Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Huisvesting buitendienst Veerweg, Bergambacht
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1931.BP2302BG066-VG01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De raad van de gemeente Krimpenerwaard heeft 21 december 2021 besloten een krediet beschikbaar te stellen voor het ontwerp en de realisatie van een nieuwe centrale huisvesting van de buitendienst. De buitendienst van de gemeente werkt momenteel op vier locaties: Krimpen aan de Lek, Ouderkerk aan den IJssel, Bergambacht en Schoonhoven. Met de beoogde ontwikkeling wordt de buitendienst gecentraliseerd op één locatie in gemeente, waardoor deze duurzamer, efficiënter en functioneler kan handelen. De beoogde locatie van de nieuwe buitendienst bevindt zich aan de Veerweg 8 en 10 in Bergambacht, wat momenteel in gebruik is als provinciaal steunpunt voor gladheidsbestrijding, als vrachtwagenparkeerterrein en als milieustraat. Het provinciaal steunpunt voor gladheidsbestrijding komt te vervallen en de milieustraat wordt naar elders in de gemeente verplaatst. De nieuwe buitendienst zal samen met de brandweer en de politie, die ten noorden van het plangebied zijn gevestigd, en samen met het beoogde nieuwe gemeentehuis één cluster van overheidsdiensten vormen.
 
Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan 'Dorpsgebied' en beschikt over de bestemming 'Maatschappelijk'. Het gebruik van de gronden ten behoeve van de buitendienst is niet passend binnen de bestemming 'Maatschappelijk'. Tevens wordt het beoogde nieuwe gebouw buiten het bestaande bouwvlak gerealiseerd. Met een omgevingsvergunning buitenplanse afwijking (artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo) kan afgeweken worden van het geldende bestemmingsplan. In dit geval wordt een uitgebreide procedure doorlopen, in welk kader een ruimtelijke onderbouwing benodigd is. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient als motivatie van de voorgenoemde afwijking van het geldende bestemmingsplan.
 
De beoogde ontwikkeling is onderdeel van een grotere ontwikkeling die plaatsvindt nabij de Veerweg. Hiermee wordt een nieuw gemeentehuis gerealiseerd en worden de bestaande brandweerkazerne, het politiebureau en de ambulancepost ingepast. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing richt zich enkel op de nieuwe locatie voor de buitendienst.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van het beoogde initiatief bevindt zich aan de westzijde van de Veerweg, ten zuiden van kruising van de Veerweg met de Weergang. Het plangebied is kadastraal bekend onder de gemeente Bergambacht, sectie A, perceelnummers 8854 (gedeeltelijk) en 9425.
 
Onderstaande afbeeldingen tonen de ligging van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: google.com/maps) 
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Dorpsgebied', vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Bergambacht op 25 oktober 2011. Tevens geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', vastgesteld door de raad van de gemeente Krimpenerwaard op 29 januari 2019.
 
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
   
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Dorpsgebied', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
In het bestemmingsplan 'Dorpsgebied' heeft het gehele plangebied de bestemming 'Maatschappelijk'. Deze gronden zijn mede bestemd voor bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, welzijnsvoorzieningen en verenigingsleven. Het zuidoostelijke deel van het plangebied beschikt over de aanduiding 'parkeerterrein'. Deze gronden zijn tevens bestemd voor een vrachtwagenparkeerterrein.
 
Het gehele plangebied beschikt over de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In het noordelijke en middendeel van het plangebied geldt de specifieke vorm van aanduiding 'specifieke vorm van waarde - a2', waar archeologisch onderzoek dient plaats te vinden bij een werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Voor de rest van het plangebied geldt de specifieke vorm van aanduiding 'specifieke vorm van waarde - a3', waar archeologisch onderzoek dient plaats te vinden bij een werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. 
 
Met het paraplubestemmingsplan 'Parkeren Krimpenerwaard' zorgt de gemeente voor een gemeentedekkende regeling voor parkeren. Voor de parkeernormen wordt verwezen naar de CROW-publicatie 317 van oktober 2012 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Het paraplubestemmingsplan biedt de gemeente de mogelijkheid om bij nieuwbouwplannen of wijzigingen eisen te stellen aan het aantal parkeerplaatsen en om plannen te toetsen aan de richtlijnen van het CROW voor parkeren.
 
De herontwikkeling van het plangebied en de realisatie van de buitendienst is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Dorpsgebied'. Het gebruik van het plangebied als buitendienst is niet passend onder de maatschappelijke bestemming. Tevens zal met de beoogde ontwikkeling gedeeltelijk buiten het bouwvlak gebouwd worden. Met een omgevingsvergunning buitenplanse afwijking (artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo) kan afgeweken worden van het geldende bestemmingsplan. 
 
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van de (milieu)wetgeving en omgevingsaspecten. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in de gemeente Krimpenerwaard nabij de kern Bergambacht. De gemeente Krimpenerwaard heeft ruim 57.000 inwoners en bestaat uit een veenweidegebied met daarin de dorpskernen Ammerstol, Bergambacht, Berkenwoude, Gouderak, Haastrecht, Krimpen aan de Lek, Lekkerkerk, Ouderkerk aan den IJssel, Schoonhoven, Stolwijk, Vlist en een aantal buurtschappen. De totale oppervlakte van Krimpenerwaard is 161 km². Bergambacht heeft circa 5.000 inwoners en ligt enkele honderden meters ten noorden van de Lek.
 
Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Bergambacht. Ten oosten van het plangebied bevindt zich de kern, ten westen van het plangebied bevindt zich het open polderlandschap. Het plangebied bevindt zich nabij de kruising met de N210 en de N207, de twee belangrijkste ontsluitingswegen van de gemeente. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan het terrein van de brandweer.
 
Het plangebied betreft twee percelen die nu in gebruik zijn als provinciaal steunpunt voor gladheidsbestrijding en voor een beperkt deel als milieustraat en vrachtwagenparkeerplaats. Op het perceel dat in gebruik is door het provinciaal steunpunt voor gladheidsbestrijding staan een zoutloods waar strooizout wordt opgeslagen, een open stalling waar de machines worden gestald en een dichte loods waar tevens opslag plaatsvindt. Het perceel is grotendeels verhard met asfalt en stelconplaten. 
 
Onderstaande afbeelding toont een foto van het provinciaal steunpunt voor gladheidsbestrijding.
  
Impressie entree provinciaal steunpunt gladheidsbestrijding (bron: Buro SRO)
 
Op het oostelijke perceel bevindt zich de milieustraat van Bergambacht. Hier staan meerdere halfverdiepte containers waar de bewoners hun afval kunnen storten. Met uitzondering van een klein (entree)gebouw bevinden zich geen gebouwen op dit perceel. Vrijwel het gehele perceel is verhard met asfalt en met klinkers. 
 
Het plangebied is te bereiken via een weg die ten noorden van het plangebied is verbonden met de Veerweg. Vanaf de Veerweg heeft het plangebied een goede bereikbaarheid met de rest van de kernen binnen de gemeente, zoals Stolwijk ten noorden van het plangebied en Schoonhoven ten oosten van het plangebied.
  
Onderstaande afbeelding toont een impressie van de milieustraat.
 
Impressie van de milieustraat (bron: Buro SRO)
 
2.2 Toekomstige situatie
Op 21 december 2021 heeft de raad het besluit genomen om de huisvesting van de buitendienst op één locatie te realiseren. Hierbij zijn dezelfde overwegingen van belang geweest als bij de besluitvorming over de realisatie van een nieuw gemeentehuis. De buitendienst is in de huidige situatie verdeeld over vier locaties liggend in Krimpen aan de Lek, Bergambacht, Ouderkerk aan den IJssel en Schoonhoven. Het streven van de gemeente om de eigen huisvesting de komende jaren te verduurzamen en hiermee een voorbeeldfunctie te vervullen resulteert in de noodzaak tot aanzienlijke investeringen in de huidige gebouwen van de buitendienst.
 
Er is in 2021 een onderzoek uitgevoerd met betrekking tot een optimale oplossing voor de huisvesting van de buitendienst. Dit onderzoek richtte zich op twee scenario's: verbouwen van de huidige locaties of het realiseren van een nieuwe huisvesting op één locatie centraal gelegen in de Krimpenerwaard. Het tweede scenario biedt de meeste kansen om te komen tot een duurzame huisvesting. Bij de buitendienst werken ca. 40 medewerkers. Dagelijks voeren zij hun werkzaamheden uit in de 12 woonkernen van de gemeente die verspreid liggen over het grondgebied van de gemeente Krimpenerwaard. Een huisvesting op één locatie centraal gelegen in de Krimpenerwaard zal voor de aansturing en inzet van personeel en materieel een betere en efficiëntere oplossing bieden dan de huidige situatie.
 
Het eerder aangehaalde onderzoek toont aan dat voor de huisvesting van de buitendienst voor de aspecten duurzaamheid, dienstverlening, bedrijfsvoering, bereikbaarheid en financiën een centrale vestiging gelegen in de omgeving van Bergambacht de voorkeur heeft. In dezelfde periode van het onderzoek werd bij de gemeente bekend dat de provincie Zuid-Holland haar huidige locatie voor de gladheidsbestrijding op het perceel aan de Veerweg 8 in Bergambacht zou gaan verlaten. Dit perceel is, gelet op de ligging, huidige bestemming en inrichting, een geschikte locatie. De locatie is goed en veilig bereikbaar voor alle verkeersdeelnemers en ligt op voldoende afstand van woningen om geen overlast te veroorzaken. Bijkomend voordeel voor de gemeentelijke dienstverlening en organisatie is ook dat deze locatie in de nabijheid van het beoogde gemeentehuis is gelegen. Wel zijn aanpassingen nodig op het perceel, zoals de verbouw van de aanwezige opstallen en toevoeging van enkele gebouwen.  
 
Voor de realisatie van de nieuwe huisvesting heeft de raad aan het college de benodigde financiële middelen beschikbaar gesteld. Inmiddels is voor de huisvesting van de buitendienst een definitief ontwerp opgesteld dat voldoet aan de beoogde uitgangspunten en verwachtingen. De nieuwe huisvesting wordt duurzaam gebouwd (energieneutraal/nul-op-de-meter). De huisvesting zal bestaan uit een kantoordeel met werkcafé, meerdere werkplaatsen, een binnen- en buitenstalling voor de bedrijfsvoertuigen, ruimte voor de opslag van (bulk)materialen, parkeerplaatsen voor het personeel en een fietsenstalling. Qua uitstraling van de nieuwe huisvesting is een ontwerp uitgewerkt dat laat zien dat de nieuwe huisvesting zich op een goede wijze voegt in de omgeving.
 
De onderstaande afbeeldingen tonen een situatietekening van de beoogde ontwikkeling en een impressie van de gebouwen en de inrichting van het plangebied.
   
Situatietekening beoogde ontwikkeling (westgericht, bron: Topos, december 2023)
Impressies toekomstige situatie (bron: TOPOS, juli 2023)
Impressie toekomstige situatie (bron: TOPOS, juli 2023)
Impressie toekomstige situatie (bron: TOPOS, juli 2023)
 
Met de beoogde ontwikkeling worden de bestaande gebouwen die aanwezig zijn behouden en inpandig aangepast om zo de nieuwe functies te kunnen huisvesten. De bestaande stalling aan de westzijde wordt behouden. Het gebouw in het noordwesten van het plangebied blijft gehandhaafd in zijn huidige functie, deels als werkplaats en deels als kantoorgebouw met werkplekken en een vergaderruimte. In het midden van het plangebied worden parkeerplaatsen gerealiseerd met een overkapping van zonnepanelen. Deze PV-panelen en de panelen die worden geplaatst op het nieuwe gebouw (lees hieronder) en op de overkapping van de voertuigenstalling, zijn voldoende om in de eigen elektriciteitsbehoefte te voorzien (energieneutraal gebouw/nul-op-de-meter).
 
Aan de kant van de Veerweg wordt, buiten het bouwvlak (zie paragraaf 1.3), een nieuw gebouw gerealiseerd. Dit gebouw zal beschikken over een binnenstalling, werkplaats, werkcafé en clubhuis. Het werkcafé beschikt over omkleedruimtes, zitplekken, werkruimtes en vergaderruimtes. Het nieuwe gebouw krijgt een duurzame uitstraling met onder andere een deels groen dak.
 
Het terrein wordt op drie plekken ontsloten. De eerste ontsluiting sluit aan op de bestaande ontsluitingsweg voor de huidige milieustraat, brandweer en ambulancepost. De tweede en derde ontsluitingsweg zullen aansluiten op de naastgelegen ontwikkeling voor het nieuwe gemeentehuis. 
 
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
 
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk, zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Het voorliggende bestemmingsplan maakt de nieuwe huisvesting mogelijk voor de buitendienst van de gemeente Krimpenerwaard met een oppervlakte van ca. 1.200 m² aan nieuwe bebouwing. Er is daarmee sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
 
Bestaand stedelijk gebied
Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk', waarbij een groot deel tevens een bouwvlak heeft. In de huidige situatie wordt het plangebied gebruikt als provinciaal steunpunt voor gladheidsbestrijding, als vrachtwagenparkeerterrein en als milieustraat. Derhalve bevindt het plangebied zich binnen bestaand stedelijk gebied. Onderstaand is in de behoefte van de ontwikkeling ingegaan. 
 
Behoefte
Met de beoogde ontwikkeling wordt een nieuwe centrale locatie voor de buitendienst van de gemeente Krimpenerwaard gerealiseerd. Momenteel bevindt de buitendienst van de gemeente zich op vier locaties, namelijk in Krimpen aan de Lek, Ouderkerk aan den IJssel, Bergambacht en Schoonhoven. Deze locaties voldoen momenteel niet meer aan de duurzaamheidsambities en eisen van de gemeente. De gemeente heeft vanuit duurzaamheidsoverwegingen de voorkeur aan het realiseren van een nieuw centrale locatie voor de buitendienst, maar heeft dit ook vanuit het oogpunt van een goede dienstverlening en bedrijfsvoering.
     
De behoefte om een nieuwe locatie voor de buitendienst te realiseren is namelijk niet alleen ontstaan om te voldoen aan de duurzaamheidsambities, maar ook omdat een centrale locatie van de buitendienst in de gemeente efficiënter en functioneler is dan een buitendienst die verdeeld is over vier locaties. Krimpenerwaard is sinds 1 januari 2015 een gemeente. De gemeente Krimpenerwaard heeft circa 56.000 inwoners en 12 woonkernen. De gemeente is een samenvoeging van de gemeenten Nederlek, Ouderkerk, Vlist, Bergambacht en Schoonhoven. De taken van de gemeente zijn nu verdeeld over vier locaties. Eén centrale locatie komt ten goede van de functionaliteit. Daarnaast zorgt een locatie ook voor betere samenwerking en afstemming onderling, waardoor er een efficiëntere bedrijfsvoering is.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande, waaruit volgt dat er een behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling is, kan geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 april 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.   
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendig meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving   
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
  • Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
  • Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief. 
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling. 
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' is het plangebied aangewezen als 'rivierdeltacomplex - rivierklei/veen'. Bij ontwikkelingen in het rivierengebied dient het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar gehouden te worden. Het plangebied wordt aan de west- en zuidzijde omringd door water in de vorm van sloten. De verschillen tussen komgronden en oeverwallen zijn in en rondom het plangebied niet herkenbaar
           
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in een 'veen(weide)landschap'. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de verkavelingspatronen. Richtpunten voor het veenweidelandschap zijn:
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.   
In de huidige situatie is het plangebied omsloten door watergangen aan de west- en zuidzijde en door een weg aan de oostzijde. Aan de noordzijde bevinden zich voorzieningen als de brandweerkazerne en het politiebureau. Het plangebied behoort niet tot het open en onbebouwde veen(weide)landschap en doet hier geen afbreuk aan. De hoofdopzet van het plan is geënt op het onderliggende polderlandschap en de huidige watergangen. De nieuwe locatie van de buitendienst vormt één maatschappelijk cluster met de andere overheidsvoorzieningen ten noorden van het plangebied en wordt (in de toekomst) ingepast binnen een aantrekkelijk landschap. Daarnaast is het plangebied gelegen nabij de Veerweg (N478) en de kern Bergambacht. Daarmee kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling, in zoverre van toepassing, voldoet aan de richtpunten van het veenweidelandschap.
 
Laag van stedelijke occupatie
Het plangebied is gelegen in 'steden en dorpen'. Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp. Met de beoogde ontwikkeling wordt het plangebied heringericht. In de huidige situatie wordt het plangebied gebruikt als provinciaal steunpunt voor gladheidsbestrijding, als vrachtwagenparkeerterrein en als milieustraat. De herinrichting ten behoeve van de nieuwe locatie van de buitendienst wordt hier als passend gezien.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Krimpenerwaard'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
 
Veenweide met rivierinvloed
Het plangebied is gelegen in veenweidegebied met rivierinvloed. De veenweidepolders lopen door tot aan de rivierdijken. Het hoogteverschil is geleidelijk en er is geen duidelijke oeverwal te onderscheiden. Wel is door de directe invloed vanuit de rivier hier meer klei in de bodem aanwezig en liggen de gronden hierdoor iets hoger. De ambitie voor de veenweide met rivierinvloed is het contrast tussen verdichte dijklinten op de oeverwal en het open veenweidegebied beleefbaar te houden en de doorzichten over opstrekkende verkaveling vanaf de wegen op de dijk zoveel mogelijk te behouden. Het plangebied is niet gelegen op een dijk of aan een dijklint. Het zicht vanaf de dijk op het open landschap wordt met de beoogde ontwikkeling niet aangetast.
 
Weg door stad en land
Twee grote N-wegen doorsnijden de Krimpenerwaard, de N207 in noord-zuid- en de N210 in oost-westrichting. Het plangebied is gelegen nabij deze wegen. De ambities voor de N-wegen van de provincie zijn onder andere om het doorstroomkarakter en autonome ligging van N-weg te versterken (beplanten met bomenrijen of open) en om de ruimte tussen een N-weg en lintbebouwing open te houden. Met de beoogde ontwikkeling wordt de autonome ligging en het doorstroomkarakter niet aangetast. 
                    
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit blijft ten minste gelijk en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling van het plangebied past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities. 
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 april 2023 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsvisie. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Milieubeschermingsgebied voor water
De planlocatie ligt in een milieubeschermingsgebied voor grondwater als bedoeld in artikel 1.2 lid 2 sub a van de Wet milieubeheer. Op kaart 5 bij de Omgevingsverordening zijn de milieubeschermingsgebieden voor grondwater aangeduid. Op deze kaart wordt onderscheid gemaakt in waterwingebieden, grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones. Het plangebied ligt in een boringsvrije zone, die het laagste beschermingsregime kent.
 
In de Omgevingsverordening worden geen eisen gesteld aan bestemmingsplannen ten aanzien van de ligging in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. In de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland worden wel beperkingen opgelegd aan een milieubeschermingsgebied voor grondwater. In een boringsvrije zone is onder andere voor boorputten, het graven dieper dan 4 meter onder het maaiveld, het verwijderen van funderingswerken/heipalen en andere handelingen die de weerstand van de bodem kunnen aantasten een ontheffing van de Provinciale milieuverordening nodig. Er mogen geen bodemenergiesystemen worden aangelegd en de slechtdoorlatende eigenschappen van de bodem mogen niet teniet gedaan worden. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de waterdoorlatende eigenschappen van de bodem. Er zijn geen bodemingrepen dieper dan 4 meter onder het maaiveld voorzien.
  
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden: 
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen. In de huidige situatie wordt het plangebied gebruikt als provinciaal steunpunt voor gladheidsbestrijding, als vrachtwagenparkeerterrein en als milieustraat. De locatie is reeds bebouwd en verhard. Met de beoogde ontwikkeling wordt het plangebied herontwikkeld tot nieuwe centrale locatie voor de buitendienst van de gemeente Krimpenerwaard. In beide situatie is sprake van een maatschappelijke functie. Derhalve kan gesteld worden dat er sprake is van een vorm van inpassen. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen zijn in subparagraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan zoveel mogelijk voldoet aan de richtpunten.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
Bij het voorgenomen plan is in subparagraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking, waaruit volgt dat de betreffende stedelijke ontwikkeling in een behoefte voorziet. Sub b is niet van toepassing, omdat de woningbouwlocatie per saldo kleiner dan 3 hectare is. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening.
 
(Zelfstandige) kantoren
Artikel 6.11 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland heeft betrekking op (zelfstandige) kantoren:
  1. Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren op gronden:
    1. binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II;
    2. binnen de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op de desbetreffende locatie;
    3. binnen de bijzondere locaties, waarbij de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits passend in het profiel van deze locaties.
  2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
    1. kantoren die in overeenstemming zijn met een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten;
    2. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging;
    3. kantoren met een lokaal verzorgingsgebied;
    4. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf; en
    5. functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling.
Er is bij de planlocatie geen sprake van een locatie als bedoeld in artikel 6.11 lid 1. Dat betekent dat aan (één van de voorwaarden van) lid 2 voldaan moet worden om het plan in overeenstemming met de Omgevingsverordening te laten zijn. Het voorliggende bestemmingsplan maakt bebouwing mogelijk ten behoeve van de buitendienst, waaronder twee kleine kantoorruimtes. Deze ruimtes beschikken echter over een bruto vloeroppervlak kleiner dan 1.000 m² (lid 2 onder b). Derhalve is lid 6.11 lid 1 niet van toepassing voor de beoogde ontwikkeling en wordt er voldaan aan artikel 6.11.
 
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
De planlocatie is gelegen ten westen van Bergambacht. Rond het plangebied zijn verschillende watergangen aanwezig. Verdere maatregelen door overvloedige neerslag tegen te gaan worden op deze locatie niet nodig geacht. Van nadere eisen op het gebied van klimaatadaptatie wordt afgezien, mede omdat in het plan en de uitvoering ervan de volgende maatregelen en voorzieningen worden verwerkt:
  • Bij de nieuwbouw van de gemeentewerf voor de Krimpenerwaard wordt rekening gehouden met klimaatadaptieve maatregelen. Op de parkeerplaats voor het personeel, bij de entree van het hoofdgebouw en op het terras bij de kantine wordt gewerkt met verschillende soorten waterpasserende bestrating, zoals grasbetontegels, zodat het grootste gedeelte van het regenwater hier niet via het riool afgevoerd hoeft te worden.
  • Om een Energie Neutraal Gebouw te maken worden de daken vrijwel volledig voorzien van pv-panelen. Het hemelwater van deze daken wordt direct afgevoerd naar het omliggende open water van de polder. Het dak aan de voorzijde van de nieuwbouw (ca. 60 m²) wordt voorzien van een dikke substraatlaag met een intensieve groenbedekking. Deze substraatlaag is in staat grote hoeveelheden water vast te houden ten gunste van de begroeiing op dit dak.
  • De afvoer van hemelwater vanaf het terrein aan de oostzijde vindt plaats via een zogenaamd infiltratieriool dat in een grindbed wordt aangelegd. Een dergelijk riool voert af naar de dichtstbijzijnde watergang en is voorzien van openingen waardoor regenwater in de bodem kan infiltreren. Dergelijke riolen worden ook al elders in de gemeente toegepast en zorgen er voor dat hemelwater gedoseerd wordt afgevoerd naar het grondwater. Daarnaast wordt de piekafvoer bij hevige regenval goed verwerkt met gunstige effecten op het grondwaterniveau. 
Overstroming
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Uit het raadplegen van de klimaatatlas Zuid-Holland blijkt dat voor het plangebied een kleine kans op overstromingen van tussen de 1/300 per jaar en 1/3.000 per jaar geldt. Het thema overstromingen is gelet op de aard en omvang van het initiatief verder niet van belang.
 
Hitte
In het stedelijk gebied speelt het thema hittestress een belangrijke rol. Het plangebied ligt aan de rand van het stedelijk gebied. Het plangebied wordt groen ingericht, met groene daken op een deel van de bebouwing en de plaatsing van nieuwe bomen aan de randen van de plangebied. De bomen zorgen voor groen en schaduw. Dit levert een bijdrage aan het tegengaan van hittestress.
 
Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit, versnelde bodemdaling en hittestress. Om droogte te voorkomen kunnen onder andere eisen gesteld worden aan het openbaar groen, oppervlaktewater en de gewenste grondwaterstand. Door water binnen en rondom het plangebied vast te houden met behulp van verschillende maatregelen wordt droogte tegengegaan. 
 
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Krimpenerwaard
Op 14 juli 2021 heeft de raad van de gemeente Krimpenerwaard de omgevingsvisie vastgesteld. In de Omgevingsvisie Krimpenerwaard geeft de gemeente aan wat zij belangrijk vindt voor de fysieke leefomgeving. Kenmerkend in de visie is het 'ja, tenzij'-principe. Dit betekent dat de gemeente positief staat tegenover nieuwe initiatieven en samen met initiatiefnemers kijkt hoe deze gerealiseerd kunnen worden. De omgevingsvisie is daarmee de lat waarlangs de initiatieven worden gelegd.
 
Om de omgevings- en ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Krimpenerwaard ook voor de toekomst te borgen, heeft de gemeente in de omgevingsvisie aangegeven wat de gemeente en gemeenschap de belangrijkste waarden binnen de Krimpenerwaard vinden. Dit worden de “Krimpener-waarden” genoemd. De “Krimpener-waarden” zijn als volgt opgedeeld:
  • Waarden van heel de Krimpenerwaard;
  • Waarden per gebied;
  • Waarden van de kernen. 
De waarden van heel de gemeente Krimpenerwaard worden beschreven aan de hand van verschillende thema's, de waarden per gebied worden beschreven per gebied en de waarden van de kernen staan beschreven in het rapport 'Koers en Kader Krimpenerwaard'.
 
In het derde hoofdstuk van de omgevingsvisie komen de visie en speerpunten aan bod. Hierin worden voor verschillende deelgebieden de speerpunten aangegeven. Deze speerpunten worden verderop in de omgevingsvisie toegelicht. In het laatste hoofdstuk van de visie beschrijft de gemeente hoe ze de geest van de Omgevingswet tot uitvoer wil brengen. De gemeente Krimpenerwaard ziet de Omgevingswet als kans om meer te werken vanuit wensen en signalen vanuit de samenleving en vertrouwen en minder vanuit regels.
 
Vitale kernen
De kernen zijn het hart van de gemeenschap in de Krimpenerwaard. Hier wonen, werken en ontmoeten mensen elkaar. Hier zijn bloeiende verenigingen, doen mensen hun boodschappen, gaan kinderen naar school en wordt er gesport. Voor alle kernen zet de gemeente onder andere in op de volgende speerpunten: 
  • sociale verbinding bevorderen;
  • toename woningen in relatie tot behoefte;
  • een diverser woningaanbod;
  • passende maatschappelijke voorzieningen;
  • ruimte voor vitale, toekomstbestendige bedrijvigheid;
  • bevorderen gezondheid;
  • gezond en veilig woon- en leefklimaat;
  • toeristische en recreatieve voorzieningen ontwikkelen;
  • klimaat adaptieve inrichting in de kernen;
  • samenwerken aan goede waterkwaliteit;
  • toekomstbestendige winkelgebieden.        
Planspecifiek
Eén van de speerpunten voor vitale keren in de omgevingsvisie is 'passende maatschappelijke voorzieningen'. Voor de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de Krimpenerwaard is een passend aanbod van bereikbare maatschappelijke voorzieningen van belang. De gemeente Krimpenerwaard is een relatief jonge gemeente die in 2015 ontstaan is door de fusie van de gemeenten Nederlek, Ouderkerk, Vlist, Bergambacht en Schoonhoven. De gemeente zet in op passende en bereikbare maatschappelijke voorzieningen. De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van een nieuwe centrale locatie voor de buitendienst van de gemeente Krimpenerwaard, waar de buitendienst momenteel over vier locaties verspreid is. De nieuwe locatie van de buitendienst zal onderdeel uitmaken van het cluster met het beoogde nieuwe gemeentehuis, de brandweer en de politie. Hierdoor ontstaat er een goede combinatie van overheidsdiensten op een duidelijk herkenbare locatie.
 
Duurzaamheid speel tevens een belangrijke rol in de gemeente. Met de beoogde ontwikkeling worden meerdere duurzaamheidsmaatregelen getroffen. Het nieuwe gebouw van de buitendienst wordt zo duurzaam mogelijk gebouwd waarbij wordt gekeken naar mogelijkheden van nieuwe energievormen en het toepassen van groene daken. In het midden van het plangebied wordt een overkapping gerealiseerd met zonnepanelen voor het opwekken van energie.
 
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie Krimpenerwaard.
 
3.3.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit (vastgesteld op 13 december 2016) vormt de welstandsnota van de gemeente Krimpenerwaard. Het doel bij deze nota is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische waarden een rol te geven bij ontwikkelingen.
 
Op de niveaukaart is voor elk gebied in de gemeente Krimpenerwaard het minimale toetsingsniveau aangegeven om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in 'soepel', 'gewoon' en 'bijzonder'.
 
Op de gebiedenkaart zijn gebieden met samenhangende bebouwingstypologieën aangegeven. Per gebied zijn in de nota een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Naast de gebieden zijn op de gebiedenkaart gebieden met een ontwikkelingskader aangegeven. Dit zijn de gebieden waar een beeldkwaliteitsplan geldt.
 
Planspecifiek
Op de niveaukaart is aangegeven dat voor het plangebied deels een 'gewoon' en deels 'soepel' welstandsniveau geldt. De welstandsnota bevat voor gebieden met een 'gewoon' welstandsniveau een set criteria, die stuurt op inpassing van bouwplannen zonder de kwaliteit van het gebied uit het oog te verliezen. De woordkeuze en bandbreedte van de criteria bieden ten opzichte van het bijzondere niveau meer mogelijkheden om tot een eigen invulling te komen. In gebieden met een soepel niveau mogen bouwplannen in principe geen afbreuk doen aan de basiskwaliteit van de openbare ruimte en de buurt of het terrein. In deze gebieden gaat de aandacht met name uit naar de overgangen met andere gebieden, zoals het landschap.
 
Voor het 'landelijk gebied', waar de planlocatie gelet op de huidige inrichting niet toe behoort, is het uitgangspunt dat bouwplannen geen afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. In verband hiermee wordt verwacht dat er in ieder geval aandacht geschonken wordt aan de hoofdoriëntatie van de bebouwing en de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren. Op 'bedrijventerreinen' zijn verbouwplannen aan bedrijven en bedrijfswoningen welstandsvrij, met uitzondering van reclame. Dit geldt echter niet voor verbouwplannen die duidelijk zichtbaar zijn vanuit het openbaar gebied aan de gebiedsranden en langs provinciale wegen, zoals met onderhavige ontwikkeling.
 
Het ontwerp is in augustus 2023 behandeld door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK). De adviezen van de CRK zijn in het definitief ontwerp en de tekeningen behorende bij de aanvraag omgevingsvergunning verwerkt.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
In een ruimtelijke onderbouwing dient gemotiveerd te worden in hoeverre het plan milieutechnisch haalbaar is. Dit houdt in dat verschillende ruimtelijke en milieutechnische aspecten, zoals ecologie, archeologie, bodem, waterhuishouding, geluid, externe veiligheid, etc. onderzocht moeten worden. In dit hoofdstuk worden deze aspecten nader gemotiveerd.
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen; dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018 en ECLI:NL:RBOBR:2017:3537, 29 juni 2017) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject dienen verschillende zaken afgewogen te worden. Navolgende punten zijn argumenten om het project niet als stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken: 
  1. de beoogde bebouwing wordt gebouwd op gronden die reeds bebouwd en verhard zijn;
  2. de beoogde bebouwing krijgt een duurzamer karakter dan de bestaande bebouwing;
  3. het beoogde gebruik wijkt niet significant af van het bestaande gebruik.
Wanneer bovenstaande punten afgewogen worden, leidt dit tot de conclusie dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals beschreven in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desalniettemin zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, in dit hoofdstuk in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Om aan te tonen de kwaliteit van het bodem en het grondwater geschikt is voor het beoogde gebruik en voor de afgifte van de omgevingsvergunning is een historisch onderzoek uitgevoerd (Ingenieursbureau Land, d.d. 2 juni 2022, zie bijlage 1). Dit onderzoek is uitgevoerd voor het gehele cluster van overheidsdiensten aan de Veerweg.
 
Bodem en asbest
Uit de beschikbare voorinformatie blijkt dat verspreid over de onderzoeklocatie licht verhoogde gehalten kunnen worden verwacht voor de bodem en het grondwater. Omdat uit het vooronderzoek is gebleken dat er gedempte sloten en dammen aanwezig zijn binnen de onderzoekslocatie, is de onderzoekslocatie verdacht op de aanwezigheid van verhoogde gehalten van parameters uit het standaardpakket en asbest. Voor de overige gebieden is er geen reden om aan te nemen dat ter plaatse van het onderzoeksgebied sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Indien ongedefinieerd puin wordt aangetroffen, wordt aanbevolen een verkennend asbestonderzoek uit te voeren.
 
Ten aanzien van de verhoogde arseenconcentraties die in het verleden zijn aangetroffen is geen vervolgonderzoek nodig, gelet op de matig verhoogde waarden. Daarnaast komt arseen van nature voor in de bodem en worden in de regio Midden-Holland vaker verhoogde gehalten aangetroffen. Er wordt aanbevolen de sterk met PAK en minerale olie verontreinigde grond ter plaatse van de zuidwesthoek van het huidige opslagdepot op PFAS te analyseren voor de eventuele afvoer van de grond.
 
Asfalt en fundatie
Het asfalt op de locatie is aangelegd voor 1995 en kan teerhoudende lagen bevatten. De fundatie is mogelijk puinhoudend en daarmee asbestverdacht.
 
Waterbodem
De watergangen binnen het onderzoeksgebied zijn allemaal ‘lintvormige watergangen’ in onderhoud bij de aangrenzende eigenaren. De afvoersituatie is in zuidelijke richting en vervolgens in zuidwestelijke richting. De kwaliteit van het water en de baggerspecie uit de bermsloten (voor afwatering van de wegen) en watergangen tussen de weilanden is onbekend. Ter plaatse van de watergang nabij het plangebied wordt aanbevolen een normale onderzoeksinspanning (LN) te hanteren vanwege de ligging nabij bebouwing/bedrijvigheid.
 
Verkennend bodem- asbest- en verhardingsonderzoek
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van het historisch onderzoek is een verkennend bodem- asbest- en verhardingsonderzoek uitgevoerd (Ingenieursbureau Land, d.d. 13 september 2022, zie bijlage 2). Hieruit blijkt het volgende:
  • Asfalt. Het vrijkomend asfalt (31 ton) ter plaatse van de oprit bij de zoutopslag dient als teervrij te worden beschouwd.
  • Fundatieonderzoek. De fundatielaag onder het asfalt, bestaande uit menggranulaat en lavalith, ter plaats van de inrit bij de zoutopslag is onverdacht voor het voorkomen van asbest. De verdere chemische en fysische eigenschappen en herbruikbaarheid van het materiaal is niet onderzocht.
  • Algemene bodemkwaliteit.
    • In de bovengrond is PFAS aangetoond. Het betreft onder andere PFOS (som) en PFOA (som). De aangetoonde gehaltes liggen onder de grens voor ‘Wonen of industrie’.
    • Voor de kleiige bovengrond, met bijmenging van puin, overschrijden de gehaltes van enkele zware metalen en PAK de achtergrondwaarde. De te verwachten bodemkwaliteitsklasse varieert van ‘klasse wonen’ tot ‘klasse industrie’.
    • In de zandige bovengrond, met bijmenging van puin, overschrijden de gehaltes van kwik en lood de achtergrondwaarde. De te verwachten bodemkwaliteitsklasse is van ‘klasse wonen’.
    • In de zandige bovengrond, met bijmenging van puin ter plaatse van de inrit van de zoutopslag, overschrijden de gehaltes van enkele zware metalen, PCB, minerale olie en PAK de achtergrondwaarde. De te verwachten bodemkwaliteitsklasse is van ‘klasse industrie’.
    • In het grondwater overschrijden de bariumconcentraties de streefwaarde. Er zijn geen aanwijzingen voor een antropogene bron voor de aanwezigheid van barium in het vooronderzoek aangetoond. Derhalve wordt verwacht dat deze een natuurlijke herkomst hebben.
    • In de bodem van de onderzoekslocatie is visueel en analytisch geen asbest aangetroffen.
  • Ter plaatse van de drie dammen.
    • In de sterk puinhoudende zandige bovengrond en in de veengrond onder de dam overschrijden de gehaltes van enkele zware metalen, minerale olie en PAK de achtergrondwaarde. De te verwachten bodemkwaliteitsklasse is ‘klasse industrie’.
    • In de kleigrond onder de dam overschrijden de gehaltes van kwik en lood de achtergrondwaarde. De te verwachten bodemkwaliteitsklasse is ‘klasse wonen’.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Indien er grond afkomstig van de locatie elders wordt toegepast, dient dit te gebeuren conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit en Handelingskader PFAS.
 
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er voor de beoogde ontwikkeling geen belemmeringen zijn vanuit het aspect bodem.
 
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe centrale locatie voor de huisvesting van de buitendienst gerealiseerd. Of een ontwikkeling een project van 'niet in betekenende mate' is kan berekend worden met behulp van de NIBM-tool. Vanwege de verwachte afname aan voertuigbewegingen als gevolg van de beoogde ontwikkeling (zie subparagraaf 4.10.1) draagt deze 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 16,0 μg/m³, 8,7 μg/m³ en 14,9 μg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling betreft de nieuwe huisvestingslocatie voor de buitendienst. De nieuwe huisvesting voor de buitendienst is geen geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Derhalve is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek voor de beoogde ontwikkeling niet benodigd.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient beschouwd te worden of sprake is van een goed werkklimaat.
Hiervoor is de Atlas Leefomgeving geraadpleegd. De beoogde gebouwen worden op minimaal 50 meter afstand van de Veerweg gerealiseerd. Op deze afstand is de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer ten hoogste 57 dB. Omdat de geluidbelasting op de gevels minder dan 60 dB is, bedraagt het binnenniveau bij een minimale geluidwering van 20 dB conform het Bouwbesluit voor een verblijfsgebied in een kantoor ten hoogste 40 dB. Daarmee is er sprake van een goed werkklimaat.
 
In het kader van het bedrijven en milieuzonering is gekeken naar het aspect geluid in relatie tot omliggende bedrijven. Dit komt aan bod in paragraaf 4.5.
 
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging in de nabijheid van scholen en andere maatschappelijke functies aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan Veerweg (N478), aan de rand van de kern Bergambacht. Gezien de ligging nabij milieubelastende activiteiten (overheidscluster) en woningen en direct aan de provinciale weg N478 kan de omgeving van het plangebied aangemerkt als een gemengd gebied. Daarmee kunnen de richtafstanden, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap worden verlaagd.
 
Milieubelastende activiteit
Met de beoogde ontwikkeling wordt het terrein heringericht als centrale locatie voor de buitendienst. Er worden onder andere een werkplaats, een werkcafé en een opslag gerealiseerd. Dit zijn milieubelastende activiteiten. Derhalve is in beeld gebracht of de milieubelastende activiteiten op een verantwoorde afstand van milieugevoelige bestemmingen plaats zullen vinden.
      
Uitgaande van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' behoort een gemeentewerf, waar de locatie voor de buitendienst toe gerekend kan worden, tot milieucategorie 3.1.  Omdat het plangebied is gelegen in gemengd gebied, kan de richtafstand met één afstandsstap worden verminderd. Derhalve geldt een richtafstand van 30 meter. De buitendienst bevindt zich niet direct nabij gevoelige bestemmingen. De dichtstbijzijnde gevoelige bestemmingen zijn de woningen gelegen aan de Hoektoren 2-80 en de Weergang 1-20. De afstand van het plangebied tot aan deze woningen is ruim 65 meter. De nieuwe  buitendienstlocatie vormt geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige bestemmingen in de omgeving.
 
Milieugevoelige activiteit
Met de beoogde ontwikkeling wordt geen geluidgevoelige bestemming mogelijk gemaakt. De ontwikkeling betreft, vanuit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' bezien, geen gevoelige activiteit.
   
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. 
 
Risicovolle inrichtingen
Ten noorden van het plangebied is een risicovolle inrichting gevestigd. Hier bevindt zich, op een afstand van ca. 180 meter, een LPG-tankstation. De beoogde huisvesting van de buitendienst bevindt zich buiten het invloedsgebied van 150 meter van het tankstation. De planlocatie ligt tevens buiten de 160 meter effectafstand (explosieaandachtsgebied onder de Omgevingswet). Derhalve vormt de inrichting geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
Buisleidingen
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen liggen.
 
Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Uit raadpleging van de risicokaart blijkt het plangebied om meer dan 200 meter afstand van de N210 ligt. Het plaatsgebonden risico van deze transportroute vormt geen belemmering. Ook een verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven. Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. Het plangebied is niet gelegen in nabijheid van andere transportroutes van gevaarlijke stoffen.
 
Over de N207 en de N478 wordt geen (significant) vervoer van gevaarlijke stoffen verwacht. Deze wegen worden daarom niet nader beschouwd.
    
Advies veiligheidsregio
Door de Veiligheidsregio Hollands Midden is een adviesrapport uitgebracht, om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen en het optreden van de hulpdiensten te verbeteren (d.d. 23 januari 2023, kenmerk: D2023-01-002505, zie bijlage 3). Op basis van de ingediende bestanden kunnen zijn concluderen dat er ten aanzien van de fysieke veiligheid geen aandachtspunten zijn.
 
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.7.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.7.2 Beleid Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is verantwoordelijk voor het waterbeheer in het gebied tussen Zoetermeer, Gouda, Schoonhoven en Rotterdam. Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In het Waterbeheerprogramma worden de ambities van het hoogheemraadschap voor de komende jaren weergegeven. Met het waterbeheerprogramma worden allereerst veel van de taken van het waterschap op dezelfde wijze voortgezet. Het waterschap gaat zich de komende jaren richten op de doelen waarvoor waterschappen zijn opgericht:
  • het voorkomen en waar mogelijk beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
  • het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen;
  • het zuiveren van afvalwater. 
Het waterbeheer staat daarnaast voor een grote veranderopgave als gevolg van tal van grote ontwikkelingen. Om te kunnen blijven werken aan ‘droge voeten en schoon water’, moet het hoogheemraadschap zich nog nadrukkelijker en soms met nog meer inzet richten op deze ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap gaat aan de hand van drie thema's voor de toekomst aan de slag met deze veranderopgave:
  • een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat in 2027;
  • een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen in 2027;
  • water en waterschap als onderdeel van de samenleving in 2027. 
Keur en Beleidsregels
Op grond van de Waterwet is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden;
Maar ook aan:
  • onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
4.7.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek 
 
Watercompensatie
In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als provinciaal steunpunt voor gladheidsbestrijding, als vrachtwagenparkeerterrein en als milieustraat. Een groot van het plangebied is daarmee verhard. Voor de beoogde ontwikkeling is een verhardingsbalans opgesteld (Buro SRO, d.d. 15 december 2022, zie bijlage 4). Met de beoogde ontwikkeling is sprake van een toename in verharding en wordt er water gedempt. In totaal is er sprake van een toename van 1.847 m² aan verharding. Van de toename in verharding dient 5% gecompenseerd te worden. Er wordt 987 m² aan water gedempt. Vanwege de verhardingstoename en het dempen van watergangen dient 1.847 * 0,05 + 987 = 1.079 m² aan nieuw water aangelegd te worden. Met de beoogde ontwikkeling wordt 654 m² aan nieuw water aangelegd. Dit betekent dat er nog 425 m² gecompenseerd dient te worden.
 
Bij de beoogde ontwikkeling van het nieuwe gemeentehuis, ten noordwesten van het plangebied, is sprake van een overschot van 266 m² aan watercompensatie. Derhalve dient nog 159 m² aan watercompensatie elders in de gemeente gecompenseerd te worden. Deze 159 m² zal worden gecompenseerd met te graven water in het aan te leggen natuurgebied, direct ten westen van de beoogde ontwikkeling.
            
Waterkeringen en watergangen
Uit het raadplegen van de legger van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard blijkt er binnen en in de directe omgeving van de planlocatie geen regionale en/of primaire waterkeringen aanwezig zijn. Tevens bevindt zich binnen het plangebied of nabij het plangebied geen hoofdwatergang. Wel is er een watergang in het plangebied aanwezig. Een deel van deze watergang wordt met de beoogde ontwikkeling gedempt.
 
Riolering en afkoppeling
De nieuwe gebouwen worden voor de afvoer van afvalwater aangesloten op het gemeentelijk rioolsysteem. Het hemelwater wordt gescheiden afgevoerd en geïnfiltreerd in de bodem en/of afgevoerd naar de naastgelegen sloten. Hierbij worden geen uitlogende materialen gebruikt.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Met het beoogde initiatief wordt de nieuwe huisvesting van de buitendienst gerealiseerd. De werkzaamheden hebben mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna, beschermde natuurgebieden en/of beschermde houtopstanden. Derhalve is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (Blom Ecologie, d.d. 25 maart 2022, revisie d.d. 29 maart 2023, zie bijlage 5).
 
Soortenbescherming
Uit de quickscan flora en fauna volgt dat er aanvullend onderzoek uitgevoerd dient te worden naar vleermuizen, heikikkers en grote modderkruipers. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart - 15 juli). 
 
Er is een aanvullend onderzoek naar vleermuizen, amfibieën en vissen uitgevoerd (Blom Ecologie, d.d. 29 juni 2023, zie bijlage 6). Uit dit aanvullend onderzoek volgt dat de bomenrij ten (noord)westen van de beoogde huisvesting van de buitendienst, buiten  de projectlocatie van deze huisvesting, deels functioneert als essentiële vliegroute voor vleermuizen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis). Deze bomenrij wordt bij de beoogde ingreep weggenomen. De beoogde ingreep leidt tot overtreding van een verbodsbepaling van de artikel 3.5, lid 2 (verstoren vleermuizen) en lid 4 (wegnemen van essentiële vliegroute) van de Wet natuurbescherming Er dient ten aanzien van vleermuizen een ontheffing van de Wet natuurbescherming verkregen te zijn alvorens de bomenrij verwijderd kan worden.
 
Tijdens het aanvullend onderzoek zijn geen individuen aangetroffen van de heikikker of grote modderkruiper. Tevens is in de watergangen geen eDNA van de heikikker of grote modderkruiper aangetoond. Uit de resultaten van het aanvullend onderzoek blijkt dat de watergangen op de planlocatie geen functie heeft voor de heikikker en de grote modderkruiper. Het dempen van de watergangen zal derhalve niet leiden tot negatieve effecten op de soorten. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is daardoor niet noodzakelijk.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of provinciaal aangewezen beschermde gebieden. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie dienen de effecten van stikstofemissie inzichtelijk gemaakt te worden.
 
Stikstofberekening
Om aan te tonen wat de mogelijke effecten van het voorgenomen plan op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden zijn, is er een onderzoek naar stikstofdepositie voor de aanlegfase en de gebruiksfase middels AERIUS Calculator uitgevoerd zowel voor de aanlegfase als de gebruiksfase (Langelaar Milieuadvies. d.d. 10 december 2023, zie bijlage 7). Uit de rekenresultaten met AERIUS Calculator blijkt dat ten gevolge van het onderhavige project in de aanlegfase de depositietoename op stikstofgevoelige habitats of leefgebieden in Natura 2000-gebieden nergens hoger is dan 0,00 mol/ha/jr. Ook in de gebruiksfase geldt dat uit de rekenresultaten blijkt dat ten gevolge van het onderhavige project de depositietoename op stikstofgevoelige habitats of leefgebieden in Natura 2000-gebieden nergens hoger is dan 0,00 mol/ha/jr.      
 
Houtopstanden
In het plangebied zijn houtopstanden aanwezig. Voor deze houtopstanden geldt bij kap geen meldingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie
Met het oog op de Wet natuurbescherming zijn er voor de beoogde ontwikkeling geen belemmeringen.
 
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
  
Planspecifiek
De gemeente Krimpenerwaard heeft een archeologische beleidskaart voor haar grondgebied op laten stellen. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de Atlas Archeologie van de Omgevingsdienst Midden-Holland.
              
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart (plangebied globaal zwart omkaderd)
 
Uit bovenstaande kaart is te zien dat het plangebied tot de categorieën 2, 4 en 5 behoort. Voor het plangebied binnen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4' geldt een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen dieper dan 0,3 meter -Mv en groter dan respectievelijk 50 m² en 1.000 m². Voor het plangebied binnen 'Waarde - Archeologie 5' geldt een onderzoeksplicht voor plangebieden gelijk aan of groter dan 2.500 m² en dieper dan 1,5 meter onder het maaiveld. De voorliggende ontwikkeling bevat mogelijk bodemingrepen waar deze vrijstellingsgrenzen worden overschrijden.
 
Voor de planlocatie en de omgeving is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Omgevingsdienst Midden-Holland, d.d. 30 mei 2022, zie bijlage 8). In het verleden zijn binnen en direct rondom het plangebied acht archeologische onderzoeken uitgevoerd. Er is één behoudenswaardige vindplaats ontdekt in het plangebied, die het middendeel van de planlocatie voor de huisvesting van de buitendienst betreft. Op een hoge smalle oost-west georiënteerde rug, een uitloper van een grote rivierduin, zijn onder andere resten van vuursteen, verbrand en onverbrand bot en houtskool aangetroffen. Er is slechts sprake van een dunne vondststrooiing en niet van een duidelijke vondst- of afvallaag.
 
De onderstaande afbeelding toont de zone waar een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt.
 
Zone hoge verwachtingswaarde (bron: Omgevingsdienst Midden-Holland)
 
Binnen het plangebied worden uitsluitend ter hoogte van de vindplaats archeologische resten verwacht. Hier zal de oost-westgeoriënteerde zandrug waarschijnlijk doorlopen. Bij graafwerkzaamheden dieper dan 2 meter -mv en heiwerkzaamheden ter hoogte van de vindplaats is archeologisch vervolgonderzoek nodig om de eventuele archeologische resten veilig te stellen. In het geval van heien bestaat het archeologisch onderzoek uit het mechanisch voorboren van de heipalen. De verkregen boorkernen worden geanalyseerd. Bij sloopwerkzaamheden mogen heipalen niet uit de grond getrokken worden. Deze moeten worden afgeknipt.
 
De werkzaamheden worden uitgevoerd volgens de bovenstaande aanbevelingen. De heipalen die toegepast worden zullen voorgeboord worden.
 
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling, mits archeologisch onderzoek plaatsvindt wanneer dieper dan 2 meter gegraven wordt of geheid wordt volgens de bovenstaande voorwaarden.
 
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.  
 
Planspecifiek
 
Bestaande situatie
Het bestaande afvalbrengstation maakt plaats voor de huisvesting van de buitendienst. De gemeente Krimpenerwaard heeft een overzicht van het afvalbrengstation aangeleverd met het aantal bezoekers per maand in 2021. De drukste maand betrof augustus met 3.555 bezoekers. In januari lag dit iets hoger (3.675 bezoekers), maar vanwege een nieuw reserveringssysteem vanaf 1 februari is deze maand niet representatief. Uitgaande van een evenredige verdeling over de dagen dat het afvalbrengstation open was in augustus is sprake van een gemiddelde aantal bezoekers van 137 mvt/etmaal. Aangenomen wordt dat de zaterdag de meest drukke dag is. Voor wat betreft het gemiddeld aantal bezoekers op weekdagen kan daarom uitgegaan worden van circa 100 mvt/etmaal. Dit levert 200 voertuigbewegingen per etmaal op.
 
Toekomstige situatie
Er is berekend dat in de toekomstige situatie uitgegaan kan worden van maximaal 168 voertuigbewegingen per etmaal. Dit aantal bestaat uit 120 voertuigbewegingen door bedrijfswagens, 40 voertuigbewegingen door woonwerkverkeer en 8 voertuigbewegingen door bevoorrading. Deze voertuigen vallen volledig in de categorie ‘licht verkeer’. Het verkeer wordt ontsloten via drie ontsluitingen, waarvan één via het bestaande wegennetwerk (Veerweg) en twee via het terrein van het nieuwe gemeentehuis.
 
Conclusie
De ontwikkeling zorgt voor een lichte afname van het aantal voertuigbewegingen ten opzichte van de huidige functie (afvalbrengstation). Daarmee wordt ervan uitgegaan dat het huidige verkeersnetwerk in staat is om de verkeersgeneratie te verwerken.
 
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' (vastgesteld op 29 januari 2019). Hierin wordt verwezen naar de gemiddelde parkeernormen van het CROW en dient op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voorzien te worden.
 
Planspecifiek
CROW-publicatie 381 bevat geen parkeerkencijfers die vergelijkbaar zijn met de beoogde huisvesting voor de buitendienst. De parkeerbehoefte van de beoogde huisvesting voor de buitendienst bestaat uit de volgende componenten:
  • Bedrijfswagens: er worden 30 bedrijfswagens gestationeerd op het terrein.
  • Werknemers: er zijn 40 medewerkers op de locatie werkzaam. Ervan uitgaande dat 50% met de auto reist, bedraagt de parkeerbehoefte van werknemers (woonwerkverkeer) 20 parkeerplaatsen.
  • Overig: voor de bevoorrading worden 8 voertuigbewegingen per etmaal verwacht.
Er worden 69 parkeerplaatsen aangelegd. Gelet op het bovenstaande is dit (ruim) voldoende om in de parkeerbehoefte te voorzien.
 
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Onder andere naar aanleiding van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2°en 3° van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning. In principe dient bij deze vergunningverlening tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. De vaststelling van zo’n plan kan achterwege blijven indien:  
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, Wro niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling wordt op initiatief van de gemeente Krimpenerwaard gerealiseerd. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de gemeente. De raad van de gemeente Krimpenerwaard heeft op 21 december 2021 besloten om te komen tot een nieuw gemeentehuis en de nieuwe centrale locatie voor de huisvesting van de buitendienst en heeft daarbij ook de financiële kaders vastgesteld waarbinnen deze ontwikkeling tot stand dient te komen. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
 
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
 
Participatie
Op 13 juni 2022 heeft er een bewonersbijeenkomst plaatsgevonden in Zalencentrum De Waard in Bergambacht. Tijdens deze avond is een presentatie gegeven en zijn de plannen voor het nieuwe gemeentehuis en de nieuwe huisvesting van de buitendienst gepresenteerd. Het verslag van de bijeenkomst is als bijlage bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing gevoegd (gemeente Krimpenerwaard, zie bijlage 9).
 
Op 17 oktober 2022 heeft een tweede informatieavond plaatsgevonden in Zalencentrum De Waard in Bergambacht. Op deze avond is het voorontwerp bestemmingsplan voor het nieuwe gemeentehuis toegelicht. Daarnaast is een aantal onderwerpen waar op de eerste bijeenkomst aandacht voor werd gevraagd naar uitgelicht. De vragen die tijdens de informatieavond zijn gesteld zijn en de antwoorden daarop zijn als bijlage bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing gevoegd (gemeente Krimpenerwaard, zie bijlage 10).
 
Op 6 februari 2023, tijdens de periode van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan voor het nieuwe gemeentehuis, heeft een derde informatieavond plaatsgevonden in de vorm van een inloopbijeenkomst. Op deze avond is het ontwerp bestemmingsplan toegelicht. Daarnaast is een aantal onderwerpen die op de tweede bijeenkomst aan bod kwam nader toegelicht. Er is uitgelegd dat de bewoners over de uitwerking en planvorming van de maatregelen op de hoogte worden gehouden. De veelgestelde vragen tijdens deze avond met een gemeentelijke reactie zijn opgenomen in de bijlage bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing (gemeente Krimpenerwaard, zie bijlage 11).