direct naar inhoud van Regels
Plan: Lekdijk-West 113, Bergambacht
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP2302BG065-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Lekdijk-West 113, Bergambacht met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP2302BG065-ON01 van de gemeente Krimpenerwaard.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aan- en uitbouw

Een gebouw dat aan het hoofdgebouw is aangebouwd, en daarmee in directe verbinding staat en welk gebouw door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtererf

Erf aan de achter- en zijkant op meer dan 1 meter van de voorgevel van het hoofdgebouw.

1.7 agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, welke een wezenlijke bijdrage levert aan de inkomensvorming; met betrekking tot deze regels worden onder het begrip agrarisch bedrijf niet begrepen agrarische hulp- of nevenbedrijven en landelijke bedrijven.

1.8 agrarisch gebruik

het gebruik van gronden voor het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.9 aquatische landbouw

Het telen van gewassen bij hoge grondwaterstanden of op oppervlaktewater, zoals cranberry, lisdodde, wilg, riet, wilde rijst, kroosvaren, veenmos en dergelijke.

1.10 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarden in verband met (de kennis en de studie van) de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.11 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage

De bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van het bouwvlak.

1.13 Bed & Breakfast

Het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.14 bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelsbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieu planologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.15 beroepsmatige activiteiten aan huis

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen terrein dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.16 bedrijfswoning/dienstwoning

Een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor een huishouding waarvan huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.

1.17 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.18 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, met uitzondering van bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • b. bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.19 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bevoegd gezag

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.22 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.23 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.24 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.25 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.26 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.

1.27 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.28 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.29 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.30 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.31 Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Krimpenerwaard of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen commissie van deskundigen op het gebied van cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit.

1.32 compost

Product zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder f, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

1.33 cultuurhistorische waarden

Belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing.

1.34 dagrecreatie

Recreatief verblijf ter ontspanning en vermaak, waarbij overnachting niet is toegestaan.

1.35 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.36 dierlijke meststoffen

Uitwerpselen zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder c, van de Meststoffenwet.

1.37 drijfmest

Meststoffen zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder w, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

1.38 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.39 extensief agrarisch medegebruik

Een agrarisch gebruik van gronden door grondgebonden graasdierbedrijven of hobbyboeren die graasdieren houden, dat ten dienste staat van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden van het veenweidelandschap in de vorm van een natuurgebied, met uitsluitend de natuurbeheertypen en landschapsbeheertypen zoals genoemd in artikel 4.1.

1.40 extensief recreatief medegebruik

Extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels, banken en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte en geen onevenredige afbreuk doet aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden van het veenweidelandschap.

1.41 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 gebruiksgerichte paardenhouderij

Paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het trainen van paarden en de in- en verkoop van paarden, niet zijnde een manege.

1.43 gewasbeschermingsmiddel

Gewasbeschermingsmiddel zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

1.44 graasdierbedrijf

Een agrarisch bedrijf dat afhankelijk is van grasland vanwege het beweiden van dieren zoals rundvee, schapen, geiten of grasverkoop.

1.45 graasdieren

Runderen, uitgezonderd andere vleeskalveren dan rosékalveren, schapen, geiten, paarden, ezels, Midden-Europese edelherten, damherten en waterbuffels.

1.46 grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden agrarische bedrijven hebben een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

1.47 hobbyboer

Persoon die niet bedrijfsmatig op kleine schaal graasdieren houdt.

1.48 hoofdgebouw

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.49 huishouden

Een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

Inrichtingsplan Krimpenerwaard:

1.50 Inrichtingsplan Krimpenerwaard

Het 'Inrichtingsplan Krimpenerwaard' d.d. 5 maart 2019 zoals opgenomen in Bijlage 5 bij de regels.

1.51 intensieve veehouderij

Bedrijfsactiviteiten gericht op het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel.

1.52 kalkmeststoffen

Meststoffen zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder m, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

1.53 karakteristieke landschapselementen

Elementen die, tezamen met het verkavelingspatroon, de structuur en het aanzien van het landschap bepalen en het landschap kenmerken, zoals eendenkooien, pest- en geriefbosjes, poelen, kleine historische wateren, knotbomen, singels en houtwallen, natuurvriendelijke oevers, blokboezems, moerasjes, kaden, veenputten en dergelijke.

1.54 landschappelijke waarden

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.55 landschapsbeheertype

Een bepaald type landschapselement, zoals beschreven in Bijlage 3 bij de regels.

1.56 meststoffen

Stoffen zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder d, van de Meststoffenwet.

1.57 natuurbeheertype

Een bepaald type natuur, zoals beschreven in Bijlage 2 bij de regels.

1.58 natuurwaarden

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige, waterhuishoudkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.59 nevenactiviteit

Activiteit die uitsluitend uitgeoefend kan worden naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en wat betreft vloeroppervlak en inkomensvorming ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.

1.60 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: intensieve veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouw gebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenkwekerijen, viskwekerijen en wormenkwekerijen. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven hebben een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt.

1.61 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.62 onderkomen

Een voor verblijf geschikt, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, kampeermiddel en soortgelijk verblijfsmiddel, voor zover deze niet als bouwwerk is aan te merken.

1.63 ondersteunende teelt

Het gebruik van de gronden ten behoeve van de productie van ruwvoedergewassen.

1.64 peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
1.65 permanente bewoning

Gebruik aan woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA), waaronder wordt verstaan:

  • het gebruik van het woonadres als hoofdverblijf, dat wil zeggen dat het adres het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van de bewoner;
  • het in de periode van 180 dagen ten minste de helft van die tijd ter plaatse nachtverblijf houdt, terwijl betrokken niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt.
1.66 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.67 pleksgewijze toepassing

Toepassing van gewasbeschermingsmiddelen zoals bedoeld in de Definitielijst Termen Wettelijke gebruiksvoorschriften van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

1.68 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen.

1.69 ruwvoedergewassen

Gewassen, zoals olifantengras, mais, voederbieten, luzerne, die in de volle grond worden geteeld en waarvan de opbrengst is bestemd als voer voor landbouwhuisdieren, niet zijnde weidegras.

1.70 reëel agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf dat, gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting past bij ten minste een halve arbeidskracht.

1.71 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  • b. een seksbioscoop of sekstheater;
  • c. een seksautomatenhal;
  • d. een seksclub of parenclub;

al dan niet in combinatie met elkaar; een escortbedrijf wordt niet onder seksinrichting verstaan.

1.72 slootbeheertype

Een bepaald type waternatuur, zoals beschreven in Bijlage 4 bij de regels.

1.73 storingssoorten

Soorten planten die als ongewenst worden aangemerkt, doch uitsluitend de soorten Akkerdistel (Cirsium arvense), Jakobskruiskruid (Jacobaea vulgaris) en Ridderzuring (Rumex obtusifolius).

1.74 theetuin/theeschenkerij

Activiteiten gericht op recreatie waar tussen zonsopgang en zonsondergang alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren zoals gebak, broodjes, hapjes en snacks aan de bezoekers en passerende recreanten worden verstrekt.

1.75 trekkershut

Een eenvoudige accommodatie voor kortdurend recreatief nachtverblijf, die is voorzien van een basisinrichting om te overnachten en te koken.

1.76 voldoende parkeergelegenheid

Parkeergelegenheid voor auto's, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de gemiddelde parkeerkencijfers van CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger(s), dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.

1.77 voorgevel

De naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.78 voorgevellijn

Denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een gebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

1.79 waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, gemalen en inlaten.

1.80 wonen

Het houden van een verblijf of het gehuisvest zijn in een woning.

1.81 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.82 wooneenheid

Eenheid in de vorm van een woning.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

De afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens.

2.2 de bebouwde oppervlakte

Van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld.

2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte

wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten worden opgeteld.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de bouwhoogte van een poldermolen

Vanaf het peil tot aan de uiterste punt van de wiek in de hoogste stand.

2.6 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 de verkoopvloeroppervlakte

wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn worden opgeteld; kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen.

2.11 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, bestemmings- en aanduidingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch aanverwant gebruik, zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. één bedrijfswoning per bouwvlak;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden van het veenweidelandschap, waaronder begrepen openheid en het verkavelingspatroon;
  • d. karakteristieke landschapselementen;
  • e. watergangen en andere waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers, dammen en bruggen;
  • f. (extensief) recreatief medegebruik;

bij deze bestemming behorende:

  • g. tuinen, erven en parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak;
  • h. voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, perceelsontsluitingen, (ontsluitings)wegen en paden.
3.1.2 Voormalig agrarisch bedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch met waarden - voormalig agrarisch bedrijf' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden bestemd voor wonen uitsluitend ter plaatse van de toegestane bedrijfswoning al dan niet in combinatie met een niet volwaardig agrarisch bedrijf alsmede voor de functies als bedoeld in lid 3.1.3.

3.1.3 Trekkershut

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch met waarden - trekkershut' zijn recreatieverblijven (trekkershutjes) met de daarbij behorende voorzieningen toegestaan, met dien verstande dat uitsluitend recreatief nachtverblijf is toegestaan.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende bouwregels:

3.2.1 Algemeen
  • a. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Agrarisch met waarden- voormalig agrarisch bedrijf" mag de bestaande oppervlakte aan bedrijfsbebouwing met niet meer dan maximaal 410 m² bedragen;
  • c. aanpassingen in en aan bestaande gebouwen binnen het bouwvlak zijn toegestaan ten behoeve van het geschikt maken van de bebouwing voor (agrarische) nevenactiviteiten;
  • d. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Agrarisch met waarden - voormalig agrarisch bedrijf" mag de bestaande oppervlakte aan bebouwing met maximaal 10% worden uitgebreid.
3.2.2 Agrarische bedrijfsgebouwen
  • a. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Agrarisch met waarden - voormalig agrarisch bedrijf" mag de oppervlakte aan (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen niet meer dan 410 m² bedragen;
  • c. aanpassingen in en aan bestaande gebouwen binnen het bouwvlak zijn toegestaan ten behoeve van het geschikt maken van de bebouwing voor een nevenactiviteit;
  • a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • c. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • d. bedrijfsgebouwen in de vorm van kassen zijn niet toegestaan.
3.2.3 Bedrijfswoningen
  • a. De inhoud van een bedrijfswoning, exclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer dan 700 m³ bedragen, met dien verstande dat indien de inhoud van de bestaande woning meer bedraagt, de bestaande inhoud als maximum geldt;
  • b. in geval van herbouw van een bedrijfswoning mag de voorgevel van de nieuwe bedrijfswoning niet dichter naar de weg worden gebouwd dan de voorgevel van de te slopen bedrijfswoning;
  • c. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 meter.
3.2.4 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen
  • a. Bij iedere bedrijfswoning zijn bijbehorende bouwwerken zoals aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan, waarbij:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m² mag bedragen;
    • 2. bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en overkappingen minimaal 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning zijn gelegen;
    • 3. de goothoogte van aanbouwen en uitbouwen niet meer bedraagt dan 0,25 meter boven de eerste verdiepingsvloer van de bedrijfswoning, met een maximum van 4 meter;
    • 4. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 3 meter;
    • 5. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 meter;.
    • 6. de afstand tot het hoofdgebouw maximaal 20 meter bedraagt;
    • 7. dakkapellen en dakopbouwen niet zijn toegestaan;
  • b. voor zover de bestaande oppervlakte van de onder a bedoelde bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en overkappingen meer bedraagt dan 100 m², geldt de bestaande oppervlakte als maximum en geldt bij (gedeeltelijke) sloop en herbouw dat een oppervlakte van maximaal 100 m² plus 50% van de bestaande oppervlakte boven de 100 m² is toegestaan;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a sub 2, mogen aanbouwen voor de voorgevel van de bedrijfswoning, waaronder begrepen erkers en ingangspartijen, worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van de bedrijfswoning;
    • 2. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 meter, gerekend vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning;
    • 3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 5 m²;
    • 4. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning tot een maximum van 3 meter.
3.2.5 Trekkershut

In afwijking van het bepaalde in 3.2.1 sub a zijn trekkershutten met de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch met waarden - trekkershut' binnen en buiten het bouwvlak toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal trekkershutten mag niet meer dan 5 bedragen;
  • b. de oppervlakte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 40 m²;
  • c. de inhoud van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 120 m³;
  • d. de afstand tussen trekkershutten is minimaal 15 meter, met dien verstande dat een bouwwerk:
    • 1. ten minste 5 m, gemeten vanuit de boveninsteek van het talud, uit de randen van de watergang wordt gesitueerd;
    • 2. ten minste 10 m, gemeten vanaf de bestemming 'Natuur - Extensief agrarisch medegebruik' wordt gesitueerd;
  • e. de goothoogte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • f. de bouwhoogte van trekkershut mag niet meer bedragen dan 6 meter.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende bouwregels:
    • 1. de bouwhoogte van een hek rondom een paardenbak mag niet meer bedragen dan 1,50 meter;
    • 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor de voorgevellijn van de bedrijfswoning niet meer bedragen dan 1 meter;
    • 3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning niet meer bedragen dan 2 meter;
    • 4. erf- en terreinafscheidingen dienen open en transparant te worden uitgevoerd;
    • 5. zwembaden en tennisbanen zijn uitsluitend bij bedrijfswoningen toegestaan, met dien verstande dat:
      • zwembaden en tennisbanen uitsluitend achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning mogen worden gebouwd;
      • bij zwembaden en tennisbanen geen verlichting is toegestaan;
      • de bouwhoogte van zwembaden niet meer mag bedragen dan 0,35 meter;
      • de oppervlakte van zwembaden niet meer mag bedragen dan 100 m²;
      • de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
    • 6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • b. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
    • 2. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 5 m², met dien verstande dat deze oppervlakte niet geldt voor bruggen;
    • 3. erf- en terreinafscheidingen dienen open en transparant te worden uitgevoerd.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Paardenbak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.6 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak voor een hobbymatige paardenhouderij bij een bedrijfswoning onder de voorwaarden dat:

  • a. maximaal 1 paardenbak per bedrijfswoning is toegestaan;
  • b. de paardenbak als volgt wordt gesitueerd:
    • 1. achter bestaande bebouwing;
    • 2. tenminste 20 meter uit de rand van de weg;
    • 3. tenminste 1,5 meter uit de slootranden;
    • 4. maximaal 50 meter achter de bestaande bebouwing;
    • 5. minimaal 30 meter van woningen van derden;
  • c. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 meter;
  • d. de bouwhoogte van een hek rondom een paardenbak niet meer bedraagt dan 1,50 meter;
  • e. de paardenbak wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal;
  • f. er geen verlichting wordt gerealiseerd bij de paardenbak;
  • g. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden en woonkwaliteit van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
  • h. er bij een paardenbak die buiten het bouwvlak wordt gesitueerd geen opslag van goederen en aanverwante artikelen plaatsvindt.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

3.4.1 Aantal agrarische bedrijven

Per bouwvlak mag ten hoogste één voormalig agrarisch bedrijf worden gevestigd.

3.4.2 Eén bouwlaag

Binnen gebouwen mag ten hoogste één bouwlaag gebruikt worden voor het houden van dieren.

3.4.3 Buitenopslag

Buitenopslag is buiten het bouwvlak niet toegestaan, met uitzondering van bestaande buitenopslag.

3.4.4 Afsluiten mechanische ventilatie

De gronden mogen uitsluitend worden gebruikt voor nieuwe woningen/ kantoren indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de woning/ kantoor door bewoners/gebruikers kunnen worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Tijdelijke baggerdepots

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.4.3 ten behoeve van het gebruik van gronden voor het tijdelijk opslaan van bagger in de vorm van baggerdepots (weilanddepots) ter uitvoering van normale onderhoudswerkzaamheden aan watergangen.

3.5.2 Nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en de volgende nevenactiviteiten toestaan:

  • a. kampeerboerderij;
  • b. overige dagrecreatie, zoals bezoektuinen, tentoonstellingsruimte;
  • c. overige ambachtelijke bedrijven, voor zover deze vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in Bijlage 1;
  • d. detailhandel in zelfgemaakte, bewerkte, gekweekte of geteelde producten en detailhandel in agrarische streekproducten, alsmede detailhandel in antiek en curiosa;
  • e. kleinschalige camping met een standplaats voor ten hoogste 20 kampeermiddelen in de periode van 15 maart t/m 31 oktober, met de daarbij behorende voorzieningen, mits:
    • 1. de standplaats zich binnen een bouwvlak of direct aansluitend buiten het bouwvlak tot een afstand van 50 meter bevindt;
    • 2. de noodzakelijke sanitaire ruimten voor een kleinschalige camping zich uitsluitend in bestaande bebouwing binnen het bouwvlak bevinden;
    • 3. daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden van het veenweidelandschap;
    • 4. de omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
    • 5. door middel van een nachtregister wordt aangetoond dat er alleen sprake is van recreatief nachtverblijf en
    • 6. buiten de genoemde periode geen kampeermiddelen aanwezig zijn;
  • f. andere niet-agrarische activiteiten die naar aard en omvang gelijk te schakelen zijn aan de activiteiten genoemde onder a t/m e en beperkt worden tot de categorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in Bijlage 1 of categorie 3.1 indien de activiteit qua aard en schaal vergelijkbaar is met categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in Bijlage 1;

met dien verstande dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden in acht dienen te worden genomen:

  • 1. de nevenactiviteiten vinden plaats binnen het bouwvlak, tenzij anders aangegeven;
  • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de nevenactiviteiten per voormalig agrarisch bedrijf bedraagt niet meer dan 500 m² van de bestaande gebouwen binnen het bouwvlak voor a en b en 100 m² van de bestaande gebouwen binnen het bouwvlak voor d, met uitzondering van een kleinschalige camping;
  • 3. de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarische bedrijf mag, zolang van de afwijking gebruik wordt gemaakt, niet worden vergroot;
  • 4. de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
  • 5. in vergelijking met het agrarische gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  • 6. het parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
  • 7. er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de open lucht plaatsvinden;
  • 8. het andere gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties;
  • 9. het andere gebruik betreft geen detailhandel, met uitzondering van detailhandel zoals bedoeld in onder o, en andere zelfgemaakte, bewerkte, gekweekte of geteelde producten;
  • 10. per bouwperceel zijn maximaal 2 bedrijven toegestaan.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, waterpartijen en greppels, waaronder begrepen de aanleg van dammen, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • c. het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden;
  • d. het vellen of rooien van houtopstanden en houtgewassen;
  • e. het scheuren van grasland;
  • f. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, wandel- en fietspaden, parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
  • g. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
3.6.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 3.6.1 is niet van toepassing voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • b. op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend.
3.6.3 Voorwaarden van een omgevingsvergunning

Een vergunning als bedoeld in lid 3.6.1 kan slechts worden verleend indien door de uitvoering van het werk of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in lid 3.1 genoemde landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

3.6.4 Advies waterbeheerder

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijziging naar wonen en bouw extra woning

Burgemeester en wethouders kunnen, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden aangewezen als 'Agrarisch met waarden' geen agrarisch bedrijf meer kan worden gevestigd, de bestemming wijzigen in 'Wonen' en/of 'Agrarisch met waarden', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. voor de sloop van iedere 1.000 m² vrijkomende agrarische bebouwing kan een woning worden teruggebouwd, met een maximum van drie woningen per locatie;
  • b. de te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing als bedoeld onder a. mag zich op verschillende percelen in de gemeente Krimpenerwaard bevinden, mits op het hoofdperceel waar de compensatiewoning(en) worden gebouwd een oppervlakte van tenminste 600 m² wordt gesloopt en op de overige percelen telkens een oppervlakte van tenminste 250 m² wordt gesloopt;
  • c. de te bouwen woning(en) en bijbehorende aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voldoen aan het bepaalde in de bestemming 'Wonen' van de regels van het bestemmingsplan 'Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard' zoals door de gemeenteraad op 5 maart 2019 is vastgesteld;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c mag een grotere woning worden gebouwd tot een maximum van 1.000 m³, indien meer dan 1.000 m² aan bedrijfsbebouwing, zoals bedoeld onder a, wordt gesloopt waarbij geldt dat 0,65 m³ extra mag worden gebouwd per 1 m² gesloopte bebouwing;
  • e. de eventueel aanwezige bedrijfswoning wordt gewijzigd in een burgerwoning;
  • f. aan de hand van een inrichtingsplan dient de toegevoegde waarde voor de ruimtelijke kwaliteit te worden aangetoond, met name ten aanzien van de beeldkwaliteit, landschappelijke inpassing en situering in de weg- en lintstructuur;
  • g. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het gebied waar de woningen worden gebouwd;
  • h. uit (nader) onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan de eisen van de Wet geluidhinder;
  • i. ter plaatse van de te bouwen woningen is sprake van een goed woon- en leefklimaat;
  • j. de te slopen gebouwen zijn legaal opgericht vóór de peildatum 1 januari 2007;
  • k. de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet worden belemmerd;
  • l. de sloop van de bedrijfsbebouwing is voldoende gewaarborgd;
  • m. er is aangetoond dat de agrarische functie ter plaatse niet meer kan worden vervuld;
  • n. het deel van het perceel waarop de woning(en) met bijbehorende erven wordt/worden geprojecteerd, wordt aangewezen als 'Wonen' en de overige gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden', waarbij respectievelijk het bepaalde in artikel 13 van het bestemmingsplan 'Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard' zoals door de gemeenteraad op 5 maart 2019 is vastgesteld en artikel 3 van dit bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing is;
  • o. de omvang van het woonperceel moet passend zijn binnen de woonbestemming, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang van nabij gelegen oorspronkelijke woonpercelen.

Artikel 4 Natuur - Extensief agrarisch medegebruik

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Extensief agrarisch medegebruik' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden van het veenweidelandschap, waaronder begrepen openheid en het verkavelingspatroon, in de vorm van een natuurgebied met uitsluitend de volgende:
      • natuurbeheertypen zoals beschreven in Bijlage 2:
      • vochtig weidevogelgrasland (N13.01);
      • kruiden- en faunarijk grasland (N12.02)
      • vochtig hooiland (N10.02);
      • nat schraalland (N10.01);
      • glanshaverhooiland (N12.03);
      • moeras (N05.01);
      • gemaaid rietland (N05.02);
      • ruigteveld (N12.06);
      • zoete plas (N04.02);
      • veenmosrietland en moerasheide (N06.01);
      • hoog- en laagveenbos (N14.02);
      • eendenkooi (N17.04);
    • 1. landschapsbeheertypen zoals beschreven in Bijlage 3:
      • natuurvriendelijke oever (L01.15);
      • houtwal en houtsingel (L01.02);
      • poel en klein historisch water (L01.01);
      • elzensingel (L01.03);
      • knotboom (L01.08);
      • hakhoutbosje (L01.11);
      • rietzoom en klein rietperceel (L01.14).;
    • 2. slootbeheertypen zoals beschreven Bijlage 4:
      • kroos of draadalgen sloot;
      • uniform begroeide sloot;
      • gevarieerd begroeide sloot;
      • diepe, weinig begroeide sloot;
      • krabbenscheersloot;
      • verlandingsvegetatie;
  • b. extensief agrarisch medegebruik;
  • c. watergangen en andere waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers, dammen en bruggen;
  • d. extensief recreatief medegebruik;

alsmede voor:

  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wandel- en fietspaden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Schuilgelegenheden

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Toegestaan is één schuilgelegenheid voor vee, met inachtneming van het volgende:

  • a. de oppervlakte van de schuilgelegenheid bedraagt maximaal 50 m²;
  • b. de bouwhoogte van de schuilgelegenheid bedraagt maximaal 6 meter;
  • c. de schuilgelegenheid dient te worden afgedekt met een kap;
  • d. de schuilgelegenheid dient ten minste 5 m, gemeten vanuit de boveninsteek van het talud, uit de randen van de watergang te worden gesitueerd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Toegestaan zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1,5 meter;
  • b. de bouwhoogte van poldermolens niet meer mag bedragen dan 12 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 3 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. aquatische landbouw;
  • b. agrarisch gebruik anders dan bedoeld in lid 4.1 onder b;
  • c. het gebruik van meststoffen, met uitzondering van het gebruik van meststoffen op gronden met het natuurbeheertype kruiden- en faunarijk grasland (N12.02) of vochtig weidevogelgrasland (N13.01) als bedoeld in lid 4.1 en waarbij geldt dat uitsluitend compost, dierlijke meststoffen en kalkmeststoffen als meststoffen mogen worden gebruikt;
  • d. het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, met uitzondering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tot 1 januari 2024 waarbij geldt dat:
    • 1. het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen uitsluitend is toegestaan voor de bestrijding van storingssoorten;
    • 2. het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat niet is toegestaan;
    • 3. gewasbeschermingsmiddelen uitsluitend pleksgewijs mogen worden toegepast;
    • 4. oevers tot 3 meter afstand van de waterlijn gevrijwaard dienen te blijven van gewasbeschermingsmiddelen.
  • e. het opslaan van meststoffen en landbouwproducten;
  • f. het aanleggen van waterbassins, opslagruimten voor meststoffen en paardenbakken;
  • g. de teelt van ruwvoedergewassen.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1 Aquatische landbouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.3 onder a om aquatische landbouw toe te staan, mits:

  • a. de aquatische landbouw ten dienste staat van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden van het veenweidelandschap;
  • b. er geen meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt;
  • c. er vooraf door het bevoegd gezag schriftelijk advies is ingewonnen bij deskundigen op het gebied van landschap, cultuurhistorie, natuur en aquatische landbouw.
4.4.2 Gewasbeschermingsmiddelen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.3 onder d om na 1 januari 2024 het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen toe te staan indien een uitbraak van storingssoorten dreigt, mits:

  • a. aangetoond is dat de inzet van andere middelen niet toereikend is voor de bestrijding van storingssoorten;
  • b. er vooraf door het bevoegd gezag schriftelijk advies is ingewonnen bij deskundigen op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen en natuur;
  • c. de gewasbeschermingsmiddelen uitsluitend worden gebruikt voor de bestrijding van storingssoorten;
  • d. er geen gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat worden gebruikt;
  • e. de gewasbeschermingsmiddelen uitsluitend pleksgewijs worden toegepast;
  • f. oevers tot 3 meter afstand van de waterlijn gevrijwaard blijven van gewasbeschermingsmiddelen.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op de voor 'Natuur - Extensief agrarisch medegebruik' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het afgraven, verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, waterpartijen en greppels, waaronder begrepen de aanleg van dammen, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • c. het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden;
  • d. het vellen of rooien van houtopstanden en houtgewassen;
  • e. het scheuren van grasland;
  • f. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, wandel- en fietspaden, parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 10 m²;
  • g. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
4.5.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het in lid 4.5.1 genoemde verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend, waaronder begrepen het vellen of rooien van houtopstanden en houtgewassen in het kader van (achterstallig) natuuronderhoud en -beheer;
  • b. op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning was verleend;
  • c. worden uitgevoerd ten behoeve van de verwezenlijking van de doeleinden zoals genoemd in lid 4.1 overeenkomstig het Inrichtingsplan Krimpenerwaard in Bijlage 5.
4.5.3 Voorwaarden van een omgevingsvergunning

Een vergunning als bedoeld in 4.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door de uitvoering van het werk of de werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in lid 4.1 genoemde landschappelijke, cultuurhistorische en de natuurwaarden, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

4.5.4 Advies ecologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1 wint het bevoegd gezag advies in een ecologisch deskundige.

4.5.5 Advies waterbeheerder

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden van gronden met een (zeer) hoge archeologische verwachting in verband met ontginningsassen en dijk- en polderlinten (inclusief dijk/kade), waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

5.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor Waarde - Archeologie 3 mede bestemde gronden.

5.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige of;
  • b. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter of;
  • c. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en) of;
  • d. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en) of;
  • e. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 voor het bouwen volgens de nader daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 5.3.2 aan de vergunning.
5.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden op de in 5.1 bedoelde gronden de navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen;
  • c. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • i. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • j. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.
5.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige of;
  • b. het archeologisch onderzoek betreffen of;
  • c. een diepte hebben van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, of;
  • d. een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 100 m², of;
  • e. het normale onderhoud en beheer betreffen of;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
5.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord, of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 5.4.4 aan de vergunning.
5.4.4 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming van te verwachten archeologische waarden van gronden met een middelhoge archeologische verwachting in verband met oever- en crevasseafzettingen Hollandse IJssel en Lek, Vlist, Lopikerwetering en afgedekte ondiepe rivierduinen (< ca. 2 m -Mv), waarbij de bestemmin 'Waarde - Archeologie 4' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

6.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor Waarde - Archeologie 4 mede bestemde gronden.

6.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige of;
  • b. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter of;
  • c. bebouwing waarvoor bodemingrepen plaatsvinden die een diepte hebben van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en) of;
  • d. bebouwing waarvoor bodemingrepen plaatsvinden die een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 1.000 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en) of;
  • e. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 voor het bouwen volgens de nader daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 6.3.2 aan de vergunning.
6.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden op de in 6.1 bedoelde gronden de navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen;
  • c. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • i. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • j. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.
6.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige of;
  • b. het archeologisch onderzoek betreffen of;
  • c. een diepte hebben van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld of;
  • d. een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 1.000 m² of;
  • e. het normale onderhoud en beheer betreffen of;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of ;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
6.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 6.4.4 aan de vergunning.
6.4.4 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 7

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden van gronden in verband met een lage archeologische verwachting, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

7.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

7.2.1 Verbod

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor Waarde - Archeologie 7 mede bestemde gronden.

7.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 7.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:

  • a. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige of;
  • b. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter of;
  • c. bebouwing waarvoor bodemingrepen plaatsvinden die een diepte hebben van niet meer dan 3 meter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en) of;
  • d. bebouwing waarvoor bodemingrepen plaatsvinden die een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 10.000 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en) of;
  • e. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 voor het bouwen volgens de nader daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord of;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 7.3.2 aan de vergunning.
7.3.2 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
7.3.3 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden op de in 7.1 bedoelde gronden de navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag:

  • a. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  • b. het verwijderen van funderingen;
  • c. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  • d. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  • h. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • i. het veranderen van het grondwaterpeil;
  • j. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.
7.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 7.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 3 meter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige;
  • b. het archeologisch onderzoek betreffen;
  • c. een diepte hebben van niet meer dan 3 meter onder het bestaande maaiveld of;
  • d. een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 10.000 m²;
  • e. het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • g. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
7.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 7.4.4 aan de vergunning.
7.4.4 Beperkingen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 onder beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
7.4.5 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangeduide gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de waterkering;
  • b. waterhuishouding en waterstaat,

waarbij de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

8.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels.

8.2.1 Verbod

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waterstaat - Waterkering' mede bestemde gronden.

8.2.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering', met een maximale bouwhoogte van 10 meter.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  • b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waterstaat - Waterkering zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • c. het aanbrengen (planten en verwijderen) van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 8.4.1 niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
8.4.3 Advies

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering/het waterstaatsbelang;
  • b. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de betreffende beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Bestaande en afwijkende maatvoering en situering
  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van bouwwerken gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • b. Het bepaalde onder a geldt niet voor bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
10.2 Onderkeldering van gebouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. de bouwdiepte mag maximaal 4 meter bedragen;
  • b. de ondergrondse bebouwing of halfverdiepte bebouwing mag uitsluitend onder het gebouw worden gerealiseerd, met uitzondering van ingangspartijen en voorzieningen voor de toetreding van daglicht;
  • c. de bouwhoogte van keermuren ten behoeve van ingangspartijen mag niet meer dan 1,20 meter bedragen;
  • d. de voorzieningen voor de toetreding van daglicht mogen maximaal 1 meter uit de gevel worden gebouwd.
10.3 Nadere eisen
10.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen, na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen:

  • a. planologisch-stedenbouwkundige belangen;
  • b. landschappelijke belangen, met name het belang van behoud van het karakteristieke veenweidegebied;
  • c. verkeersbelangen, waaronder de verkeersaantrekkende werking;
  • d. cultuurhistorische belangen, mede ter voorkoming van een mogelijke aantasting van cultuurhistorisch waardevol geachte bebouwing (waar onder het beschermd dorpsgezicht) en/of archeologisch waardevolle elementen;
  • e. overige ruimtelijke belangen, in verband met een onevenredige beperking van bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • f. de gewenste functionele en ruimtelijke structuur.
10.3.2 Onderwerpen

Indien het stellen van nadere eisen redelijk, gewenst of noodzakelijk wordt geacht, mede ter ondersteuning van de gewenste ruimtelijke kwaliteit en/ of belevingswaarde, gelden deze voor de volgende onderwerpen:

  • a. de situering van woningen op een bouwperceel, waarbij geëist kan worden dat:
    • 1. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen dan wel de insteek van een gemeenschappelijke sloot ten minste 5 m bedraagt;
    • 2. de woning bij algehele herbouw wordt gesitueerd op maximaal 10 meter afstand van de te vervangen woning.
  • b. de plaatsing van bijgebouwen bij woningen, waarbij geëist kan worden, dat:
    • 1. deze worden opgericht op een afstand van ten minste 5 meter achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar de weg gekeerde gevel van de woning;
    • 2. deze worden opgericht achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
    • 3. deze worden opgericht op een afstand van ten hoogste 20 meter uit de woning;
  • c. de situering van bedrijfsgebouwen waarbij geëist kan worden dat de situering niet leidt tot het aaneenbouwen van bestaande en nieuwe gebouwen;
  • d. het aantal, de breedte en de situering van uitritten, waarbij geëist kan worden dat bij een bedrijfswoning niet meer dan één uitrit worden gerealiseerd.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik
  • a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken in strijd met de bestemming.
  • b. Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan worden in ieder geval aangemerkt:
    • 1. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    • 2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    • 3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
    • 4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting en voor detailhandel, voor zover zulks niet expliciet is toegestaan ingevolge de bestemmingsomschrijving;
    • 5. het gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor (zelfstandige) bewoning;
    • 6. het gebruiken van bedrijfsgebouwen voor (zelfstandige) bewoning;
    • 7. het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van lawaaisporten;
    • 8. of het doen of laten uitvoeren van vorenstaande activiteiten.
11.2 Uitzonderingen strijdig gebruik

Het bepaalde in 11.1 onder b, is niet van toepassing op:

  • a. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
  • b. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
  • c. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels voor:

  • a. een geringe overschrijding van de bestemmings- en/of bouwgrenzen en/of aanduidingsgrenzen, indien een onnauwkeurigheid of de feitelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft, of indien een rationele verkaveling van de gronden een geringe overschrijding vergt, mits de grens of grenzen met niet meer dan 5 meter worden overschreden;
  • b. een geringe overschrijding van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, mits deze voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met niet meer dan 10% worden overschreden;
  • c. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de inhoud ten hoogste 75 m³ en de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
  • d. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
  • e. de bouw van andere bouwwerken zoals een vlaggenmast, een artistiek kunstwerk, antennes en dergelijke tot een bouwhoogte van 15 m.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het tijdstip van vaststelling van het plan.

13.2 Parkeren
13.2.1 Algemeen
  • a. Indien de omvang of de functie van een gebouw, een bouwwerk of een terrein daartoe aanleiding geeft, moet voldaan worden aan voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger(s);
  • b. het bevoegd gezag kan slechts een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 381 (december 2018) en diens rechtsopvolger(s);
  • c. De onder b genoemde bepalingen zijn alleen van toepassing voor aanvragen omgevingsvergunning waarvan het aannemelijk is dat deze een parkeervraag genereren.
13.2.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.1 indien:

  • a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd;
  • b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen;
  • c. uit parkeeronderzoek blijkt dat de parkeerdruk in het openbaar gebied niet toeneemt.
13.2.3 Advies

Een afwijking als genoemd in 13.2.2 wordt pas verleend, nadat een advies is verkregen van een verkeerskundige.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 14.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 14.1 sub a met maximaal 10%.
  • c. 14.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in 14.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. 14.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Lekdijk-West 113, Bergambacht van de gemeente Krimpenerwaard.