Plan: | Ouderkerk aan den IJssel, IJsseldijk-Noord 244 en 244a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1931.BP2308BG058-VG01 |
Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "IJsseldijk-Noord 2005" van gemeente Krimpenerwaard ten behoeve van het afsplitsen van de bedrijfswoning met nummer 244 en het omschakelen van deze woning naar een plattelandswoning en het samenvoegen van de agrarische bouwvlakken behorende bij het agrarisch bedrijf op nummer 244a.
In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. De initiatiefnemer heeft het agrarisch bedrijf ter plaatse overgenomen van diens vader. Om het bedrijf toekomstbestendig te maken is een meer efficiënte indeling van het bouwvlak gewenst. Het huidige bouwvlak is opgesplitst in 4 verschillende vlakken die middels koppeltekens met elkaar zijn verbonden. De bouwvlakken van de twee agrarische bedrijven worden samengevoegd, met daarbij de mogelijkheid voor nevenactiviteiten. Het gaat hier niet om een nieuw bouwvlak, maar om een voorzetting van agrarische activiteiten, van één bedrijf, binnen twee bouwvlakken.
De boerderij bestaat uit schapen en zoogkoeien van het ras Hereford. Deze koeien worden ingezet voor natuurbegrazing in de Krimpenerwaard en lopen vanaf het voorjaar tot diep in de herfst buiten. De kalfjes krijgen 100% natuurgras en kruiden. De groeisnelheid gaat langzaam hierdoor is het vlees van uitmuntende kwaliteit. Ook de schapen worden ingezet voor natuurbeheer.
Agrarisch bedrijf: een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
Grondgebonden agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf dat voor de bedrijfsvoering afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond welke tot dat bedrijf behoort zoals een akkerbouwbedrijf, een grondgebonden veehouderij en een weidebouwbedrijf, met uitzondering van een intensieve kwekerij en glastuinbouwbedrijven;
Volwaardig agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf dat naar aard en omvang en gelet op de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt en waarvan de continuïteit voor een periode van tenminste 10 jaar redelijkerwijs is te verwachten. Het bedrijf dient te voorzien in het hoofdinkomen van het bedrijfshoofd. De arbeidsbehoefte en –omvang dienen tenminste één arbeidskracht te omvatten die qua tijdsbesteding volledig (voltijds) werkzaam is en zal zijn in het bedrijf;
Daarnaast exploiteert mijn cliënt een hoveniersbedrijf als nevenactiviteit. Deze nevenactiviteit wordt middels dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt (zie paragraaf 2.2).
De huidige bedrijfswoning met nummer 244 is in het verleden verkocht aan familieleden van de vader van de initiatiefnemer welke niet bij de bedrijfsvoering zijn betrokken. De betreffende woning is daarmee niet langer in gebruik als bedrijfswoning bij het bedrijf van de initiatiefnemer. Om de situatie goed te regelen in het bestemmingsplan wenst de initiatiefnemer de betreffende woning en de daarbij behorende bijgebouwen van het bedrijf kadastraal af te splitsen en om te schakelen naar een plattelandswoning.
Het bestemmingsplan komt daarmee niet meer overeen met de feitelijke situatie, waardoor de initiatiefnemer het bestemmingsplan wil actualiseren. Daarmee wordt de feitelijke situatie weer in overeenstemming met het bestemmingsplan gebracht.
De gewenste ontwikkeling past niet binnen het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft, per brief van 17 februari 2020, aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits hiervoor een partiële herziening op het bestemmingsplan wordt opgesteld conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document dient als toelichting waarin nader wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
De planlocatie is gelegen aan de IJsseldijk-Noord 244 en 244a en ligt aan de noordkant van Ouderkerk aan den IJssel in het landelijk gebied van gemeente Krimpenerwaard. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Ouderkerk aan den IJssel, sectie A, nummers 3610, 3611, 4156, 4157, 4289, 4290, 4291 en 4292. In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.
Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.
Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "IJsseldijk-Noord 2005" van de gemeente Krimpenerwaard, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 13 december 2007, onverkort van toepassing.
Zoals te zien in de volgende figuur zijn ter plaatse de bestemmingen 'Agrarisch gebied', 'Waterhuishoudkundige doeleinden' en 'Groendoeleinden berm' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend. Tevens zijn ter plaatse de aanduidingen 'bouwvlak', 'één bouwvlak vormend', 'bedrijfswoning' en 'karakteristieke bebouwing' van toepassing.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan IJsseldijk-Noord 2005.
Bron: Gemeente Krimpenerwaard.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan is eveneens geen afwijkingsmogelijkheid en/of wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Om deze reden is het noodzakelijk het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk te herzien met een partiële herziening (ook wel postzegelbestemmingsplan genoemd). De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen, mits wordt aangetoond dat de ontwikkeling niet zal leiden tot bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak. Middels voorliggende toelichting wordt de ontwikkeling nader gemotiveerd en wordt aangetoond dat deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
De locatie is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Krimpenerwaard.
De locatie is gelegen in een bebouwingslint dat deel uitmaakt van het veenweidelandschap. De verkaveling van het landschap kenmerkt zich door lange smalle kavels die begrensd worden door watergangen. Het bebouwingslint kent een gemengd karakter met woonfuncties en (agrarische) bedrijfsfuncties. Aan weerszijden van de projectlocatie zijn burgerwoningen gelegen.
Op de locatie is momenteel een schapen- en rundveehouderij gevestigd. Het bedrijf heeft een OBM voor het houden van 200 schapen en 35 stuks zoogkoeien. Deze vergunning is verleend op 5 november 2018.
Ter plaatse zijn een bedrijfswoning, diverse bedrijfsgebouwen en voer- en mestopslagen aanwezig. De nokrichting is evenwijdig aan de verkaveling. Het huidige totale bouwvlak ter plaatse (alle delen samen), welke onderdeel uitmaken van het agrarisch bedrijf aan de IJsselijk Noord 244a, is ongeveer 0,69 hectare groot. In de volgende figuur is de huidige situatie in een luchtfoto weergegeven.
Luchtfoto huidige situatie ter plaatse.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
De woning met nummer 244 is in het verleden verkocht aan familieleden van de vader van de initiatiefnemer. Deze hebben geen relatie met het bedrijf van de initiatiefnemer, waardoor de betreffende woning niet langer in gebruik is als agrarische bedrijfswoning. De initiatiefnemer wenst deze situatie weer in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan.
De initatiefnemer exploiteert op de locatie een grondgebonden agrarisch bedrijf. De tekst op de website van de initatiefnemer geeft goed de activiteiten weer:
"Hoeve Linquenda is een veelzijdig veehouderij bedrijf met daarnaast activiteiten in de groene en ecologische dienstverlening, dat geleid wordt door Ab en Tiny Vonk Noordegraaf- Kaptijn.
Op onze boerderij hebben we Noord Hollander schapen en enkele vleeskoeien.
De weilanden waar onze dieren de meeste tijd van het jaar op grazen is voor het grootste gedeelte natuurgebied. In dit gebied staat de weidevogel centraal.
Daarnaast krijgen ook andere flora en fauna uitgebreide aandacht, zodat wij bijdragen aan het in stand houden van de biodiversiteit.
Met onze Noord Hollander schapen streven wij ernaar om goede nakomelingen te fokken die geschikt zijn om als fokooi of dekram verkocht te worden.Daarnaast wordt een deel van onze kudde gebruikt om vleeslammeren mee te fokken. Hierbij streven wij naar een goed lam met de beste kwaliteit vlees: fijn vlees met weinig vet. Het vlees van deze lammeren is bij ons te koop als vleespakket.
De koeien die wij op dit moment hebben zijn een kruising tussen een roodbonte koe en een Belgische witblauwe. Ook hierbij streven we naar de beste kwaliteit vlees, wat bij ons te koop is als vleespakket.
Naast de boerderij zijn wij actief in de groene en ecologische dienstverlening.U kunt hierbij denken aan advisering, maar ook de uitvoering is bij ons in goede handen. Of het nu gaat om een tuin, erf, park, (woon)boerderij of natuurgebied. Hiervoor bent u bij ons aan het juiste adres."
Zie ook: https://hoevelinquenda.nl/
De hoofdactiviteiten zijn momenteel reeds toegestaan op grond van het bestemmingsplan. De nevenactiviteiten, zoals het hoveniersbedrijf (advies, ontwerp/beplantingsplannen, aanleg en onderhoud van tuinen) is op het grond van het bestemmingsplan nog niet toegestaan, maar wordt middels dit plan mogelijk gemaakt.
De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse te voorzien in een doelmatig en toekomstbestendig bouwvlak. Daarnaast wenst de initiatiefnemer de woning met nummer 244 om te schakelen naar een plattelandswoning. De woning is niet meer in eigendom van de initatiefnemer en kan daardoor dus niet meer ten behoeve van het agrarisch bedrijf worden ingezet. Hiermee wordt het huidige gebruik, waarbij de woning reeds in gebruik is voor bewoning door derden, positief bestemd. Ten slotte wenst de initiatiefnemer enkele nevenactiviteiten uit te voeren.
Situatietekening hoofdgebouw + bijgebouw van de plattelandswoning (huidige + toekomstige situatie in het bouwvlak)
De hoofdactiviteit blijft het houden van 200 schapen en 35 stuks zoogkoeien. Hieraan wordt de meeste tijd besteed en zorgt voor de hoofdinkomsten van het bedrijf. Omdat het een kleinschalig bedrijf waar op een duurzame manier het vee wordt gehouden is er behoefte aan neveninkomsten.
Deze nevenactiviteiten wenst de initiatiefnemer in de toekomst uit te gaan voeren om neveninkomsten te genereren. Daarmee waarborgt de initiatiefnemer een duurzame en toekomstbestendige bedrijfsvoering.
Het gaat daarbij om de volgende nevenactiviteiten:
Met uitzondering van het ontvangen van mensen op het bedrijf in het kader van studiebijeenkomsten en educatieve doeleinden, zijn de activiteiten op grond van artikel 3.4.1 aan te merken als kleinschalige nevenactiviteiten.
Daarnaast wenst de initiatiefnemer ter plaatse te voorzien in een toekomstbestendig bouwvlak om het bedrijf op duurzame en volwaardige wijze te kunnen blijven uitvoeren, ook in de toekomst. Vooralsnog is geen sprake van het bouwen van nieuwe gebouwen en/of bouwwerken.
Het gewenste bouwvlak zal met het deel van het agrarisch bouwvlak dat voorheen behoorde bij het agrarisch bedrijf van IJsseldijk Noord 244 een omvang krijgen van ongeveer 1 hectare. De feitelijke situatie is nu al het agrarisch bedrijf wordt geexploiteerd op twee agrarische bouwvlakken. De feitelijke situatie verandert derhalve niet. Op een dergelijk bouwvlak heeft de initiatiefnemer voor nu en voor op termijn voldoende ruimte voor het uitvoeren van een duurzaam en volwaardig bedrijf.
In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening weergegeven. Een volledige situatietekening op schaal is als bijlage 1 bij deze onderbouwing opgenomen.
Situatietekening gewenste situatie.
Bron: DLV Advies.
Op 11 september 2020 heeft de Rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft echter een lange traditie van aanpassen. Deze opgaven worden dan ook benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de volgende generaties.
Met de NOVI wordt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken geboden, om samen het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. Met de ambities van het Rijk wordt veel gevraagd van de leefomgeving. De ambities vragen meer ruimte dan er eigenlijk beschikbaar is. Derhalve wordt de volgende conclusie gesteld: niet alles kan en niet alles kan overal. De vraag daarbij is hoe kansen kunnen worden verzilverd en eventuele bedreigingen het hoofd geboden kunnen worden. Het Rijk moet en wil in dit proces het voortouw nemen. Schaarste betekent immers dat moet worden gekozen.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt gewerkt aan de prioriteiten van de overheid: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Voor deze prioriteiten zijn voor zowel de korte als lange termijn maatregelen nodig die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen. Daarbij staan de volgende maatregelen centraal:
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Let wel: het Rijk eigent zich geen centraliserende rol toe. Integendeel, de verantwoordelijkheid ligt bij alle partijen gezamenlijk. Vanuit het Rijk wordt gestreefd naar regie op het samenspel en regie bij het bewaken van de nationale belangen. Dilemma's worden niet uit de weg gegaan, maar er worden kansen gecreëerd, juist door samen met de ambities aan de slag te gaan. Kansen om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. En zo ook kansen om sociale samenhang en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een duurzame en circulaire samenleving, stevig te verankeren in de manier van leven en werken.
Het Rijk benoemt wel duidelijk de nationale belangen, maakt nationale keuzes, geeft richting aan decentrale afwegingen én werkt gebiedsgericht. Met de NOVI wil de Rijksoverheid in concrete gebieden tot keuzes komen. Daarbij wil het Rijk doen wat goed is voor heel Nederland en wat tegelijkertijd recht doet aan de eigenheid van de regio's. Dit vergt een goed samenspel tussen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, maar ook tussen overheden en bedrijven, maatschappelijke instellingen en burgers. Vanuit al deze partijen is daarom al intensief meegedacht bij de totstandkoming van de NOVI. Bij de uitvoering van de NOVI wordt deze samenwerking voortgezet.
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het gaat daarbij om 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden. Het rijk geeft daarbij voorkeursvolgorden voor bepaalde ontwikkelingen mee aan de provincies en gemeenten.
Zo lang geen sprake is van een nationaal belang en zo lang de ambities van het Rijk niet worden tegengewerkt geeft het Rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen zoveel mogelijk aan provincies en gemeenten. De nationale belangen zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de nationale belangen dient daarom verder te worden getoetst aan het Barro. Deze toetsing is opgenomen in de paragraaf "Nationale Omgevingsvisie" (paragraaf 3.1.1). De verdere toetsing van ontwikkelingen aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:
"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,
woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Bij de voorgenomen ontwikkeling is, op basis van deze definitie, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet vereist.
De provincie heeft haar beleid eenvoudiger, transparanter en toegankelijker gemaakt voor initiatiefnemers in Zuid-Holland. Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot 1 integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht provincies om een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening te maken.
De Omgevingsvisie geeft de beleidsuitgangspunten op hoofdlijnen weer. De Omgevingsvisie is niet juridisch bindend. De juridische borging van de Omgevingsvisie vindt plaats in de Omgevingsverordening, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie in regels zijn vastgelegd.
De provincie wil nieuwe bebouwing in het landelijk gebied beperken om zo de openheid te handhaven. Agrarische ontwikkelingen (in de vorm van bebouwing en kassen) vinden plaats op bouwpercelen of anderszins geconcentreerd en houden rekening met de aanwezige kenmerken en waarden. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij wordt niet toegelaten binnen de provincie. Intensieve veehouderij is vanwege de schaal en de aard van de bedrijfsvoering en de daarmee samenhangende ruimtelijke verschijningsvorm, in het algemeen niet passend bij het Zuid-Hollandse landschap en het karakteristieke gebruik daarvan. Glastuinbouw en boom- en sierteelt worden alleen in de daarvoor toegewezen gebieden toegestaan.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van intensieve veehouderij, glastuinbouw en/of boom- en sierteelt.
Het gewenste initiatief betreft geen uitbreiding van een schapen- en melkveehouderij. De historische bouwvlakken worden gemoderniseerd. Eventueel toekomstige bebouwing zal volgens de huidige of dan geldende duurzaamheids- en kwaliteitseisen worden gebouwd. Dit komt ten goede van de ruimtelijke kwaliteit en de beeldkwaliteit ter plaatse. Het ruimtebeslag van de voorgenomen uitbreiding is relatief kleinschalig en beperkt. De toename van bebouwing in het buitengebied blijft daarmee eveneens beperkt.
Verder streeft de provincie naar het behoud en een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij geeft de provincie richting aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een zogenaamde 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en ruimtelijke ontwikkelingen naar mate van impact op de omgeving.
De gebiedskwaliteit is weergegeven in de kwaliteitskaart. Daarin zijn de volgende lagen opgenomen:
Laag van de ondergrond:
De locatie is vanuit de laag van de ondergrond gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen' en 'rivierdeltacomplex - rivierklei / veen'.
Het buitengebied van Zuid-Holland is relatief plat. Binnen het relatief platte landschap zijn nog een aantal bijzondere natuurlijke hoogteverschillen te vinden. Het betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen.
Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand.
In het gebied dat is aangemerkt als 'bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen' dienen ontwikkelingen de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand te houden. Daarnaast dienen, waar mogelijk, archeologische waarden herkenbaar te worden gemaakt bij nieuwe ontwikkelingen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt de uitbreiding van het bouwvlak vrijwel geheel plaats in het gebied dat is aangemerkt als 'rivierdeltacomplex - rivierklei / veen'. De impact van de ontwikkeling op het gebied dat is aangemerkt als 'bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen' blijft daarmee zeer beperkt. De voorgenomen ontwikkeling heeft, mede omdat geen sprake is van het bouwen en/of slopen van bebouwing en geen bodemverstorende ingrepen plaatsvinden, geen nadelige gevolgen op het reliëf of de mogelijk voorkomende archeologische waarden in het betreffende gebied. Daarnaast staat de voorgenomen ontwikkeling de instandhouding van het reliëf en het herkenbaar maken van mogelijke archeologische waarden niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen de uitgangspunten voor het gebied dat is aangemerkt als 'bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzettingen'.
In het gebied dat is aangemerkt als 'rivierdeltacomplex - rivierklei / veen' heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van het gebied. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap.
Bij ontwikkelingen in dit gebied dient het verschil tussen de komgronden en oeverwallen herkenbaar te blijven.
Ten opzichte van de huidige situatie wordt er geen bouwvlak vergroot maar 2 gescheiden bouwvlakken samengevoegd. De historische situatie wordt gemoderniseerd. De impact op het landschap is daarmee hetzelfde als nu ook mogelijk is. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een mogelijke aantasting van het herkenbare reliëf en/of het herkenbare verschil tussen de komgronden en oeverwallen. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en/of een onevenredige aantasting van de herkenbaarheid van de landschappelijke elementen in het gebied. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen de uitgangspunten voor het gebied dat is aangemerkt als 'rivierdeltacomplex - rivierklei / veen'.
De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen nadelige invloed hebben op de aspecten uit de laag van de ondergrond.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen:
De locatie is vanuit de cultuur- en natuurlandschappen gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'lint' en als 'veen(weide)landschap'.
Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Er zijn verschillende typen linten te onderscheiden. Het lint waarin de locatie is gelegen betreft een dijklint.
In een dijklint is de bebouwing op of tegen de dijk gelegen. Er is in het lint weinig ruimte voor uitbreiding van de bebouwing. Daarnaast dienen linten als onderscheidende bouwvorm herkenbaar te blijven in het gebied.
Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt de gewenste uitbreiding niet plaats in het lint, maar in de achtergelegen polder. In de huidige situatie is dit ook reeds toegestaan. Het lint zal daarmee met de voorgenomen ontwikkeling niet worden aangetast. De omschakeling van de bedrijfswoning naar plattelandswoning vindt wel plaats in het lint, maar daarbij wordt niet gebouwd en/of gesloopt. De structuur van het lint blijft in zijn geheel en ongewijzigd behouden. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen de uitgangspunten die zijn opgenomen voor linten.
De structuur in de veen(weide)gebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen.
Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik.
Het agrarisch gebruik overheerst in deze gebieden. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). Veenstromen, dijken en kades vormen landschappelijke structuurdragers en begrenzen de (open) poldereenheden.
Het gebruik richt zich op behoud van de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting, de kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van uitbreiding van het bouwvlak bij een bestaand agrarisch bedrijf maar om het toekomstbestendig maken van het bouwvlak voor een duurzaam en volwaardig bedrijf. De gewenste ontwikkeling is relatief kleinschalig van aard en wordt zodanig vormgegeven dat het verkavelingspatroon herkenbaar blijft in het landschap en niet wordt aangetast. Tevens is geen sprake van nieuwe bebouwing en/of sloop. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een onevenredige aantasting van het veen(weide)gebied.
De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen nadelige invloed hebben op de aspecten uit de laag van de cultuur- en natuurlandschappen.
Laag van de stedelijke occupatie:
Vanuit de laag van de stedelijke occupatie is de locatie gelegen in gebied dat niet nader is gekenmerkt.
De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen (nadelige) invloed hebben op de aspecten uit de laag van de stedelijke occupatie.
Laag van de beleving:
Vanuit de laag van de beleving is de locatie gelegen in gebied dat niet nader is gekenmerkt.
De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen (nadelige) invloed hebben op de aspecten uit de laag van de beleving.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van de gebiedskwaliteit.
Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een drietal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
De locatie is gelegen in het gebied met beschermingscategorie 3 'Buitengebied'
De provincie wil daarnaast de depositie van stikstof van de landbouw, maar ook van de industrie en verkeer, langdurig en stevig terugdringen, ruimtelijke en economische ontwikkeling mogelijk maken en natuurherstel realiseren. Het is daarbij van belang dat de stikstofdepositie van ruimtelijke ontwikkeling niet mag toenemen. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Gebiedsbescherming" (paragraaf 4.2.1.1) zal de emissie van ammoniak met de voorgenomen ontwikkeling niet toenemen. Daarnaast zal, zoals beschreven in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2), geen sprake zijn van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen. De stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet toenemen.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders zoals zijn verwoord in de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland.
De Omgevingsverordening bevat de juridische vertaling van de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie, welke tegelijkertijd met de Omgevingsverordening is opgesteld. De beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn in regels vertaald en vastgelegd in de Omgevingsverordening.
Ten aanzien van agrarische bedrijven zijn in de Omgevingsverordening de volgende bepalingen opgenomen:
" Artikel 6.18 Agrarische bedrijven
Het eerste lid bevat algemene bepalingen ten behoeve van (het uitvoeren van) agrarische bedrijven en is derhalve van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Ad. 6.18, lid 1, onder a:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling sprake van samenvoeging van twee agrarische bouwpercelen, zonder nieuwe bebouwing, om een toekomstbestendig en duurzaam bedrijf te kunnen waarborgen. Het bouwvlak krijgt een omvang van 1 hectare. Dit past ruimschoots binnen de maximaal toegelaten omvang van 2 hectare. Alle voorzieningen en alle bebouwing zal binnen het bouwperceel gelegen zijn.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad. 6.18, lid 1, onder b:
Er is geen sprake van samenvoeging van twee of meer bedrijven. Er is immers sprake van één inrichting. Tevens is een grotere omvang niet noodzakelijk.
Dit lid is derhalve niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Ad. 6.18, lid 1, onder c:
Middels deze ontwikkeling zal geen bebouwing worden toegevoegd. Twee aan elkaar grenzende bouwvlakken worden samengevoegd. Hierdoor wordt er niet meer mogelijk gemaakt dan nu reeds mogelijk is.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad. 6.18, lid 1, onder d:
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van het oprichten van nieuwe bedrijfswoningen en/of het toevoegen van extra wooneenheden. Wel zijn ter plaatse reeds twee bedrijfswoningen legaal aanwezig en vergund, waarbij de woning met nummer 244 wordt omgeschakeld naar een plattelandswoning. Dit betreft echter een reeds bestaande, legaal aanwezige bedrijfswoning. Er zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van nieuwe woningen. Het aantal woningen zal daarmee niet toenemen.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Ad. 6.18, lid 1, onder e:
Er is geen sprake van het oprichten van kassen.
Dit lid is derhalve niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Ad. 6.18, lid 1, onder f:
Er is geen sprake van boom- en sierteelt.
Dit lid is derhalve niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Ad. 6.18, lid 1, onder g:
Er is geen sprake van intensieve veehouderij, ook niet als neventak.
Dit lid is derhalve niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Ad. 6.18, lid 1, onder h:
Er is geen sprake van (verplaatsing van) een intensieve veehouderij.
Dit lid is derhalve niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Ad. 6.18, lid 1, onder i:
Er is geen sprake van een uitbreiding en/of het in gebruik nemen van bebouwing voor een hoofdtak intensieve veehouderij.
Dit lid is derhalve niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Ad. 6.18, lid 1, onder j:
Er is geen sprake van een uitbreiding en/of het in gebruik nemen van bebouwing voor een neventak intensieve veehouderij.
Dit lid is derhalve niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Ad. 6.18, lid 1, onder k:
Er is geen sprake van een geitenhouderij.
Dit lid is derhalve niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Gezien het voorgaande kan aan de voorwaarden uit het eerste lid worden voldaan.
Het tweede lid gaat over het mogelijk maken van een grotere oppervlakte aan kassen bij een glastuinbouwbedrijf. Daarvan is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake. Het tweede lid is daarom niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Het derde lid gaat over het uitvoeren van verbredingsactiviteiten bij een agrarisch bedrijf. De initiatiefnemer wenst mogelijk op termijn verbredingsactiviteiten uit te voeren. Het gaat daarbij om de volgende activiteiten:
Het bepaalde in het derde lid is daarmee van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Ad. 6.18, lid 3, onder a:
Er is vooralsnog geen sprake van nieuwe bebouwing. Mocht dit op termijn wenselijk zijn dan zal het bepaalde in artikel 6.18, lid 3, onder a en/of het bepaalde in het op dat moment geldende beleid in acht worden genomen.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 6.18, lid 3, onder b:
De voorgenomen activiteiten betreffen uitsluitend kleinschalige nevenactiviteiten bij een volwaardig agrarisch bedrijf. De inkomsten uit de nevenactiviteiten zijn aanzienlijk kleiner dan die uit de agrarische bedrijfsvoering. Daarnaast zal ook de arbeidsintensiteit van de nevenactiviteiten aanzienlijk lager zijn dan die van het agrarisch bedrijf. Ten slotte zullen de nevenactiviteiten over en aanzienlijk kleinere oppervlakte plaatsvinden dan de agrarische activiteiten op de locatie.
De nevenactiviteiten zijn daarmee op het gebied van inkomsten, arbeid en oppervlakte ondergeschikt aan de agrarische hoofdactiviteit.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Ad. 6.18, lid 3, onder c:
Zoals nader omschreven in de paragraaf "Milieuzonering" (paragraaf 4.1.1) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven en/of functies.
Aan deze voorwaarde wordt daarmee voldaan.
Gezien het voorgaande kan aan de voorwaarden uit het derde lid worden voldaan.
Zoals blijkt uit het voorgaande voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de regels die zijn gesteld ten behoeve van (het uitvoeren van) agrarische bedrijven.
Voor omschakeling van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning zijn in de omgevingsverordening geen specifieke regels opgenomen.
Naast specifieke regels voor een ruimtelijke ontwikkeling gelden vanuit de verordening ook algemene regels ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is het van belang te kijken naar de impact van een ontwikkeling op het landschap en de omgeving. Hierin wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen:
De erfdeling van het bedrijf volgt de bestaande structuur van het landschap. Het kavelpatroon en de aanwezige watergangen bepalen in belangrijke mate deze structuur. Ten behoeve van dit project is het niet noodzakelijk om bestaande watergangen te dempen. Gelet op het voorgaande is er sprake van een zorgvuldige inpassing van het project waarbij voldoende aandacht is besteed aan beeldkwaliteit.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in wijzigingen aan de structuur van het landschap en zal een (zeer) beperkte impact hebben op de omgeving.
De toetsing aan de kwaliteitskaart heeft reeds plaatsgevonden in de paragraaf "Omgevingsvisie Zuid-Holland" (paragraaf 3.2.1). Daaruit is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.
Op de locatie is reeds de bestaande schapen- en rundveehouderij (zoogkoeien) aanwezig. De ontwikkeling past binnen de schaal van het gebied.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is daarmee sprake van een ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, die niet voorziet in wijzigingen op structuurniveau en die voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).
Verder zijn binnen de provincie verschillende beschermingscategorieën aangewezen voor de bescherming en instandhouding van waardevolle landschappen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in beschermingscategorie 1, beschermingscategorie 2 en beschermingscategorie 3.
In gebieden met beschermingscategorie 1 zijn ruimtelijke ontwikkelingen in beginsel alleen mogelijk voor zover ze bijdragen aan het behoud van de specifieke waarden. In gebieden met beschermingscategorie 2 zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, maar met inachtneming van het instandhouden van specifieke waarden. De locatie is gelegen in het gebied met beschermingscategorie 3 'Buitengebied'. De voorgenomen ontwikkeling mag de waarden van het agrarisch landschap niet aantasten en evenmin de ruimtelijke kwaliteit op her gebied van het groene en open karakter niet verslechteren. Van beide is geen sprake. Er staan een aantal gezichtspunten centraal in de beoordeling van de beschermingscategorie.
a. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
Er is geen sprake van aantasting van de openheid van het landschap, omdat er geen aanvullende bebouwing wordt gerealiseerd met dit bestemmingsplan. Het doel is het afscheiden van een plattelandswoning en het creeëren van mogelijkheden voor nevenactiviteiten bij het bestaande agrarische bedrijf.
b. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
Deze ontwikkeling ziet op het aanbrengen van een wijziging op een agrarisch kavel. Desondanks is het een bestendiging van een reeds bestaande erfsituatie. Daarmee is op het erf al sprake van een agrarisch kavel. Dat is een functie die typerend is voor het buitengebied.
c. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
Er wordt met deze ontwikkeling geen groen verwijderd, zelf een gedeelte aan de wegzijde juist als groen bestemd. Daarmee wordt het groene karakter niet aangetast, maar juist versterkt.
d. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
De locatie heeft die typische kavelvorm die wordt gescheiden door een watergang. De ligging aan de dijk maakt afwatering van oudsher ook belangrijk, en die herkenbaarheid wordt niet aangetast met deze ontwikkeling.
De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee geen onevenredige aantasting van het landschap en/of de ruimtelijke kwaliteit tot gevolg hebben.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regels zoals zijn opgenomen in de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland.
De gemeente Krimpenerwaard heeft op 25 oktober 2012 de Omgevingsvisie Krimpenerwaard vastgesteld.
De Omgevingsvisie geeft richting aan beleid, initiatieven en ontwikkelingen. De Omgevingsvisie richt zich vooral op initiatieven en ontwikkelingen die niet passen binnen de geldende bestemmingsplannen (straks Het Omgevingsplan Krimpenerwaard). Bij deze initiatieven, nieuwe ontwikkelingen of nieuw Beleid worden de volgende stappen doorlopen:
Deel 2: De IJsselstreek:
Traditioneel, agrarisch en saamhorig
De IJsselstreek is het gebied rond de Hollandsche IJssel, die ten oosten van Haastrecht de Krimpenerwaard binnen stroomt. Langs de Hollandsche IJssel liggen de kernen Haastrecht, Gouderak, Ouderkerk aan den Ijssel, de buurtschappen Boven-Haastrecht, Beneden-Haastrecht, Stolwijkersluis, Lageweg en een aantal bedrijventerreinen. Ook de polders langs de Hollandsche IJssel horen bij dit deelgebied. Het deel tussen Krimpen aan den IJssel en Gouda heeft een ander karakter
dan het deel tussen Gouda en Oudewater.
Waarden IJsselstreek
Eén lang woon- en werklint langs de IJssel met lange, smalle kavels vanaf de rivierdijk Langs de Hollandsche IJssel ligt tussen Gouda en Krimpen aan den IJssel een vrijwel aaneengesloten lint van woningen, boerderijen, bedrijfsgebouwen en bedrijventerreinen. Dit bebouwingslint heeft grotendeels een kleinschalig, landelijk en agrarisch karakter. Tussen de woonlinten liggen werkgebieden met een grootschaliger karakter.
Langs de IJsseldijk is de bereikbaarheid een aandachtspunt. Verkeer moet over de dijk en door de kernen. Dit brengt risico’s met zich mee. Grotere bedrijven met meer verkeer zijn hier niet wenselijk. Wel liggen hier kansen om fijn te wonen in bijzondere woonmilieus. Dit is één van de gebieden waar het opwekken van duurzame energie mogelijk kansrijk is vanwege de ligging ten opzichte van het nabijgelegen hoogspanningsstation in Krimpen aan den IJssel.
De gemeente zet hier in op de volgende speerpunten:
Speerpunt: vergroten verkeersveiligheid;
Speerpunt: versterken van de linten;
Speerpunt: een diverser woningaanbod;
Speerpunt: duurzaam energie opwekken.
bron: Structuurvisie pagina 41
Voor deze ontwikkeling is het speerpunt versterken van de linten van belang.
S p e e r p u n t : v e r s t e r k e n v a n d e l i n t e n
We willen de linten behouden voor de toekomst door ze te versterken. De linten zijn belangrijk voor het beeld van de Krimpenerwaard. De linten vertellen het verhaal van het ontstaan van de Krimpenerwaard door het ontginnen van het landschap. In de linten is zicht op het landschap belangrijk.
Door ontwikkelingen in het buitengebied verandert het gebruik van bebouwing, erven en wegen. Ontwikkeling in de linten draagt bij aan het behoud van de linten. Bij voorkeur komen nieuwe functies (zoals wonen, recreatie en toerisme, andere agrarische verdienmodellen en duurzame ontwikkelingen) in bestaande (cultuurhistorisch waardevolle) bebouwing of in plaats van bestaande bebouwing. Nieuwe bebouwing versterkt de lokale identiteit. Ieder lint heeft zijn eigen karakter en kwaliteiten. Daarom zijn ontwikkelingsmogelijkheden per lint verschillend.
W a a r z e t t e n w e o p i n ?
Toekomstgerichte linten.
W e l k e o n t w i k k e l i n g e n s p e l e n e r ?
Conclusie:
Deze ontwikkeling past in een duurzame agrarische ontwikkeling. De boerderij bestaat uit schapen en zoogkoeien van het ras Hereford. Deze koeien worden ingezet voor natuurbegrazing in de Krimpenerwaard en lopen vanaf het voorjaar tot diep in de herfst buiten. De kalfjes krijgen 100% natuurgras en kruiden. De groeisnelheid gaat langzaam hierdoor is het vlees van uitmuntende kwaliteit. Ook de schapen worden ingezet voor natuurbeheer. De nevenactiviteiten passen goed de ontwikkeling van verbreding.
Het herbestemmen van de voormalige agrarische bedrijfswoning naar plattelandswoning past in de ontwikkeling van vrijkomend agrarisch vastgoed. Hierdoor krijgt de bedrijfswoning een tweede leven en blijft het karakteristieke gebouw behorende bij de bedrijfswoning bewaard.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.
Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:
In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van uitbreiding van het bouwvlak bij een schapen- en rundveehouderij. Echter zal bij de voorgenomen ontwikkeling uitsluitend sprake zijn van het samenvoegen van de losse delen van het bouwvlak. Er is geen sprake meer van twee agrarische bedrijven maar van één agrarisch bedrijf met nevenactiviteiten. Voor de nevenactiviteiten die bij recht en onder voorwaarden zijn toegestaan is geen onevenredige hinder te verwachten. De grenzen van het bouwvlak komen niet dichterbij omliggende gevoelige objecten te liggen. Daarnaast is geen sprake van nieuwbouw en/of een toename van het aantal gehouden dieren.
De richtafstand voor het fokken en houden van rundvee is 100 meter voor geur. Gelet op het feit dat sprake is van een niet rustig buitengebied (gemengd gebied) mag één afstandsstap terug worden genomen; dus 50 meter. De richtafstand geldt enerzijds tussen de grens van de agrarische bestemming en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrije bouw mogelijk is. Het dichtsbij gelegen gevoelige object (nummer 242) ligt op een afstand van ongeveer 4 meter vanaf het toegangspad. Ten opzichte van de huidige situatie verandert er niets voor de nummer 242.
Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving.
De om te schakelen bedrijfswoning zal een plattelandswoning worden. Omdat plattelandswoning geen onevenredige hinder aan de omgeving veroorzaken zal de omschakeling niet leiden tot een onevenredige (toename van de) milieuhinder. De plaatelandswoning blijft formeel bij het agrarisch bedrijf behoren waardoor deze niet behoeft te worden getoetst aan geluid- en geurhinder afkomstig van het agrarisch bedrijf.
Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving.
Naast het feit dat een ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving mag veroorzaken mag deze ook niet leiden tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, functies en bestemmingen. Dit is echter vooral van belang wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van een nieuw gevoelig object. De naar plattelandswoning om te schakelen bedrijfswoning is reeds een bestaande woning en geniet eenzelfde bescherming als een woning. De omliggende functies hebben altijd al rekening moeten houden met deze woning. Hiermee zullen geen omliggende bedrijven, functies en bestemmingen in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.
Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Hiervoor dienen de minimale afstanden van 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom te worden aangehouden. Deze afstanden gelden van emissiepunt van het dierenverblijf tot de gevel van het gevoelige object. Tussen de gevel van het dierenverblijf en de gevel van het gevoelige object geldt een minimale afstand van 50 meter bij objecten binnen de bebouwde kom en 25 meter bij objecten buiten de bebouwde kom.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van nieuwbouw en/of een toename van het aantal dieren. Tevens is geen sprake van het uitvoeren van nieuwe activiteiten die kunnen leiden tot een toename van de geurhinder aan de omgeving.
Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een toename van de geurbelasting aan gevoelige objecten in de omgeving.
Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een toenemende geurhinder aan de omgeving moet, wanneer sprake is van nieuwe gevoelige objecten, te worden aangetoond of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van nieuwe gevoelige objecten. De oorspronkelijke bedrijfswoning van het agrarische bedrijf op Ijsseldijk Noord 244 wordt omgezet naar een plattelandswoning. Voor de plattelandswoning blijft in planologische zin de agrarische bestemming gelden. Daarom hoeft ter plaatse van deze woning niet te worden getoetst aan geluid- en geurhinder als gevolg van het agrarische bedrijf. De oorspronkelijke bedrijfswoning is wel meegenomen in de geurberekening in de laatst verleende omgevingsvergunning beperkte milieutoets.
Bron: Uitgevoerde geurberekening in het kader van de OBM uit 2018.
Hieruit blijkt dat er sprake is van een geurbelasting van 3,1 odeur bij een norm van 8 odeur. Daarmee wordt ruimschoots binnen de norm gebleven. Hiermee kan worden gesteld dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
In augustus 2009 heeft InfoMil de "Handreiking bij beoordelen fijnstof bij veehouderijen" gepubliceerd. In mei 2010 is deze vastgesteld en definitief gemaakt. Deze handleiding is bedoeld als ondersteuning voor de gemeente als bevoegd gezag, bij het beoordelen van vergunningaanvragen voor nieuwe vestigingen en uitbreidingen, die van invloed kunnen zijn op de luchtkwaliteit. De handreiking geeft op basis van rekenvoorbeelden aan wanneer een project als NIBM beschouwd kan worden.
Toetsing plattelandswoning
Bij het agrarisch bedrijf is de volgende veestapel aanwezig: 35 zoogkoeien (RAV-nummer A2.100) en 200 stuks schapen (RAV-nummer B1.100). Volgens de lijst Emissiefactoren fijnstof voor veehouderij, bedraagt de de fijnstofemissie:
35 x 86 g/dier/jaar = 3.010 g/jaar.
* Voor schapen is geen fijnstofemisssiefactor vastgesteld.
De handreiking geeft grenswaarden ten aanzien van de totale emissie bij afstanden oplopend van 70 tot 160 meter. Bij 70 meter is de NIBM-vuistregelgrens 324.000 g/jaar oplopend tot 1.376.000 g/jaar bij 160 meter. Dit betekent concreet dat op 70 meter elk project met een emissie minder dan 324.000 g/jaar oplopend tot op 160 meter elk project met een emissie minder dan 1.376.000 g/jaar als NIBM is aan te merken. De grenswaarden voor de verschillende afstanden zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel grenswaarden fijnstof op verschillende afstanden.
Bron: ECN.
De fijnstofbelasting van het totale bedrijf is maximaal 3.010 gram per jaar. De emissie is daarmee lager als de maximale emissie die geldt als grenswaarde voor de status NIBM. De fijnstofbelasting van het gehele bedrijf geeft een bijdrage die beoordeeld mag worden als Niet In Betekende Mate.
Nevenactiviteiten
Naast het feit dat geen sprake mag zijn van een onevenredige toename van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van wijzigingen in de inrichting dient ook de uitbreiding van het aantal verkeersbewegingen meegenomen te worden.
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2) zal met de voorgenomen ontwikkeling sprake zijn van maximaal 30 extra verkeersbewegingen per week. Dit is een gemiddelde van 4,3 per dag. Dit is voor de berekening naar boven afgerond. Hiermee is de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van het aantal verkeersbewegingen verwaarloosbaar en valt onder de noemer NIBM, waarmee geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt opgericht in de zone langs een weg (behalve een 30 km/uur weg) of spoorweg is de Wgh van toepassing. Middels een akoestisch onderzoek moet in dat geval worden aangetoond dat wordt voldaan aan (in de eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde (48 decibel). Is het niet mogelijk te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde (Hogere Grenswaarde). Bij burgerwoningen is ontheffing mogelijk tot 53 decibel. Bij agrarische bedrijfswoningen is zelfs ontheffing tot 58 decibel mogelijk. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet de voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen.
De woning wordt alleen belast door het wegverkeerslawaai op diverse wegen. Omdat de Wet geluidhinder niet van toepassing is, wordt bij de toetsing van de geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de aftrek conform artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 niet in rekening gebracht. Uit de rekenresultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting van het wegverkeer maximaal 59 dB bedraagt. Dit betekent dat het woon- en leefklimaat ter hoogte van de plattelandswoning matig is. Omdat geen nieuwe woonbestemming wordt gerealiseerd, levert geluid geen belemmeringen op voor de omzetting naar plattelandswoning.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de woning aan de IJsseldijk- Noord 244 de bestemming plattelandswoning krijgen. De Wet plattelandswoningen maakt omzetting van een voormalige agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning mogelijk. Dit kan zonder belemmeringen in de bedrijfsvoering voor het agrarisch bedrijf waartoe de woning behoorde. Een plattelandswoning is geen geluidsgevoelig object in het kader van de Wabo (artikel 1.1a) en het Activiteitenbesluit (artikel 1.3c).
Vanuit het oogpunt van geluid bestaat geen bezwaar tegen de omzetting van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Bij het omzetten gelden geen wettelijke eisen. Voor deze procedure hoeft dus geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Indien sprake is van het oprichten van een geluidshinder veroorzakende inrichting dan dient te worden aangetoond dat deze geen onevenredige geluidshinder zal veroorzaken op gevoelige objecten in de omgeving. Hierbij wordt ook een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen bij ontwikkelingen van een inrichting meegenomen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van mogelijk geluidshinder veroorzakende inrichtingen of installaties. Tevens zal het aantal verkeersbewegingen, zoals nader is aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2) niet in onevenredige mate toenemen.
Beoordeling akoestische situatie in het kader van de Wet geluidhinder
In de Wet geluidhinder is aangegeven dat voor nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) akoestisch onderzoek nodig is. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van de nieuwbouw van een woning of andere geluidsgevoelige bestemming. De om te schakelen agrarische woning naar een plattelandswoning betreft een reeds bestaande woning. De aanwijzing als plattelandswoning betreft geen wijziging van het gebruik en ook niet van het beschermingsniveau van de woning.Hiermee kan verdere toetsing op het gebied van industrie-, spoorweg- en wegverkeerslawaai achterwege blijven en kan worden gesteld dat er met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van onevenredige geluidshinder als gevolg van de bovengenoemde geluidsbronnen. Derhalve is de Wet geluidhinder voor deze wijziging in het bestemmingsplan niet van toepassing.
Beoordeling akoestische situatie in het kader van Activiteitenbesluit
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de woning aan de IJsseldijk- Noord 244 de bestemming plattelandswoning krijgen. De Wet plattelandswoningen maakt omzetting van een voormalige agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning mogelijk. Dit kan zonder belemmeringen in de bedrijfsvoering voor het agrarisch bedrijf waartoe de woning behoorde. Een plattelandswoning is geen geluidsgevoelig object in het kader van de Wabo (artikel 1.1a) en het Activiteitenbesluit (artikel 1.3c). Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidsoverlast aan gevoelige bjecten in de omgeving.
Beoordeling in het kader van de goede ruimtelijke ordening
Een ontwikkeling kan niet plaatsvinden indien het niet aannemelijk is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Om de milieukwaliteit ter hoogte van de bestaande bedrijfswoning (toekomstige plattelandswoning) te bepalen is de gangbare rekenmethode van ‘Miedema’ toegepast. De cumulatieve geluidsbelasting geeft een indicatie voor de te verwachten geluidshinder. Bij deze methode wordt de geluidsbelasting geclassificeerd en beoordeeld op basis van klassen van 5 dB, zie onderstaande tabel.
De woning wordt alleen belast door het wegverkeerslawaai op diverse wegen. Omdat de Wet geluidhinder niet van toepassing is, wordt bij de toetsing van de geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de aftrek conform artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 niet in rekening gebracht. Uit de rekenresultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting van het wegverkeer maximaal 59 dB bedraagt. Dit betekent dat het woon- en leefklimaat ter hoogte van de plattelandswoning matig is. Omdat geen nieuwe woonbestemming wordt gerealiseerd, levert geluid geen belemmeringen op voor de omzetting naar plattelandswoning.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van geluid bestaat geen bezwaar tegen de omzetting van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Bij het omzetten gelden geen wettelijke eisen. Voor deze procedure hoeft dus geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Wanneer sprake is van het oprichten van gevoelige objecten of wanneer een inrichting wordt opgericht welke mogelijk hinder aan gevoelige objecten in de omgeving veroorzaakt is het van belang te onderzoeken of ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een ontwikkeling kan niet plaatsvinden indien het niet aannemelijk is dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
Er is sprake van een plattelandswoning en daarom ter plaatse van die woning niet hoeft te worden getoetst aan geluid en geur ten aanzien van het agrarisch bedrijf waar de woning bij hoort
Wanneer bij een ontwikkeling sprake is van het oprichten van gevoelige objecten op het gebied van geur, fijnstof en/of geluid dan dient te worden aangetoond dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten, maar van het planologisch bestemmen van een bestaande bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Derhalve kan een waarmee verdere toetsing op dit gebied achterwege kan blijven. Omdat sprake is van een plattelandswoning behoeft niet te worden getoetst aan het onderdeel geur en geluid van het agrarisch bedrijf.
Als bij een ontwikkeling wordt voorzien in een inrichting welke mogelijk leidt tot milieuhinder aan gevoelige objecten in de omgeving dan dient te worden aangetoond dat ter plaatse van de betreffende gevoelige objecten een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Op het gebied van geur, fijnstof en geluid dient nader te worden onderzocht of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Geur" (paragraaf 4.1.2) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geurhinder aan de omgeving. Ook zal er, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Luchtkwaliteit" (paragraaf 4.1.3) sprake zijn van een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden. Ten slotte zal, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Geluid" (paragraaf 4.1.4) geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidshinder aan de omgeving.
Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredig nadelige invloed hebben op het woon- en leefklimaat ter plaats van gevoelige objecten in de omgeving en kan worden gesteld dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd.
Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.
Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.
In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.
Nabij de locatie bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. Daarnaast geldt alleen voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) de verantwoordingsplicht wanneer binnen het invloedsgebied een ruimtelijk besluit genomen wordt. Er is geen sprake van ligging binnen het invloedsgebied van bedrijven welke vallen onder Bevi. In de volgende figuur is de risicokaart weergegeven, waarop mogelijke risicovolle inrichtingen weergegeven zijn.
Uitsnede Risicokaart.
Bron: Interprovinciaal Overleg (IPO).
In de directe omgeving van de locatie zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen. Aan de overzijde van de Hollandsche IJssel is een bedrijf gelegen dat is aangemerkt als risicovolle inrichting. Op dit bedrijf zijn twee propaantanks aanwezig, waardoor het betreffende bedrijf als risicovolle inrichting wordt aangemerkt.
Voor propaantanks geldt geen invloedsgebied voor wat betreft het groepsrisico. Wel is aan propaantanks, afhankelijk van de grootte en de inhoud ervan, een plaatsgebonden risicocontour vastgelegd. De maximale plaatsgebonden risicocontour van een propaantank bedraagt 25 meter. De locatie is niet binnen 25 meter van de betreffende tanks gelegen. De locatie is daarmee niet binnen de risicocontour van een risicovolle inrichting gelegen. Omdat in de omgeving geen andere risicobronnen zijn gelegen is de locatie eveneens niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting gelegen.
Het externe veiligheidsbeleid bij vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen, over de weg, spoor en water is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Bevb en het Bevt zijn veiligheidsafstanden vastgesteld en risicoplafonds die gebruikt moeten worden voor de berekening van het groepsrisico.
De locatie is niet binnen het invloedsgebied van een transportroute over weg, water of spoor gelegen. De locatie is eveneens niet binnen het invloedsgebied van een (buis)leiding gelegen.
Naast het plaatsgebonden risico dient ook het groepsrisico in acht te worden genomen. Hierbij is het van belang te kijken of de locatie binnen een invloedsgebied van een risicobron of transportroute is gelegen.
De locatie is niet binnen een invloedsgebied van een risicobron en/of transportroute gelegen. Hiermee hoeft het groepsrisico niet verder te worden verantwoord.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.
Hierbij dient eerst inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging. De gronden waarop de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt is in gebruik als grasland. Uit ervaring blijkt dat deze gronden nagenoeg altijd schoon zijn, mits geen boomgaarden aanwezig zijn geweest en geen sloten zijn gedempt. In onderhavig geval is geen sprake van gedempte sloten en/of aanwezige boomgaarden, ook niet in het verleden. Tevens zijn op de projectlocatie, zowel in de huidige situatie als in het verleden, geen bodemverontreinigende activiteiten bekend. Hiermee kan worden aangenomen dat de projectlocatie waarschijnlijk schoon is, waarmee geen sprake is van een verwachte verontreiniging.
Bij de voorgenomen uitbreiding is geen sprake van nieuwe bebouwing. Er is geen sprake van bebouwing met een functie waarbinnen personen meer dan twee uur verblijven. De melkstal is gesitueerd binnen de bestaande bebouwing. Het gebruik van de gronden is reeds agrarisch en zal niet wijzigen. De om te schakelen bedrijfswoning is reeds in gebruik als woning, waarmee ook het feitelijk gebruik van de woning niet zal wijzigen.
Om de geschiktheid van de bodem voor de gewenste omschakeling aan te tonen is er een bodemonderozek uitgevoerd. Uit dit bodemonderzoek blijkt:
Hiermee kan worden gesteld dat er geen belemmering is voor de gewenste ontwikkeling. Zie voor het volledige onderzoek Bijlage 2 Bodemonderzoek. Omdat geen nieuwbouw is voorzien is in het kader van de bestemmingsplanherziening is geen vervolgonderzoek noodzakelijk.
Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.
Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een uitbreiding van het aantal dieren of een wijziging van een inrichting waarin dieren worden gehouden. Ook is geen sprake van het bouwen van nieuwe woningen. Wel wordt een bedrijfswoning omgeschakeld naar een plattelandswoning. Vanuit de C-lijst en de D-lijst uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage geldt geen drempelwaarde wanneer geen sprake is van toename van het aantal dieren, het wijzigen van een inrichting waarin dieren worden gehouden en/of het bouwen van nieuwe woningen. Hiermee kan een verdere toetsing achterwege blijven.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.
De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.
Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.
Natuurgebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna zijn op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Het is daarbij daarom verboden om projecten of andere handelingen uit te voeren of te realiseren die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet gelegen in een Natura 2000. Het dichtstbijzijnd Natura 2000 gebied (Boezems Kinderdijk) is gelegen op een afstand van ongeveer 7,5 kilometer van de locatie. Op een dergelijke afstand is het mogelijk dat een ruimtelijke ontwikkeling van invloed is op het betreffende gebied.
Uitsnede kaart Natura 2000 gebieden.
Bron: Aerius Calculator.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een toename van het aantal gehouden dieren en/of het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie. De initiatiefnemer heeft daarnaast reeds een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming in de vorm van een Verklaring van Geen Bedenkingen (VvGB) bij een omgevingsvergunning met datum 31 oktober 2018 en kenmerk ODH-2018-00131094. De voorgenomen ontwikkeling blijft binnen de vergunde rechten uit deze vergunning, waarmee geen sprake zal zijn van een toename van de vergunde emissie van ammoniak. Daarmee zal geen sprake zijn van een toenemende depositie op de betreffende gebieden.
Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van de Natura 2000 gebieden onevenredig worden geschaad.
Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming heeft als doel bossen te beschermen en de bestaande oppervlakte aan bos- en houtopstanden in stand te houden. Indien een houtopstand onder de Wet natuurbescherming valt en deze gekapt gaat worden, moet een kapmelding worden gedaan en geldt een verplichting om de betreffende grond binnen 3 jaar opnieuw in te planten, de zogenaamde herplantplicht. Als een bos of houtopstand definitief gekapt wordt, zal een ontheffing of compensatie van deze herplantplicht verleend moeten worden. De herplantplicht is niet van toepassing voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.
Houtopstanden vallen onder de Wet natuurbescherming als het zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming voorziet in bescherming van (leefgebieden) van beschermde soorten planten en dieren en is daarmee altijd aan de orde. De soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van de wilde flora en fauna in hun natuurlijke leefomgeving. De mate van bescherming is afhankelijk van de soort en het daarvoor geldende beschermingsregime. De Wet natuurbescherming kent zowel verboden als de zorgplicht. De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Voor verschillende categorieën soorten en activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Het is voor elke beschermde soort in elk geval verboden deze te vervoeren of bij je te hebben.
Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet Natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.
De grond op de locatie bestaat voornamelijk uit agrarisch grasland en gronden behorende bij een agrarisch erf en is regelmatig in beroering. Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het projectgebied geen beschermde soorten planten bevinden.
Binnen het projectgebied is weinig tot geen opgaande beplanting aanwezig. Hiermee is ter plaatse onvoldoende gelegenheid voor dieren om zich te verschuilen en zijn onvoldoende voedselbronnen aanwezig. Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het projectgebied geen beschermde diersoorten zullen bevinden.
Binnen het projectgebied zijn geen broedplaatsen van vogels aanwezig. De werkzaamheden zullen daarnaast buiten het broedseizoen plaatsvinden.
Er zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van sloop van bebouwing en/of het dempen van sloten. Het is daarmee niet aannemelijk dat soorten worden geschaad die zich in bebouwing en/of sloten hebben gevestigd.
Op basis hiervan kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een mogelijke aantasting van (leefgebieden van) beschermde soorten flora en fauna.
Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.
Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.
Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 15 meter.
Uitsnede kaart NNN.
Bron: Provincie Zuid-Holland.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een toename van het aantal gehouden dieren. Tevens is geen sprake van nieuwe bebouwing en/of sloop. Er worden geen nieuwe activiteiten uitgevoerd die de natuurwaarden van het gebied kunnen aantasten.
Gezien het voorgaande zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.
Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen en kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.
De locatie is niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen gelegen. Gezien de locatie niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen is gelegen zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van deze gebieden onevenredig worden aangetast.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Krimpenerwaard voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
In de volgende figuur is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Krimpenerwaard opgenomen. Het voorste gedeelte van de locatie, waarop de woning met nummer 244 is gelegen, is aangemerkt als gebied 'WA-3'. Het deel waarop het bouwvlak wordt samengevoegd is grotendeels gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'WA-4'. Een deel van het uit bouwvlak is gelegen in het gebied dat is aangemerkt als 'WA-7' en een klein deel van het bouwvlak is gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'WA-3'. De gehele locatie is gelegen in een gebied dat volgens de verwachtingskaart reeds is onderzocht.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart.
Bron: Gemeente Krimpenerwaard.
Voor de betreffende gebieden gelden de volgende richtlijnen:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken. Daarnaast is geen sprake van sloop van bebouwing. Er worden geen bodemingrepen uitgevoerd, waarmee geen sprake is van een mogelijke verstoring van de bodem. Er is bij de voorgenomen ontwikkeling daarom geen nader onderzoek nodig.
Gezien het voorgaande is het niet aannemelijk dat met de voorgenomen ontwikkeling mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad.
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.
De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn door de provincies in kaart gebracht en worden door de provincies beheerd.
De locatie is gelegen in een verloopcontour van de Oude Hollandse Waterlinie. Dit wordt gezien als een erfgoedlijn met historische waarde. De Oude Hollandse Waterlinie hield Holland veilig toen het werd aangevallen door Frankrijk, Engeland en enkele Duitse bisdommen. De linie werkt door het onder water zetten van grote stukken polderland.
Het is van belang dat de historische waarde van de erfgoedlijnen, in dit geval de verloopcontour van de Oude Hollandse Waterlinie, behouden blijft en niet wordt aangetast.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het bouwen van nieuwe bebouwing en/of het slopen van bebouwing. Er is geen sprake van een aanpassing van de structuur van het landschap. Hiermee zal de verloopcontour van de Oude Hollandse Waterlinie niet worden geschaad. Er is daarmee geen sprake van een mogelijke aantasting van de erfgoedlijnen met historische waarden.
Het voorste deel van de locatie is aangemerkt als historische nederzetting met zeer hoge historische waarde. Het betreft een dijklint van voor 1850.
Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Er zijn verschillende typen linten te onderscheiden. Het lint waarin de locatie is gelegen betreft een dijklint.
In een dijklint is de bebouwing op of tegen de dijk gelegen. Er is in het lint weinig ruimte voor uitbreiding van de bebouwing. Daarnaast dienen linten als onderscheidende bouwvorm herkenbaar te blijven in het gebied.
Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt de geen uitbreiding plaats in het lint. Het lint zal daarmee met de voorgenomen ontwikkeling niet worden aangetast. De omschakeling van de bedrijfswoning vindt wel plaats in het lint, maar daarbij wordt niet gebouwd en/of gesloopt. De structuur van het lint blijft in zijn geheel en ongewijzigd behouden. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een aantasting van het lint. De schuur gelegen op het dijkniveau en behorende bij nummer 244 is als karakteristiek aan te merken. Deze voormalige agrarische schuur is in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project Ouderkerk geselecteerd als karakteristiek gebouw. Aan dit gebouw zal niets veranderen. Er is daarmee geen sprake van een mogelijke aantasting van de historische nederzetting.
Het achterste deel van de locatie is gelegen in een gebied dat is aangemerkt als nederzetting met hoge waarde. Het gaat daarbij om de relatie tussen de nederzetting en het achterliggende landschap.
Binnen deze gebieden, eigenlijk meer de uitlopers van het lint met zeer hoge waarde, is met name de bebouwingsstructuur van belang. De historische structuur met huispercelen, rooilijnen, weg- en perceelsloten en bruggetjes dient zoveel mogelijk te worden behouden.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van wijzigingen aan de structuur van de bebouwing en/of het landschap. Er is daarmee geen sprake van een onevenredige aantasting van de historische bebouwingsstructuur. De historische nederzetting met hoge waarde zal met de voorgenomen ontwikkeling dan ook niet onevenredig worden aangetast.
De locatie is verder gelegen in een veenontginningenlandschap met hoge historische waarde.
De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen.
Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik.
Het agrarisch gebruik overheerst in deze gebieden. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). Veenstromen, dijken en kades vormen landschappelijke structuurdragers en begrenzen de (open) poldereenheden.
Het gebruik richt zich op behoud van de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting, de kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het samenvoegen van twee losse bouwvlakken bij een bestaand agrarisch bedrijf om het toekomstbestendig te maken voor een duurzaam en volwaardig bedrijf. De gewenste uitbreiding is relatief kleinschalig van aard en wordt zodanig vormgegeven dat het verkavelingspatroon herkenbaar blijft in het landschap en niet wordt aangetast. Tevens is geen sprake van nieuwe bebouwing en/of sloop. De impact op het landschap blijft daarmee zeer beperkt. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een onevenredige aantasting van het veenontginningenlandschap.
De IJsseldijk-Noord is aangemerkt als historische rivierdijk.
De rivieren zijn vanaf Middeleeuwen bedijkt. Vóór aanleg van de deltadammen stonden de rivieren in open verbinding met zee, waardoor zee- en rivierdijken in profiel lang niet altijd duidelijk van elkaar verschillen. Zeker rivierdijken die in het kader van de Deltawerken verbeterd zijn verschillen nauwelijks van zeedijken.
De dijken geven een goed beeld van de historie van de strijd tegen het water en dienen derhalve zoveel mogelijk te worden behouden.
Bij de voorgenomen ontwikkeling vinden geen ingrepen op of aan de dijk plaats. De betreffende dijk zal daarmee niet worden aangetast.
Gezien het voorgaande zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de IJsseldijk-Noord. Zowel het agrarische bedrijf IJsseldijk Noord 244a als de plattelandswoning IJsseldijk Noord 244 hebben elk een eigen op-/uitrit op de IJsseldijk Noord. Dit betekent dat de op-/uitrit behorende bij de plattelandswoning dus uitsluitend is te gebruiken als ontsluiting voor het perceel met de plattelandswoning en bijbehorende bijgebouwen IJsseldijk Noord 244 en de in-/uitrit behorende bij het agrarische bedrijf IJsseldijk Noord 244a uitsluitend in het kader van de bedrijfsvoering op dit deel van het perceel.
Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.
Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.
In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het in overeenstemming brengen van de feitelijke situatie in het geldende bestemmingsplan. Daarbij wordt het bouwvlak ter plaatse samengevoegd om te voorzien in een toekomstbestendig bouwvlak voor een duurzaam en volwaardig bedrijf met voldoende toekomstperspectief. Er is geen sprake van het bouwen van bebouwing en/of het uitbreiden van het aantal gehouden dieren. Ten behoeve van de bedrijfsvoering zal daarmee geen sprake zijn van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van het bedrijf.
De huidige bedrijfswoning met nummer 244 zal worden omgeschakeld naar een plattelandswoning. De woning is reeds in gebruik als woning en zal als woning in gebruik blijven. Het aantal verkeersbewegingen van deze woning zal daarmee eveneens niet in onevenredige mate toenemen.
In de toekomst wenst de initiatiefnemer enkele nevenactiviteiten uit te voeren. Deze nevenactiviteiten worden door de initiatiefnemer zelf uitgevoerd. Er is geen sprake van een toename van het personeel ter plaatse. Er is daarmee geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van het personeel. Wel is mogelijk sprake van een zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van bezoekers aan de locatie. Alleen de gewenste verkoop van streekproducten en eigen agrarische producten en de gewenste verblijfsrecreatie zal leiden tot een toename van bezoekers op het bedrijf. De verblijfsrecreatieve voorziening zal gemiddeld maximaal 1 maal per week gedurende gemiddeld 3 dagen in gebruik zijn. Dit zal in de worst-case situatie leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen per week met 12 verkeersbewegingen per week met personenvervoer (dit is nog geen 2 verkeersbewegingen per dag). De verkoop van streekproducten is zeer kleinschalig van aard en zal niet leiden tot meer dan 10 bezoekers per week. Dit zal gemiddeld leiden tot maximaal gemiddeld 3 verkeersbewegingen per dag met personenvervoer. Dit betreft geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen. Daarbij zullen de verkeersbewegingen voor het hoveniersbedrijf een toename inhouden van gemiddeld 8 verkeersbewegingen per week. Dit betekent totaal 30 verkeersbewegingen per week. Dat is 4,5 per dag en dat is niet onevenredig te noemen.
Voor de nevenactiviteiten die bij recht en onder voorwaarden zijn toegestaan is geen onevenredige hinder te verwachten. Het gaat om een situatie, waarbij geen sprake meer is in van twee agrarische bedrijven maar één agrarisch bedrijf met nevenactiviteiten.
Gezien het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt zal geen sprake zijn van negatieve effecten op de verkeersveiligheid en zal geen sprake zijn van een toenemende overlast aan de omgeving.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.
De locatie valt onder het werkgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: het waterschap).
Het beheergebied van het waterschap strekt zich uit tussen Rotterdam, Schoonhoven en Zoetermeer. De missie van het waterschap wordt aangeduid met "schoon water en droge voeten". het waterschap beheert het systeem van watergangen, boezems, stuwen, gemalen en inlaten in het beheersgebied. Het hoogheemraadschap zorgt voor een goed waterpeil en een goede kwaliteit van het oppervlaktewater met daarin een gevarieerd planten- en dierenleven.
Het beheersgebied van het waterschap ligt beneden NAP. Zonder waterkeringen zou dit gebied dus onder water staan. Het waterschap zorgt ervoor dat de waterkeringen in het beheersgebied op hoogte zijn en stabiel blijven. Een van de taken van de waterbeheerder omvat het realiseren en onderhouden van een goed werkend watersysteem nu en in de toekomst anticiperend op klimaatsveranderingen. Het regionale watersysteem moet zijn afgestemd op de bestaande functies in het gebied waarbij het waterpeil gehandhaafd wordt door onder andere het vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Neerslag dat op onverhard terrein valt, blijft op het land staan en zal vervolgens grotendeels infiltreren in de bodem en deels verdampen. Dit is afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden, zoals bodemsamenstelling, verzadigingsgraad van de bodem en terreinhelling. Een (klein) deel van het water zal over het maaiveld afstromen en uiteindelijk zal het water terecht komen in het oppervlaktewater of de riolering. De waterafvoer van onverharde gebieden kenmerkt zich door twee elementen: een door de bodempassering veroorzaakte vertraging ten opzichte van de regenbui en een kleiner afvoervolume doordat een belangrijk deel van de regen niet tot afstroming komt.
De afvoer van een bepaald terrein verandert en versnelt door het terrein te verharden, af te koppelen of door drainering aan te leggen (drie aspecten die vaak voorkomen bij ruimtelijke ontwikkelingen). Het regenwater kan niet (optimaal) infiltreren in de bodem vanwege de aangebrachte verharding. De waterafvoer van verharde, gedraineerde en afgekoppelde gebieden kenmerkt zich door een versnelde afvoer met een grotere piek over het maaiveld naar het oppervlaktewater of naar de riolering. Door geen voorzieningen te treffen, zoals het aanleggen van extra open water, kunnen ruimtelijke ontwikkelingen dus leiden tot een versnelde afvoer en eventuele onacceptabele hoge peilstijgingen. Daarnaast is in het verleden open water gedempt voor onder andere stedelijke uitbreiding en agrarische herverkaveling, waardoor sommige delen van het regionale watersysteem te weinig ruimte hebben voor het bergen en afvoeren van water en er knelpunten ontstaan.
Met alternatieve vormen van water bergen en vasthouden worden alle effectieve vormen van het vertragen van de waterafvoer door maatregelen gericht op water vasthouden dan wel water bergen bedoeld, anders dan de reguliere waterberging in de vorm van open water.
Alternatieve vormen van bergen en vasthouden is een onderwerp waar meerdere partijen mee te maken hebben en voordeel van kunnen hebben.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het samenvoegen van twee bestaande bouwvlakken. Er zal daarbij geen sprake zijn van nieuwbouw en/of sloop van bebouwing. Het bouwvlak wordt samengevoegd omdat de feitelijke situatie niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De initiatiefnemer wenst de feitelijke situatie in overeenstemming met het bestemmingsplan te brengen.
Daarnaast zal de huidige bedrijfswoning met nummer 244 van het bedrijf worden afgesplitst en, met de daarbij behorende bijgebouwen, worden omgeschakeld naar een plattelandswoning. Ook hierbij is geen sprake van nieuwbouw en/of sloop van bebouwing. Omdat deze woning reeds in gebruik is als woning wenst de initiatiefnemer de feitelijke situatie in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan.
Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie). Voor de mate van compensatie wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe het waterschap omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen.
Omdat sprake is van een plan waarbij geen sprake is van een toename van de verharding is sprake van een klein plan. Hierover stelt het waterschap het volgende:
"Kleine plannen:
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine
plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere
onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de
klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van
de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe
verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m²
verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het
beheergebied van het waterschap."
Voor kleine plannen is geen compenserende waterberging nodig. Bij de voorgenomen ontwikkeling is daarmee eveneens geen compensatie nodig. Wanneer in de toekomst alsnog zal worden gebouwd dan zal bij de bouwaanvraag worden bekeken op welke wijze een passende compensatie nodig is en zal worden gerealiseerd.
Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:
De locatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de bedrijfswoning op wordt geloosd.
Het bedrijfsafvalwater wordt middels een gescheiden stelsel afgevoerd. Hemelwater wordt hierbij niet afgevoerd op het rioleringssysteem, maar wordt middels dakgoten en straatkolken opgevangen in een bergingsvoorziening. Hiermee is geen sprake van afkoppeling van hemelwater naar Rioolwaterzuiveringsinstallaties.
Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.
Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Voorgenomen activiteit" (paragraaf 4.5.1) is voor de voorgenomen ontwikkeling geen compenserende waterberging nodig.
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:
" Artikel 6.2.1
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een in het betreffende artikel genoemde bouwplan, waarmee geen exploitatieplan nodig is.
Kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure zijn daarnaast voor rekening van de initiatiefnemer. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Krimpenerwaard.
Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.
Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan "IJsseldijk-Noord 2005" van gemeente Krimpenerwaard en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Naar aanleiding van de periode van terinzagelegging als ontwerpbestemmingsplan, is de een Nota van Beantwoording van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen opgesteld. De Nota is opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting. Als bijlage 4 is de Nota van beantwoording vooroverlegreacties toegevoegd.
Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Krimpenerwaard vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.