. aan de Benedenkerkseweg ten westen van de bebouwde kom van Stolwijk komen naast woningen ook boerderijen en enkele niet-agrarische functies voor. Het veenlint ligt midden in het veenweidegebied van de Krimpenerwaard.
Op het perceel Benedenkerkseweg 82 en 82 was tot enkele jaren geleden een veehouderij gevestigd. Achter de woningen staat een veestal met enkele overige schuren en een hooiberg. Ten westen van het plangebied ligt een waterpartij met aansluitend weiland met de karakteristieke verkavelingsstructuur.

2.3 Nieuwe situatie

De bestaande bebouwing blijft behouden. De voormalige veestal wordt in gebruik genomen voor een metselbedrijf, zodat hierin opslag van steigermaterieel e.d. kan plaatsvinden. De inrichting van het plangebied wijzigt niet, zodat de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied tenminste gelijk blijft.
Het perceel behoudt dan ook de bestemming 'Agrarisch met Waarden', met de aanduiding 'Specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf'. De twee woningen krijgen overeenkomstig het geldende bestemmingsplan de aanduiding 'karakteristiek, zodat cultuurhistorisch waardevolle bebouwing behouden blijft. De Algemene aanduidingsregels uit artikel 43.5 van het bestemmingsplan zijn daarom overgenomen in dit wijzigingsplan.
Overwogen wordt in de toekomst vervangende nieuwbouw mogelijk te maken, omdat de woningen in een matige bouwkundige staat verkeren. Hiervoor zal dan eerst advies worden ingewonnen bij de gemeentelijke Monumentencommissie, voordat een aanvraag omgevingsvergunning wordt voorbereid. Voor de overige voorwaarden wordt verwezen naar de Algemene aanduidingsregels in artikel 9.1 Karakteristieke bebouwing.

2.4 Verkeer en parkeren

Verkeer
Het plangebied ligt aan de Benedenkerkseweg in Stolwijk. Deze buurtontsluitingsweg is tevens een recreatieve verbindingsroute voor langzaam verkeer tussen Stolwijk en Berkenwoude richting de provincialeweg N207. De weg is ter plaatse een 60 km/uur zone. Het plan voorziet in het oprichten van een metselbedrijf in een voormalige stal. Deze ontwikkeling heeft positieve gevolgen voor de verkeersintensiteit, omdat het aantal verkeersbewegingen wordt verminderd door sanering van een veehouderijbedrijf. Het aantal verkeersbewegingen van de nieuwe activiteit is verwaarloosbaar, omdat initiatiefnemer geen personeel in dienst heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW1810BG019-VG01_0005.png"

De Benedenkerkseweg (richting Stolwijk) De oprit naar boerderij.

Parkeren
Ieder plan dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf. De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het parkeerbeleid van de gemeente Krimpenerwaard. Op 29 januari 2019 heeft de gemeenteraad het parapluplan Parkeren Krimpenerwaard vastgesteld. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernorm van de richtlijnen van het CROW 2012 (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, publicatie 317). De regels voor parkeren zijn opgenomen in artikel 11.2 waarbij de regels van het parapluplan zijn overgenomen. Bij uitwerking van nieuwe bouwplannen dient te worden aangetoond dat hieraan kan worden voldaan. De parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1 Parkeernormen

Functies   Norm buitengebied, matig stedelijk   Aandeel bezoekers  
Woning, vrijstaand   2,8 per woning   waarvan 0,3 per woning  
Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief   min. 0,8 pp per 100 m²
max. 1,3 pp per 100 m²  
5%  

De stal voor opslag van het metselbedrijf heeft een oppervlakte van afgerond 520 m². Op eigen terrein is ruim voldoende gelegenheid voor parkeren van het bedrijf. Voor de 2 woningen is eveneens op eigen terrein meer dan genoeg ruimte voor minimaal drie parkeerplaatsen per woning, zodat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. In artikel 11.2 van het wijzigingsplan wordt dit geborgd.
Ook bij nieuwe bedrijfsactiviteiten dient te worden aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de uit het Bestemmingsplan 'Parapluplan parkeren Krimpenerwaard' overgenomen regeling in artikel 11.2.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze (14) belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS), thans Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit wijzigingsplan wordt een vervolgfunctie mogelijk gemaakt als gevolg van opheffing van een agrarisch bedrijf. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. In paragraaf 3.2.2 wordt hierop ingegaan.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  • 1. Naar een klimaatbestendige delta
  • 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  • 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  • 4. Energievernieuwing
  • 5. Best bereikbare provincie
  • 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadapatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
In de Structuurvisie heeft de provincie een kwaliteitskaart opgenomen. Deze gaat over het buitengebied (de ruimte tussen steden en dorpen) en over de rand van steden en dorpen. Op deze kaart staan kwaliteiten van Zuid-Holland benoemd. Bijvoorbeeld prachtige en unieke gebieden, variërend van kust en delta tot de veenlandschappen van het Groene Hart. De kwaliteitskaart bestaat uit een aantal legenda-eenheden. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De Benedenkerkseweg is gelegen in het gebiedsprofiel Krimpenerwaard. In paragraaf 3.2.3 wordt hierop ingegaan.

De ondergrond (eerste laag) van het plangebied wordt gevormd door veen. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in het veenlandschap zorg dragen voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.

In de laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van het veen(weide)landschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Het agrarisch gebruik overheerst. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). Veenstromen, dijken en kades vormen landschappelijke structuurdragers en begrenzen de (open) poldereenheden. Het gebruik richt zich op behoud van de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting, de kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems. Een duurzaam gebruik en eigenaarschap van het veen(weide)gebied is van belang. Op de laag van de laag van de beleving ligt het plangebied in het kroonjuweel Middengebied Krimpenerwaard.

Toetsing aan kaarten
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'Veencomplex' in een veenweidelandschap met de aanduiding 'lint'. Op de kaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' van de Omgevingsvisie ligt het plangebied in de bebouwde ruimte, terwijl de kaart 'Beschermingscategorieën en verblijfsrecreatiegebied' aangeeft dat ook sprake is van 'beschermingscategorie 1 - gebieden met bijzondere kwaliteit'. In de kaart 'Laag van de beleving' is het gebied aangeduid als 'kroonjuweel Middengebied Krimpenerwaard'.
Dit wijzigingsplan maakt een herontwikkeling mogelijk, waarin een vervolgfunctie mogelijk wordt gemaakt. Deze ruimtelijke ontwikkeling valt onder de noemer 'inpassing', waarbij de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in beschermingscategorie 1 tenminste gelijk blijft. In paragraaf 3.2.3 (beeldkwaliteitsparagraaf) is dit beschreven. Mitsdien is deze ontwikkeling in overeenstemming is met de provinciale belangen. In figuur 4 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart Beter benutten bebouwde ruimte opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW1810BG019-VG01_0006.png"

Figuur 4: links uitsnede Kwaliteitskaart en rechts kaart 'Beter benutten bebouwde ruimte'. Het plangebied is met een zwarte rechthoek aangeduid.


Conclusie
De ruimtelijke kwaliteit blijft tenminste gelijk, omdat de opvolgfunctie binnen de voormalige veestal plaatsvindt. De karakteristieke vormgeving van de bebouwing blijft behouden; het bebouwd oppervlak neemt niet toe. De belevingswaarde van het oorspronkelijke veenweidegebied wordt niet aangetast. Deze vervolgfunctie geeft vanuit landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt een duurzame kwaliteitsverbetering van dit veenweidegebied. Er is geen strijd met de provinciale belangen.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit wijzigingsplan maakt de herontwikkeling mogelijk van een voormalig agrarisch bedrijf. De bedrijfsactiviteiten in de voormalige veestal heeft een oppervlakte van 520 m². Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen (o.a. Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2014, zaaknummer 201306183/1). Hier is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de begripsbepaling in de Verordening ruimte. Toetsing aan de ladder is niet nodig.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een wijzigingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Kroonjuweel Middengebied Krimpenerwaard
In artikel 6.9, lid 2 is vastgelegd dat een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 (ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën) niet kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.

Toelichting Omgevingsverordening Zuid-Holland
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'veen(weide)landschap' met de aanduiding 'lint'. Als richtpunten voor 'veen(weide)landschap' wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.

Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. De Benedenkerkseweg betreft een veenlint: de bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Om het lint transparant te houden, dienen doorzichten vanaf de weg naar het achterliggende landschap intact te blijven. Respect voor historische gaafheid van het lint tenslotte, houdt in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. Als richtpunten zijn de volgende punten relevant:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Kroonjuweel Middengebied Krimpenerwaard waar de oude opstrekkende verkaveling en het watersysteem nog grotendeels intact zijn en bepalend voor het regelmatige en de oost-west georiënteerde nederzettingsstructuur. De lange bebouwingslinten zijn rijk aan historische boerderijen en hebben door de vele open ruimtes tussen de bebouwing een sterke relatie met het landschap.
Het lint aan de Benedenkerkseweg wordt niet aangetast, omdat in een voormalige veestal alleen een opvolgfunctie mogelijk wordt gemaakt naar opslag van steigermaterieel voor een metselbedrijf. Zichtlijnen naar het veenweidegebied blijven behouden aangezien de aanwezige kavelstructuur en slotenpatronen worden gehandhaafd. De bebouwing blijft binnen het bestaande bouwperceel en past qua aard en schaal bij wat er al is, zowel op de locatie zelf als in het bestaande lint. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan.
Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan de ambities van de Structuurvisie om de ruimtelijke kwaliteit te behouden. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van het veenweidegebied krijgt een kwaliteitsimpuls. Deze inpassing is mitsdien mogelijk op grond van artikel 6.9, lid 2 van de Omgevingsverordening, zoals nader beschreven in de beeldkwaliteitsparagraaf in 3.2.3.

Conclusie
Het agrarisch bedrijf is enkele jaren geleden beëindigd. Met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid zijn opvolgfuncties toegestaan, waarmee Gedeputeerde Staten eerder hebben ingestemd. De landschappelijke kwaliteiten en zichtlijnen blijven behouden, omdat er geen bebouwing wordt toegevoegd. De kavelstructuur en het slotenpatroon worden niet aangetast. Gesteld kan worden dat de vervolgfunctie voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Resumerend kan worden geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 6.9, lid 1 sub a (inpassen), lid 2 en lid 4 van de Omgevingsvrordening Zuid-Holland (ruimtelijke kwaliteit). Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

3.2.3 Gebiedsprofiel Krimpenerwaard

De provincie Zuid-Holland heeft voor de Krimpenerwaard een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Landschappelijke eenheden
Samen met de Lopikerwaard vormt de Krimpenerwaard het grootste aaneengesloten veenweidegebied van Nederland. De nog gave aanwezigheid van de middeleeuwse verkaveling, met de lange lijnen van kaden, weteringen en Tiendwegen is een bijzondere kwaliteit van de Krimpenerwaard. Het middendeel van de Krimpenerwaard heeft een gevarieerd en kleinschalig landschapsbeeld door de aanwezigheid van linten met wegbeplantingen, eendenkooien en pestbosjes. De zone aan weerskanten van de Vlist kenmerkt zich door het sterke contrast van kleinschalig lint en open veenweide dwars op de overheersende oostwest oriëntatie in de Krimpener- en Lopikerwaard.
Het plangebied bevindt zich in een veenlint met dubbele ontginningsas en wetering. Deze dubbele linten zijn besloten eigen wereldjes, van waaruit herhaaldelijk smalle doorzichten naar het achterliggende polderland mogelijk zijn. De enkele ontginningslinten zijn meer asymmetrisch van opbouw, omdat de weg wordt begeleid door een bredere waterloop en een smallere sloot of greppel. Kenmerkend is de manier waarop de doorgaande weg en de opritten naar de erven, over een brug of duiker, met elkaar verweven zijn geraakt. Langs de lange oost-westlinten liggen de boerderijen gemengd met woningen. Karakteristiek voor de Krimpenerwaard is het contrast tussen dichtbebouwde linten en de onbebouwde polderwegen. De laatste jaren zijn er hier en daar tussen de historische boerderijen en woonhuizen in de linten nieuwe woningen gebouwd als uitkomst van de Ruimte-voor ruimte-regeling. Hierbij behorende hoofdambities zijn onder andere:

  • De verschillende karakteristieken per dorp en lint behouden en versterken; maatwerk per locatie.
  • Het contrast tussen onbebouwde wegen en verdichte linten bewaren.
  • Bij verdichting in de linten versterken van de verschillen tussen een symmetrische of een asymmetrische opbouw van het lint.
  • Vanuit het lint doorzichten op het landschap open houden.

Ambitiebeeld
Ambitiebeeld is het koesteren van het uitgestrekte veenweidegebied en de relatieve openheid met het eeuwenoude kavelpatroon in landbouw- en natuurgebied. Ook behoud en versterken van het contrast tussen onbebouwde wegen en verdichte oost-west georiënteerde linten en de verschillen in symmetrie respectievelijk asymmetrie tussen de linten onderling maken hiervan onderdeel uit.
De hoofdambities zijn uitgewerkt in gebiedsprofielkaarten waarin kort de karakteristiek, toekomstige ontwikkelingen en de in de Kwaliteitskaart vastgestelde ambities zijn genoemd. Aansluitend volgt een beschrijving van de karakteristiek en de aanvullende ambities per legenda-eenheid.

Planontwikkeling in relatie tot Gebiedsprofiel
In de gebiedsprofielkaarten maakt het plangebied onderdeel uit van de kaart 'Linten blijven linten'. Dit wordt hieronder beschreven.

Linten blijven linten
De bebouwing van het landelijke gebied is geconcentreerd in de linten. Door de ontginning vanuit de rivieren hebben de linten een oost-west oriëntatie. De linten zorgen voor een geleding van het landschap in noord-zuid richting en lange open ruimtes in oost-west richting. De linten in het gebied zijn in twee categorieën te onderscheiden: dijklinten en veenlinten. Binnen deze twee categorieën wordt verder gedifferentieerd. Als ambitie wordt aangehouden: Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat er op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.
De Benedenkerkseweg ligt in een veenlint met dubbele ontginningsas. De bebouwing aan weerskanten is symmetrisch en relatief dicht, daardoor ontstaat langs de wetering een ‘binnenwereld’ met smalle doorzichten naar het landschap. Aanvullende ambities zijn onder andere:

  • Continueren en benadrukken van de oost-westoriëntatie van de linten.
  • Herkenbaar houden van de ruimtelijke structuur van kavels dwars op het lint, variërend van haaks tot enigszins onder een hoek.
  • Continueren en versterken van de symmetrie van het lint.
  • Behoud van het bijzonder dubbele profiel.
  • Beslotenheid dubbele linten versterken, smalle doorzichten naar het landschap open houden.
  • Mits smalle doorzichten naar het landschap worden open gehouden is verdichting van het lint mogelijk.
  • Herkenbaar houden van de karakteristieke bruggen over of dammetjes in de sloten.
  • Streekeigen erfbeplanting en het gebruik van hakhout langs de wegen (knotwilgen of –essen) stimuleren.
  • Uitbreidingen/ nieuwbouw naar achteren houdt rekening met de diepte van de kavel, de afstand tot het volgende lint en de zichtbaarheid vanaf de zij- en achterkanten.

Indentiteitsdragers van Zuid-Holland
Het gebied maakt onderdeel uit van het Kroonjuweel middengebied Krimpenerwaard. In de hele waard maar in het bijzonder in het Kroonjuweel middengebied Krimpenerwaard is het cultuurhistorische erfgoed nog in grote mate intact en bepalend voor het landschapsbeeld. Bijzondere elementen in het middengebied zijn onder andere de linten met dubbele ontginningsassen. Aanvullende ambities zijn:

  • Ontginningsgeschiedenis Krimpenerwaard herkenbaar houden (verschil randen, middengebied, tussenzone).
  • Herkenbaar houden eenheid middengebied.
  • Kleine landschapselementen in middengebied behouden en aanvullen.
  • Intact houden van de heldere begrenzing van het middengebied.
  • Versterken van de samenhang tussen alle onderdelen binnen deze eenheid.
  • Behouden en versterken van het contrast tussen middengebied en de randen (bredere sloten, smallere kavels, oost-west georiënteerde linten).

Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Krimpenerwaard
Het plangebied ligt ten noorden van de Benedenkerkseweg in het veenlint met dubbele ontginningsas. De landschappelijke dynamiek wijzigt niet. In een voormalige veestal wordt opslag voor een metselbedrijf mogelijk gemaakt. Zichtlijnen vanaf de Benedenkerkseweg naar het open polderlandschap veranderen hierdoor niet. De aan weerszijden gelegen sloten blijven behouden. Per saldo is er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, omdat voormalige agrarische bebouwing behouden blijft. Het contrast tussen het verdichte veenlint en het open veenweidegebied blijft beleefbaar. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte en van het veenweidekarakter, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan en saneren van verrommeling heeft hier prioriteit.

Conclusie
De bestemmingswijziging is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Krimpenerwaard, omdat de ontwikkeling een bijdrage levert aan het behouden en/of versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het veenweidegebied.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie K5

Op 2 juli 2009 is de Structuurvisie K5 vastgesteld. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de K5 tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2030). De centrale opgave voor de K5 is het voeren van een evenwichtige koers in het spanningsveld tussen behoud van de grote omgevingskwaliteiten van de Krimpenerwaard en het waarborgen van een vitale en leefbare regio. De visie op hoofdlijnen luidt als volgt:

'Belangrijke structuurdragers voor de ruimtelijke ontwikkeling zijn de bodemsamenstelling, het watersysteem, het landschap, de infrastructuur en het kernenpatroon. Deze vormen samen het ruimtelijk raamwerk voor toekomstige ontwikkelingen in het gebied: ruimtebeslag voor stedelijke functies, landbouw, recreatie, natuurontwikkeling, wateropgaven en wegenaanleg.'

De belangrijkste gehanteerde uitgangspunten voor wat betreft de vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied zijn:

  • Het behouden en versterken van de sociaaleconomische vitaliteit.
  • Het waarborgen van de cultuurhistorische, natuur- en landschapskwaliteiten: vooral het patroon van dijken en linten en het karakteristieke waterrijke slagenlandschap nemen daarin een belangrijke plaats in.

Voor de agrarische sector als economische pijler en vernieuwend ondernemerschap zijn de volgende uitgangspunten van toepassing.

  • Een vitale duurzame agrarische sector blijft van groot belang, als volwaardige economische pijler en als drager van het landschap. In de primair agrarische gebieden (buiten de natuurgebieden en enkele recreatief in te richten gebieden) blijft daarom het primair agrarisch gebruik voorop staan.
  • Ruimte bieden voor verbrede landbouw (hierbij gaat het om in het gebied en bij de agrarische bedrijfsvoering passende andere activiteiten die voor inkomens-ondersteuning zorgen, ook in door bedrijfsbeëindiging vrij-komende boerderijen) en vernieuwend ondernemerschap, waarbij in beginsel gebruik wordt gemaakt van bestaande opstallen.

Voor de instandhouding ruimtelijke kwaliteit dijken en linten geldt dat de ruimtelijke kwaliteiten van dijken en linten, de aanwezige karakteristieke bebouwing en de doorzichten op het landschap worden gewaarborgd. Bestaande opstallen kunnen onder bepaalde voorwaarden en in voorkomende gevallen worden gebruikt en/of verbouwd voor vernieuwend ondernemerschap en/of een woonfunctie.

Conclusie
In het Ruimtelijk Ontwikkelingsbeeld is het plangebied aangeduid als 'Bebouwingslint met cultuurhistorische waarde' in het 'Agrarisch gebied met behoud van landschaps- en natuurwaarden' (figuur 5). De planontwikkeling is hiermee in overeenstemming, omdat in het agrarisch gebied primair het agrarisch gebruik voorop staat, waarbij door vernieuwend ondernemerschap alleen gebruik wordt gemaakt van de bestaande stallen. Hierdoor blijft de landschapskarakteristiek behouden. De openheid, het kavel- en slotenpatroon worden voorts niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW1810BG019-VG01_0007.png"

Figuur 5: Uitsnede ruimtelijk ontwikkelingsbeeld.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Vlist

De gemeenteraad van de voormalige gemeente Vlist heeft op 3 juli 2012 de structuurvisie Vlist vastgesteld. Belangrijk uitgangspunt van de structuurvisie is het behoud van de eigen identiteit. Dit laatste wordt bepaald door de eigenheid van de dorpen, waarbij streven naar vitaliteit hoog in het vaandel staat. Daarnaast wordt de identiteit van Vist in belangrijke mate ontleend aan het buitengebied, met zijn kenmerkende openheid, de grondgebonden veehouderij als drager van het landschap en de cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten. De identiteit hangt sterk samen met de ruimtelijke structuur. Naast de openheid, de kenmerkende kavelstructuur, het alom aanwezige water, zijn de bebouwingslinten, de Hollandsche IJssel en de Vlist structuurbepalende elementen.

Landelijk gebied
Specifiek voor het landelijk gebied geldt dat behoud en herstel van landschap, cultuurhistorie en natuur in balans dienen te zijn met de ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame grondgebonden veehouderij. Dit beleid gaat goed samen met recreatief medegebruik. Voor overige bestaande functies wordt een consoliderend beleid voorgestaan.
Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kwaliteiten van het gebied. Indien deze verder gaan dan het bestemmingsplan mogelijk maakt, moet een nieuwe afweging worden gemaakt. Voorwaarden binnen die afweging zijn:

  • het betreft een duurzame ontwikkeling;
  • er is sprake van toevoeging van kwaliteit (op het gebied van cultuurhistorie, landschap en/of natuur);
  • de ontwikkeling past bij de identiteit en schaal van de omgeving.

De linten
De contramal van het agrarisch gebied wordt gevormd door de bebouwingslinten. Het beleid in de linten is enerzijds gericht op behoud van cultuurhistorische kwaliteiten (karakteristieke bebouwing, verkavelingspatroon), anderzijds op ontwikkelingsmogelijkheden voor de aldaar gevestigde agrarische bedrijven. Deze ontwikkelingsmogelijkheden kunnen zowel betrekking hebben op de productiegerichte landbouw, waar schaalvergroting gewenst is, of op verbreding. Dit sluit goed aan bij de recreatieve mogelijkheden van het buitengebied. Agrarische bedrijven die stoppen, kunnen een nieuwe functie krijgen.
Voor genoemde ontwikkelingen zijn in het geldende bestemmingsplan Landelijk gebied (voormalige gemeente Vlist) randvoorwaarden aangegeven. Ontwikkelingen die zich buiten de randvoorwaarden van het bestemmingsplan begeven, zijn niet op voorhand onmogelijk. Medewerking kan overwogen worden als de ontwikkeling gepaard gaat met een substantiële kwaliteitsverbetering.

Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten, zoals vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan. Sprake is van een kwaliteitsverbetering, waarbij verrommeling wordt tegen gegaan. De kwaliteitsverbetering is beschreven in paragraaf 3.2.3. Op de bij de Structuurvisie behorende visiekaart is het plangebied aangeduid als lint in het agrarisch gebied (zie figuur 6). Het oprichten van een metselbedrijf in een voormalige veestal vindt inpandig plaats, zodat de kwaliteiten van het bebouwingslint niet worden aangetast; bestaande zichtlijnen blijven behouden. De planontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW1810BG019-VG01_0008.png"

 Figuur 6: Plankaart Structuurvisie gemeente Vlist.

3.4.2 Nota ruimtelijke kwaliteit

De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” vastgesteld. De nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. Vanaf dat moment vervallen de Welstandsnota’s van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist.
De nota bevat de beleidsregels met daarin de criteria die de gemeente toepast bij de welstandsbeoordeling van bouwplannen. Met de “Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard” is gekozen voor harmonisering en deregulering van het welstandsbeleid met behoud van ruimtelijke kwaliteit. Een groot aantal woongebieden en bedrijventerreinen hebben een soepel toetsingsniveau waarbij verbouwingen welstandsvrij zijn. Om onaanvaardbare situaties tegen te gaan is een excessenregeling opgenomen. De eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ kan aangeschreven worden om die strijdigheid op te heffen.

Ter ondersteuning van het beleid zijn er twee kaarten gemaakt. Er is een niveaukaart en een gebiedenkaart. De invulling van de beleidskaarten zijn een vertaling van de hoofdlijnen van de ruimtelijke kwaliteit in de Krimpenerwaard ten behoeve van de toetsen van het uiterlijk van bouwwerken op zichzelf en in hun omgeving.

De Benedenkerkseweg maakt in de Nota onderdeel uit van een bijzonder niveau. Dit betreft gebieden waar het uiterlijk van de bebouwing van aanzienlijk belang is voor de identiteit van de Krimpenerwaard. In deze gebieden is inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. De nota ruimtelijke kwaliteit bevat voor gebieden met een bijzonder niveau een uitgebreide set criteria, die in woordkeuze en bandbreedte aanstuurt op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen in het gebied. Een plan moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.

Ter ondersteuning van de verschillende niveaus van welstand zijn er gebieden te onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën. Per gebied zijn een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Afhankelijk van het gevraagde niveau zijn de onderscheidende karakteristieken meer of minder uitgebreid beschreven. De per gebiedstype opgestelde criteria moeten in samenhang met beschrijving, waardering en uitgangspunten geïnterpreteerd worden.

Conclusie
Het plangebied maakt onderdeel uit van een polderlint (gebied 2D, zie figuur 7). Hiervoor zijn gebiedsgerichte criteria aangegeven. Dit wijzigingsplan voorziet niet in uitwendige veranderingen. Toekomstige bouwplannen zullen voldoen aan de in de Nota vastgelegde gebiedsgerichte criteria.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW1810BG019-VG01_0009.png"

Figuur 7: Uitsnede Gebiedenkaart Nota ruimtelijke kwaliteit.

3.4.3 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijv. afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik). Ook het gebruik van niet logende bouwmaterialen valt onder de noemer duurzaam bouwen. Dit is van belang voor de waterkwaliteit. In de waterparagraaf (paragraaf 4.2) wordt hierop ingegaan. Tevens zal hierin aandacht worden besteed aan waterhuishoudelijke aspecten.
Duurzaam bouwen dient als uitgangspunt bij nieuwbouwprojecten. Hierbij zullen de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen worden gehanteerd, o.a. om de doelstelling van het Klimaatbeleid te halen met betrekking tot een verlaging van 4% à 8% van de EPC-waarde.
Duurzaamheid en duurzaam bouwen heeft de gemeente hoog in het vaandel staan. De mogelijkheden voor duurzaam bouwen dienen bij elk project bezien worden. Eén van de mogelijkheden om hieraan invulling te geven is het gebruik van GPR-Gebouw. GPR-Gebouw is een manier om duurzaam bouwen te concretiseren en doet dit door een rapportcijfer te geven op een vijftal thema's te weten: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Hierbij geldt, hoe hoger het cijfer, hoe duurzamer het gebouw. Door GPR-Gebouw in te vullen wordt meer nagedacht over duurzaamheid tijdens het ontwerpen en (ver)bouwen van gebouwen.

Conclusie 
Dit wijzigingsplan maakt alleen vervolgfuncties mogelijk in de bestaande stal achter de woningen, te weten een metselbedrijf. Er is geen sprake van concrete nieuwbouwplannen. Toekomstige bouwplannen zullen voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Voorts zal rekening worden gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van Duurzaam bouwen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

4.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

4.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.3, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein), maar de oppervlakte vele malen minder is dan 75 ha, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van deze plantoelichting.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit
Dit plan voorziet in een functiewijziging van de bestaande veestal naar opslag ten behoeve van een metselbedrijf. Momenteel staat op het agrarische bedrijfsperceel een veestal en diverse schuren. Aan de voorzijde staan 2 (bedrijfs)woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van milieubelastende activiteiten (in paragraaf 4.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.

  • Plaats van het project

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn (zie verder paragraaf 4.5. Het plangebied is voorts niet van cultureel of archeologisch belang. Dit laatste aspect is beschreven in paragraaf 4.3.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

4.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Van een 'rustig buitengebied' is sprake wanneer er in de nabijheid vrijwel geen andere functies voorkomen. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt aan een erftoegangsweg tussen Stolwijk en Berkenwoude. Naast agrarische bedrijven staan in het lint voornamelijk woningen en enkele niet agrarische bedrijven, zodat kan worden gesteld dat sprake is van een gemengd buitengebied. Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 4.1 vermeld.

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd of er in de omgeving van de om te zetten bedrijfswoningen naar woningen milieubelastende activiteiten aanwezig zijn. In tabel 4.2 zijn de volgende nabijgelegen bedrijfsmatige (agrarische) activiteiten relevant. Overige (agrarische) bedrijven hebben vanuit milieuzonering geen invloed op deze planontwikkeling.

Tabel 4.2: overzicht bestaande bedrijven in directe omgeving plangebied.

Bedrijf   Adres   Richtafstand tot gemengd buitengebied   Opmerkingen  
Teeuwen Infra, aannemersbedrijf
(milieucategorie 3.1)  
Benedenkerkseweg 95-97, Stolwijk   30 m   De afstand tussen dit bedrijf en de planlocatie is meer dan 45 m, zodat er geen beperkingen zijn.
 
V.O.F. W.P. Boer Stolwijk,
veehouderijbedrijf (milieucategorie 3.2)  
Benedenkerkseweg 86, Stolwijk   50 m   De afstand tussen dit bedrijf en de woningen is circa 80 m.  

Ad. veehouderijbedrijf aan Benedenkerkseweg 86
Op dit perceel is een agrarisch bedrijf gevestigd. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij geldt er een afstand van 50 meter tussen woningen en stallen voor het houden van onder andere rundvee. De grens van het agrarisch bouwvlak ligt op ca. 80 meter van de woningen. In de bestaande situatie wordt de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf niet belemmerd. In de nieuwe situatie is dat niet anders.
Bovendien heeft de gemeenteraad in november 2016 de 'Verordening geurhinder en veehouderij' vastgesteld. Daarin is vastgelegd dat de afstand van een stal tot een geurgevoelig object (= woning) ten minste 25 meter dient te bedragen. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Hierdoor is ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen gewaarborgd.

Conclusie
Met inachtneming van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat in deze situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, omdat de minimale afstand tussen de genoemde (agrarische) bedrijfsmatige activiteiten en de woningen in acht wordt genomen op grond van het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit. De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor aanwezige milieubelastende activiteiten.

4.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.

Onder geluidsgevoelige bestemmingen worden verstaan (Art. 1 Wgh):

  • Woningen
  • Onderwijsgebouwen
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • Geluidsgevoelige terreinen (bij onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen)

Wettelijk kader Industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
Het plangebied ligt aan de Benedenkerkseweg met een snelheid van 60 km/ uur. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en bestaande woningen aan de Benedenkerkseweg 82 en 82a waarvoor de uitzondering van toepassing is als genoemd in artikel 76, lid 3 Wgh1. Dit betekent dat lid 1 en 2 van artikel 76 niet gelden met betrekking tot deze woningen. Hierdoor is in het kader van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek niet nodig. Een bedrijf in milieucategorie 2 valt niet onder de noemer geluidsgevoelige gebouwen, zodat de Wet geluidhinder hierop niet van toepassing is voor wat betreft wegverkeerslawaai ten gevolge van de nabij gelegen wegen.

Industrielawaai
De bedrijfsactiviteiten vallen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Bij het bevoegd gezag zal tijdig een milieumelding worden gedaan. Aan de door het bevoegd gezag te stellen (geluid)voorschriften kan worden voldaan. In de nabijheid liggen verder geen bedrijfsterreinen. Met inachtneming hiervan kan er voor de omliggende woningen een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.

4.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen.
Mede ten behoeve van de eigendomsoverdracht is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Linge Milieu B.V. te Geldermalsen (rapport van 6 juni 2017, projectnummer 17-2006, Bijlage 1). Op basis hiervan kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit het rapport).

Conclusies
De bodem bestaat algemeen uit bruingrijze klei, overgaand in veen op 0,5 á 1,0 m-mv. In meerdere boringen is puin waargenomen in de bovengrond van het terrein. Het gehaltes is als licht tot matig gekwalificeerd. De deklaag ter plaatse van de twee gedempte sloten bestaat uit een decimeter klei (de graszode-laag) met daaronder circa 0,3 meter puinhoudend zand. Vanaf 0,4 m-mv is bouw- en sloopafval aanwezig in een gehalte meer dan 50%. Het vormt daarmee geen onderdeel van de bodem.

Grond
De kleiige bovengrond rond de opstallen is verontreinigd met metalen. In het bovengrond-mengmonster van vier boringen langs de rand van de bekende slootdempingen wordt voor zink de interventiewaarde overschreden. Naar aanleiding van de verhoging zijn de individuele boringen van het mengmonster separaat geanalyseerd op metalen. In twee boringen blijken één of meerdere metalen sterk verhoogd. Dit is in de twee boringen direct ten zuiden van de hooiberg, waarschijnlijk net binnen de contour van de slootdemping aldaar. De bovengrond van vier boringen rond de woning, aan de voorzijde van het terrein, is maximaal licht verontreinigd.

Demping A, nr 5581
Van de grond boven demping 5581, ten oosten van de boerderij, zijn twee mengmonsters en zes separate grondmonsters beschikbaar. In de twee mengmonsters is voor zink en PAK de interventiewaarde overschreden. De bovengrond van twee boringen direct ten zuiden van de demping is niet boven de interventiewaarde verontreinigd. Ten noorden van de demping zijn drie boringen gezet. De bovengrond daarvan is sterk verontreinigd met metalen. Geconcludeerd kan worden dat de grond die boven de demping 5581 is aangebracht niet schoon is. Bij de demping en het aanbrengen van grond daar boven is vermoedelijk ook verontreinigde grond enkele meters buiten de contour van de demping terecht gekomen. De verontreiniging met metalen en PAK is heterogeen. Er is geen eenduidig verband tussen puin in de grond en sterk verhoogde metalen. Ook grond waarin slechts lichte bijmenging met puin, kool of plastic is waargenomen kan boven de interventiewaarde verontreinigd zijn.
Demping 5581 heeft een oppervlak van 400 m². De contour waarbinnen verontreinigde bovengrond aangetroffen kan worden zal wat groter zijn, circa 500 m². Aangenomen wordt dat er meer dan 25 m³ grond sterk, boven de interventiewaarde is verontreinigd. De metalen en het PAK ter plaatse van demping 5581 vormen daarmee een Geval van ernstige bodemverontreiniging.

Demping B, nr 5434
Demping 5434 bevindt zich ten westen, aan de achterzijde van de boerderij. Van de grond boven deze demping zijn twee mengmonsters en vijf separate grondmonsters geanalyseerd. In één mengmonster wordt voor lood de interventiewaarde overschreden. Van de separate grondmonsters is er slechts één sterk verontreinigd. Ook bij demping 5434 is de verontreiniging heterogeen en niet direct gerelateerd aan puin of kool in de grond. Het is op basis van de beschikbare gegevens voor deze demping niet vast te stellen of er tenminste 25 m³ sterk verontreinigde grond aanwezig is. Als voor het afdekken van de demping dezelfde grond is gebruikt als voor demping 5581, dan is dat wel waarschijnlijk.

Asbest
Van de toplaag van de verdachte gootlijn onder het asbest-dak van de schuur aan de achterzijde van het terrein is één mengmonster samengesteld. Daarin is door het lab een gewogen asbestgehalte aangetoond van 5,7 mg/kg ds. Visueel is geen asbest in de grond of op het maaiveld waargenomen. Het gehalte van 5,7 mg/kg ds ligt ruim onder de interventiewaarde van 100 mg/kg ds. Gehaltes onder de 100 mg/kg ds zijn geen belemmering voor een bestemming Wonen met tuin. In het puinhoudende zand boven het dempingsmateriaal in de twee voormalige sloten is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond.

Grondwater
Het grondwater is licht verontreinigd met enkele metalen. Omdat voor geen van de metalen een tussenwaarde wordt overschreden is verder onderzoek voor het grondwater niet nodig.

Conclusie
De verontreiniging met metalen en PAK zal een belemmering vormen bij een bestemmingswijziging of voor bouwplannen voor de betreffende delen van het terrein. Bij het indienen van een omgevingsvergunning voor het bouwen zal nader onderzoek worden uitgevoerd. Initiatiefnemer zal voor onderzoek en een eventuele bodemsanering een budget reserveren. Met inachtneming hiervan is het aspect bodem in het kader van het wijzigingsplan voldoende onderzocht.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

4.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 4.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 4.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden  

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Onderzoek/ beoordeling
Uit de resultaten van het onderzoek naar luchtkwaliteit in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist) is uit het Plan-MER gebleken dat ter hoogte van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is met behulp van de NIBM-tool berekend of het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht (tabel 4.4). Hierbij is het extra aantal vervoerbewegingen ingevoerd, zijnde 40 verkeersbewegingen (weekdaggemiddelde), waarvan 25% aandeel vrachtverkeer. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Op basis hiervan is gebleken dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is, zodat geen nader onderzoek nodig is.

Tabel 4.4 Worst-case berekening

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW1810BG019-VG01_0010.png"

Daarnaast is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2016 en de diverse prognosejaren (2020 en 2030) in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Benedenkerkseweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Uit eerder onderzoek is aangetoond dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet worden overschreden. Deze ontwikkeling maakt een functiewijziging mogelijk in een voormalige stal. Met behulp van de NIBM-tool is berekend dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Voor dit plan is voorts de NSL monitoringtool geraadpleegd. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden, zodat er geen gevolgen zijn voor deze bestemming. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

 

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt. De Benedenkerkseweg zelf is ook niet opgenomen als een route gevaarlijke stoffen.

Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 8) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd. Er zijn geen belemmeringen voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW1810BG019-VG01_0011.png"

Figuur 8: Uitsnede Risicokaart Zuid-Holland (plangebied zwart aangeduid).

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg.

4.2 Waterparagraaf

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

4.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

4.2.2 Beleid Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • de waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²

2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak

3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak

Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.

4.2.3 Waterhuishouding

Waterhuishoudkundige situatie
Het projectgebied maakt onderdeel uit van de Polder Polder Stolwijk en Berkenwoude in peilgebied GPG-496 (peilbesluit Stolwijk en Berkenwoude) met een flexibel peil tussen de -2,24 m en – 2,19 m NAP. De bodem bestaat uit kleidek op veen (bron: Peilbesluiten Krimpenerwaard; juli 2011). Volgens de Bodemkaart van Nederland is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hier van nature minder dan 0,4 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,5 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt. Het plangebied grenst aan watergangen, geen hoofdwatergang zijnde. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 9.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW1810BG019-VG01_0012.png"

Figuur 9: Legger oppervlaktewatersysteem

Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied. Het plangebied ligt buiten de kern- en beschermingszones van de waterkeringen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe woningen wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

In de voorliggende situatie ligt het voor de hand om hemelwater zoveel mogelijk af te voeren naar aangrenzend oppervlaktewater.

Toekomstige situatie
Onderhavig plangebied bestaat uit een bouwvlak voor een agrarisch bouwperceel met een veehouderij. De omzetting van het agrarisch perceel naar een voormalig agrarisch bedrijf gaat niet gepaard met extra bebouwing of verharding. Per saldo zal het verhard oppervlak gelijk blijven. Dit betekent dat op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap geen watercompensatie nodig is.

Conclusie
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 20 november 2018 (dossiercode 20181120-40-19272) uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er geen waterstaatkundige belangen zijn. Het hoogheemraadschap geeft daarom een positief wateradvies. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkeling.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Om deze belangenafweging op adequate en verantwoorde wijze te kunnen maken, heeft de gemeente een archeologische beleidskaart op laten stellen voor haar grondgebied.

4.3.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit gebied een grote trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 10). Dit geel aangeduide gebied is van provinciaal belang, omdat sprake is van een woonheuvel (bewoning middeleeuwen) uit de late middeleeuwen en Nieuwe Tijd (bewoning aangevangen vóór 1683).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW1810BG019-VG01_0013.png"

Figuur 10: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.

4.3.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de Archeologienota Krimpenerwaard vastgesteld. Deze nota schept duidelijkheid over de archeologische waarden binnen de gemeente en geeft richtlijnen over de omgang hiermee. Op grond van de archeologische beleidskaart (zie figuur 12) heeft het gebied een hoge tot zeer hoge lage trefkans, waarbij in beginsel een onderzoekseis geldt voor bodemingrepen dieper dan 0,3m –Mv en een plangebied groter dan 100 m² in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. In gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is altijd onderzoek nodig wanneer grondingrepen plaatsvinden. De archeologische beleidsadvieskaart is opgenomen in figuur 11.
Een archeologisch onderzoek kan evenwel achterwege worden gelaten, omdat er geen bodemingrepen plaatsvinden. Ter meerdere zekerheid worden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2 en 3' opgenomen overeenkomstig de nieuwe archeologische beleidskaart.
Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het plangebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW1810BG019-VG01_0014.png"

Figuur 11: Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart (plangebied zwart gestreept omlijnd..

4.3.3 Cultuurhistorie en monumenten

De Benedenkerkseweg is een oud bebouwingslint in Stolwijk. Er zijn archeologische resten gevonden die teruggaan tot de 12e eeuw. Het onderhavige perceel kent ook een lange bewoninggeschiedenis. Dit levert een hoge bouwhistorische verwachting op voor de boerderij.
Hoewel de bestaande boerderij cultuurhistorische waarde heeft, is het pand niet aangemerkt als gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument. Wel heeft de boerderij in het in december 2015 vastgestelde bestemmingsplan de aanduiding 'Karakteristiek' gekregen.
De bouwtechnische staat van de boerderij is matig, zodat op termijn behoud niet kan worden gegarandeerd. Wanneer in de toekomst sloop/nieuwbouw wordt overwogen, zal eerst de noodzaak hiervoor moeten worden aangetoond middels een aan te leveren bouwtechnisch- en cultuurhistorisch rapport. In afwachting hiervan behoudt de boerderij de aanduiding 'karakteristiek' overeenkomstig de regeling uit het bestemmingsplan, zodat de cultuurhistorische waarden voldoende worden beschermd.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling. De boerderij behoudt de aanduiding 'Karakteristiek' conform het vigerende bestemmingsplan, zodat de cultuurhisotirsche waarden voldoende zijn beschermd.

4.4 Landschap

Het verkavelings- en slotenpatroon weerspiegelen de oorspronkelijke ontginningswijze van het landschap en geven het landschap een band met het verleden. Het plangebied zelf is gelegen in het veenweidegebied aan een bebouwingslint in het buitengebied van Stolwijk. De bebouwing in het plangebied wijzigt vooralsnog niet, zodat de aanwezige kwaliteiten en slagenverkaveling worden behouden. In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is de Benedenkerkseweg aangeduid als een lint met hoge waarden (zie figuur 10).

Conclusie
De landschappelijke waarden worden niet aangetast, zodat er uit dien hoofde geen beperkingen worden gesteld aan onderhavige planontwikkeling.

4.5 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Donkse Laagten' ligt circa 6 km zuidelijker. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 5,5 km ten noorden van het plangebied. In zuidwestelijke richting ligt op circa 10,5 km de 'Boezems Kinderdijk'. Er is alleen sprake van een functiewijziging van de voormalige stal, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze functiewijziging.
Het plangebied ligt in de nabijheid van NNN van de provincie Zuid-Holland (figuur 12). Ten noorden, westen en zuiden van het plangebied ligt op minimaal 2 kilometer afstand de ecologische verbindingszone. Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.


afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BPW1810BG019-VG01_0015.png"

Figuur 12: Natuurnetwerk Nederland in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)

4.5.1 Effect vergunnen activiteiten

Onderhavig initiatief voorziet in een vervolgfunctie van een bestaande veestal naar opslag voor een metselbedrijf. Er vinden voorts geen kap- of snoeiwerkzaamheden plaats van aanwezig groen. De kans is dan ook nihil dat de voorgenomen activiteit een schadelijk effect heeft op beschermde soorten. Dit in combinatie met voortzetting van het gebruik van de stal maakt dat hier geen te beschermen ecologische waarden verwacht worden. Om deze reden wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Algemene zorgplicht
De Wet natuurbescherming bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. Wanneer er toch beschermde soorten worden gevonden, dan zal hiervoor tijdig ontheffing worden aangevraagd.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.

4.6 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

4.6.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd wijzigingsplan.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

5.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met Waarden
Binnen de bestemming “Agrarisch met waarden - AW” zijn ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – voormalig agrarisch bedrijf’, vervolgfuncties mogelijk gemaakt overeenkomstig de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. Een metselbedrijf valt onder de noemer aannemersbedrijf zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten - nevenfuncties en opvolgfuncties. De twee woningen behouden de aanduiding 'karakteristiek'.
Door het toestaan van vervolgfuncties wordt voorkomen dat de bebouwing "verloedert". Daarnaast wordt verwacht dat het handhaven van agrarische gebruiksmogelijkheden het beheer van het buitengebied positieve impulsen geeft. Bij het bepalen van de oppervlakte van het bouwvlak is gelet op het momenteel bij het bedrijf in gebruik zijnde perceelsgedeelte, bestaande uit bebouwing en bijbehorende voorzieningen.

Artikel 4 en 5 Waarde - Archeologie 1 en 3
Het plangebied ligt in een gebied met (zeer) hoge archeologische verwachtingswaarden. Voor de woonheuvel is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen. Voor het overige gebied geldt een hoge trefkans met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 7 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
Aanvullend op de bouwregels gelden enkele bijzondere (beperkende) bouwbepalingen die met een aanduiding 'karakteristiek op de verbeelding is weergegeven.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 11 Overige regels
In lid 1 is een algemeen afwegingskader voor het toepassen van flexibiliteitsbepalingen en verlenen van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Hieraan dient getoetst te worden bij aanvragen om binnenplanse afwijkingen en aanvragen om omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

In lid 2 zijn de regels over parkeren opgenomen met verwijzing naar de CROW-publicatie 317 (oktober 2012). Als regel wordt uitgegaan van de maximum parkeernorm. Voorts is in dit artikel een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om te kunnen afwijken van de parkeernormen uit de CROW-publicatie 317.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 13 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

5.4 Handhaving wijzigingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een wijzigingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het wijzigingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een wijzigingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het wijzigingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de wijzigingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Conclusie
Het wijzigingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid en resultaten overleg

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten planschadeovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de overeenkomst. De economische uitvoerbaarheid door initiatiefnemer is voorts voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp wijzigingsplan met bijbehorende stukken heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht vanaf 12 juni 2019 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.

6.3 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerp wijzigingsplan door middel van een E-formulier bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangemeld.