1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens het perceel aan de Provincialeweg Oost 72b te Haastrecht, gelegen aan de Hollandsche IJssel, te herstructureren. De agrarische bedrijfsvoering wordt beëindigd en er wordt ca. 1.113 m² aan voormalige agrarische opstallen gesaneerd. Hiervoor in de plaats wordt één nieuwe vrijstaande woning gebouwd binnen het bestaande bouwvlak. De voormalige bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning.
Voor het beoogde initiatief is een principeverzoek ingediend. Op 15 april 2020 heeft de gemeente Krimpenerwaard laten weten in principe akkoord te gaan en onder voorwaarden bereid te zijn om medewerking te verlenen aan het voorgestelde plan.
Het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' staat het voorgenomen plan niet toe. Wel is er in het geldende bestemmingsplan onder artikel 3.7.5 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee bij sanering of sloop van 1.000 m² aan bedrijfsbebouwing er één woning mag worden gebouwd. Met het voorliggende plan wordt echter niet voldaan aan de wijzigingsbevoegdheid, omdat er binnen het toekomstige woonperceel meer dan 100 m² aan bijgebouwen aanwezig zal zijn. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken is daarom een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig, waarmee de bestemming 'Wonen' aan de locatie wordt toegekend om zo het gebruik als woonperceel mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Provincialeweg Oost 72b te Haastrecht (gemeente Krimpenerwaard). De Provincialeweg Oost is onderdeel van de verbindingsweg tussen Gouda en Oudewater en bevindt zich ten oosten van de kern Haastrecht. Haastrecht is een kern in het noordoostelijk deel van de gemeente Krimpenerwaard. Het plangebied is kadastraal bekend onder de kadastrale gemeente Haastrecht, sectie F, percelen 575 en 576 en beslaat een oppervlakte van ca. 9.275 m².
De navolgende afbeeldingen tonen globale ligging en begrenzing van het plangebied.
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Earth)
Begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: PDOK)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)’, vastgesteld op 15 december 2015 door de gemeenteraad van de gemeente Krimpenerwaard. De gronden zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden' en op een deel van het plangebied is een bouwvlak gevestigd. Op het bouwvlak is ook de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' van toepassing. Tevens is een deel van de gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede geldend bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)’ (plangebied rood omkaderd)
Met voorliggend plan wordt beoogd een deel van de bestaande bebouwing te slopen en hiervoor in de plaats één nieuwe woning te bouwen en de voormalige bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning. Het realiseren van een burgerwoning is binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ niet toegestaan. Middels de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3.7.5 is het onder voorwaarden mogelijk extra woningen te realiseren en de bestemming te wijzigen naar de bestemming ‘Wonen’. De beoogde ruimte-voor-ruimtewoning kan echter niet volgens deze wijzigingsbevoegdheid worden gerealiseerd, aangezien niet voldaan kan worden aan alle voorwaarden. De totale oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt in de toekomstige situatie immers meer dan 100 m², wat conform de bestemming ‘Wonen’ maximaal toegestaan is. Derhalve is een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig om het planvoornemen juridisch-planologisch mogelijk te maken. Voorliggend plan voorziet hierin.
Naast het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' geldt voor de planlocatie het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard'. Dit plan is door de raad vastgesteld op 29 januari 2019. Het zorgt voor een uniforme parkeerbepaling voor het gehele grondgebied van de gemeente Krimpenerwaard.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van (voor)overleg en inspraak zijn opgenomen.
2.1 Huidige situatie
De locatie Provincialeweg Oost 72b betreft een agrarisch bedrijfsperceel. Er zijn verschillende voormalige agrarische bouwwerken in het gebied gesitueerd. Het agrarische gebruik is deels beëindigd, een gedeelte van de schuren wordt nog gebruikt voor het houden van schapen en de overige bebouwing wordt gebruikt als opslag. De overige erfbebouwing met daarbij een stukje weiland zijn achtergebleven.
Het plangebied ligt ingeklemd tussen de Provincialeweg Oost en de Hollandse IJssel wat het een unieke locatie maakt. Aan de Provincialeweg Oost bevinden zich meerdere (voormalige) agrarische bedrijven en burgerwoningen. Het perceel is omzoomd door open water en aan de achterzijde gaat het perceel over in het open veenweidegebied.
De navolgende afbeeldingen tonen de huidige situatie van het plangebied.
Impressie huidige situatie plangebied (bron: Verstoep)
Schematische weergave van de bestaande bebouwing (bron: Verstoep)
Een groot deel van de gebouwen op het perceel verkeert in een matige bouwtechnische staat en zijn toe aan vernieuwing/verbetering. Het voornemen bestaat daarom onder andere uit het slopen en renoveren van deze gebouwen.
2.2 Toekomstige situatie
Het voornemen bestaat op hoofdlijnen uit het slopen van 1.113 m² aan gebouwen en de realisatie een nieuwe woning. Zo wordt er voldaan aan het aantal vierkante meters dat gesaneerd moet worden ten aanzien van de ruimte-voor-ruimteregeling zoals die over het algemeen in de gemeente Krimpenerwaard wordt gehanteerd. Navolgende afbeelding laat zien welke bebouwing en hoeveel vierkante meters er gesloopt worden.
Te amoveren bebouwing (wit/rood gearceerd) (bron: Verstoep)
Het doel is om een nieuwe kwalitatieve en duurzame invulling aan het perceel te geven. In de toekomstige situatie blijft de bestaande (bedrijfs)woning behouden. Een deel van de bestaande bijgebouwen blijft behouden en wordt gerenoveerd. In de eindsituatie zijn daarmee bij de bestaande woning twee schuren aanwezig. Daarnaast wordt op het noordelijk deel van het perceel een nieuwe woning met bijbehorend bijgebouw gerealiseerd. Deze woning dient als compensatie voor de gesloopte agrarische bedrijven. De bestaande inrit naar het perceel wordt verlegd zodat er sprake is van een centrale toegang tot het perceel voor beide woningen. De verplaatsing van de inrit draagt ook bij aan de verkeersveiligheid, omdat het zicht in de huidige situatie op de Provincialeweg Oost niet goed is.
De woningen worden met enige afstand van elkaar gesitueerd in het plangebied om er voor te zorgen dat er twee solitaire woningen met een eigen identiteit worden gecreëerd en er geen bebouwingsenclave ontstaat. De woningen hebben daarnaast allebei de beschikking over een bijgebouw. Nu de agrarische bebouwing op het perceel grotendeels wordt gesaneerd komt er ook meer ruimte om het plangebied groen in te richten en landschappelijke kwaliteit toe te voegen. De bestaande hoogstamboomgaard zal worden uitgebreid en versterkt. Deze manier van het inrichten van het perceel sluit aan bij de omgeving en versterkt de kwaliteit van het gebied.
Met het voorliggende plan wordt er bij de bestaande woning een grotere oppervlakte aan bijgebouwen mogelijk gemaakt dan doorgaans gebruikelijk is (zie ook
toelichting paragraaf 1.3). Dit extra oppervlak aan bijgebouwen is om diverse redenen aanvaardbaar.
Het perceel bij de bestaande woning is relatief groot stuk land en is op enige afstand van andere woningen gelegen. Een weiland en een boomgaard maken onderdeel uit van de gronden die bij de woning behoren. Om de gronden goed te kunnen beheren en onderhouden is ruimte voor de opslag van materalen nodig. Tevens wordt er gebruik gemaakt van vee (hobbymatig) om het weiland te begrazen. Voor het vee (schapen) is in het kader van dierenwelzijn/diergezondheid een deugdelijke schuil-/stalgelegenheid noodzakelijk.
Daarnaast is met het oog op een toekomstige bed & breakfast ruimte gereserveerd in een bijgebouw. Het is niet wenselijk om het vee en een bed & breakfast onder één dak te huisvesten. Een extra bijgebouw kan hierin voorzien.
Tot slot dient opgemerkt te worden dat er meer dan 1.000 m² aan gebouwen gesloopt wordt en dat de wijzigingsbevoegdheid (zie
toelichting paragraaf 1.3) het mogelijk maakt om in dit geval een woning met een grotere inhoud dan 700 m³ te realiseren. In het onderhavige geval wordt geen grotere woning maar een grotere oppervlakte aan bijgebouwen mogelijk gemaakt.
Navolgende afbeelding toont de toekomstige situatie met de bebouwing en inrichting van het plangebied.
Schematische weergave toekomstige situatie (bron: Verstoep)
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Voorliggend plan is kleinschalig van aard, waardoor het geen landelijke gevolgen heeft. Wel wordt rekening gehouden met de ambitie die de Rijksoverheid heeft met betrekking tot ruimte voor klimaatadaptatie en een goede fysieke leefomgeving, door het groene karakter van het perceel te versterken en de woning duurzaam te bouwen.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. In het onderhavige geval wordt er per saldo één woningen toegevoegd. Daarmee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk. Desalniettemin dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aangetoond te worden dat er sprake is van een behoefte. Uit
toelichting paragraaf 3.3.2 blijkt dat er gemeentelijk een behoeft aan woningen bestaat. Voorliggende plan komt door het toevoegen van een woning aan deze behoefte tegemoet.
Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 februari 2023. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
- het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
- de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
- het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur
- de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
- de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
- het bodem- en watersysteem;
- energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
- Naar een klimaatbestendige delta
- Naar een nieuwe economie: the next level
- Naar een levendig meerkernige metropool
- Energievernieuwing
- Best bereikbare provincie
- Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
- Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
- Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
- Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
Planspecifiek
- Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief.
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling.
- Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Navolgend worden de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader omschreven.
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' is het plangebied aangewezen als 'bijzonder reliëf - oude stroomgordels en geulafzetting' en 'rivierdeltacomplex - rivierklei/veen'. Bij ontwikkelingen in het rivierengebied dient het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar gehouden te worden. De onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap worden bij ontwikkelingen herkenbaar en in stand gehouden. Binnen het plangebied is er geen verschil tussen komgronden en oeverwallen en zijn geen onregelmatige patronen en reliëf herkenbaar. Daarnaast heeft het opruimen van een groot deel van bebouwing een positief effect op het landschap.
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied is gelegen aan een dijklint, waarbij de bebouwing op of tegen een dijk staat, er is weinig ruimte voor nieuwe bebouwing. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn een aantal richtpunten voor de linten:
- Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
- Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
- Bij nieuw ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor de historische gaafheid van een lint richtinggevend.
- Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.
Door de ligging aan het lint van de Provincialeweg Oost zijn tevens de richtpunten van 'linten' van belang. Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwingsconcentraties langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Bij een dijklint staan woningen op of tegen de dijk, dit is bij het voorliggende plan ook het geval. De ontwikkeling van het plangebied sluit aan bij de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor de historische gaafheid. De nieuwe woning wordt op afstand van de bestaande woning gebouwd zodat er twee opzichzelfstaande woningen met eigen identiteit ontstaan. Hiermee wordt het karakter van het lint zoveel mogelijk geborgd en verbetert de ruimtelijke kwaliteit, mede door het slopen van de agrarische bedrijfsbebouwing.
Het plangebied bevindt zich in een veen(weide)landschap. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de verkavelingspatronen. De relevante richtpunten voor het veen(weide)landschap zijn:
- Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
- Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
- Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
- Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/linten en niet in de veenweidepolders.
In het voorgenomen plan wordt het huidige verkavelingspatroon in stand gehouden, er zijn geen wijzigingen voorzien die het verkavelingspatroon aanpast. Het plangebied kent in de huidige situatie een relatief gesloten karakter door het verrommelde bebouwingsbeeld. In het voorgenomen plan wordt het plangebied heringericht en krijgt het een deel van de openheid terug.
Laag van de beleving
Het plangebied is gelegen aan een fiets- en wandelroute. Het netwerk van fiets- en wandelpaden (indicatief op kaart weergeven) en vaarwegen verbindt een verscheidenheid van stedelijke en landelijke gebieden, natuur- en recreatiegebieden en andere toeristische trekpleisters. Dit netwerk is bedoeld als ontsluiting, maar ook als middel om stad en landschap van Zuid-Holland te ervaren. Richtpunten voor de fiets- en wandelroutes zijn:
- Voorkomen van (nieuwe) obstakels en omwegen in het recreatief netwerk.
- Recreatieve voorzieningen worden zoveel mogelijk gekoppeld aan recreatieknooppunten in het recreatieve netwerk. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van het cultuurhistorisch erfgoed of andere recreatief interessante locaties.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de verplaatsing van de inrit die toegang geeft tot het plangebied. De verplaatsing van de inrit betekent dat hij op een nieuwe positie het fietspad kruist. In de huidige situatie is het zicht vanaf het plangebied op de weg en het fietspad niet optimaal, in de nieuwe situatie wordt dit verbeterd. Een bestaand obstakel, het kruisen van het fietspad door een inrit, wordt in positieve zin aangepast met de nieuwe positie van de inrichting in het voorliggende plan.
Het plangebied is daarnaast gelegen aan een historische vaarweg. De historische vaarwegen hebben de uitstraling van regionale landschappelijke dragers door eenheid en samenhang in de inrichting van de oevers en begeleidende beplanting en door de vormgeving van kruisende infrastructuur. Er is aandacht nodig voor zicht op en vanaf het water. Als ontwikkelingen plaatsvinden aan kanalen en vaarten buiten het stedelijk gebied, dan dragen deze bij aan versterking van hun rustige en voorname karakter, behoud en versterking van erfgoed als identiteitsdragers en herstel van continuïteit (ook aanliggend landschap) waar nodig. De oevers van rivieren, vaarten, kanalen en plassen zijn waar mogelijk openbaar toegankelijk. Richtpunten voor historische vaarwegen zijn:
- Om oevers en water openbaar toegankelijk en beleefbaar te houden is er geen ruimte voor verdere verdichting en privatisering van de oevers, direct grenzend aan het water.
- Ontwikkelingen aan kanalen en vaarten buiten het stedelijk gebied dragen bij aan de versterking van het karakter van de kanalen en vaarten.
Het voorliggende plan voorziet in de herinrichting van het plangebied waarbij diverse voormalige agrarische opstallen worden gesaneerd. Op deze manier ontstaat een opener landschap waarbij ook het zicht op het water deels wordt hersteld. Er wordt dus een bijdrage geleverd aan het beleefbaar houden van de historische vaarweg.
- Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voornoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Krimpenerwaard'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
Herkenbaar waterrijk veen(weide)
De veenweidepolders lopen door tot aan de rivierdijken. Hier is het hoogteverschil geleidelijk en is we geen duidelijke oeverwal te onderscheiden. Het contrast van de verdichte dijklinten op de oeverwal en het open veenweidegebied dient beleefbaar te zijn. Doorzichten over opstrekkende verkaveling vanaf de wegen op de dijk moet zoveel mogelijk behouden blijven. Met de beoogde ontwikkeling blijft het contrast tussen het dijklint en het open veenweidegebied behouden en de doorzichten worden versterkt.
Weg door stad en land
Tussen de provinciegrens en Stolwijkersluis ligt de N228 op de dijk van de IJssel. De Hollandsche IJssel is achter de sluis bij Gouda een smal boezemwater, waardoor de rivier vanaf de weg nauwelijks te zien is. Soms is de dijk van de overkant of een enkele boot zichtbaar. Langs de weg ligt aan weerskanten losse bebouwing. De ambities voor de N-weg zijn.
- Behoud van het profiel en continuïteit van de dijk, zorgvuldige inpassing van de weg;
- Zicht op het water, de dijk aan de overzijde en gebruik gerelateerd aan het water behouden en waar mogelijk verbeteren.
Onderhavig initiatief heeft beperkt invloed op de weg door de verplaatsing van de inrit. Deze verplaatsing is echter niet van dien aard dat het profiel en continuïteit van de dijk wordt aangetast. Het zicht op het water wordt beter door de herinrichting van het plangebied.
Linten blijven linten
Het plangebied ligt aan een dijklint. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de ruimtelijke structuur van de verkaveling langs de dijk. De zone langs de rivieren was het vroegst bebouwde gebied, van daaruit is het achterliggende land ontgonnen. De ontginningsrichting is haaks op de rivier. De bebouwing ligt als een aaneengesloten band langs de dijk. Binnendijks staat de meeste bebouwing beneden aan de dijkvoet en incidenteel op dijkniveau. Ook staat regelmatig aan de kant van de rivier bebouwing op dijkniveau. Het rivierdijklint kenmerkt zich door een mix van agrarische bebouwing, burgerwoningen en bedrijven. Enkele ambities waarbij wordt aangesloten met voorliggend plan zijn dat er wordt aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de verkaveling, dwars op de dijk en met het gezicht naar de dijk.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. De ruimtelijke kwaliteit verbetert en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. De beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities.
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland op 1 februari 2023 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in
toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties.
Bij het voorgenomen plan is in
toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling kleiner dan 3 hectare is. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening.
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
- wateroverlast door overvloedige neerslag;
- overstroming;
- hitte;
- droogte.
Onderhavig plan houdt rekening met de risico's van klimaatverandering. Het plangebied wordt heringericht, en er is een afname van verhard oppervlak. Ook wordt er verder van de dijk af gebouwd, wat ruimte biedt voor dijkverzwaring en/of versterking. Het plangebied wordt daardoor klimaatbestendiger ingericht. Voorts wordt ook hemelwater afgekoppeld van het vuilwaterriool en geïnfiltreerd in de bodem.
Natuurnetwerk Nederland
De gronden ten noordoosten van het plangebied behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. In artikel 6.24 is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het Natuurnetwerk Nederland geen bestemmingen mag aanwijzen die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden. Er hoeft geen rekening gehouden te worden met ontwikkelingen buiten het Natuurnetwerk Nederland (geen externe werking). Het beoogde plan geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland en wijzigt de bestemming van de gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren niet.
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
3.3.1 Omgevingsvisie Krimpenerwaard
In de Omgevingsvisie Krimpenerwaard, die de raad van de gemeente Krimpenerwaard op 14 juli 2021 heeft vastgesteld, geeft de gemeente aan wat zij belangrijk vindt voor de fysieke leefomgeving. Kenmerkend in de visie is het 'ja, tenzij'-principe. Dit betekent dat de gemeente positief staat tegenover nieuwe initiatieven en samen met initiatiefnemers kijkt hoe deze gerealiseerd kunnen worden. De omgevingsvisie is daarmee de lat waarlangs de initiatieven worden gelegd.
Om de omgevings- en ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Krimpenerwaard ook voor de toekomst te borgen, heeft de gemeente in de omgevingsvisie aangegeven wat de gemeente en gemeenschap de belangrijkste waarden binnen de Krimpenerwaard vinden. Dit worden de “Krimpener-waarden” genoemd. De “Krimpener-waarden” zijn als volgt opgedeeld:
- Waarden van heel de Krimpenerwaard;
- Waarden per gebied;
- Waarden van de kernen.
De waarden van heel de gemeente Krimpenerwaard worden beschreven aan de hand van verschillende thema's, de waarden per gebied worden beschreven per gebied en de waarden van de kernen staan beschreven in het rapport 'Koers en Kader Krimpenerwaard'.
In het derde hoofdstuk van de omgevingsvisie komen de visie en speerpunten aan bod. Hierin worden voor verschillende deelgebieden de speerpunten aangegeven. Deze speerpunten worden verderop in de omgevingsvisie toegelicht. In het laatste hoofdstuk van de visie beschrijft de gemeente hoe ze de geest van de Omgevingswet tot uitvoer wil brengen. De gemeente Krimpenerwaard ziet de Omgevingswet als kans om meer te werken vanuit wensen en signalen vanuit de samenleving en vertrouwen en minder vanuit regels.
Krachtig buitengebied
Het buitengebied van de Krimpenerwaard is bijzonder en waardevol, maar staat voor uitdagingen. Hoe behouden we de kwaliteiten van het buitengebied, houden we droge voeten, hoe gaan we om met de ontwikkelingen in de landbouw, de vraag naar duurzame energie en de vraag naar ruimte voor bebouwing? Het antwoord op deze vragen is niet voor het hele buitengebied hetzelfde. Daarom zijn er ook verschillen aangegeven in de gebieden. Deze gebieden zijn weergegeven op de richting- en ruimtekaart. Per gebied is aangegeven waar de gemeente op inzet en welke speerpunten van belang zijn.
Planspecifiek
De planlocatie behoort volgens de richting- en ruimtekaart tot het gebied 'recreatieve beleving'. Dit is een waardevol en authentiek gebied, de historie is hier goed te herkennen. Voorbeelden hiervan zijn de Oude Hollandse Waterlinie, de kernen Haastrecht en Schoonhoven en de bebouwing langs de Vlist. Deze kwaliteiten wil de gemeente benutten en versterken zodat mensen het nog beter kunnen beleven. De toeristisch recreatieve verbindingen in dit gebied met Gouda, Oudewater en Nieuwpoort wil de gemeente versterken. Er liggen hier kansen om fijn te wonen. Dit biedt mogelijkheden voor ontwikkelingen, mits rekening wordt gehouden met infrastructuur, leefbaarheid en landschappelijke kwaliteiten. Het transformeren van voormalige agrarische bebouwing naar andere functies, waaronder wonen, is een kans om het lint te versterken en een bijzonder woonmilieu te creëren. Met de sloop van voormalige agrarische bebouwing en landschappelijke inpassing wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt.
Er kan geconcludeerd worden dat het voorliggende plan in lijn is met de omgevingsvisie.
3.3.2 Woonvisie Krimpenerwaard
Tijdens de raadsvergadering van 9 mei 2017 heeft de gemeente de Woonvisie Krimpenerwaard; Kerngericht vastgesteld. Sinds 1 januari 2015 vormen de voormalige gemeenten Bergambacht, Ouderkerk, Nederlek, Schoonhoven en Vlist samen de gemeente Krimpenerwaard. Binnen de nieuwe gemeente is nu behoefte aan een gezamenlijke woonvisie. In de woonvisie wordt vooruit gekeken tot 2030. Het uitvoeringsprogramma gaat specifieker in op de periode 2017-2020.
Om aan te sluiten op de trends en ontwikkelingen op het gebied van 'wonen', zijn vijf strategische thema's uitgewerkt:
- Positionering in de regio; onderscheidend zijn.
- Betaalbaar & beschikbaar; betaalbare woningen, doorstroom bevorderen, aansluiten op woningbehoefte, aandacht voor bijzondere doelgroepen.
- Duurzame gebouwde omgeving; energiezuinig en kwalitatief goed bouwen, aandacht voor bestaande bebouwing.
- Wonen-welzijn-zorg, draagvlak voor huisvesting van bijzondere doelgroepen in buurten.
- Bouwen aan vitale kernen; transformatie, inbreiding, kwaliteitsverbetering, woningbouw binnen de kernen.
Groeiperspectief
In elke kern is sprake van huishoudensgroei. Om dit te faciliteren stelt de gemeente de ambitie om minimaal 3.000 nieuwe woningen te realiseren in de periode 2015-2030. Er is voornamelijk behoefte aan koopwoningen. Er is met name bij jongeren behoefte aan woningen (rij- en hoekwoningen) in het goedkope segment. Voor ouderen bestaat er een behoefte aan nultredenwoningen.
Om voldoende en passende woningen in de juiste woonomgeving beschikbaar te hebben en aan te sluiten op de ambities van de Krimpenerwaard is de huidige plancapaciteit van circa 1.400 woningen voor de periode tot 2025 niet voldoende. De doelstelling van 3.000 nieuwe woningen in de periode 2015-2030 betekent dat er nog een woningbouwopgave van 1.600 extra woningen tot 2030 is.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft het slopen van voormalige agrarische bebouwing en het mogelijk maken van een nieuwe woning. De nieuwe woning past in de duurzaamheidseisen die heden ten dage aan een woning gesteld worden. De toevoeging van een nieuwe woning betekent daarnaast dat er een extra woning beschikbaar komt in de Krimpenerwaard, wat in lijn is met de woningbehoefte.
Er dient geconcludeerd te worden dat het plan in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
3.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard 2017
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard 2017 (vastgesteld op 13 december 2016) vormt de welstandsnota van de gemeente Krimpenerwaard. Het doel bij deze nota is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische waarden een rol te geven bij ontwikkelingen.
Op de niveaukaart is voor elk gebied in de gemeente Krimpenerwaard het minimale toetsingsniveau aangegeven om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in 'soepel', 'gewoon' en 'bijzonder'.
Op de gebiedenkaart zijn gebieden met samenhangende bebouwingstypologieën aangegeven. Per gebied zijn in de nota een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Naast de gebieden zijn op de gebiedenkaart gebieden met een ontwikkelingskader aangegeven. Dit zijn de gebieden waar een beeldkwaliteitsplan geldt.
Planspecifiek
Op de niveaukaart is aangegeven dat voor het plangebied een bijzonder welstandsniveau geldt. Op de gebiedenkaart is het plangebied aangeduid als het landschapsgebied 'Hollandsche IJssel'. De linten langs de Hollandsche IJssel hebben een diepe opstrekkende verkaveling. Kenmerkend zijn de doorzichten op het achterland. Hoofdgebouwen zijn met de voorzijde gericht op dijk of staan bij uitzondering haaks hierop. De bebouwing staat op enige afstand van de dijk op het lagergelegen land en soms aan de dijk op kruinhoogte. Enkele panden staan buitendijks. Rooilijnen volgen dijk of verkaveling en verspringen onderling. De beoogde situering van de nieuwe woningen is met voornoemde richtlijnen in lijn.
Een deel van de voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en daarvoor in de plaats wordt een nieuwe woning met bijgebouw gebouwd. Het slopen van de verouderde opstallen zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het perceel. De voormalige bedrijfswoning blijft behouden. De toe te voegen nieuwe woning wordt in dezelfde bebouwingslijn als de bestaande woning gebouwd. De nieuwe woning wordt beschouwd als een solitaire ontwikkeling ten opzichte van de bestaande woning. Het ontwerp van de nieuwe woning zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen getoetst worden aan de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard 2017.
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief in lijn is met de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Krimpenerwaard 2017. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2017 vormt het welstandskader bij de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Te zijner tijd zal de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit het ontwerp van de woningen hieraan toetsen.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
In een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden in hoeverre het plan milieutechnisch haalbaar is. Dit houdt in dat verschillende ruimtelijke en milieutechnische aspecten, zoals ecologie, archeologie, bodem, waterhuishouding, geluid, externe veiligheid, etc. onderzocht moeten worden. In dit hoofdstuk worden deze aspecten nader gemotiveerd.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject dienen verschillende zaken afgewogen te worden. Navolgende punten zijn argumenten om het project niet als stedelijk ontwikkelingsproject aan te merken:
- Er wordt slechts één nieuwe woning toegevoegd, waarbij de oppervlakte aan bebouwing door sloop van voormalige agrarische bebouwing per saldo afneemt.
- De nieuwe woning ter vervanging van de voormalige agrarische bebouwing en voldoet aan de BENG-eisen, waardoor het milieueffect beperkt is.
Wanneer bovenstaande punten afgewogen worden, leidt dit tot de conclusie dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals beschreven in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desalniettemin zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in dit hoofdstuk in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt.
Planspecifiek
Bij een bestemmingswijziging naar een gevoeliger bodemgebruik, dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater geschikt is voor het toekomstige gebruik. Hiertoe is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd voor perceel 576 (B&L Grondmanagement, d.d. 20 juni 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 1).
Uit het veldwerk blijkt dat ter plaatse van S02 een stukje asbest op het maaiveld is waargenomen. Dit is het stukje asbest dat ontbreekt in het bovenliggende dak. De in het kader van het asbestonderzoek opgegraven grond is conform NEN 5707 geïnspecteerd. Bij geen van de inspectiegaten is in de vrijkomende grond asbestverdacht materiaal aangetroffen. De bodem bestaat globaal uit zandige klei tot 1,5 m-mv. Daaronder bevindt zich zand. De grondwaterstand bevindt zich op een diepte van 2,4 m-mv.
Uit de resultaten blijkt dat de grond licht verontreinigd is met diverse zware metalen, olie, PCB en PAK. Indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit wordt de grond als Industrie (bovengrond) en AW (ondergrond) gekwalificeerd. Op het maaiveld is een klein stukje asbestverdacht materiaal waargenomen. Uit analyse blijkt dat dit asbest bevat (serpentijn en amfibool). In de grond onder het afschot van het asbestdak is zowel in de grove als in de fijne fractie geen asbest aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
Ten aanzien van het kadastrale perceel 575 is er geen bodemonderzoek uitgevoerd. Dit gedeelte van het plangebied is het perceel waarop de bestaande woning en en bijgebouwen staan. In de huidige situatie worden deze gronden al gebruikt voor wonen en tuin. De woning en bijgebouwen blijven staan, waardoor er sprake is van voortzetting van het huidige gebruik en een ongewijzigde situatie. Er kan daarom aangenomen worden dat de bodemkwaliteit volstaat voor zowel het bestaande als toekomstige gebruik.
De voornoemde resultaten geven geen aanleiding voor aanvullend onderzoek. Er dient geconcludeerd te worden dat de bodem vanuit milieuhygiënische oogpunt geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen en tuin).
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling bestaat in planologische zin uit het wegbestemmen van de agrarische functie, het toekennen van een woonbestemming en het mogelijk maken van een extra woning. Het project is aan te merken als een project van 'niet in betekende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 16 μg/m³, 8,7 μg/m³ en 14,7 μg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een nieuwe woning. Een woning wordt in het kader van de Wet geluidhinder gezien als een geluidgevoelig object. Er dient dan ook te worden beschouwd of er geluidhinder ontstaat door geluidbronnen, zoals omschreven in de Wgh.
Wegverkeer
Vanwege de ligging binnen de onderzoekszone van de Provincialeweg Oost is een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd (Sain milieuadvies, d.d. 19 mei 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 2).
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de westgevel en op de zijgevels ter hoogte van de begane grond aan de voorkeursgrenswaarde voldoet. Op de oostgevel en op de zijgevels ter hoogte van de verdieping wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Wel wordt voldaan aan de maximale grenswaarde van 53 dB. Als de geluidsbelasting niet gereduceerd wordt tot de voorkeursgrenswaarde, dan zijn hogere waarden nodig.
Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting door de Provincialeweg Oost zijn reeds getroffen, niet doeltreffend, niet mogelijk of vanuit verkeerskundig of landschappelijk oogpunt ongewenst. Daarom zijn hogere waarden vanwege de Provincialeweg Oost nodig. Het gemeentelijk beleid stelt geen aanvullende voorwaarden (naast de voorwaarden uit de Wet geluidhinder) om de hogere waarden te kunnen vaststellen.
Spoorweglawaai
De dichtstbijzijnde spoorweg ligt op 1 km ten noorden van de locatie. Door deze ruime afstand zijn er geen belemmeringen wat betreft geluid van het spoor te verwachten.
Industrielawaai
In de omgeving zijn geen geluidgezoneerde industrieterreinen aanwezig. Wel is geluid van omliggende bedrijven nog steeds van belang in het kader van milieuzonering. Deze toetsing vindt plaats in
toelichting paragraaf 4.5.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect geluid geen belemmeringen vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.5 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied'" en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
Planspecifiek
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van een nieuwe gevoelige bestemming mogelijk gemaakt. Derhalve dient er beoordeeld te worden of omliggende milieubelastende activiteiten invloed hebben op het woon- en leefklimaat bij de woning en of deze activiteiten niet belemmerd worden als gevolg van het plan. De ligging van het plangebied kan aangeduid worden als gemengd gebied, gezien de matige functiemenging (lintbebouwing in het buitengebied met afwisselend (agrarische) bedrijven en woningen. In een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met een afstandsstap worden verkleind.
Met behulp van bestemmingsplannen in de omgeving is bepaald welke milieubelastende activiteiten aanwezig zijn. Deze zijn weergegeven in de navolgende tabel.
Bedrijf/activiteit | Adres | SBI-code | Milieucategorie | Richtafstand (m) gemengd gebied | Afstand tot plangebied (m) |
Loon- en verhuurbedrijf Aantjes B.V. | Provincialeweg Oost 107b | 016 | 3.1 | 30 | 420 |
Gemaal | Provincialeweg Oost 111 | 36 | 2 | 10 | 490 |
Van der Bas Hoveniers | Provincialeweg Oost 115A | 016 | 3.1 | 30 | 560 |
Melkrundveebedrijf | Provincialeweg Oost 97 | 0141 | 3.2 | 50 | 30 |
Melkrundveebedrijf | Provincialeweg Oost 99 | 0141 | 3.2 | 50 | 65 |
Er wordt voor alle bedrijven voldaan aan de richtafstanden van de bedrijven in de omgeving, uitgaande van het omgevingstype 'gemengd gebied', met uitzondering van de veehouderij aan de Provincialeweg Oost 97. Ten aanzien van de veehouderij aan de Provincialeweg Oost 97 geldt dat er voor het aspect geur niet voldaan wordt aan de richtafstand van 50 m in gemengd gebied vanaf het bouwvlak van de veehouderij tot aan het plangebied.
Voor wat betreft de veehouderij aan de Provincialeweg Oost 99 blijkt uit de bovenstaande tabel dat de afstand tot het plangebied minimaal 65 m is. De bestaande woning en de beoogde woning liggen op een grotere afstand. Er wordt voldaan aan de richtafstand.
Er kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is in het kader van het aspect milieuzonering.
4.6 Geur
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Hierin is bepaald wat geuroverlast vanwege dierenverblijven van veehouderijen is en in hoeverre sprake mag zijn van geuroverlast bij geurgevoelige objecten als woningen.
Bij het voorbereiden en opstellen van een ruimtelijk plan dienen voor wat betreft geurhinder van veehouderijen tot gevoelige objecten als woningen de volgende vragen te worden beantwoord:
- Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?
- Worden omliggende veehouderijen niet onevenredig in hun belangen geschaad?
Op grond van de Wgv dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom een afstand van 50 m te worden aangehouden. De vereiste afstand bij een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom bedraagt 100 m. Bij het onderscheid binnen de bebouwde kom/buiten de bebouwde kom gaat het om de ligging van het geurgevoelige object. Of de veehouderij binnen of buiten de bebouwde kom ligt, maakt niet uit.
Planspecifiek
De raad van de gemeente Krimpenerwaard heeft, met toepassing van artikel 6 lid 3 van de Wet geurhinder en veehouderij, op 1 november 2016 de 'Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Krimpenerwaard 2017' vastgesteld. Op grond van artikel 2 van deze verordening geldt voor een agrarische inrichting met dieren zonder geuremissiefactor een afstandsnorm tot geurgevoelige objecten binnen en buiten de bebouwde kom van respectievelijk ten minste 50 m en ten minste 25 m.
Aan de Provincialeweg Oost 97 en de Provincialeweg Oost 99 geldt dat graasdierbedrijven toegestaan zijn. Een graasdierbedrijf is een agrarisch bedrijf dat afhankelijk is van grasland vanwege het beweiden van dieren, zoals rundvee, schapen, geiten of grasverkoop. Daarmee is het mogelijk om dieren zonder geuremissiefactor ('vaste afstandsdieren') als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer te houden.
De bestaande woning en de beoogde woning bevinden zich buiten de bebouwde kom, waarmee vanuit de 'Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Krimpenerwaard 2017' een afstandsnorm van 25 m geldt. Aan deze afstandsnorm wordt voldaan. De afstand van het plangebied tot de veehouderijen aan de Provincialeweg Oost 97 en de Provincialeweg Oost 99 is respectievelijk 30 m en 65 m. Er kan daarom worden uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen in het plangebied.
In de omgeving van het plangebied zijn geen (intensieve) veehouderijen toegestaan waar dieren worden gehouden waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld.
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat ter plaatse van de beoogde woningen een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van geurhinder die veroorzaakt wordt door veehouderijen gegarandeerd is. Omliggende veehouderijen worden niet in hun belangen geschaad.
4.7.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
De gemeente Krimpenerwaard heeft een archeologische beleidskaart voor haar grondgebied op laten stellen. Het plangebied behoort tot categorie WA-7 (zie navolgende afbeelding). In de zone WA-7 is een onderzoeksplicht van kracht bij bodemingrepen dieper dan 3 m -Mv en groter dan 10.000 m².
Uitsnede archeologische beleidskaart (Bron: archeologienota Krimpenerwaard, 2016)
In de gebieden met WA-7 geldt een vrijstellingsgrens van archeologisch onderzoek tot 10.000 m². Omdat de beoogde ingrepen niet groter zijn dan 10.000 m², wordt de vrijstelling niet overschreden. Dit betekent dat er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor het onderhavige plan.
4.7.2 Cultureel erfgoed
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
In en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen rijksmonumenten en/of gemeentelijke monumenten aanwezig. Ook ligt het plangebied niet binnen een beschermd dorpsgezicht. Het plangebied is wel gelegen aan de Hollandse IJssel. In de erfgoednota wordt de Hollandse IJssel benoemd als bijzondere waterweg die in de ontwikkeling van de gebieden in de Krimpenerwaard en daarbuiten een belangrijke historische rol heeft gespeeld. In het voorgenomen plan wordt rekening gehouden met deze waterweg en worden er geen aanpassingen voorzien die een negatieve verandering ten gevolg hebben. Daarmee kan geconcludeerd worden dat er als gevolg van het voorgenomen plan geen cultuurhistorische waarden verloren gaan.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Met het initiatief wordt bebouwing gesloopt, wat mogelijk een negatief effect heeft op beschermde flora en fauna, beschermde natuurgebieden en/of beschermde houtopstanden. Daarom is er een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (Bui-TeGewoon, d.d. april 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 3). Hieruit volgt dat er geen effecten zullen optreden die van invloed zijn op beschermde gebieden. Met betrekking tot soortbescherming leiden de bevindingen niet tot de noodzaak het aanvragen van een ontheffing en/of een specialistisch vervolgonderzoek, mits voor broedvogels en vleermuizen aan mitigerende en compenserende voorwaarden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt voldaan.
Stikstofdepositie
Er zijn stikstofberekeningen uitgevoerd (Verstoep bouwadvies architectuur, d.d. 17 maart 2023, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 4). Voor de aanlegfase is een worstcase berekening uitgevoerd waarbij is uitgegaan van de inzet van machines met Stage klasse II, bouwjaar 2002-2005. Uit de berekening (bijlage A) blijkt dat er een stikstofemissie is aan NOx van 56,6 kg/j. en 0,2 kg/j aan NH3. De Aerius calculator geeft aan dat er geen depositie resultaten zijn op de omliggende Natura 2000 gebieden boven de 0,00 mol/ha/jr. Daarnaast is er een extra berekening gemaakt voor het Natura 2000-gebied Polder Stein, dit gebied is aangemeld bij de Europese Commissie als stikstofgevoelige natuur. In de toekomst, mogelijk voor vaststelling van dit bestemmingsplan, kan de definitieve aanwijzing van dit gebied plaatsvinden. Er is met het toevoegen van een 'eigen rekenpunt' op de dichtsbijzijnde locatie in Polder Stein een extra berekening gemaakt. Op het ingevoerde rekenpunt is er in de aanlegfase een toenamen van 0,01 mol/ha/jr. In gebruiksfase geen overschrijding op het ingevoerde rekenpunt. Vooralsnog is er geen reden om de berekening aan te passen voor de aanlegfase. Mocht het gebied aangewezen worden voor vaststelling van het bestemmingsplan dan zal de situatie opnieuw beschouwd moeten worden, de volgende aanpassingsmogelijkheden zijn dan aan de orde:
- Gebruikmaken van machines met een ander bouwjaar;
- Met aannemer overleggen of er inzet van elektrische machines mogelijk is;
- Meer gebruik maken van prefab materialen;
- Kijken naar intern salderen (nu worden er nog schapen op locatie gehouden);
- Verder zij opgemerkt dat de aanlegfase een tijdelijke situatie is.
Bovenstaande mogelijkheden bieden genoeg kansen om te zorgen dat het plan dan uitvoerbaar wordt.
Voor de gebruiksfase is enkel sprake van emissie van wegverkeer, daar de woning gasloos wordt uitgevoerd. Uitgaande van een kencijfer van 8,2 mvt/etmaal per vrijstaande woning, in onderhavig geval is dit afgerond naar 10 verkeersbewegingen. Uit de berekening (bijlage B) blijkt dat er een stikstofemissie is aan NOx van 0,2 kg/j. en 13,7 g/j aan NH3. De Aerius calculator geeft aan dat er geen depositie resultaten zijn op de omliggende Natura 2000 gebieden boven de 0,00 mol/ha/jr. Op het ingevoerde rekenpunt in Polder Stein zijn er ook geen depositie resultaten boven de 0,00 mol/ha/jr.
Uit de AERIUS-berkeningen volgt dat er zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase geen depositieresultaten groter dan 0,00 mol/ha/jr op omliggende Natura 2000-gebieden zijn. Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Hieruit volgt de conclusie dat het plan met het oog op de Wet natuurbescherming voor het onderdeel stikstofdepositie uitvoerbaar is.
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het plan uitvoerbaar is vanuit het aspect ecologie.
4.9 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omkaderd) (bron: atlasleefomgeving.nl)
Risicovolle inrichtingen
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat ten oosten van het plangebied een risicovolle inrichting aanwezig is. De afstand tot deze inrichting is circa 1,3 kilometer, waarmee het plangebied zich buiten de PR 10-6-contour bevindt. Nadere beschouwing is in dit kader dan ook niet noodzakelijk.
Transport route gevaarlijke stoffen
Het plangebied is gelegen aan de Provincialeweg Oost (N228). Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het gaat om een beperkte hoeveelheid brandbare vloeistoffen en brandbare gassen. De plaatsgebonden risicocontour is op de weg zelf gelegen en vormt derhalve geen belemmering voor het plangebied. Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De toevoeging van een nieuwe woning betekent geen significante toename van het aantal personen die nabij de N228 verblijven. Het groepsrisico zal niet/nauwelijks wijzigen door het voorliggende plan. In gevolge het Besluit externe veiligheid transportroutes moet het groepsrisico wel verantwoord worden.
Een beperkte groepsrisicoverantwoording (artikel 7 Besluit externe veiligheid transportroutes) is gericht op de voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de zelfredzaamheid bij een ramp. Bij een incident met gevaarlijke stoffen kan een brandbare gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
Ten noorden van het plangebied ligt een tweede transportroute voor gevaarlijke stoffen. Het betreft de spoorlijn Woerden-Gouda, die op minimaal 1,1 kilometer afstand van het plangebied ligt. Gezien deze relatief grote afstand vormen het plaatsgebonden risico en het PAG geen aandachtspunt voor de beoogde ontwikkeling. Op basis van de vuistregels van de HART is de hoogte van het groepsrisico als gevolg van deze spoorlijn lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van deze transportroute. Er dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgenomen te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet, naast de omzetting van een bestaande bedrijfswoning, in één extra woning, wat een zeer beperkte toename is. Het groepsrisico zal niet/nauwelijks wijzigen door het voorliggende plan.
Er is in deze situatie een beperkte groepsrisicoverantwoording (artikel 7 Besluit externe veiligheid transportroutes) nodig, gericht op de voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de zelfredzaamheid bij een ramp. Bij een incident met gevaarlijke stoffen kan een brandbare gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft een advies uitgebracht. De veiligheidsregio constateert dat er geen bijzonderheden ten aanzien van de bereikbaarheid voor hulpdiensten in het openbaar gebied en ook geen bijzonderheden ten aanzien van de bluswaterwinning zijn. Door de wijziging van de toegangsweg wordt de afstand tussen de voordeur van iedere woning en de openbare weg meer dan 40 m. Om die reden is het voor een goede brandweerinzet van belang dat het voertuig op het perceel kan komen. De nieuwe toegangsbrug, alsmede de breedte van de toegangsweg, dient hier op gedimensioneerd te worden. Een en ander kan bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ter beoordeling aan de brandweer worden voorgelegd. Er zijn geen bijzonderheden ten aanzien van de opkomsttijd brandweer. De zorgnormtijd bedraagt acht minuten voor een woonfunctie. De daadwerkelijke tijd is iets minder dan tien minuten. De gemeente dient deze geringe overschrijding te accepteren, mede gezien de rookmelderplicht die sinds 1 juli 2022 van kracht is voor bestaande woningen. Naast het scenario ‘gebouwbrand’ zijn er geen andere scenario’s relevant (denk hierbij aan externe veiligheid en overstromingsrisico).
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.10 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 wordt het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
4.10.1 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vijf hoofdthema's zijn:
- waterveiligheid;
- voldoende water;
- gezond water;
- gezuiverd afvalwater;
- genieten van water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringswerken wordt uitgegaan van een duurzaam en robuust ontwerp. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
Gezond water is voor De Stichtse Rijnlanden gezond als er een grote diversiteit aan planten en dieren in kan leven, als het veilig gebruikt kan worden voor recreatie of als grondstof voor drinkwater. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden als de (natuurvriendelijke) inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert De Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Het laatste thema betreft genieten van water. Hoewel dit geen kerntaak voor het waterschap is, is het onderwerp zeer belangrijk omdat deze in relatie staat tot het watersysteem en het waterbeheer. Recreatie en in het bijzonder 'genieten van water' neemt in de Nederlandse samenleving een steeds belangrijkere plaats in. Het waterschap wil de bewoners en bezoekers van het gebied laten genieten van water in een gezonde en veilige omgeving. Zo kan het waterschap ook zijn werk zichtbaar maken voor de bewoners. Het vaarwegbeheer is een wettelijke taak van het waterschap, voor de overige recreatieve thema's neemt het waterschap een adviserende en faciliterende rol aan.
Keur en uitvoeringsregels
Vanaf 1 mei 2019 is de nieuwe Keur van het Hoogheemraadschap van kracht. In de keur staat wat wel en niet mag op of aan de waterkeringen (dijken en kades) en watergangen. De regels maken het mogelijk dat het waterschap het onderhoud aan watergangen en waterkeringen goed kan uitvoeren. Vergunningsplichtige activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels. Voor andere activiteiten gelden de algemene regels.
Voor oppervlakken tot 500 m² in stedelijk gebied en 1000 m² in niet stedelijk gebied gelden algemene regels (zie Algemene regels Keur nr.14). Wordt er nieuwe verharding of uitbreiding van bestaande verharding aangebracht boven de gestelde ondergrens (500 m² in stedelijk gebied en 1000 m² in niet stedelijk gebied), moeten er compenserende maatregelen worden getroffen. In de watervergunning worden hierover voorwaarden opgenomen.
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
4.10.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
In het kader van de watertoets worden de voor onderhavig plan relevante waterthema's beschouwd. In onderhavige situatie is sprake van herstructurering van een perceel in het buitengebied. Waar mogelijk zal het hemelwater op een duurzame manier worden geborgd. Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er wordt dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
Watercompensatie
De gronden van het plangebied zijn in de huidige situatie grotendeels verhard. Met voorliggend plan is in planologische zin een toevoeging van een woning beoogd. Een groot deel van de voormalige agrarische opstallen worden gesloopt met een omvang van circa 1.113 m². Hier voor in de plaats wordt één woning met bijgebouw gebouwd binnen de bestaande contouren. Gezien het voorgaande kan uitgesloten worden dat de toename aan verhard oppervlak groter is dan de gestelde drempelwaarde van 1.000 m². Watercompensatie is in dit geval niet benodigd.
Waterkeringen en watergangen
Uit de kaarten van het hoogheemraadschap blijkt dat het plangebied is gelegen binnen de waterstaatsbeschermingszone van de waterkering van de Hollandse IJssel, zie onderstaande afbeelding. Bij ingrepen in de waterstaatswerkzone en de beschermingszone, die een bredere zone dan de waterstaatswerkzone betreft, dient er een vergunning bij het hoogheemraadschap aangevraagd te worden. In de waterstaatwerkzone wordt in het voorliggende initiatief agrarische bebouwing gesloopt en nieuwe bebouwing gebouwd. Om deze reden dient er een watervergunning bij het waterschap aangevraagd te worden.
Waterstaatskering en beschermingszones in en rondom het plangebied (woonbestemming zwart omkaderd) (bron: HSDR Keur 2020)
Riolering en afkoppeling
De afvalwaterafvoer (DWA) van de nieuwe woning zal aangesloten worden op de gemeentelijke drukriolering. Het hemelwater infiltreert in de bodem en/of vloeit af naar het oppervlaktewater. Er zal geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn kencijfers voor de verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Met het plan wordt ten opzichte van de huidige situatie een extra woning mogelijk gemaakt, waardoor de hoeveelheid verkeersbewegingen licht toe zal nemen. De extra verkeersgeneratie door de toevoeging van een woning ligt voor een vrijstaande woning in het buitengebied tussen de 7,8 en 8,6 verkeersbewegingen per etmaal. Dit is een hoeveelheid die de huidige ontsluiting goed kan verwerken. Daarnaast wordt de bestaande inrit verplaatste waarmee de verkeersveiligheid wordt verbeterd.
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' (vastgesteld op 29 januari 2019). Hierin wordt verwezen naar de gemiddelde parkeernormen van het CROW en dient op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voorzien te worden.
Planspecifiek
Doordat er een woning wordt toegevoegd en er verder geen functies bij komen neemt de parkeereis ten opzichte van de bestaande situatie toe. Omdat het bij voorliggend plan gaat om een vrijstaande woning in het buitengebied betreft deze eis conform CROW publicatie 381 2,4 parkeerplaatsen. Voor de toekomstige situatie zijn er dus 4,8 parkeerplaatsen nodig. Doordat de woningen beschikken over een ruim erf kan de parkeereis hier gemakkelijk opgevangen worden.
In het voorliggende bestemmingsplan is een regeling opgenomen die borgt dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij, gelijk aan het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', wordt verwezen naar CROW-publicatie 381 of diens rechtsopvolger, dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.
5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
- bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
In het voorliggend bestemmingsplan is aangesloten bij de planregels zoals deze zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied (voormalige gemeente Vlist)'. De volgende (dubbel)bestemmingen komen voor in dit bestemmingsplan.
Agrarisch met waarden
De gronden rondom het voormalig agrarisch bedrijfsperceel behouden de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Deze gronden zijn bestemd voor agrarisch aanverwant gebruik, zoals het beweiden van dieren, water, kleinschalige landschapselementen, behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, extensief recreatief medegebruik, ontsluiting van aangrenzende percelen en bij deze bestemming behorende voorzieningen.
In de bouwregels is vastgelegd dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hiervan mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
Wonen
De beoogde woningen en de omliggende gronden zijn voorzien van de bestemming ‘Wonen’. Aan beide bouwpercelen is een afzonderlijk bestemmingsvlak toegekend. Per bestemmingsvlak mag één woning worden gebouwd. Een woning mag een goot- en bouwhoogte van respectievelijk ten hoogste 4 m en 10 m hebben.
Bij de woning mogen aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd. Aan- en uitbouwen tellen niet mee bij het berekenen van de inhoud van de woning, die maximaal 700 m³ mag bedragen. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 100 m² bedragen. In afwijking hiervan mag bij de bestaande woning maximaal 200 m² gebouwd worden. De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag respectievelijk 3 en 6 m bedragen.
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is voorts bij recht de uitoefening van beroepsmatige activiteiten aan huis mogelijk, tot maximaal 40% van de oppervlakte van de bebouwing (woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen) tot een maximum van 50 m². Belangrijke voorwaarden zijn dat de activiteit moet worden uitgeoefend door de bewoner van de woning, er geen nadelige invloed mag ontstaan op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag optreden. Via een afwijking onder voorwaarden zijn ook bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk tot een oppervlakte van maximaal 30% van de bebouwing tot een maximum van 30 m². De voorwaarden zijn gelijk aan die voor het uitoefenen van een beroep aan huis.
Waterstaat - Waterkering
Een deel van de gronden in het plangebied zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze gronden zijn mede bestemd voor dijken en kaden met een waterkerende functie. Bouwen is niet toegestaan binnen deze bestemming, tenzij dit ten behoeve van de waterstaat en/of waterkering is of als door het bevoegd gezag een vergunning verleend is.
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2º en 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente zal met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten. In deze overeenkomst wordt onder andere de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.1 Verslag vooroverleg
In deze paragraaf of in een bijlage zullen te zijner tijd de reacties in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro worden samengevat en van gemeentelijke reactie worden voorzien.
6.2.2 Verslag zienswijzen
In deze paragraaf of in een bijlage zullen te zijner tijd eventuele zienswijzen worden samengevat en van gemeentelijke reactie worden voorzien.