Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Gemeentehuis Provincialeweg 5a, Bergambacht
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1931.BP2202DK057-ON01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 21 december 2021 besloten een centrale huisvesting van de gemeentelijke kantoor- en vergaderfuncties (gemeentehuis) te willen realiseren. Op 5 juli 2022 heeft de gemeenteraad positief besloten over de locatie en het concept stedenbouwkundig plan. De beoogde locatie is het gebied Veerweg en omgeving in Bergambacht. Dit onder andere vanwege de centrale ligging in de gemeente Krimpenerwaard, de zichtlocatie en de prominente ligging langs hoofdwegen. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van een nieuw gemeentehuis voor de gemeente Krimpenerwaard aan de Veerweg en de aanleg van een nieuwe natuurgebied.
 
De planlocatie is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011', vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Bergambacht op 13 december 2011. Het realiseren van een gemeentehuis en de natuurontwikkeling is volgens het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken is een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig, waarin een bestemmingswijziging naar 'Maatschappelijk' en 'Natuur' wordt doorgevoerd en de beoogde functies mogelijk worden gemaakt.
 
De beoogde ontwikkeling is onderdeel van een grotere ontwikkeling die plaatsvindt nabij de Veerweg. Hiermee wordt de milieustraat verplaatst, de buitendienst uitgebreid en worden de bestaande brandweerkazerne, het politiebureau, de ambulancepost en eventueel de vrachtwagenparkeerplaats ingepast. Onderhavig bestemmingsplan voorziet enkel in de realisatie van het gemeentehuis met de bijbehorende parkeergelegenheid en de realisatie van de natuurontwikkeling.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt op circa 300 meter van het centrum van Bergambacht en ligt aan de rotonde van de provinciale wegen N210, N207 en N478 (Veerweg). Bergambacht is onderdeel van de gemeente Krimpenerwaard. Het plangebied is kadastraal bekend als de kadastrale gemeente Bergambacht, sectie A, perceelnummers 5711, 5712, 6087, 7869, 9417, 9418 en 9419. De oppervlakte van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is circa 5 ha.
 
De navolgende afbeeldingen tonen globale ligging en begrenzing van het plangebied.
       
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps) 
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011', vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Bergambacht op 13 december 2011. Tevens geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', vastgesteld door de raad van de gemeente Krimpenerwaard op 29 januari 2019. 
 
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
       
In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' heeft het oostelijke deel van het plangebied de bestemming 'Bedrijf - Voorlopig nutsvoorziening'. Op 1 januari 2015 is de bedrijfsbestemming hier te komen vervallen en geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Voor een klein deel in het noordwesten van het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Deze gronden zijn uitsluitend bestemd voor waterwinwerken. 
 
Met het paraplubestemmingsplan 'Parkeren Krimpenerwaard' zorgt de gemeente voor een gemeente-dekkende regeling voor parkeren. Voor de parkeernormen wordt verwezen naar de CROW-publicatie 317 van oktober 2012 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Het paraplubestemmingsplan biedt de gemeente de mogelijkheid om bij nieuwbouwplannen of wijzigingen eisen te stellen aan het aantal parkeerplaatsen en om plannen te toetsen aan de richtlijnen van het CROW voor parkeren.
 
De herontwikkeling van het plangebied en de realisatie van het gemeentehuis met bijbehorende voorzieningen en de realisatie van het natuurgebied is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Het realiseren van een gemeentehuis en het realiseren van natuur is niet mogelijk in de bedrijfsbestemming. Derhalve dient een herziening van het bestemmingsplan vastgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden achtereenvolgens de huidige situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van (voor)overleg en inspraak zijn opgenomen.
 
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in de gemeente Krimpenerwaard nabij de kern Bergambacht. De gemeente Krimpenerwaard heeft ruim 57.000 inwoners en bestaat uit een veenweidegebied met daarin de dorpskernen Ammerstol, Bergambacht, Berkenwoude, Gouderak, Haastrecht, Krimpen aan de Lek, Lekkerkerk, Ouderkerk aan den IJssel, Schoonhoven, Stolwijk, Vlist en een aantal buurtschappen. De totale oppervlakte van Krimpenerwaard is 161 km². Bergambacht heeft circa 5.000 inwoners en ligt enkele honderden meters ten noorden van de Lek.
 
De omgeving rondom het beoogde gemeentehuis wordt gekenmerkt door de structuur van het open polderland en volgt de natuurlijke richting van de rivier de Lek. Deze structuur is te herkennen aan de historische wegen/watergangen, zoals de Molenlaan, de Kadijk en de Nieuwe Wetering, die in oost-westelijke richting gelegen zijn. De Provincialeweg N210 ligt parallel aan deze polderstructuur en doorsnijdt het dorp Bergambacht.
   
Onderstaande afbeelding geeft een impressie van het plangebied vanuit de lucht.
   
Impressie plangebied, gezien vanuit de lucht
   
Langs de doorgaande weg N210 zijn bij de rotondes grotere/bijzondere gebouwen gesitueerd waarmee deze herkenningspunten vormen langs deze weg. Het plangebied ligt ook op zo’n prominente plek, aan de rotonde met de N210 en N207-N478, welke Gouda met de rivier de Lek verbindt. Het open polderlandschap direct ten westen en zuiden van het plangebied is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bebouwing van het waterwinbedrijf (Dunea) ligt op circa 380 meter ten westen van het plangebied. Daarmee ligt het opgespannen tussen de Veerweg aan de oostzijde en het terrein van Dunea aan de westzijde. Kenmerkend voor het plangebied is het aanwezige slotenpatroon dat onderdeel uitmaakt van het open polderlandschap. Deze versterken het beeld van de landschappelijke structuur.
 
Onderstaande afbeelding toont een impressie van de locatie gezien vanaf de zijde van de N210 (noordzijde). 
 
Impressie huidige situatie vanaf noordzijde (bron: Buro SRO, september 2022)
 
Het plangebied zelf is geheel onbebouwd en betreft een veenweidegebied. Aan de noordzijde van het plangebied, aan de overzijde van de N210, bevindt zich een klein bebouwingscluster van twee agrarische bedrijven. Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een oprit naar de Veerweg. Ten oosten van het plangebied zijn meerdere overheidsdiensten aanwezig, waaronder een gemeentewerf, vrachtwagenparkeerplaats en een brandweerkazerne. Tevens is hier een milieustraat aanwezig. De milieustraat zal in de toekomst een andere locatie krijgen binnen Bergambacht. Recentelijk is ook een nieuw kantoorgebouw gerealiseerd voor de politie van Krimpenerwaard. Achter het cluster van overheidsdiensten bevindt zich een wandelpad (Lekweidepad), die in het zuiden uitkomt bij de Lekdijk. De strook achter het cluster van overheidsdiensten is tevens onderdeel van het plangebied.
 
Onderstaande afbeelding toont een impressie van de locatie gezien vanaf de noordoostzijde, met uiterst links het politiebureau.
 
Impressie huidige situatie vanaf noordoostzijde (bron: Buro SRO, september 2022)
 
2.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt het plangebied ingericht ten behoeve van het nieuwe gemeentehuis. Behorend bij het gemeentehuis wordt een nieuwe parkeerplaats aangelegd. De ontwikkeling maakt onderdeel uit van de grotere herontwikkeling genaamd 'Locatie Veerweg'. Hiermee wordt de milieustraat verplaatst, de buitendienst uitgebreid en worden de bestaande brandweerkazerne, het politiebureau, de ambulancepost en eventueel de vrachtwagenparkeerplaats ingepast. Het deel in de zuid- en westzijde van het plangebied valt binnen het Natuurnetwerk Nederland en wordt op termijn ingericht als natuurgebied. Met onderhavig bestemmingsplan wordt ook de toekomstige aanleg van natuur juridisch-planologisch geregeld en wordt gestreefd naar een evenwichtig ruimtelijk kader waarin naast natuur ook de drinkwaterbelangen van Dunea zijn meegewogen.
 
De onderstaande afbeelding toont een tekening van de beoogde situatie van de locatie aan de Provincialeweg, waarbij het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan rood omkaderd is.
 
     
Inpassingsplan (plangebied rood omkaderd, bron: Buro SRO, d.d. 14 december 2022) 
Inpassingsplan (plangebied rood omkaderd, bron: Buro SRO, d.d. 14 december 2022)
 
Met de ontwikkeling wordt een nieuw gemeentehuis van de gemeente Krimpenerwaard gerealiseerd. De keuze voor een nieuw gemeentehuis heeft twee hoofdredenen. In de huidige situatie zijn de taken van de gemeente verdeeld over vier verschillende locaties in vier verschillende kernen. Zo staat de hoofdvestiging van de gemeentelijke dienstverlening in Stolwijk, maar zetelt het gemeentebestuur in Schoonhoven. De huidige kantoren van de buitendienst en de gemeentehuizen kosten veel geld en energie en passen niet meer bij de huidige manier van werken en dienstverlening. Ten tweede voldoen de locaties die nu aanwezig zijn in Stolwijk, Lekkerkerk, Schoonhoven en Bergambacht niet maar aan de duurzaamheidseisen. Dit geldt met name voor de gebouwen in Bergambacht en Schoonhoven, die niet voldoen aan energielabel C. Alle kantoorgebouwen in Nederland moeten vanaf 1 januari 2023 minimaal energielabel C hebben, in 2030 energielabel A en in 2050 moeten kantoorgebouwen vrijwel CO2-neutraal en aardgasvrij zijn. Om aan de duurzaamheidseisen te voldoen en om de taken van de gemeente te centraliseren is voor een nieuwe centrale locatie gekozen in de Krimpenerwaard.
 
In het nieuwe gemeentehuis worden alle gemeentelijke kantoor- en vergaderfuncties gecentraliseerd. Het gemeentehuis zal onder andere over het gemeentekantoor, de raadszaal, publieke voorzieningen zoals een centrale ontvangstkamer en wachtgebieden, een werkcafé en een trouwzaal beschikken. Het nieuwe gemeentehuis komt op een prominente plek te staan, bij de kruising van de provinciale wegen, en maakt onderdeel uit van het maatschappelijk cluster met de brandweer, politie, gemeentewerf en vrachtwagenparkeerplaats.
 
Onderstaande afbeelding geeft een 3D-impressie van het beoogde gemeentehuis weer.
      
3D-impressie plangebied (bron: Ector Hoogstad Architecten en DOOR architecten, d.d. 17 november 2022)
 
Openbare ruimte en groeninrichting
Met de ontwikkeling van het nieuwe gemeentehuis en de buitendienst wordt het gehele cluster samenhangend binnen de context van het landschap ingepast. Extra aandacht dient te gaan naar het entreegebied van het gemeentehuis, alsmede de toegang vanaf de Veerweg. Dit moet een toegankelijke en aantrekkelijke oversteekplaats worden, niet alleen verkeersveilig. 
 
De inrichting van de (openbare) buitenruimte wordt zo groen en duurzaam mogelijk om maximaal bij te dragen aan extra water, klimaatadaptatie en biodiversiteit. Het parkeerveld nabij de entree dient zo groen mogelijk te worden uitgevoerd met een gazon en een open bomenstructuur. Er wordt zo min mogelijk verharding toepast en gedeeltelijk gebruik gemaakt van halfverharding. Daar waar mogelijk wordt extra groen aangelegd, in samenhang met de nadere uitwerking van het gebouw. Aan de west- en zuidzijde vormen de bestaande watergangen de overgang naar het NNN-gebied. Deze overgangen dienen zorgvuldig te worden ontworpen om een zo natuurlijk en groen mogelijke overgang te bieden naar het toekomstige water- en bosrijke gebied.
 
Voor het gebied waaraan in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk' is toegekend is een inpassingsplan gemaakt waarin de ambities ten aanzien van klimaatadaptatie, duurzaamheid en biodiversiteit een plek krijgen (Buro SRO, d.d. 14 december 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2). Hierbij is aangesloten bij het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. De (landschappelijke) inpassing is een belangrijke onderdeel van de beoogde ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De aanleg en instandhouding van de inpassing is via een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd in het bestemmingsplan. Het inpassingsplan geeft de sfeer en ambitie aan van het plangebied en de randen en overgangen naar aanpalende gebieden, waaronder het NNN-gebied (Natuurnetwerk Nederland). Het streven is een aantrekkelijk natuurinclusieve inrichting die groen, natuurlijk, uitnodigend en biodivers is, in aansluiting op het NNN-gebied.
 
Natuurontwikkeling
Het NNN-gebied direct aansluitend aan de bestemming 'Maatschappelijk', ten zuiden van het nieuwe gemeentehuis, wordt bestemd voor natuur. In dit bestemmingsplan wordt de natuurontwikkeling met de bestemming 'Natuur' juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Het NNN-gebied wordt in de toekomst aangelegd als hoog- en laagveenbos. Dit is een bos op natte standplaatsen op venige bodem met dominerende soorten als wilgen (Salix alba), els (Alnus glutinosa) en es (Fraxinus excelsior), die van nature voorkomen in dit landschap. De concrete uitwerking en uitvoering wordt gefaseerd opgepakt met het aangrenzende NNN-gebied ten zuiden van de provinciale weg en in overleg met de verschillende grondeigenaren en beheerders.
 
Verkeer en parkeren
Een zorgvuldige gevormde entree en verkeersveilige kruising aan de Veerweg zorgt voor de ontsluiting, vanaf de parallelweg, van het nieuwe gemeentehuis. Aan de oostzijde van het gemeentehuis worden meerdere parkeerplaatsen gerealiseerd. Achter het politiebureau en de brandweerkazerne langs, tot aan het zuidelijke deel van de gemeentewerf, wordt een strook met parkeerplaatsen gerealiseerd. Hier bevindt zich het overgrote deel van het parkeren. Er wordt tevens een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd richting de Veerweg over het (toekomstige terrein van de gemeentelijke buitendienst. In toelichting paragraaf 4.11.1 wordt de toekomstige verkeerssituatie voor wat betreft de ontsluiting en de verkeersveiligheid nader toegelicht.
 
De parkeerplaatsen worden uitgevoerd als haaksparkeervakken, waarbij de bestaande bomen zoveel als mogelijk worden ingepast. Parkeervakken worden uitgevoerd in grasbetonstraatstenen of vergelijkbaar. De parkeervakken worden bij voorkeur direct afgewaterd op het aangrenzende water en/of groen. In toelichting paragraaf 4.11.2 wordt de parkeerbehoefte nader toegelicht.
 
Duurzaamheid
Met de beoogde ontwikkeling worden meerdere maatregelen genomen omtrent duurzaamheid. In toelichting paragraaf 4.12 worden deze duurzaamheidsmaatregelen nader toegelicht. De ambitie is om het gemeentehuis te bouwen met het energielabel A. Het gebouw dient circulair en energieneutraal gebouwd te worden dat voldoet aan een GPR-score van 8,5. Hierbij kan worden gedacht aan nieuwe energievormen en het toepassen van groene daken en gevels. Het terrein rondom het gemeentehuis wordt klimaatadaptief ingericht. Hierbij kan gedacht worden aan veel groen om hittestress tegen te gaan en om water zo lang mogelijk vast te houden. Meer groen zorgt ook voor een verrijking van de biodiversiteit.
 
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
 
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
 
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Het voorliggende bestemmingsplan maakt een nieuw gemeentehuis mogelijk met een oppervlakte van circa 7.200 m² bvo. Het plangebied bevindt zich niet in het bestaand stedelijk gebied. Omdat de ontwikkeling buiten bestaande stedelijk gebied plaatsvindt en omdat er sprake is van een nieuwe stedelijk ontwikkeling dient beargumenteerd wat de behoefte is voor de ontwikkeling en waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte voorzien kan worden.
  
Behoefte     
Met de beoogde ontwikkeling wordt een nieuw gemeentehuis gerealiseerd. Er is behoefte aan een nieuw gemeentehuis, omdat de gebouwen van de gemeente die nu aanwezig zijn in Stolwijk, Lekkerkerk, Schoonhoven en Bergambacht niet maar aan de duurzaamheidseisen voldoen. Alle kantoorgebouwen in Nederland moeten vanaf 1 januari 2023 minimaal energielabel C hebben, in 2030 energielabel A en in 2050 moeten kantoorgebouwen vrijwel CO2-neutraal en aardgasvrij zijn. De gemeente heeft de optie om de huidige bebouwing van de gemeente te verbouwen of om een nieuw gemeentehuis te bouwen op een centrale locatie. De gemeente geeft vanuit duurzaamheidsoverwegingen de voorkeur aan het realiseren van een nieuw gemeentehuis, maar ook vanuit het oogpunt van een goede dienstverlening en bedrijfsvoering.
 
Niet alleen wil de gemeente een duurzaam nieuw gemeentehuis realiseren. Tevens is er de behoefte om het gemeentehuis op een centrale locatie in de gemeente te realiseren. Krimpenerwaard is sinds 1 januari 2015 een gemeente in de Nederlandse provincie Zuid-Holland. De gemeente Krimpenerwaard heeft circa 56.000 inwoners en 12 woonkernen. De gemeente is een samenvoeging van de gemeenten Nederlek, Ouderkerk, Vlist, Bergambacht en Schoonhoven. De taken van de gemeente zijn nu verdeeld over vier locaties in vier verschillende kernen. Zo staat de hoofdvestiging van de gemeentelijke dienstverlening in Stolwijk, maar zetelt het gemeentebestuur in Schoonhoven. De huidige kantoren van de buitendienst en de gemeentehuizen kosten veel geld en energie en passen ook niet meer bij de huidige manier van werken en dienstverlening.
 
Om de taken van de gemeenten één centrale locatie te geven en om aan de toekomstige duurzaamheidsvereisten te kunnen voldoen is besloten een nieuw gemeentehuis te realiseren. De gemeentekantoren die in Stolwijk, Lekkerkerk, Schoonhoven en Bergambacht aanwezig zijn worden daarmee vervangen. De vrijkomende locaties van de gemeente Krimpenerwaard zullen worden getransformeerd ten behoeve van de bouw van sociale huurwoningen, al dan niet in combinatie met maatschappelijke functies en/of detailhandel.
  
Locatiekeuze
Het plangebied grenst aan het bestaand stedelijk gebied. Binnen de gemeente Krimpenerwaard is uitvoerig gezocht naar een centrale locatie in de gemeente. De locatie gelegen ten westen van Bergambacht maakt onderdeel uit een cluster samen met de brandweer, politie, gemeentewerf en vrachtwagenparkeerplaats, waarmee een groot deel van de lokale overheidsfuncties geclusterd worden op één locatie. De bereikbaarheid is van groot belang. Het plangebied is gelegen aan de kruising van de twee belangrijkste N-wegen in de Krimpenerwaard: de N210 en de N207. Deze twee wegen zijn de belangrijkste ontsluitingswegen van de gemeente. De locatie is op een goede en verkeersveilige wijze te ontsluiten voor alle weggebruikers. Dit geldt ook voor de bereikbaarheid met openbaar vervoer. Binnen het bestaand stedelijk gebied zijn in de gemeente Krimpenerwaard geen andere geschikte locaties aanwezig.
              
Conclusie
Gezien het voorgaande, waaruit volgt dat er een behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling is, niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte voorzien kan worden en de betreffende locatie als passend wordt beschouwd, kan geconcludeerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 25 oktober 2022. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
In aanvulling hierop toont de ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond indicatief de ruimtelijke situatie van de ondergrond.   
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendig meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving   
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • Een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken.
  • Een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit.
  • Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief. 
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling. 
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullen de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Op de kaart van de 'Laag van de ondergrond' is het plangebied aangewezen als 'rivierdeltacomplex - rivierklei/veen'. Bij ontwikkelingen in het rivierengebied dient het verschil tussen komgronden en oeverwallen herkenbaar gehouden te worden. Het hoogteverschil nabij het plangebied is echter geleidelijk en er is geen duidelijke oeverwal te onderscheiden. De verschillen tussen komgronden en oeverwallen zijn ter plaatse van het plangebied niet herkenbaar.
            
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Het plangebied bevindt zich in een 'veen(weide)landschap'. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de verkavelingspatronen. Richtpunten voor het veenlandschap zijn:
  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden.
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.
Met de beoogde ontwikkeling wordt er een gemeentehuis ten westen van Bergambacht gerealiseerd. Bij de ontwikkeling komt het verkavelingspatroon zoveel mogelijk terug in het stedenbouwkundig plan. De hoofdopzet van het plan is geënt op het onderliggende polderlandschap en de huidige watergangen en polderslagen vormen bij de ontwikkeling het uitgangspunt. De bestaande watergangen worden zoveel als mogelijk gehandhaafd, waar nodig verbreed en voorzien van natuurvriendelijke oevers. Het gemeentehuis vormt één maatschappelijk cluster met de andere overheidsvoorzieningen ten oosten van het plangebied en wordt ingepast binnen een aantrekkelijk landschap. Daarnaast is het plangebied gelegen nabij de rotonde N207-N210 en de kern Bergambacht.
 
Wel is er sprake van een aantasting van de maat en weidsheid van het veenweidelandschap. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden en nieuwe bebouwing dient niet in de veenweidepolders te worden geplaatst maar in aansluiting op bestaande structuren en linten. Het nieuwe gemeentehuis wordt op de koppen van kavels geplaatst van nu nog open veenweidegebied, waardoor bepaalde doorzichten worden belemmerd en er een wezenlijke ruimtelijke ingreep aan de rand van het buitengebied plaats vindt. Zoals eerdere aangegeven wordt het beoogde gemeentehuis zoveel als mogelijk in het landschap ingepast. Daarnaast wordt het terrein ten zuiden van het beoogde gemeentehuis als 'Natuur' bestemd. Dit betreft de eerste fase van de natuurontwikkeling. De ambitie is om het naastgelegen gebied in de toekomst verder in te richten als natuur. 
 
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling zoveel als mogelijke rekening houdt met de richtpunten van het veenweidelandschap.
 
Laag van stedelijke occupatie
Het plangebied is gelegen in stads- en dorpsranden. De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, waar de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen, waar de nabijheid van voorzieningen gecombineerd is met het vrije zicht en waar direct contact is met het buitengebied. Het uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen drie type 'overgangskwaliteiten'. Bij de beoogde ontwikkeling wordt een 'contact' gerealiseerd. Het nieuwe gemeentehuis en de buitendienst wordt het gehele cluster samenhangend binnen de context van het landschap ingepast. Dit is nader uitgewerkt in het bijgevoegde inpassingsplan (Buro SRO, d.d. 14 december 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2). 
 
Het gebouw staat op een groene voet en is wordt opgedeeld in drie volumes, afgestemd op het onderliggende polderlandschap. De vormgeving en materialisatie van het nieuwe gemeentehuis maakt nadrukkelijk de verbinding met de identiteit en patronen van het aanliggende veenweidelandschap en de hoofdrichting daarvan. Dit draagt bij aan de herkenbaarheid van het landschap. De hoofdvorm van het nieuwe gemeentehuis is gebaseerd op de aanwezige poldersloten in het landschap. Deze worden letterlijk naar binnen gehaald. Aan de west- en zuidzijde vormen de bestaande watergangen een overgangszone naar het NNN-gebied. Het gebied dat aangewezen is als NNN-gebied krijgt een water- en bosrijke uitstraling en zal hiermee van groot belang zijn voor de versterking van de biodiversiteit in het gebied. De overgangszone tussen het NNN-gebied en de maatschappelijke bestemming dient uitgevoerd te worden als een natuurlijke overgang en dient zorgvuldig te worden ontworpen om een zo natuurlijk en groen mogelijke overgang te bieden naar dit water- en bosrijke gebied. 
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze 'behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit'. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Krimpenerwaard'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
 
Veenweide met rivierinvloed
Het plangebied is gelegen in veenweidegebied met rivierinvloed. De veenweidepolders lopen door tot aan de rivierdijken. Het hoogteverschil is geleidelijk en er is geen duidelijke oeverwal te onderscheiden. Wel is door de directe invloed vanuit de rivier hier meer klei in de bodem aanwezig en liggen de gronden hierdoor iets hoger. De ambitie voor de veenweide met rivierinvloed is het contrast tussen verdichte dijklinten op de oeverwal en het open veenweidegebied beleefbaar houden en de doorzichten over opstrekkende verkaveling vanaf de wegen op de dijk zoveel mogelijk behouden. Het plangebied is niet gelegen op een dijk of aan een dijklint. Het zicht vanaf de dijk op het open landschap wordt met de beoogde ontwikkeling niet aangetast.
  
Weg door stad en land
Twee grote N-wegen doorsnijden de Krimpenerwaard, de N207 in noord-zuid en de N210 in oost-west richting. Het plangebied is gelegen aan beide N-wegen, wat een belangrijke bijdrage levert aan de goede ligging van het plangebied. De ambities voor de N-wegen van de provincie zijn onder andere om het doorstroomkarakter en autonome ligging van N-weg te versterken (beplanten met bomenrijen of open) en om de ruimte tussen een N-weg en lintbebouwing open te houden. Met de beoogde ontwikkeling wordt de autonome ligging en het doorstroomkarakter van de N210 en de N207 niet aangetast. Bij de rotondes langs deze doorgaande weg zijn vaak grotere/bijzondere gebouwen gesitueerd welke herkenningspunten vormen langs deze weg. Het plangebied ligt ook op zo’n prominente plek. Het plangebied bevindt zich niet aan een lintweg. De ruimte tussen een N-weg en lintbebouwing is met de beoogde ontwikkeling niet in het geding.
                 
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. Hoewel er met de beoogde ontwikkeling sprake is van strijdigheid met richtpunten van het veenweidelandschap, is met de toevoeging van de natuurontwikkeling aan het plangebied sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Derhalve kan gesteld worden dat de ruimtelijke kwaliteit verbetert en er zoveel als mogelijk wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen.
  
De beoogde herontwikkeling van het plangebied past binnen de Omgevingsvisie en is in lijn met de provinciale ambities. 
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 25 oktober 2022 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsvisie. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Milieubeschermingsgebied voor water
De planlocatie ligt in een milieubeschermingsgebied voor grondwater als bedoeld in artikel 1.2 lid 2 sub a van de Wet milieubeheer. Op kaart 5 bij de Omgevingsverordening zijn de milieubeschermingsgebieden voor grondwater aangeduid. Op deze kaart wordt onderscheid gemaakt in waterwingebieden, grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones. Het plangebied ligt in een boringsvrije zone, die het laagste beschermingsregime kent.
 
In de Omgevingsverordening worden geen eisen gesteld aan bestemmingsplannen ten aanzien van de ligging in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. In de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland worden wel beperkingen opgelegd aan een milieubeschermingsgebied voor grondwater. In een boringsvrije zone is onder andere voor boorputten, het graven dieper dan 2,5 meter onder het maaiveld, het verwijderen van funderingswerken/heipalen en andere handelingen die de weerstand van de bodem kunnen aantasten een ontheffing van de Provinciale milieuverordening nodig. Er mogen geen bodemenergiesystemen worden aangelegd en de slechtdoorlatende eigenschappen van de bodem mogen niet teniet gedaan worden. In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is een regeling opgenomen die toeziet op de kwaliteit van het grondwater en die beperkingen oplegt aan bodemingrepen dieper dan 2,5 meter onder het maaiveld.
 
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 lid 5 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden: 
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren. 
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van transformeren, omdat het beoogde plan niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit van het veenweidegebied. Derhalve dient een integraal ontwerp opgesteld te worden. In toelichting paragraaf 2.2 is het stedenbouwkundig plan en inpassingsplan weergegeven en beschreven. Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig plan is aandacht geweest voor de inpassing in en de overgang naar de omgeving. In aanvulling hierop zijn de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en de gebiedsprofielen in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan zoveel mogelijk voldoet aan de richtpunten. 
 
Het gemeentehuis en de bijbehorende parkeervoorzieningen worden binnen de bestemming 'Maatschappelijk' ruimtelijk ingepast. Daarnaast wordt dit versterkt met de natuurontwikkeling op de gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. De richtpunten voor het veenweidelandschap zullen, samen met de doelstellingen voor het Natuurnetwerk Nederland, betrokken worden bij de uitwerking van de natuurontwikkeling.
 
Artikel 6.9 lid 7 beschrijft dat, om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen, het nodig kan zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Voor het deel van het plangebied met de maatschappelijke bestemming is een inpassingsplan opgesteld (Buro SRO, d.d. 14 december 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2). Dit is nader toegelicht in toelichting paragraaf 2.2. Met een voorwaardelijke verplichting wordt de inpassing binnen de bestemming 'Maatschappelijk' geborgd. Er is tevens gekozen om de natuurontwikkeling ten zuiden van het beoogde gemeentehuis mee te nemen als integraal onderdeel van dit bestemmingsplan. De natuurontwikkeling op de aangrenzende gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland zijn opgenomen in het plangebied en krijgen met de beoogde ontwikkeling een natuurbestemming. Hiermee wordt natuurontwikkeling en het toevoegen van kenmerkende landschapselementen voor deze gronden juridisch-planologisch geregeld en is er sprake van een toevoeging van de ruimtelijke kwaliteit.
 
Beschermingscategorie
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waarvoor beschermingscategorie 3 geldt. In artikel 6.9a van de omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een locatie in het buitengebied in een ruimtelijke ontwikkeling kan voorzien, mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig worden aangetast. In de motivering moeten de volgende kwaliteiten betrokken worden:
  1. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
  2. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
  3. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
  4. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
In toelichting paragraaf 3.1.3 is gemotiveerd waarom er is gekozen voor een locatie buiten bestaand stad- en dorpsgebied. De hoofdopzet van de beoogde ontwikkeling is geënt op het onderliggende polderlandschap. De huidige watergangen en polderslagen vormen daarbij het uitgangspunt. De structuur van het landschap wordt dan ook zo veel mogelijk behouden. Het plangebied bevindt zich naast meerdere overheidsdiensten. Het beoogde nieuwe gemeentehuis is een uitbreiding van de bestaande structuur. Hierbinnen zijn zowel de bestaande aanwezige als nieuwe functies ingepast. Daarmee ontstaat één maatschappelijk cluster van diverse (overheids)voorzieningen binnen een aantrekkelijk landschap. Een schaal, passend bij de Veerweg, Provincialeweg (N210) en de overgang met het landelijk gebied van Bergambacht, is het uitgangspunt.  
 
Het nieuwe gemeentehuis komt op een prominente plek te staan bij de kruising van de provinciale wegen en maakt onderdeel uit van het cluster met de brandweer, politie, gemeentewerf en vrachtwagenparkeerplaats. Met de ontwikkeling van het nieuwe gemeentehuis en de buitendienst wordt het gehele cluster samenhangend binnen de context van het landschap ingepast.
 
De overgangen tussen de natuurontwikkeling en de maatschappelijke bestemming worden zorgvuldig ingepast en sluiten aan op de bestaande watergangen. Enkele hiervan worden verbreed en voorzien van, in breedte verlopende, natuurvriendelijke oevers. Het onderliggende polderlandschap vormt de hoofdstructuur van het plan en zorgt voor de verbindingen met de groene- en waterrijke randen. Gezien het bovenstaande kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling de openheid en het groene karakter van de het landschap niet onevenredig aantast.  
 
Natuurnetwerk Nederland 
De zuid- en westzijde van het plangebied is gelegen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN, beschermingscategorie 1). Dit deel van het plangebied wordt integraal ingericht ten behoeve van natuurontwikkeling. Dit gebied krijgt met het voorliggende bestemmingsplan een natuurbestemming. Het NNN-gebied wordt in de toekomst ingericht als een hoog- en laagveenbos. Deze groene en waterrijke inrichting draagt bij aan de gewenste diversiteit en levert bijdragen aan de flora en fauna (biodiversiteit), noodzakelijke wateropgave en klimaatadaptatie. Deze opgave wordt samen met de provincie Zuid-Holland en de grondeigenaren opgepakt en verder uitgewerkt.
 
De aanleg van nieuwe natuurgebieden door het omvormen van agrarische gebieden in bijvoorbeeld moeras- of bosgebieden wordt per saldo als kwaliteitsverbetering beschouwd. De bestemming 'Natuur' die met het voorliggende bestemmingsplan aan de gronden die tot NNN behoren wordt toegekend, draagt bij aan ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.9e lid 1. Compensatie als bedoeld in lid 4 is niet benodigd bij de aanleg van nieuwe natuurgebieden.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking, waaruit volgt dat de betreffende stedelijke ontwikkeling in een behoefte voorziet. Sub b is niet van toepassing, omdat de woningbouwlocatie per saldo kleiner dan 3 hectare. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
   
(Zelfstandige) kantoren
Artikel 6.11 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland heeft betrekking op (zelfstandige) kantoren:
  1. Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren op gronden:
    1. binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II;
    2. binnen de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op de desbetreffende locatie;
    3. binnen de bijzondere locaties, waarbij de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits passend in het profiel van deze locaties.
  2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
    1. kantoren die in overeenstemming zijn met een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten;
    2. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging;
    3. kantoren met een lokaal verzorgingsgebied;
    4. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf; en
    5. functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling.
Er is bij de planlocatie geen sprake van een locatie als bedoeld in artikel 6.11 lid 1. Dat betekent dat aan (één van de voorwaarden van) lid 2 voldaan moet worden om het plan in overeenstemming met de Omgevingsverordening te laten zijn. Het voorliggende bestemmingsplan maakt een nieuw gemeentehuis mogelijk. Voor toevoeging van kantoren groter dan 1.000 m² bvo per vestiging buiten de concentratielocaties (in Midden-Holland de Spoorzone Gouda) geldt dat kantoren met een lokaal verzorgingsgebied zoals bedoeld in artikel 6.11 lid 2 onder c (bijvoorbeeld gemeentehuizen of bankfilialen) kunnen worden toegevoegd. Het voorliggende bestemmingsplan maakt een gemeentehuis mogelijk en voldoet daarmee aan artikel 6.11.
    
Risico's van klimaatverandering
In artikel 6.27a van de Omgevingsverordening is opgenomen dat rekening gehouden moet worden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering, tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:
  1. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  2. overstroming;
  3. hitte;
  4. droogte.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
De planlocatie bevindt zich in een omgeving waar voldoende infiltratiemogelijkheden zijn. Rond het plangebied zijn verschillende watergangen aanwezig. Daarnaast wordt er ook nieuw oppervlakte water gerealiseerd en wordt de rest van het plangebied groen ingericht. Verdere maatregelen om wateroverlast door overvloedige neerslag tegen te gaan worden op deze locatie niet nodig geacht. 
 
Overstroming
De kans op overstromingen is per locatie anders. Overstromingen vanuit rivieren, meren of zeeën kunnen voor grote overlast zorgen. Het is dan ook van belang dat de overstromingskans zo klein mogelijk is. Uit het raadplegen van de klimaatatlas Zuid-Holland blijkt dat voor het plangebied een kleine kans op overstromingen van tussen de 1/300 per jaar en 1/3.000 per jaar geldt. Het thema overstromingen is gelet op de aard en omvang van het initiatief verder niet van belang.
 
Hitte
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar hittestress een minder belangrijk rol speelt dan in het stedelijk gebied. Toch zijn er met de beoogde ontwikkeling meerdere maatregelen getroffen die hittestress tegengaan. Het plangebied wordt groen ingericht en in het gebied om het gemeentehuis wordt nieuw oppervlaktewater aangelegd. Het planten van nieuwe bomen zorgt voor meer groen en schaduw en het aanbrengen van water brengt koelte. Dit levert een bijdrage aan het tegengaan van hittestress. 
 
Droogte
Droogte leidt tot een verhoogde watervraag en toenemende watertekorten, wat een langdurig effect op grond- en oppervlaktewaterstanden heeft. Langdurige droogte kan leiden tot bijvoorbeeld schade aan funderingen, verdroging van groen, een slechte oppervlaktewaterkwaliteit, versnelde bodemdaling en hittestress. Om droogte te voorkomen kunnen onder andere eisen gesteld worden aan het openbaar groen, oppervlaktewater en de gewenste grondwaterstand. Door water binnen en rondom het plangebied vast te houden wordt droogte tegengegaan. In de huidige situatie zijn er al verschillende watergangen aanwezig rond het plangebied. Door het plangebied verder groen in te richten wordt een bijdrage geleverd aan het vasthouden van water.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Krimpenerwaard
Op 14 juli 2021 heeft de gemeenteraad van de gemeente Krimpenerwaard de omgevingsvisie vastgesteld. In de Omgevingsvisie Krimpenerwaard geeft de gemeente aan wat zij belangrijk vindt voor de fysieke leefomgeving. Kenmerkend in de visie is het 'ja, tenzij'-principe. Dit betekent dat de gemeente positief staat tegenover nieuwe initiatieven en samen met initiatiefnemers kijkt hoe deze gerealiseerd kunnen worden. De omgevingsvisie is daarmee de lat waarlangs de initiatieven worden gelegd.
 
Om de omgevings- en ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Krimpenerwaard ook voor de toekomst te borgen, heeft de gemeente in de omgevingsvisie aangegeven wat de gemeente en gemeenschap de belangrijkste waarden binnen de Krimpenerwaard vinden. Dit worden de “Krimpener-waarden” genoemd. De “Krimpener-waarden” zijn als volgt opgedeeld:
  • Waarden van heel de Krimpenerwaard;
  • Waarden per gebied;
  • Waarden van de kernen. 
De waarden van heel de gemeente Krimpenerwaard worden beschreven aan de hand van verschillende thema's, de waarden per gebied worden beschreven per gebied en de waarden van de kernen staan beschreven in het rapport 'Koers en Kader Krimpenerwaard'.
 
In het derde hoofdstuk van de omgevingsvisie komen de visie en speerpunten aan bod. Hierin worden voor verschillende deelgebieden de speerpunten aangegeven. Deze speerpunten worden verderop in de omgevingsvisie toegelicht. In het laatste hoofdstuk van de visie beschrijft de gemeente hoe ze de geest van de Omgevingswet tot uitvoer wil brengen. De gemeente Krimpenerwaard ziet de Omgevingswet als kans om meer te werken vanuit wensen en signalen vanuit de samenleving en vertrouwen en minder vanuit regels.
 
Vitale kernen
De kernen zijn het hart van de gemeenschap in de Krimpenerwaard. Hier wonen, werken en ontmoeten mensen elkaar. Hier zijn bloeiende verenigingen, doen mensen hun boodschappen, gaan kinderen naar school en wordt er gesport. Voor alle kernen zet de gemeente onder andere in op de volgende speerpunten: 
  • sociale verbinding bevorderen;
  • toename woningen in relatie tot behoefte;
  • een diverser woningaanbod;
  • passende maatschappelijke voorzieningen;
  • ruimte voor vitale, toekomstbestendige bedrijvigheid;
  • bevorderen gezondheid;
  • gezond en veilig woon- en leefklimaat;
  • toeristische en recreatieve voorzieningen ontwikkelen;
  • klimaat adaptieve inrichting in de kernen;
  • samenwerken aan goede waterkwaliteit;
  • toekomstbestendige winkelgebieden.
Planspecifiek
Een van de speerpunten voor vitale keren in de omgevingsvisie is 'passende maatschappelijke voorzieningen'. Voor de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de Krimpenerwaard is een passend aanbod van bereikbare maatschappelijke voorzieningen van belang. De gemeente Krimpenerwaard is een relatief jonge gemeente die in 2015 ontstaan is door de fusie van de gemeenten Nederlek, Ouderkerk, Vlist, Bergambacht en Schoonhoven. De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren van een nieuw gemeentehuis op een centrale locatie in de gemeente. Het gemeentehuis krijgt een prominente plek op de kruising tussen de N207 en de N210, de twee belangrijkste hoofdwegen in de gemeente.
 
Het gemeentehuis krijgt een multifunctioneel gebruik met de raadzaal, trouwzaal, kantoor, werkplekken, vergaderruimte, etc. Het nieuwe gemeentehuis maakt onderdeel uit van het cluster van brandweer, politie, gemeentewerf en vrachtwagenparkeerplaats. Hierdoor ontstaat er een goede combinatie van overheidsdiensten op een duidelijk herkenbare locatie.
 
Duurzaamheid speel tevens een belangrijke rol in de gemeente. Met de beoogde ontwikkeling worden meerdere duurzaamheidsmaatregelen getroffen. Dit is nader verwoord in toelichting paragraaf 4.12. Het gemeentehuis wordt zo duurzaam mogelijk gebouwd waarbij wordt gekeken naar mogelijkheden van nieuwe energievormen en het toepassen van groene daken en gevels. Tevens wordt het gemeentehuis circulair gerealiseerd.
        
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie Krimpenerwaard.
 
Op 5 juli 2022 heeft de gemeenteraad positief besloten over de locatie en het concept stedenbouwkundig plan. Hiermee heeft de gemeenteraad een richtinggevend kader bepaald voor een goede stedenbouwkundige inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
 
3.3.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit (vastgesteld op 13 december 2016) vormt de welstandsnota van de gemeente Krimpenerwaard. Het doel bij deze nota is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger of ondernemer wordt afgewogen tegen het aanzien van hun omgeving als algemene waarde. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische waarden een rol te geven bij ontwikkelingen.
 
Op de niveaukaart is voor elk gebied in de gemeente Krimpenerwaard het minimale toetsingsniveau aangegeven om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in 'soepel', 'gewoon' en 'bijzonder'.
 
Op de gebiedenkaart zijn gebieden met samenhangende bebouwingstypologieën aangegeven. Per gebied zijn in de nota een beschrijving, waardering en enkele uitgangspunten opgenomen. Naast de gebieden zijn op de gebiedenkaart gebieden met een ontwikkelingskader aangegeven. Dit zijn de gebieden waar een beeldkwaliteitsplan geldt.
 
Planspecifiek
Op de niveaukaart is aangegeven dat voor het plangebied een 'gewoon' welstandsniveau geldt. Op de gebiedenkaart is het plangebied aangeduid als 'landelijk gebied'.
 
De welstandsnota bevat voor gebieden met een 'gewoon' welstandsniveau een set criteria, die stuurt op inpassing van bouwplannen zonder de kwaliteit van het gebied uit het oog te verliezen. De woordkeuze en bandbreedte van de criteria bieden ten opzichte van het bijzondere niveau meer mogelijkheden om tot een eigen invulling te komen.
 
Voor het 'landelijk gebied' is het uitgangspunt dat bouwplannen geen afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. In verband hiermee wordt verwacht dat er in ieder geval aandacht geschonken wordt aan de hoofdoriëntatie van de bebouwing en de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.
 
Om de ruimtelijke kwaliteit van voorliggend plan te borgen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (Buro SRO, d.d. 25 juli 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1). Dit beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeenteraad als aanvulling op de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld en zal het welstandskader bij de omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen vormen. Daarnaast is er een inpassingsplan opgesteld (Buro SRO, d.d. 14 december 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2). Dit is in toelichting paragraaf 2.2 nader toegelicht.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
In een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden in hoeverre het plan milieutechnisch haalbaar is. Dit houdt in dat verschillende ruimtelijke en milieutechnische aspecten, zoals ecologie, archeologie, bodem, waterhuishouding, geluid, externe veiligheid, etc. onderzocht moeten worden. In dit hoofdstuk worden deze aspecten nader gemotiveerd.
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen; dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend plan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er zal gezien de totale grootte van het plangebied en aantal woningen niet voldaan worden aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen of een oppervlakte van 100 ha of meer. In dat geval kan afgezien worden van een m.e.r.-beoordeling en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de milieugevolgen aan de hand van de relevante criteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn in beeld gebracht. Een beschouwing van de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect komen hierbij aan bod.
 
Voor de beoogde ontwikkeling geldt dat er geen relatie met andere ontwikkelingen in de nabijheid van het plangebied is waarvan de effecten in cumulatie met elkaar in acht genomen moeten worden. Daarbij komt dat de ontwikkeling van het gemeentehuis zich beperkt tot een terrein met een oppervlakte van circa 2 ha, waarbij de productie van afvalstoffen, gebruik van hulpbronnen, kans op verontreiniging en risico's op ongevallen beperkt is.
 
De belangrijkste effecten van het project ontstaan in de (tijdelijke) aanlegfase. Tijdens de aanlegfase is tijdelijk sprake van een toename aan verkeer en werkzaamheden. Hierbij zijn luchtverontreiniging en geluidhinder relevant. Door de tijdelijke aard van de aanlegfase heeft dit geen belangrijke nadelige gevolgen. Verder wordt bij de werkzaamheden voor het aanleggen van de fundering gegraven in de bodem. Voor de bouw worden daarnaast de reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal. Het gebruik van deze hulpbronnen heeft geen permanente nadelige gevolgen. Bouwafval wordt conform wet- en regelgeving afgevoerd. Er is geen sprake van productie van (gevaarlijke) afvalstoffen met nadelige milieugevolgen. Ook afvalstoffen die in de gebruiksfase vrijkomen zullen conform wet- en regelgeving verwerkt worden.
 
De planlocatie ligt in of nabij gevoelige gebieden. Uit toelichting paragraaf 4.8 volgt dat het plan geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden heeft. Voor het Natuurnetwerk Nederland geldt dat het voorliggende plan positieve gevolgen heeft op de potentiële waarden.
 
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 4. In het onderstaande overzicht wordt per milieuaspect beknopt aangegeven of belangrijke negatieve milieugevolgen uitgesloten kunnen worden.
 
- Bodem. Voor de locatie is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Voor gedempte sloten, dammen en te dempen sloten (waterbodem) wordt in het vervolg een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Eventuele verontreinigingen worden in het vervolg gesaneerd. Met een eventuele sanering wordt het risico op belangrijke nadelige milieueffecten verkleind. Bij de toekomstige activiteiten (gemeentehuis, parkeervoorzieningen, groen, water, wegen, etc.) is er geen verhoogde kans op nieuwe verontreinigingen. Belangrijke milieugevolgen kunnen uitgesloten worden. 
- Luchtkwaliteit. Voor dit plan is sprake van een plan dat 'niet in betekende mate' (<1.500 woningen) bijdraagt aan een eventuele verslechtering van de luchtkwaliteit. De wettelijke normen ten aanzien van luchtkwaliteit worden daarnaast niet overschreden. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aspect luchtkwaliteit geen belangrijke nadelige milieueffecten zijn.
- Geluid. Het beoogde gemeentehuis is geen geluidgevoelig object. Desondanks is bepaald wat de gevelwering van het gemeentehuis moet zijn om sprake te laten zijn van een goede werkplek. Omdat de verkeersgeneratie als gevolg van het gemeentehuis beperkt toeneemt, worden er vanuit het aspect geluid geen belangrijke negatieve milieueffecten verwacht.
- Bedrijven en milieuzonering. Omliggende bedrijven en activiteiten veroorzaken geen milieugevolgen voor het beoogde gemeentehuis. De planontwikkeling levert tevens geen belangrijke milieugevolgen op, omdat de hinder als gevolg van het gemeentehuis beperkt van aard en omvang is.
- Externe veiligheid. Nabij het plangebied bevinden zich een LPG-tankstation en een transportroute voor gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico is berekend en verantwoord. De veiligheidsrisico's worden aanvaardbaar geacht. Daarnaast bevat het plan geen (nieuwe) risicobronnen. Daarmee zijn er geen belangrijke milieugevolgen vanuit het aspect externe veiligheid.
- Waterhuishouding. De planontwikkeling leidt tot een toename van het verhard oppervlak. Watercompensatie is daarmee vereist. Dit is binnen het projectgebied voorzien. Het hemelwater van het nieuwe gemeentehuis wordt gescheiden van het gemeentelijk rioleringsstelsel afgevoerd. Hierbij worden geen uitlogende materialen gebruikt. De ontwikkeling veroorzaakt geen belangrijke nadelige gevolgen voor het watersysteem.
- Ecologie. Uit de quickscan flora en fauna blijkt dat het plangebied geschikt is voor beschermde soorten. Er is aanvullend onderzoek nodig naar vleermuizen, heikikkers en grote modderkruipers. Er dient daarnaast voldaan te worden aan de algemene zorgplicht. Naast gevolgen voor beschermde soorten kan het project ook negatieve effecten hebben op beschermde natuurgebieden. Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en de omvang van het project is een berekening naar de neerslag (depositie) van stikstof in de gebruiksfase uitgevoerd. In de gebruiksfase zal de depositie op Natura 2000-gebieden niet meer dan 0,00 mol/ha/j zijn. Belangrijke milieugevolgen zijn daarmee vanuit het aspect ecologie uitgesloten.
- Archeologie. Uit het archeologische onderzoek blijkt dat uitsluitend in de zuidelijke helft van het plangebied archeologische resten verwacht worden. Hier zal de oost-west georiënteerde zandrug waarschijnlijk doorlopen. Voor het overige deel van het plangebied geldt een lage archeologische verwachting. Dit houdt in dat voor de bouw van het gemeentehuis geen verder archeologisch onderzoek nodig is. Belangrijke milieugevolgen kunnen daarmee uitgesloten worden.
- Cultuurhistorie. In het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Tevens bevindt het plangebied zich niet in een gebied van hoge cultuurhistorische waarde. De beoogde ontwikkeling heeft daarmee geen negatieve effecten voor het aspect cultuurhistorie.
 
Op basis van deze plantoelichting kan geconcludeerd worden dat belangrijke milieugevolgen uitgesloten kunnen worden. Het bevoegd gezag heeft op basis van deze plantoelichting een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen (gemeente Krimpenerwaard, d.d. 10 januari 2023, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 18).
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
In het plangebied is onder andere een wijziging van een agrarische bestemming naar een maatschappelijke bestemming beoogd. Dit betreft een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik. Derhalve is er voor de planlocatie een historisch onderzoek uitgevoerd (Ingenieursbureau Land, d.d. 2 juni 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3).
  
Bodem en asbest
Uit de beschikbare voorinformatie blijkt dat verspreid over de onderzoeklocatie licht verhoogde gehalten kunnen worden verwacht voor de bodem en het grondwater. Omdat uit het vooronderzoek is gebleken dat er gedempte sloten en dammen aanwezig zijn binnen de onderzoekslocatie, is de onderzoekslocatie verdacht op de aanwezigheid van verhoogde gehalten van parameters uit het standaardpakket en asbest. Voor de overige gebieden is er geen reden om aan te nemen dat ter plaatse van het onderzoeksgebied sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Indien ongedefinieerd puin wordt aangetroffen, wordt aanbevolen een verkennend asbestonderzoek uit te voeren.
      
Waterbodem
De watergangen binnen het onderzoeksgebied zijn allemaal ‘lintvormige watergangen’ in onderhoud bij de aangrenzende eigenaren. De afvoersituatie is in zuidelijke richting en vervolgens in zuidwestelijke richting naar gemaal Krimpenerwaard. De kwaliteit van het water en de baggerspecie uit de bermsloten (voor afwatering van de wegen) en watergangen tussen de weilanden is onbekend. Ter plaatse van monstervak 01 kan een lichte onderzoeksinspanning (LL) gehanteerd worden. Ter plaatse van monstervak 02 wordt aanbevolen een normale onderzoeksinspanning (LN) te hanteren vanwege de ligging nabij bebouwing/bedrijvigheid.
 
Conclusie
Het bodemonderzoek geeft aanleiding om een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uit te voeren. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning in kader van de bouw moet deze worden bijgesloten. De gemeente Krimpenerwaard heeft in de exploitatie rekening gehouden met eventuele saneringskosten.
 
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuw gemeentehuis gerealiseerd met een oppervlakte van circa 7.200 m². Gezien de kleinschaligheid van de beoogde ontwikkeling is het project is aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. NIBM kent een grens voor kantoorlocaties van 100.000 m² bvo voor één ontsluitingsweg en 200.000 m² bvo voor twee ontsluitingswegen. De ontwikkeling blijft daarmee ver onder deze grens. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. 
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de NSL-monitoringstool gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 16,9 μg/m³, 9,3 μg/m³ en 17,1 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
   
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Met de ontwikkeling worden een gemeentehuis en andere maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde geluidgevoelige functies, mogelijk gemaakt. Een gemeentehuis is geen geluidgevoelig object conform de Wet geluidhinder (Wgh). Desalniettemin wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken naar de geluidbelasting op het beoogde gemeentehuis.
 
Industrielawaai
In de omgeving van het plangebied is geen geluidgezoneerd bedrijventerrein aanwezig. In het kader van het bedrijven en milieuzonering is wel gekeken naar het geluid van de omliggende bedrijven. Dit komt aan bod in toelichting paragraaf 4.5.
 
Wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen binnen de onderzoekszones van onder andere de N207, N210 en N478 voor geluidgevoelige bestemmingen, die met het voorliggende bestemmingsplan niet mogelijk wordt gemaakt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en om in een later stadium na te kunnen gaan welke geluidwering nodig is voor een goede werkplek (NPR 3438) is voor de locatie een onderzoek naar de geluidbelasting wegverkeer uitgevoerd (Adviesburo Van der Boom, d.d. 28 juli 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4).
 
Uit het onderzoek volgt dat de geluidbelasting door alle wegen samen ten hoogste 63 dB bedraagt door alle wegverkeer samen. De geluidbelasting door wegverkeer op de N210 is daarbij veruit maatgevend.
 
De gebruikelijke toetsingskaders of sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening' zijn de Wet geluidhinder en de beleidsregel hogere waarden. Deze toetsingskaders zijn echter niet van toepassing bij niet geluidgevoelige gebouwen. De geluidbelasting van ten hoogste 63 dB zonder aftrek is echter zodanig dat daarvoor in een stedelijke omgeving in geval van een geluidgevoelige bestemming een hogere waarde kan worden verleend.
 
De geluidbelasting kan niet eenvoudig worden teruggebracht, omdat op de maatgevende N210 al een stil wegdek ligt en het toepassen van een scherm leidt tot stedenbouwkundige en landschappelijke bezwaren. Er zal daarom voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor het gemeentehuis wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering voor een goed werkklimaat.
 
Volgens het Bouwbesluit moet de zogenaamde karakteristieke geluidwering GA;k van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied in een kantoor ten minste gelijk zijn aan de invallende geluidbelasting verminderd met 40 dB, met een minimum van 20 dB.
 
Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex artikel 110-g Wgh. De hoogste geluidbelaste kantoren ondervinden een geluidbelasting van 63 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering voor de gevels bedraagt dan GA;k 23 dB. Voor de geluidbelaste gevels met een geluidbelasting van meer dan 60 dB zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
 
Om na te gaan welke geluidwering nodig is voor een goede werkplek kan tevens gebruik worden gemaakt van de NPR 3438.
 
Spoorweglawaai
Het plangebied is niet gelegen in de geluidzone van een geluidgezoneerde spoorweg.
 
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging in de nabijheid van scholen en andere maatschappelijke functies aangemerkt als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
 
Planspecifiek
Gezien de ligging nabij bedrijven en woningen, aan de provinciale wegen N207 en N210, kan de omgeving van het plangebied aangemerkt als een gemengd gebied. Daarmee kunnen de richtafstanden, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap worden verlaagd.
 
Milieubelastende activiteit
Uitgaande van de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt er voor een gemeentehuis een milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. Omdat het plangebied is gelegen in gemengd gebied kan de richtafstand met één afstandstap worden verminderd. Derhalve geldt er een richtafstand van 0 meter. Het gemeentehuis bevindt zich niet direct aan een gevoelige bestemming. De dichtstbijzijnde gevoelige bestemmingen, te weten de bedrijfswoningen aan de Groene Kerkweg 5 en 7, bevinden zich aan de noordzijde van de Provincialeweg. Deze bevinden zich op 65 meter van het beoogde gemeentehuis. De woningen ten oosten van de Veerweg bevinden zich op 140 meter afstand van het beoogde gemeentehuis. Het nieuwe gemeentehuis vormt geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige bestemmingen in de omgeving.
 
Milieugevoelige activiteit
Met de beoogde ontwikkeling wordt geen geluidgevoelige bestemming mogelijk gemaakt. De ontwikkeling betreft, vanuit de richtlijn ‘Bedrijven en Milieuzonering’ bezien, geen gevoelige activiteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter wel gekeken naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied die van invloed kunnen zijn. De onderstaande tabel tonen de verschillende relevante bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied. 
 
Bedrijf
Adres
SBI-2008
Milieucat.
Richtafstand gemengd gebied (m)
Minimale afstand tot het plangebied (m)
Agrarisch bedrijf 
Groene Kerkweg 3
n.v.t.n.v.t.5070
Agrarisch bedrijf 
Groene Kerkweg 5
n.v.t.n.v.t.5070
PolitieVeerweg 2
8425
3.13070
BrandweerVeerweg 685253.130130
Provinciaal steunpuntVeerweg 8 3.130190
Vrachtwagenparkeerplaatsn.v.t.52213.250210
WaterwinbedrijfProvincialeweg 1363.250+250
 
Zoals voorgaande tabel laat zien wordt aan de richtafstanden voldaan. Hieronder zijn de relevante bedrijfsactiviteiten nader toegelicht.  
 
Brandweerkazerne, politie, provinciaal steunpunt, vrachtwagenparkeerplaats en gemeentewerf
Ten oosten van het plangebied zijn meerdere overheidsdiensten gevestigd. De richtafstand verschilt per activiteit. Zoals in de bovenstaande tabel is af te lezen wordt bij alle bedrijfsactiviteiten voldaan aan de richtafstand. In de huidige situatie is er ook een afvalbrengstation aanwezig. Aangezien deze in de toekomst zal verdwijnen is deze niet meegenomen in de beschouwing.
 
In het kader van industrielawaai is er een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd om de invloed van de overheidsdiensten op het beoogde gemeentehuis in beeld te brengen (Adviesbureau van der Boom, d.d. 14 oktober 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5). Er is bepaald welke geluidbelasting ontstaat op het beoogde gemeentehuis als gevolg van de overheidsdiensten. Het gaat daarbij om de volgende bedrijven/activiteiten:
  • Veerweg 2, politiebureau (onlangs gerealiseerd direct ten noorden van Veerweg 4), maatschappelijke bestemming, milieucategorie 2.
  • Veerweg 4, buitendienst gemeente, maatschappelijke bestemming, milieucategorie 3.1.
  • Veerweg 6, brandweer, maatschappelijke bestemming, milieucategorie 3.1.
  • Veerweg 8, huidig steunpunt provincie, toekomstig centrale huisvesting buitendienst gemeente, milieucategorie 3.1.
De geluidbelasting op de omgeving is bepaald met een rekenmodel. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT op de rand van het kavel waarop het gemeentehuis is voorzien ten gevolge van alle activiteiten bij de inrichtingen bedraagt hooguit 40 dB(A) overdag, 37 dB(A) in de avond en 32 dB(A) in de nacht. Daarmee worden de richtwaarden conform de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering (VNG) niet overschreden.
 
Groene Kerkweg 3 en Groene Kerkweg 5
Aan de locatie Groene Kerkweg en Groene Kerkweg 5 bevinden zich agrarische bedrijven. Op de locatie Groene Kerkweg 3 zijn 2 jongvee en 20 schapen vergund. Op de locatie Groene Kerkweg 5 zijn ongeveer 150 koeien vergund waar vaste afstanden voor gelden. Deze afstand bedraagt 50 meter. Voor jongvee geldt tevens een vaste afstand van 50 meter. Aan deze afstand wordt voldaan. Voor de 20 schapen gelden geuremissiefactoren en moet door middel van een Vstacks berekening de geurbelasting worden berekend. Derhalve is er voor de Groene Kerkweg 3 een geuronderzoek uitgevoerd (De Milieuadviseur, d.d. 3 juni 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6).
 
Op basis van de afstandsnormen uit het gemeentelijke geurbeleid moet de afstand tussen een dierenverblijf (stal) en nieuwe geurgevoelige objecten minimaal 25 meter bedragen. Het gemeentehuis (geurgevoelige object) wordt gerealiseerd op een grotere afstand dan 25 meter van een dierverblijf, namelijk op een afstand van 70 meter. Uit de berekening naar de voorgrondbelasting blijkt dat de milieukwaliteit ter plaatse van het plangebied goed is. De norm van 8,0 ouE/m³ uit de Wgv wordt niet overschreden bij het gemeentelijke geurbeleid. Op basis van de Wgv en het gemeentelijke geurbeleid kan worden gesteld dat bij het gemeentehuis een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd.
 
Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. De realisering van onderhavig plan heeft geen gevolgen voor de huidige bedrijfsvoering van deze twee veehouderijen aan de Groene Kerkweg 3 en 5. De geuremissie van de veehouderij Groene Kerkweg 3 kan ten opzichte van de huidige situatie nog sterk groeien voordat de voorgrondbelasting hoger is dan de norm van 8,0 ouE/m³. Met de beoogde realisatie van het gemeentehuis worden de veehouderijen aan de Groene Kerkweg 3 en 5 niet in hun uitbreidingsmogelijkheden beperkt. In zoverre staat de aanwezigheid van de veehouderij de voorgenomen wijziging van het planologisch regime niet in de weg.           
             
Waterwinbedrijf Dunea
Ten westen van het plangebied is een pompstation aanwezig van het waterwinbedrijf Dunea. Voor een pompstation hangt de richtafstand af van het pompvermogen. Onder de 1 MW is het categorie 2, tussen de 1 MW en 15 MW is het categorie 3.2 en boven de 15 MW is het categorie 4.2. De afstand van het pompstation tot aan het gemeentehuis bedraagt ruim 300 meter. Derhalve wordt het pompstation niet als belemmering gezien.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande is ter plaatse van het beoogde gemeentehuis sprake van een goed leefklimaat en worden milieubelastende activiteiten in de omgeving niet beperkt in hun mogelijkheden als gevolg van de planontwikkeling. Daarnaast vormt het beoogde gemeentehuis geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige bestemmingen in de omgeving.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd.
   
Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied is één relevante risicovolle inrichting aanwezig. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een LPG-tankstation. Vanwege de ligging van het beoogde gemeentehuis, dat een kwetsbaar object is, binnen het invloedsgebied wordt een risicoberekening voor het groepsrisico uitgevoerd en een verantwoording van het groepsrisico opgesteld.
 
Uit de groepsrisicoberekening (AVIV, d.d. 22 juli 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 7) blijkt dat het plangebied buiten de vastgestelde PR 10-6-contouren rond de LPG-installaties ligt en dat het groepsrisico toeneemt van 0.20 keer de oriëntatiewaarde in de huidige situatie tot 0.21 in de toekomstige situatie. Een verantwoording van het groepsrisico is vereist en het bestuur van de veiligheidsregio dient in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting.
 
Het te realiseren gemeentehuis bevindt zich gedeeltelijk binnen de 160 meter effectafstand (explosieaandachtsgebied onder de Omgevingswet). Voor de realisatie van het nieuwe gemeentehuis op de gekozen locatie is een nadere motivatie niet nodig.
  
Buisleidingen
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen aanwezig zijn.
 
Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Uit raadpleging van de risicokaart blijkt het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van de N210. Het plaatsgebonden risico van deze transportroute vormt geen belemmering. Het groepsrisico is en blijft kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Een verdere verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven. Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen.
 
Het plangebied is niet gelegen in nabijheid van andere transportroutes van gevaarlijke stoffen.
 
Verantwoording groepsrisico   
De verantwoording van het groepsrisico (AVIV, d.d. 2 september 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 8) is als bijlage bij de voorliggende toelichting gevoegd. Gezien het lage groepsrisico, de geringe toename ervan door de ontwikkeling en het feit dat er geen zeer kwetsbare personen in het plangebied komen, kan het groepsrisico in relatie tot het LPG-tankstation verantwoord worden. Ook de Veiligheidsregio Hollands Midden ziet geen nieuwe belemmeringen bij de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid door toedoen van de voorgenomen ontwikkeling. Overleg met de veiligheidsregio over de bereikbaarheid van het plangebied voor hulpdiensten en bluswatervoorzieningen nabij het plangebied wordt wel uitdrukkelijk aangeraden.
 
Omdat het groepsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de N210 kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde, kan conform artikel 8 van het Bevt de verdere verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven. Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Hierover geldt hetzelfde als bij het LPG-tankstation. De Veiligheidsregio Hollands Midden ziet geen nieuwe belemmeringen bij de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid door toedoen van de voorgenomen ontwikkeling.
 
Bestrijdbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om de taken goed uit te voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan geschikte uitvalswegen, bluswatervoorzieningen en de aanbevolen opkomsttijd.
 
Het plangebied is goed bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke uitvalswegen. Aan de voorzijde (noordzijde) via het viertakskruispunt en aan de achterzijde (zuidzijde) via de ontsluiting vanaf de parkeerplaats, beide richting de Veerweg. Voor bluswatervoorzieningen kan gebruik worden gemaakt van het oppervlaktewater in de omgeving.
 
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. In geval van een calamiteit is een vroegtijdige alarmering van levensbelang om ervoor te zorgen dat de aanwezigen veilig kunnen vluchten. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen, zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie. In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Vluchtroutes dienen zichtbaar en duidelijk te worden aangeduid.
 
Binnen het plangebied zijn geen functies voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Indien minder zelfredzame personen aanwezig zijn, wordt ervan uitgegaan dat zij met behulp van valide personen in veiligheid kunnen worden gebracht. De mogelijkheden om op eigen kracht te kunnen vluchten nemen toe doordat er (nood)uitgangen en vluchtroutes aan de westzijde van het gebouw worden gerealiseerd. Op die manier kunnen personen wegvluchten van de LPG-bron.  
    
Advies veiligheidsregio
Door de Veiligheidsregio Hollands Midden is een adviesrapport uitgebracht (d.d. 16 mei 2022, kenmerk: D2022-04-004291). Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen en het optreden van de hulpdiensten te verbeteren, adviseert de veiligheidsregio het volgende: 
  • De risicocontouren van het nabijgelegen LPG-tankstation reiken tot voorbij het plangebied. De fysieke veiligheid wordt dan ook in belangrijke mate door dit scenario bepaald. Met aanvullende maatregelen kunnen de effecten worden beperkt. Dit brengt echter wel aanvullende maatregelen en extra kosten met zich mee. Het invoeren van een tijdslot van bevoorrading van LPG is echter niet wenselijk. Buiten kantoortijden zijn er in de nabijgelegen woonwijk meer personen aanwezig.
  • Ook een overstroming is een relevant scenario. Met aanvullende maatregelen kunnen ook deze effecten worden beperkt. Bij vroegtijdige keuzes hoeven de bouwkosten niet hoger uit te vallen.
  • Bij een verdere uitwerking is het ook wenselijk in samenwerking met de politie aandacht te besteden aan de sociale veiligheid in/om het kantoorgebouw.
  • Ook de bereikbaarheid en bluswaterwinning kan tegen die tijd verdere invulling worden gegeven. Voor een locatiekeuze zijn deze onderwerpen niet bepalend.
Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen en het optreden van de hulpdiensten te verbeteren, worden de volgende maatregelen getroffen:
  1. Een (ophaal)bruggetje voor voetgangers aan de west- of zuidzijde over één van de drie sloten, zodat mensen in geval van een calamiteit kunnen vluchten uit de richting van het LPG-tankstation. Dit bruggetje is ook aangegeven op het inrichtingsplan dat als bijlage bij de regels zit.
  2. Een meer gesloten oostgevel en verblijfsruimten aan de ‘veiligere’ westzijde.
  3. Het aanleggen van een extra verkeersverbinding tussen het parkeerterrein bij het gemeentehuis en de gemeentewerf. Dit is als calamiteitenroute voor de toegankelijkheid van de hulpdiensten, in geval ‘eigen’ hulpdiensten onderdeel zijn van de calamiteit en in geval van wegreconstructies.
In november 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden met een vertegenwoordiger van het LPG-tankstation om te bespreken hoe zij de toekomst zien. Er is afgesproken dat de gemeente en het LPG-tankstation in gesprek blijven over het verkleinen van de veiligheidsrisico's voor zowel het gemeentehuis als de nabijgelegen woonwijk.
 
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.7.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.7.2 Beleid Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is verantwoordelijk voor het waterbeheer in het gebied tussen Zoetermeer, Gouda, Schoonhoven en Rotterdam. Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In het Waterbeheerprogramma worden de ambities van het hoogheemraadschap voor de komende jaren weergegeven. Met het waterbeheerprogramma worden allereerst veel van de taken van het waterschap op dezelfde wijze voortgezet. Het waterschap gaat zich de komende jaren richten op de doelen waarvoor waterschappen zijn opgericht:
  • het voorkomen en waar mogelijk beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
  • het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;
  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen;
  • het zuiveren van afvalwater. 
Het waterbeheer staat daarnaast voor een grote veranderopgave als gevolg van tal van grote ontwikkelingen. Om te kunnen blijven werken aan ‘droge voeten en schoon water’, moet het hoogheemraadschap zich nog nadrukkelijker en soms met nog meer inzet richten op deze ontwikkelingen. Het hoogheemraadschap gaat aan de hand van drie thema's voor de toekomst aan de slag met deze veranderopgave:
  • een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat in 2027;
  • een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen in 2027;
  • water en waterschap als onderdeel van de samenleving in 2027. 
Keur en Beleidsregels
Op grond van de Waterwet is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden;
Maar ook aan:
  • onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
4.7.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
 
Watercompensatie
Met de beoogde ontwikkeling wordt op momenteel onbebouwde gronden een gemeentehuis gerealiseerd en verharding aangebracht. Voor de beoogde ontwikkeling is een verhardingsbalans opgesteld (Buro SRO, d.d. 6 december 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 9). Deze verhardingsbalans richt zich uitsluitend op het beoogde gemeentehuis en de bijbehorende parkeervoorzieningen. Daar de beoogde natuurontwikkeling geen negatief effect zal hebben op de waterhuishouding, is die niet meegenomen in de verhardingsbalans.
        
Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van een toename in verharding. In totaal neemt de verharding toe met 6.060 -  384 / 2 (halfverharding) = 5.868 m², wat voor 5% gecompenseerd wordt in de vorm van nieuw oppervlaktewater. Tevens wordt er met de beoogde ontwikkeling 934 m² aan watergangen gedempt. De totale watercompensatieopgave bedraagt 5.868 * 0,05 + 934 = 1.227 m². Binnen het plangebied wordt 1.493 m² aan nieuw oppervlaktewater aangelegd. Daarmee is er een overschot aan 266 m² aan nieuw oppervlaktewater binnen het plangebied.
 
Waterkeringen en watergangen
Uit het raadplegen van de legger van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard blijkt er binnen en in de directe omgeving van de planlocatie geen regionale en/of primaire waterkeringen aanwezig is. Tevens bevindt zich binnen het plangebied of aan het plangebied geen hoofdwatergang. Wel zijn er meerdere overige watergangen in het plangebied aanwezig. Een deel van de watergangen wordt met de beoogde ontwikkeling gedempt.
                  
Riolering en afkoppeling
Het nieuwe gemeentehuis wordt voor de afvoer van afvalwater aangesloten op het gemeentelijk rioolsysteem. Het hemelwater wordt gescheiden afgevoerd en geïnfiltreerd in de bodem en/of afgevoerd naar de naastgelegen sloten. Hierbij worden geen uitlogende materialen gebruikt.
 
Conclusie    
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Met het beoogde initiatief wordt een nieuw gemeentehuis gerealiseerd. De werkzaamheden hebben mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna, beschermde natuurgebieden en/of beschermde houtopstanden. Derhalve is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (Blom Ecologie, d.d. 25 maart 2022, revisie d.d. 24 mei 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 10).
 
Soortenbescherming
Uit de quickscan flora en fauna volgt dat er aanvullend onderzoek uitgevoerd dient te worden naar vleermuizen, heikikkers en grote modderkruipers. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart - 15 juli).
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of provinciaal aangewezen beschermde gebieden. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie dienen de effecten van stikstofemissie inzichtelijk gemaakt te worden.
 
Zoals beschreven wordt in toelichting paragraaf 3.2.2 behoort de zuid- en westzijde van het plangebied tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier beleid voor op. Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur. Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen. Ten aanzien van provinciaal aangewezen gebieden als het NNN geldt dat externe werking geen toetsingskader is. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt natuurontwikkeling op de gronden binnen het plangebied die tot het NNN behoren juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
   
Stikstofberekening
Om aan te tonen wat de mogelijke effecten van het voorgenomen plan op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden zijn, is een onderzoek naar stikstofdepositie voor de gebruiksfase middels AERIUS Calculator (Langelaar Milieuadvies, d.d. 25 juli 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 11) uitgevoerd. Het plangebied ligt op circa 8,6 kilometer afstand van stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Lek”. Het dichterbijgelegen Natura 2000-gebied “Donkse Laagten” heeft geen stikstofgevoelige delen.
  
Bij de berekening voor de gebruiksfase is uitgegaan van 775 voertuigbewegingen per etmaal, die grotendeels vallen onder de categorie ‘licht verkeer’. Bij de berekening is uitgegaan van 8 voertuigbewegingen van zwaar verkeer en 768 in licht verkeer per etmaal. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er voor de Natura 2000-gebieden geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
   
Met de partiële vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht voor de gevolgen van stikstofdepositie door activiteiten van de bouwsector die gold op grond van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) is de aanlegfase buiten het onderzoek gelaten. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 2022 is deze ‘bouwvrijstelling’ echter komen te vervallen. Derhalve dient nu ook een berekening voor de aanlegfase te worden gemaakt. Op 26 januari 2023 komt er een nieuwe versie van AERIUS Calculator beschikbaar waarin rekening is gehouden met het Wijzigingsbesluit habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden. Vóór de vaststelling van het bestemmingsplan wordt een stikstofberekening uitgevoerd met AERIUS Calculator versie 2022 voor zowel gebruiksfase als de aanlegfase. Gezien de relatief grote afstanden tot het Natura 2000-gebieden worden er ook tijdens de aanlegfase geen significante effecten op Natura 2000-gebieden verwacht.
 
Houtopstanden
In het plangebied zijn houtopstanden aanwezig. Voor deze houtopstanden geldt bij kap geen meldingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie 
Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar, mits met aanvullend onderzoek geen vleermuizen, heikikkers en grote modderkruipers aangetroffen worden dan wel en een ontheffing van de Wet natuurbescherming verkregen kan worden.
 
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
  
Planspecifiek
De gemeente Krimpenerwaard heeft een archeologische beleidskaart voor haar grondgebied op laten stellen. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de Atlas Archeologie van de Omgevingsdienst Midden-Holland.
  
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart (plangebied globaal zwart omkaderd)
 
Op de bovenstaande kaart is te zien dat het plangebied tot de categorieën 2, 4 en 5 behoort. Ter plaatse van het gemeentehuis geldt een (zeer) hoge verwachting waarbij een onderzoeksplicht geldt voor bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 1,5 meter (categorie 5). Voor de categorieën 2 en 4 geldt een onderzoeksplicht vanaf respectievelijk 50 m² en 1.000 m² (oppervlakte) en 0,3 meter (diepte). Voor de beoogde ontwikkeling is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (ODMH, d.d. mei 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 12).
  
In het verleden zijn binnen en direct rondom het plangebied acht archeologische onderzoeken uitgevoerd. Er is één behoudenswaardige vindplaats ontdekt in de zuidelijke helft van het plangebied. Op een hoge smalle oost-west georiënteerde rug, een uitloper van een grote rivierduin, zijn onder andere resten van vuursteen, verbrand en onverbrand bot en houtskool aangetroffen. Er is slechts sprake van een dunne vondststrooiing en niet van een duidelijke vondst- of afvallaag.
 
Binnen het plangebied worden uitsluitend in de zuidelijke helft archeologische resten verwacht. Hier zal de oost-west georiënteerde zandrug waarschijnlijk doorlopen. Voor het overige deel van het plangebied geldt een lage archeologische verwachting. Dit houdt in dat voor de bouw van het gemeentehuis geen verder archeologisch onderzoek nodig is.
  
Ter hoogte van de bekende vindplaats gaan bouwwerkzaamheden plaatsvinden. Bij graafwerkzaamheden dieper dan 2 m-mv en heiwerkzaamheden is archeologisch vervolgonderzoek nodig om de archeologische resten veilig te stellen. In het geval van heien bestaat het archeologisch onderzoek uit het mechanisch voorboren van de heipalen. De verkregen boorkernen worden geanalyseerd. Bij sloopwerkzaamheden mogen heipalen niet uit de grond getrokken worden. Deze moeten worden afgeknipt.
 
In het voorliggende bestemmingsplan is een dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ opgenomen voor uitsluitend het zuidelijke deel van het plangebied. Archeologisch onderzoek is nodig bij diepe graafwerkzaamheden (dieper dan 2 meter) en het heien.
 
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect archeologie. De gronden in het plangebied zijn in het voorliggende bestemmingsplan, conform het archeologisch bureauonderzoek, voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
 
4.10 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
In het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Tevens bevindt het plangebied zich niet in een gebied van hoge cultuurhistorische waarde. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect cultuurhistorie.
 
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Met het voorliggende plan wordt een nieuw gemeentehuis gerealiseerd. Voor de planlocatie is een onderzoek naar de verkeersintensiteiten van de beoogde ontwikkeling uitgevoerd (Iv-Infra, d.d. 31 mei 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 13).
 
De navolgende tabel toont de verkeersgeneratie van de ontwikkeling.
 
Onderdelen gemeentehuis
totaal m²
norm min.
norm max.
/100
generatie minimaal
generatie maximaal
Gemeentehuis zone 1
1084
15,4
17,7
10,8
166,9
191,9
Gemeentehuis zone 2
294
7,9
9,6
2,9
23,2
28,2
Gemeentehuis zone 3
363
7,9
9,6
3,6
28,7
34,8
Primaire werkomgeving
3062
7,9
9,6
30,6
241,9
294,0
Overig (verkeersruimten, sanitair, constructie)
2360
7,9
9,6
23,6
186,4
226,6
Etmaal (weekdag)
    
691
775
Etmaal (werkdag)
    
919
1.031
 
Verkeer dat door het nieuwe gemeentehuis wordt gegenereerd zal zorgen voor een verkeerstoename op de parallelweg van de N210, Veerweg, N210 en N207. De exacte verdeling zal afhangen van de herkomst van bezoekers en personeel. Aangenomen kan worden dat de meeste bezoekers en personeel van binnen de gemeente komen. Uitgaande van de ligging binnen de gemeente is het aannemelijk dat het meeste verkeer van en naar het gemeentehuis via de Veerweg naar de N210 en N207 rijdt.
 
Voor de verkeersberekening wordt aangenomen dat 75% op de kruising parallelweg N210-Veerweg van/naar het noorden rijdt en 25% naar het zuiden. Op de rotonde Veerweg-N210-N207 wordt uitgegaan van een evenredige verdeling over de richtingen.
 
Er zal niet of nauwelijks sprake zijn van extra gemotoriseerd verkeer dat via de parallelweg in westelijke richting rijdt. In oostelijke richting is er op de parallelweg (tussen het gemeentehuis en de Veerweg) sprake van een toename van maximaal 1.031 voertuigen op een werkdag. Deze 1.031 voertuigen komen terecht op de overige wegen en splitsen zich daar over de richtingen.
 
Op basis van de memo van Iv-Infra, waarin de verkeerstoename op gemiddelde weekdagen in 2030 is berekend, worden indicatief volgende toenamen aan verkeer verwacht:
  • N210 west toename: 1,7%;
  • N210 oost toename: 1,2%;
  • N210 noord toename: 1,7%;
  • Veerweg ten noorden van parallelweg toename: 11,3%;
  • Veerweg ten zuiden van parallelweg: 3,8%.
Op de N210 en N207 is de toename van verkeer per richting vanaf de rotonde gezien 250-300 voertuigbewegingen per etmaal, waarvan gesteld kan worden dat dit relatief beperkt is (minder dan 2% toename ten opzichte van de huidige intensiteit). Op de Veerweg noord is de toename circa 12%. Hier is de impact het grootst. De ontsluiting van het gemeentehuis via de parallelweg naar de Veerweg richting de rotonde N210 vormt een knelpunt ten aanzien van de verkeersafwikkeling, gezien de huidige inrichting. Het aspect verkeer vormt geen onoverkomelijke belemmering, maar om tot een vlotte en veilige verkeersafwikkeling te komen zijn aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk.
 
Het nieuwe gemeentehuis wordt ontsloten via de parallelweg van de N210. Via de parallelweg rijdt het verkeer via het kruispunt parallelweg N210-Veerweg-tankstation naar de Veerweg, N210 en N207. Er is een memo opgesteld met betrekking tot de ontsluiting/verkeersafwikkeling en langzaam verkeersverbindingen (Iv-Infra, d.d. 22 december 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 14).
 
Uit de memo blijkt dat dat de bestaande vormgeving van het kruispunt parallelweg N210-Veerweg mogelijk tot afwikkelingsproblemen/wachtrijvorming leidt. Vanwege de korte afstand tussen de turborotonde N210-N207 en het kruispunt parallelweg N210-Veerweg, in combinatie met de bajonetaansluiting naar het tankstation, is de bestaande vormgeving hier extra gevoelig voor. De bajonetaansluiting is daarnaast een punt van aandacht voor wat betreft de verkeersveiligheid. Een dergelijke kruispuntvorm kan leiden tot onverwachte verkeersbewegingen, onoverzichtelijkheid van het kruisingsvlak en onduidelijkheid ten aanzien van de voorrangsverlening. Daarmee neemt de kans op (afdek)ongevallen toe. Dit effect wordt versterkt door de verkeerstoename als gevolg van het nieuwe gemeentehuis. Om deze aandachtspunten te verbeteren is het wenselijk de kruising parallelweg N210-Veerweg-tankstation om te vormen naar een viertakskruispunt. De aansluiting van de parallelweg op de Veerweg schuift daarbij op in zuidelijke richting.
 
De langzaam verkeersverbindingen zijn onderdeel van de verkeerskundige scan geweest. Het nieuwe gemeentehuis is middels bestaande verbindingen bereikbaar voor langzaam verkeer. Echter niet alle verbindingen hebben het gewenste niveau voor wat betreft de oversteekbaarheid en verkeersveiligheid. Veel bezoekers maken echter buiten de spitsperiodes gebruik van diensten waarvoor ze naar het gemeentehuis moeten. Op die momenten is de oversteekbaarheid aanzienlijk beter.
Om de situatie voor langzaam verkeer te bevorderen is in overleg met de wegbeheerder (provincie Zuid-Holland) onderzocht of de zuidelijke fietsoversteek van de rotonde N210-N207 kan worden verplaatst naar de nieuw in te richten kruising parallelweg N210-Veerweg. Het fietspad langs de N210 wordt daarmee achter het tankstation gelegd en de bestaande oversteek komt te vervallen. Bijkomend voordeel is dat er geen conflictpunt meer is bij de uitrit van het tankstation. Dit is een kansrijke maatregel die de grootste stroom voetgangers en fietsers van en naar het gemeentehuis (en omliggende functies) bedient. Deze oplossing wordt in overleg met de wegbeheerder en de eigenaar van het tankstation verder uitgewerkt.
Het nemen van maatregelen om de verkeersveiligheid van de Veerweg te verbeteren maken geen direct onderdeel uit van het voorliggende bestemmingsplan. Provincie en gemeente zijn echter wel positief in gesprek over een eventuele overdracht van (het beheer van) de Veerweg aan de gemeente. Het voordeel hiervan is dat de gemeente in dat geval zelf prioriteit kan geven aan verbetermaatregelen ten behoeve van de veiligheid.
 
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' (vastgesteld op 29 januari 2019). Hierin wordt verwezen naar de gemiddelde parkeernormen van het CROW en dient op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid voorzien te worden.
 
Planspecifiek
 
Parkeerbehoefte
Met de ontwikkeling van het plan moet er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd worden. Voor de beoogde ontwikkeling is een parkeerbehoefteberekening uitgevoerd (IV-Infra, d.d. 31 mei 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 13). 
 
Met de beoogde ontwikkeling wordt een gemeentehuis gerealiseerd. Het gemeentehuis krijgt meerdere functies waarvoor verschillende parkeernormen gelden. De onderstaande tabel toont de parkeerbehoefte. In totaal moeten er maximaal 212 parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
 
Onderdelen gemeentehuis
totaal m²
norm min.
norm max.
norm pp min.
norm pp max.
Zone 1: openbaar (dienstverlening met baliefunctie)
1084
3,3
3,8
35,8
41,2
Zone 2: Semi (kantoor zonder baliefunctie)
294
2,3
2,8
6,8
8,2
Zone 3: Privé (kantoor zonder baliefunctie)
363
2,3
2,8
8,3
10,2
Primaire werkomgeving (kantoor zonder baliefunctie)
3062
2,3
2,8
70,4
85,7
Subtotaal
   
121,3
145,3
Verkeersruimte horizontaal (20%)
960
2,3
2,8
22,1
26,9
Verkeersruimte verticaal + technische ruimten (10%)
576
2,3
2,8
13,2
16,1
Sanitair
173
2,3
2,8
4,0
4,8
Constructie (10%)
651
2,3
2,8
15,0
18,2
Subtotaal
   
54,3
66,1
      
Totaal
7163
  
175,6
211,4
Afgerond totaal
   
176
212
     
Met de beoogde ontwikkeling wordt een nieuwe parkeerplaats gerealiseerd achter de overheidsdiensten gelegen aan de Veerweg en een parkeerplaats ten oosten van het beoogde gemeentehuis. In totaal worden er met de beoogde ontwikkeling circa 210 parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen zijn te bereiken via de toekomstige ontsluiting van het gemeentehuis op de parallelweg.
 
4.12 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 49 % reductie van de CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990. In 2030 dient verder de bijdrage van duurzame energie 32 % van het totale energieverbruik te zijn. In 2050 moet de energievoorziening bijna helemaal duurzaam en CO2-neutraal zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 40 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
 
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 werd de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij werd gestreefd naar EPC = 0,0, waarbij een gebouw energieneutraal is. Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De eisen houden in dat nieuwe woningen (bijna) energieneutraal gebouwd moeten worden. De BENG kijkt naar de energie prestatie van een gebouw aan de hand van de drie energieprestatie-indicatoren:
  1. de energiebehoefte indicator;
  2. de primaire fossiele energie-indicator; en
  3. het aandeel hernieuwbare energie.
Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
De Milieuprestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik. 
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt ingezet op een duurzame ontwikkeling van het nieuwe gemeentehuis. Te denken valt aan onder andere maatregelen op gebouwniveau en maatregelen die toegepast kunnen worden bij de inrichting van de (openbare) buitenruimte. Dit om in te zetten op minder en andere vormen van energiegebruik, het tegengaan van hittestress, het voorkomen van wateroverlast, het bevorderen van de biodiversiteit, het stimuleren van bewegen en ontmoeten.
 
Met de beoogde ontwikkeling is de ambitie om een gemeentehuis te bouwen met het energielabel A. Het gebouw dient circulair en energieneutraal gebouwd te worden en wordt zo ontworpen dat het voldoet aan een GPR-score van 8,5. Daarmee liggen de ambities hoger dan de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit 2012. Er wordt onder andere gekeken naar mogelijkheden van nieuwe energievormen en het toepassen van groene daken en gevels. De inrichting van de (openbare) buitenruimte dient zo groen mogelijk te zijn om hittestress tegen te gaan, bij te dragen aan het zo lang mogelijk vasthouden van water en de biodiversiteit (o.a. door middel van de keuze beplanting en het plaatsen van insectenhotels) te vergroten.
 
5 Juridische planbeschrijving
 
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het geldende bestemmingsplan 'Dorpsgebied'. Navolgend worden per artikel de belangrijkste aspecten beschreven.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Voor het gehele plangebied wordt de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Onder maatschappelijke voorzieningen worden overheids-, medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening en ouderenzorg, verstaan. Hiervan uitgezonderd zijn geluidgevoelige functies als onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven. Daarnaast zijn ondergeschikte horeca ten dienste van de maatschappelijke functie, ondergeschikte expositie en verkoop van de maatschappelijke functie samenhangende artikelen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, duurzame energieopwekking, waaronder begrepen luifels met zonnepanelen, toegestaan binnen de bestemming. Tevens zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen mogelijk, zoals groen, parkeervoorzieningen en water.
 
Ten aanzien van de bouwregels is bepaald dat gebouwen en overkappingen, met uitzondering van luifels met zonnepanelen, uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, dat op de verbeelding is aangegeven. Het bouwvlak mag tot een bebouwingspercentage op van 60% bebouwd worden, wat op de verbeelding is aangegeven. De goot- en bouwhoogte van gebouwen mag, zoals tevens op de verbeelding is aangeduid, respectievelijk maximaal 14 en 16 meter bedragen.
 
Er is een regeling opgenomen op basis waarvan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan maatregelen die toezien op het beperken van de veiligheidsregio's vanwege het nabijgelegen LPG-tankstation en de N210, waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden.
 
In de specifieke gebruiksregels worden eisen gesteld aan een daktuin en/of dakterras, voor het geval dat een dergelijke voorziening op het beoogde gemeentehuis wordt gerealiseerd. Daarnaast zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor het aanbrengen van voldoende gevelwering, zodat het binnenniveau niet meer dan 40 dB bedraagt en sprake is een goed werkklimaat, en het treffen van klimaatdadaptieve maatregelen. Ook voor het verhogen van de rookmelderdichtheid, het plaatsen van afschakelbare ventilatie, een inrichting overeenkomstig het inpassingsplan en het aanleggen en instandhouden van voldoende parkeergelegenheid zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen.
 
Artikel 4 Natuur
De gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren zijn als 'Natuur' bestemd. Op deze gronden wordt in de toekomst natuur aangelegd. De gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden, in de vorm van een natuurgebied met uitsluitend de natuurbeheertypen die in de bijlage bij de regels zijn opgenomen. Daarnaast zijn watergangen en andere waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers, dammen, bruggen, extensief recreatief medegebruik en nutsvoorzieningen mogelijk.
 
Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Verder is een 'aanlegstelsel' opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
  
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming is toegekend aan een klein deel in het zuiden van het plangebied. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat in dit deel van het plangebied sprake is van een archeologische waarde. Alvorens er grondbewerkingen volgens de onderliggende bestemmingen kunnen plaatsvinden die de vrijstellingsgrenzen (2 meter -mv) overschrijden, moet er nader archeologisch onderzoek plaatsvinden om te bezien of er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Als er wel archeologische waarden worden aangetroffen zal bekeken moeten worden hoe die het beste zeker gesteld kunnen worden. Deze onderzoeksplicht/vergunningplicht is uitgezonderd voor het normale beheer en onderhoud van de gronden, evenals voor gronden waarvan kan worden aangetoond dat reeds verstoring heeft plaatsgevonden die dieper reikt dan de te verwachten archeologische vondstlaag.
 
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op bestaande afwijkende maatvoeringen, overschrijden van bouwgrenzen en ondergronds bouwen. Bij ondergronds bouwen dient tevens voldaan te worden aan de eisen die volgen uit de ligging in een grondwaterbeschermingsgebied (zie artikel 8).
 
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen in het kader van de boringsvrije zone.
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
 
Artikel 10 Parkeren
In dit artikel is bepaald dat in voldoende parkeergelegenheid voorzien moet worden, waarbij wordt verwezen naar de gemiddelde normen van het CROW.
 
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Artikel 12 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
 
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2º en 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het beoogde gemeentehuis wordt op initiatief van de gemeente Krimpenerwaard gerealiseerd. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de gemeente. De raad van de gemeente Krimpenerwaard heeft op 21 december 2021 besloten om te komen tot een nieuw gemeentehuis en daarbij ook de financiële kaders vastgesteld waarbinnen deze ontwikkeling tot stand dient te komen. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
 
Over de verwerving van de gronden waarop het gemeentehuis is beoogd heeft de gemeente een overeenkomst gesloten met de huidige grondeigenaar.
 
De gronden waarop de parkeerplaatsen ten behoeve van het gemeentehuis worden aangelegd zijn eigendom van Groenalliantie Midden-Holland/Staatsbosbeheer. Deze gronden blijven in eigendom bij deze partij. Groenalliantie stemt in met de inrichting en het gebruik van deze gronden voor parkeerdoeleinden door de gemeente. Met Groenalliantie is een anterieure overeenkomst gesloten waarin is opgenomen dat de gemeente zorgt voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van de parkeerplaatsen.
 
Er is een intentieovereenkomst gesloten tussen de gemeente Krimpenerwaard, de provincie Zuid-Holland en de eigenaar van de gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren en met het voorliggende bestemmingsplan de bestemming 'Natuur' krijgen.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. 
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
Op 13 juni 2022 heeft er een bewonersbijeenkomst plaatsgevonden in Zalencentrum De Waard in Bergambacht. Tijdens deze avond is een presentatie gegeven en zijn de plannen voor het nieuwe gemeentehuis gepresenteerd. Het verslag van de bijeenkomst is als bijlage bij de toelichting gevoegd (gemeente Krimpenerwaard, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 15). In oktober, tijdens de terinzagelegging van het voorontwerp bestemmingsplan, zal een nieuwe informatieavond georganiseerd worden.
 
Op 17 oktober 2022 heeft een tweede informatieavond plaatsgevonden in Zalencentrum De Waard in Bergambacht. Op deze avond is het voorontwerp bestemmingsplan toegelicht. Daarnaast is een aantal onderwerpen waar op de eerste bijeenkomst aandacht voor werd gevraagd naar uitgelicht. De vragen die tijdens de informatieavond zijn gesteld zijn en de antwoorden daarop zijn als bijlage bij de toelichting gevoegd (gemeente Krimpenerwaard, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 16).
 
6.2.2 Vooroverleg en inspraak
In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd worden aan de wettelijke vooroverlegpartners. Tegelijkertijd is een ieder de mogelijkheid geboden om een inspraakreactie op het voorontwerp bestemmingsplan in te dienen. De vooroverleg- en inspraakreacties zijn in de nota van beantwoording vooroverleg- en inspraakreacties samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien (gemeente Krimpenerwaard, d.d. 9 december 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 17). 
 
6.2.3 Zienswijzen
Eventuele zienswijzen worden in de voorliggende paragraaf of in een separate bijlage samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.