Plan: | Westeinde 30, Berkenwoude |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1931.BP2003BG017-ON01 |
Op het perceel Westeinde 30 in Berkenwoude was vroeger een veehouderijbedrijf gevestigd. In het bestemmingsplan Buitengebied (2009) is een vervolgfunctie naar wonen mogelijk gemaakt, omdat de agrarische activiteiten op het perceel al enige tijd waren beëindigd. De huidige eigenaar heeft het oude verrommelde achtererf van het woonperceel in de afgelopen jaren opgeknapt. Hierdoor is er per saldo een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ontstaan. Een deel van deze aanpassingen heeft echter ook plaatsgevonden binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' achter en naast de huidige woonbestemming, zoals aanleg erfverharding en enkele speelvoorzieningen, legalisatie hooiberg, plaatsen schuilhok voor dieren, aanleg moestuin, alsmede planten houtenopstanden en bomen.
Vanuit ruimtelijke en landschappelijke overwegingen worden deze vervolgfuncties in de dorpsrand inpasbaar geacht. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' wordt aansluitend op de bestemming 'Wonen' een moestuin en schuilplaats voor dieren met beplanting mogelijk gemaakt. Een moestuin en schuilplaats voor dieren is geen wezensvreemd gebruik in een landelijk gebied en passend in de dorpsrand. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt achter de woning Westeinde 28 en een kerkgebouw aan een bebouwingslint ten zuidwesten van de kern Berkenwoude. Ten zuidwesten van het perceel staat een leegstaande bedrijfswoning met hierachter een bedrijfsgebouw. Ten noordwesten van het plangebied liggen weilanden. Ten zuidoosten van de planlocatie aan (de overzijde van) het Westeinde ligt een begraafplaats met verspreid staande woningen langs het lint. Het plangebied en omgeving is aangeduid in figuur 1.
Figuur 1: Situering plangebied en omgeving.
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak Raad van State |
"Buitengebied 2011" | 13 december 2011 | 3 april 2013 |
"Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard" | 29 januari 2019 | n.v.t. |
Het perceel is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' bestemd voor 'Wonen' en 'Agrarisch met waarden'. Een uitsnede van de verbeelding is opgenomen in figuur 2. In het bestemmingsvlak van de bestemming 'Wonen' is een woning toegestaan. De agrarische gronden zijn bestemd voor onder andere:
Voorts is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden met meer dan één gebiedseigen boom per kavel en met uitzondering van de gronden binnen de agrarische bestemming ter plaatse van de aanduiding "sierteelt", "bomenteelt" en "tuinbouw".
Deze werken en werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden.
De aanleg van erfverharding met parkeerplaatsen en enkele speelvoorzieningen, legalisatie hooiberg, het plaatsen van een schuilhok voor dieren, de aanleg van een moestuin, alsmede het planten van houtenopstanden en bomen zijn op onderdelen in strijd met de bestemming 'Agrarisch met waarden'.
Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied 2011'. Plangebied rood gestreept omlijnd.
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, waaronder de Waterparagraaf. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Veenweide
Berkenwoude ligt in de Krimpenerwaard en bestaat uit veenweidegebied. Het veenweidegebied wordt gekenmerkt door twee hoofdrichtingen. De ene hoofdrichting loopt evenwijdig aan de Lek en de Hollandsche IJssel en wordt bepaald door de nederzettingen, watergangen en doorgaande wegen. De andere richting staat haaks op deze rivieren en wordt bepaald door de verkaveling, watergangen en verbindingswegen. Het slagenlandschap in het veengebied bestaat uit twee verschillende werelden: die van de kleinschalige linten met bruggetjes en knotwilgen en die van de ruimte met sloten en weilanden daarachter. De meeste beplanting is te vinden in de dorpen, rondom de boerenerven, langs de Lek, langs de kavelgrenzen, de tiendwegen en op de achterkaden. Samen met de bebouwing zorgen deze voor langgerekte verdichte zones die de openheid van het gebied onderbreken.
Bebouwingslinten
De bebouwing in het buitengebied bevindt zich in een aantal bebouwingslinten die over het gehele grondgebied te vinden zijn en die min of meer buurtschappen vormen. De bebouwingslinten kennen een zeer divers gebruik: agrarische bedrijven, woningen en niet agrarische bedrijven liggen naast elkaar. Kenmerkend zijn de doorzichten van de kleinschalige bebouwingslinten naar het open veenweidegebied.
Plangebied
Historie
Voorheen was op deze locatie een veehoudetrijbedrijf gevestigd. Naast de bebouwing lag hier veel verharding. Diverse agrarische bedrijfsgebouwen en verharding zijn sinds die tijd verdwenen, waarna een vervolgfunctie naar wonen mogelijk is gemaakt. Ook is de meeste verharding verwijderd. Onderstaande foto dateert van rond 1980; qua oriëntatie: op de plaats waar de wagenschuur staat, is nu het gazon gesitueerd, waar het ingekuilde gras ligt opgeslagen is nu moestuin en de afvalberg achter de hooischuur halfverhard met split waarop nu een schommel en speelhuisje zijn geplaatst.
Foto situatie jaren '80 van de vorige eeuw.
Bestaande situatie
Het plangebied ligt achter een bebouwingslint in de dorpsrand van de woonkern van Berkenwoude. Het woonperceel met bijbehorend erf is als zodanig in gebruik. Een gedeelte hiervan ligt daarentegen in de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Feitelijk maken deze gronden evenwel onderdeel uit van het woonerf. In het kader van een legalisatieonderzoek is geconstateerd dat de volgende onderdelen in strijd zijn met het bestemmingsplan.
Oppervlakteverharding
De oppervlakteverharding, waaronder ook de toerit naar het perceel, is in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan, omdat de verharding is aangelegd binnen de agrarische bestemming en niet ten dienste is van deze bestemming. Op basis van het overgangsrecht is deze verharding evenwel rechtmatig aanwezig en kan worden vervangen. Omdat de verharding niet meer wordt gebruikt ten behoeve van de agrarische bestemming wordt dit in de woonbestemming ondergebracht.
Speeltoestellen
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn speeltoestellen geplaatst tot 2,50 meter hoog voor een glijbaan. Binnen een bestemmingsvlak zijn alleen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Plaatsing hiervan is hiermee in strijd, omdat de bouwwerken niet ten dienste zijn van de agrarische bestemming.
Hooiberg
In de gemeentelijke archieven is geen vergunning terug te vinden voor de bouw van de hooiberg die naast het schuurtje staat. Dat wil niet zeggen dat deze er nooit is geweest. Legalisatie hiervan is daarom alsnog noodzakelijk.
Silo
Op het achtererf staat een groen ingepakte silo met het op dak zonnecollectoren. Omdat de bestaande en vergunde goothoote van 4 m hoger is dan de standaard goothoogte voor bijgebouwen is hiervoor een specifieke maatvoeringsaanduiding gewenst.
Moestuin
De moestuin ligt binnen de agrarische bestemming. Het gebruik is alleen toegestaan ten dienste van agrarisch aanverwant gebruik. Met het oog op de rechtszekerheid wordt het gebruik specifiek geregeld via een aanduiding.
Schuilgelegenheid voor dieren
In het geldende bestemmingsplan mag binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' alleen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - solitaire stalruimte' een gebouw worden opgericht ten behoeve van al dan niet hobbymatig agrarisch gebruik met een oppervlakte van maximaal 25 m² en een hoogte van maximaal 3 m. Voor de geplaatste stalruimte is geen aanduiding opgenomen, zodat het bouwwerk in strijd is met de bouwregels van de agrarische bestemming. Voor deze stalruimte is het wenselijk een specifieke aanduiding op te nemen.
Houtopstanden en bomen
Houtopstanden en bomen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn toegestaan middels een aanlegvergunningstelsel. Voor zover er geen sprake is van gebiedseigen bomen is er strijd met het bestemmingsplan en kan hiervoor geen vergunning worden verleend.
Hieronder zijn enkele foto's opgenomen van de bestaande situatie.
Het perceel aan het Westeinde 30, inclusief toegangspad vanaf het Westeinde, is feitelijk al in gebruik voor woondoeleinden. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan is er gedeeltelijk sprake van strijdig gebruik, omdat het toegangspad en de gronden achter de kerk tussen de woonpercelen Westeinde 24 en 30 zijn bestemd voor Agrarische doeleinden. Datzelfde geldt voor een gedeelte van de gronden aan de achterzijde van het woonerf tussen de moestuin en de bestemming 'Wonen' (met een diepte van circa 16 m) dat in gebruik is als gazon. In de nieuwe situatie worden deze gronden bestemd voor 'Wonen', waar in aanvulling op de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan de volgende bouwwerken worden toegestaan:
Oppervlakteverharding
De oppervlakteverharding maakt onderdeel uit van de bestemmingsomschrijving in de bestemming 'Wonen'.
Speeltoestellen
Binnen de bestemming 'Wonen' worden bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 2,5 m. Speeltoestellen zijn vergunningvrij toegestaan wanneer deze hoogte niet wordt overschreden.
Hooiberg
De hooiberg wordt in de bouwregels en op de verbeelding voorzien van een bouwaanduiding 'bijgebouw toegestaan' met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 6,5 m.
Silo
De silo wordt in de bouwregels en op de verbeelding voorzien van een maatvoeringsaanduiding, waarin de bestaande goothoogte wordt vastgelegd. Hierboven kunnen zonnecollectoren worden geplaatst.
Houtopstanden en bomen
Naast gebiedseigen bomen, zoals geplante wilgen langs de wateroever in de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn er ook laurieren geplaatst. In de nieuwe situatie staan deze bomen binnen de bestemming 'Wonen' op grond waarvan geen aanlegvergunningstelsel geldt. Op 10 februari 2020 is hierover advies ingewonnen bij de landschapsdeskundige die positief heeft geadviseerd. Vanuit landschappelijke en ruimtelijke overwegingen bestaan er dan ook geen bezwaren tegen deze heesters.
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' worden naast de regeling uit het geldende bestemmingsplan de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen:
Moestuin
Uit de bestemmingsomschrijving voor 'Agrarisch met waarden' valt af te leiden dat deze gronden onder andere zijn bestemd voor agrarisch aanverwant gebruik (artikel 3.1.1 van het geldende bestemmingsplan). Bij het ontbreken van een begripsbepaling in het geldende bestemmingsplan kan worden gesteld dat hieronder mede kan worden verstaan het gebruik als moestuin.
In dit geval zijn de gronden met de bestemming agrarisch direct gelegen achter de woonbestemming. Verder is een moestuin geen wezensvreemd gebruik in een landelijk gebied. Het is omkeerbaar, groen en vegetatie. Bovendien is in de moestuin geen verharding aangebracht. Verder heeft de moestuin een open karakter. De moestuin wordt daarom zekerheidshalve in de bestemming 'Agrarisch met waarden' voorzien van de aanduiding 'Specifieke vorm van Agrarisch met waarden - moestuin' met het oog op een (meer) rechtszekere regeling.
Schuilgelegenheid voor dieren
De gerealiseerde schuilgelegenheid krijgt binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - solitaire stalruimte' (stalruimte), zodat een gebouw ten behoeve van al dan niet hobbymatig agrarisch gebruik met een oppervlakte van maximaal 6 m² en een hoogte van maximaal 2 m is toegestaan.
Een situatietekening is opgenomen in figuur 3.
Figuur 3: Overzichtstekening nieuwe planologische situatie.
Verkeer
Het plangebied ligt aan de Westeinde in het buitengebied van Berkenwoude. De weg is ter plaatse een 60 km/uur zone. Binnen de woonkern is weg ingericht als 30 km/uur gebied. Deze ontsluitingsweg is tevens een recreatieve verbindingsroute voor langzaam verkeer tussen Berkenwoude en Ouderkerk aan den IJssel. In oostelijke richting is via de Zuidbroekse Opweg de Provincialeweg N210 bereikbaar.
Het Westeinde. De oprit naar Westeinde 30.
Parkeren
De woning wordt vanaf de bestaande uitrit ontsloten op het Westeinde. De kavel is van dusdanige omvang dat er meerdere voertuigen op eigen terrein kunnen worden geparkeerd.
Qua parkeernorm wordt uitgegaan van 'koop, vrijstaand', 'niet stedelijk' in het 'buitengebied' (CROW, december 2018, publicatie 381). Hiervoor geldt een maximum parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen per woning (inclusief 0,3 pp aandeel bezoekers). Deze parkeervraag wordt ruimschoots opgelost op eigen terrein, omdat op het erf wel 5 parkeerplaatsen aanwezig zijn.
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De rijksbelangen zijn bij dit plan niet in het geding.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijk ordening. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
In dit bestemmingsplan worden alleen (extra) bijbehorende bouwwerken mogelijk gemaakt op een bestaand woonperceel zonder dat uitbreiding plaatsvindt van het aantal woningen. Binnen de agrarische bestemming wordt een moestuin en schuilgelegenheid voor dieren toegestaan.
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen.
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden. Op kaart 7 van de Omgevingsvisie maakt het plangebied onderdeel uit van 'Kroonjuweel cultureel erfgoed'.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart bestaat uit een aantal legenda-eenheden. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. Het Westeinde ligt in het gebiedsprofiel Krimpenerwaard. In paragraaf 3.2.3 wordt hierop ingegaan. De kwaliteitskaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
Op de Laag van de Ondergrond is het plangebied aangeduid 'Veencomplex - Veen'. Binnen het veengebied is een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen in het veenlandschap zorg dragen voor behoud van het veen en zijn met name bij de diepe veenpakketten gericht op het beperken van de bodemdaling.
In de Laag van de cultuur- en natuurlandschappen maakt het gebied onderdeel van het veen(weide) landschap (figuur 4). De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. In het oosten van de provincie is het veengebied vermengd met oeverwallen en kommen van het rivierenlandschap. Als richtpunt wordt onder andere aangehouden dat ontwikkelingen rekening houden met het behoud van kenmerkende landschapselementen. Voorts dragen ontwikkelingen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden. Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/linten en niet in de veenweidepolders.
Daarnaast ligt het plangebied aan een polderlint: de bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit maken een verdere onderverdeling in linten en bieden een handreiking voor het omgaan met nieuwe bebouwing ter plaatse. Richtpunten zijn onder andere:
Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied in de dorpsrand (figuur 4). De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij worden drie typen ‘overgangskwaliteiten’ onderscheiden. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, het contact en de overlap).
In de Laag van beleving maakt het plangebied onderdeel uit van het 'Kroonjuweel Middengebied Krimpenerwaard'. Het betreft het middengebied van de Krimpenerwaard dat wordt begrensd door landscheidingskaden, vaarten en vlieten. De oude opstrekkende verkaveling en het watersysteem zijn nog grotendeels intact en bepalend voor het regelmatige en de oost-west georiënteerde nederzettingsstructuur. Erfbeplanting, rijen knotwilgen en het opgaand groen van kades en eendenkooien en geriefbosjes zijn accenten in het vlakke en waterrijke veenweidelandschap. De lange bebouwingslinten zijn rijk aan historische boerderijen en hebben door de vele open ruimtes tussen de bebouwing een sterke relatie met het landschap. als richtpunt geldt het herkenbaar houden en versterken van de kwaliteiten (ontginningspatroon met verkaveling, waterlopen, kades, monumentale boerderijlinten, beplanting, profiel van wegen en waterlopen), alsook hun onderlinge samenhang.
Toetsing aan kwaliteitskaarten
In dit bestemmingsplan worden al aanwezige bijbehorende bouwwerken mogelijk gemaakt op een woonperceel. Binnen de agrarische bestemming wordt een moestuin en schuilgelegenheid voor dieren toegestaan. De erfbeplanting en rij knotwilgen langs een waterloop vormen accenten in het vlakke en waterrijke veenweidelandschap. Ten opzichte van de voorheen aanwezige bebouwing en verharding van het agrarische bedrijf is er sprake van een kwaliteitsverbetering. Bestaande doorzichten worden niet beperkt. Deze herontwikkeling tast de richtpunten niet aan.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De uitbreiding van de bestemming Wonen ten behoeve van het legaliseren van reeds aanwezige bijbehorende bouwwerken en het mogelijk maken van een moestuin en schuilgelegenheid voor dieren in de dorpsrand van de kern Berkenwoude tast de richtpunten niet aan. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van het provinciaal ruimtelijk beleid.
Figuur 4: Kwaliteitskaart, links uitsnede 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' en rechts Kaart 'Laag van de stedelijke occupatie'.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond hiervan dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt (bestaande) bijbehorende bouwwerken mogelijk op een bestaand woonperceel en ondergeschikte functies in het agrarisch gebied die passen in het overgangsgebied tussen dorp en buitengebied. Hier is geen sprake van een nieuwe substantiële omvang of cumulatie van stedelijke ontwikkelingen, zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toetsing aan de Ladder is derhalve niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging.
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'veen(weide)gebied'. Er vindt alleen een bestemmingswijziging plaats zonder dat nieuwe bebouwing en bouwwerken worden toegevoegd binnen de bestaande structuren/ linten, zodat de richtpunten niet in het geding zijn. Het lint blijft in stand, Voorts ligt het plangebied in een stiltegebied. De stiltegebieden zijn de (relatief) luwe gebieden met beperkte verstedelijking, waar het dagelijks geluid de 40 decibel niet overstijgt. Hier vindt men rust en stilte als contrast met het dynamisch stedelijk gebied. Richtpunt is dat in de stiltegebieden alleen ruimte is voor “gebiedseigen” geluid. Hier is sprake van gebiedseigen 'geluid', zodat het plan voldoet aan het richtpunt voor stiltegebied (kaart 6 van de Omgevingsverordening, zoals weergegeven in figuur 5).
Op kaart 14 van de Omgevingsverordening maakt het plangebied onderdeel uit van het 'Kroonjuweel Middengebied Krimpenerwaard' (figuur 5). Hier geldt het herkenbaar houden en versterken van de kwaliteiten (ontginningspatroon met verkaveling, waterlopen, kades, monumentale boerderijlinten, beplanting, profiel van wegen en waterlopen), alsook hun onderlinge samenhang.
Op grond van artikel 6.9 lid 2 kan een bestemmingsplan voor een gebied in beschermingscategorie 1, zoals opgenomen in kaart 14 in beginsel alleen voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder a (inpassen).
Onderhavige ontwikkeling voorziet alleen in een ondergeschikte functiewijziging van een woon- en agrarisch perceel, zonder dat de bebouwing wijzigt. Gesteld kan worden dat deze planontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit past. Hier is derhalve sprake van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
Conclusie
De ruimtelijke- en beeldkwaliteit blijven ongewijzigd bij de ondergeschikte functieaanpassing van een woonperceel en aangrenzende agrarische gronden. De provinciale belangen zijn niet in het geding. De kavelstructuur en het slotenpatroon worden niet aangetast. Resumerend kan worden geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 1 sub a (inpassen), lid 2 en lid 4 van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit). Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
Figuur 5: Omgevingsverordening: Links uitsnede Kaart 6: Stiltegebieden en rechts uitsnede Kaart 14:
Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën.
De provincie Zuid-Holland heeft voor de Krimpenerwaard een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Landschappelijke eenheden
Samen met de Lopikerwaard vormt de Krimpenerwaard het grootste aaneengesloten veenweidegebied van Nederland. De nog gave aanwezigheid van de middeleeuwse verkaveling, met de lange lijnen van kaden, weteringen en Tiendwegen is een bijzondere kwaliteit van de Krimpenerwaard. Het middendeel van de Krimpenerwaard heeft een gevarieerd en kleinschalig landschapsbeeld door de aanwezigheid van linten met wegbeplantingen, eendenkooien en pestbosjes. De zone aan weerskanten van de Vlist kenmerkt zich door het sterke contrast van kleinschalig lint en open veenweide dwars op de overheersende oostwest oriëntatie in de Krimpener- en Lopikerwaard.
Het plangebied bevindt zich in een veenlint met enkele ontginningsas en wetering. De enkele ontginningslinten zijn asymmetrisch van opbouw, omdat de weg wordt begeleid door een bredere waterloop en een smallere sloot of greppel. Kenmerkend is de manier waarop de doorgaande weg en de opritten naar de erven, over een brug of duiker, met elkaar verweven zijn geraakt. Langs de lange oost-westlinten liggen de boerderijen gemengd met woningen. Karakteristiek voor de Krimpenerwaard is het contrast tussen dichtbebouwde linten en de onbebouwde polderwegen. De laatste jaren zijn er hier en daar tussen de historische boerderijen en woonhuizen in de linten nieuwe woningen gebouwd als uitkomst van de Ruimte-voor ruimte-regeling. Hierbij behorende hoofdambities zijn onder andere:
Ambitiebeeld
Ambitiebeeld is het koesteren van het uitgestrekte veenweidegebied en de relatieve openheid met het eeuwenoude kavelpatroon in landbouw- en natuurgebied. Ook behoud en versterken van het contrast tussen onbebouwde wegen en verdichte oostwest georiënteerde linten en de verschillen in symmetrie respectievelijk asymmetrie tussen de linten onderling maken hiervan onderdeel uit.
De hoofdambities zijn uitgewerkt in gebiedsprofielkaarten waarin kort de karakteristiek, toekomstige ontwikkelingen en de in de Kwaliteitskaart vastgestelde ambities zijn genoemd. Aansluitend volgt een beschrijving van de karakteristiek en de aanvullende ambities per legenda-eenheid.
Planontwikkeling in relatie tot Gebiedsprofiel
In de gebiedsprofielkaarten maakt het plangebied onderdeel uit van de kaart 'Linten blijven linten'. Dit wordt hieronder beschreven.
Linten blijven linten
De bebouwing van het landelijke gebied is geconcentreerd in de linten. Door de ontginning vanuit de rivieren hebben de linten een oost-west oriëntatie. De linten zorgen voor een geleding van het landschap in noord-zuid richting en lange open ruimtes in oostwest richting. De linten in het gebied zijn in twee categorieën te onderscheiden: dijklinten en veenlinten. Binnen deze twee categorieën wordt verder gedifferentieerd. Als ambitie wordt aangehouden: Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat er op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.
Het Westeinde ligt in een veenlint met enkele ontginningsas. Het lint ligt aan een smalle weg met aan weerszijden watergangen, meestal een bredere wetering en aan de andere kant een smalle sloot. De watergangen variëren in breedte door kleinschalige turfwinning in het verleden. Het waterpeil ligt nauwelijks lager dan de weg, samen met de brede sloten zorgt dit voor een waterrijk beeld in het lint. Op delen staan tussen weg en wetering knotwilgen in rijen. De overwegend asymmetrische bebouwing, met aan een kant bijna continu bebouwing, en aan de andere kant losse bebouwing, is ontstaan door de verschillende ontginningsfasen. Aanvullende ambities zijn onder andere:
Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Krimpenerwaard
Het plangebied ligt aan de noordzijde van het Westeinde in het veenlint met enkelvoudige ontginningsas. De landschappelijke dynamiek wijzigt niet, omdat alleen bestaande bijbehorende bouwwerken mogelijk worden gemaakt op het achter- en zijerf van een woonperceel aan het Westeinde 30. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' wordt grenzend aan het woonperceel een moestuin mogelijk gemaakt, alsmede een schuilgelegenheid voor dieren. Dit zijn passende functies in de dorpsrand. De zichtlijnen vanaf het Westeinde naar het polderlandschap worden evenmin aangetast. De sloten blijven behouden. Het woonperceel is al landschappelijk ingepast met hoofdzakelijk gebiedseigen beplanting. Per saldo blijft de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk. Het contrast tussen het verdichte veenlint en het open veenweidegebied blijft beleefbaar. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte en van het veenweidekarakter, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan van verrommeling heeft hier prioriteit.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Krimpener- waard. De ruimtelijke kwaliteit van het veenweidegebied wordt niet aangetast.
Op 2 juli 2009 is de Structuurvisie K5 vastgesteld. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de K5 tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2030). De centrale opgave voor de K5 is het voeren van een evenwichtige koers in het spanningsveld tussen behoud van de grote omgevingskwaliteiten van de Krimpenerwaard en het waarborgen van een vitale en leefbare regio. De visie op hoofdlijnen luidt als volgt:
'Belangrijke structuurdragers voor de ruimtelijke ontwikkeling zijn de bodemsamenstelling, het watersysteem, het landschap, de infrastructuur en het kernenpatroon. Deze vormen samen het ruimtelijk raamwerk voor toekomstige ontwikkelingen in het gebied: ruimtebeslag voor stedelijke functies, landbouw, recreatie, natuurontwikkeling, wateropgaven en wegenaanleg.'
De belangrijkste gehanteerde uitgangspunten voor wat betreft de vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied zijn:
Voor instandhouding ruimtelijke kwaliteit dijk en linten zijn de volgende uitgangspunten van toepassing.
Conclusie
In het Ruimtelijk Ontwikkelingsbeeld is het plangebied aangeduid als 'Bebouwingslint met cultuurhistorische waarde' in het 'Agrarisch gebied met behoud van landschaps- en natuurwaarden' dat grenst aan het 'stads- en dorpsgebied' (figuur 6). De planontwikkeling is hiermee in overeenstemming.
Zo levert initiatiefnemer met zijn gezin een bijdrage aan het behouden en versterken van de sociaaleconomische vitaliteit ten aanzien van duurzaamheid en zelfvoorzienendheid op terreinen van energie, voedsel (met moestuin), zorg en mobiliteit in het plangebied. De landschapskarakteristiek wordt niet onevenredig aangetast. De openheid, het kavel- en slotenpatroon blijven in stand.
Figuur 6: Uitsnede ruimtelijk ontwikkelingsbeeld.
De gemeenteraad van de voormalige gemeente Bergambacht heeft op 28 oktober 2008 de structuurvisie 'Beleef Bergambacht' vastgesteld. Hierin staan de gewenste en mogelijke ontwikkelingen voor de komende jaren binnen de gemeente beschreven. Algemene doelstelling van de structuurvisie is het waarborgen van een goede ruimtelijke ordening binnen de gemeente.
Naast een integrale visie die inzicht geeft in de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van de gemeente zowel in de kernen als in het buitengebied, is ook een rapportage opgenomen van de in- en uitbreidingslocaties en herstructureringsgebieden, waarbij is weergegeven hoe tot keuzes en oplossingen is gekomen.
De oriëntatie vormt stedenbouwkundig/ landschappelijk gezien een probleem in Bergambacht. zo is de groen- en waterstructuur onderbroken en niet door het hele dorp heen is doorgezet. Ook de verkeers- en parkeerstructuur is onduidelijk. De algehele kavelstructuur is noord-zuid georiënteerd. De groenstructuur loopt echter van oudsher oostwest (in de vorm van tiendwegen en weteringen).
Verdere verstening van het buitengebied is niet gewenst. Wel is onder voorwaarden een toename van het aantal woningen mogelijk via o.a. de Ruimte-voor-Ruimteregeling. De openheid van het landschap en doorzichten in de bebouwingslinten dienen zoveel mogelijk behouden te blijven. Bouwen in de rand van de kernen is een optie waaraan gedacht wordt: uitbreidingslocaties voor substantiële woningbouw blijft beperkt tot de kernen en omgeving. In het buitengebied is ruimte voor ruimte het uitgangspunt.
Verburgering en vernieuwend ondernemerschap
De “verburgering” van het platteland die plaatsvindt door de functiewijziging van vrijkomende (historische) boerderijen is toelaatbaar, mits passend in het Veenweidepact. Ten behoeve van het behoud van deze boerderijen kan meer worden toegestaan dan nu is bepaald in het vigerende bestemmingsplan voor het landelijk gebied. Daarbij kan worden gedacht aan de bewoning van een voormalige boerderij door een burger, de bewoning van historische boerderijen door meerdere gezinnen, maar ook de mogelijkheden die het vernieuwend ondernemerschap bieden (wijziging naar andersoortige functies zoals recreatie). De vraag is of vrijkomende schuren (inclusief stallen) ook gebruikt mogen worden voor bewoning (indien dit bijvoorbeeld de enige mogelijkheid is cultuurhistorisch waardevolle gebouwen te behouden voor de toekomst). Eén en ander dient echter wel binnen randvoorwaarden te gebeuren, zodat het behoud van de cultuurhistorische waarde gewaarborgd wordt en geen aantasting van het landschap plaatsvindt:
Bebouwingslinten
Naast de drie kernen kent Bergambacht nog een aantal linten die over het gehele grondgebied te vinden zijn en die min of meer buurtschappen vormen. Zo kunnen worden onderscheiden: Achterbroek, Zuidbroek, Oost- en Westeinde, Benedenberg, Tussenlanen en Bovenberg. Eigenlijk bevindt alle bebouwing in het buitengebied zich in deze linten, die dan ook een zeer divers gebruik kennen: agrarische bedrijven, woningen en niet-agrarische bedrijven liggen naast elkaar. Kenmerkend zijn de doorzichten van de kleinschalige bebouwingslinten naar het open veenweidegebied. Op de bij de Structuurvisie behorende visiekaart is het plangebied aangeduid als 'Woon-gemengd lint' grenzend aan 'bestaande bebouwing' van de kern Berkenwoude (figuur 7).
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de visie. De locatie bevindt zich binnen de agglomeratie van de kern Berkenwoude. De aanpassing is ondergeschikt en ten dienste van een bestaande en als zodanig al bestemde functie (wonen).
Figuur 7: Plankaart Structuurvisie 'Beleef Bergambacht'.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Onderzoek/ beoordeling
In dit bestemmingsplan worden enkele ondergeschikte functiewijzigingen mogelijk gemaakt zonder dat er sprake is van nieuwbouw. Er is geen m.e.r. beoordeling nodig, omdat deze functiewijzigingen volgens het Besluit m.e.r. niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Van een 'rustig buitengebied' is sprake wanneer er in de nabijheid vrijwel geen andere functies voorkomen. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd.
Onderzoek/ beoordeling
Sprake is van een gemengd buitengebied, omdat naast enkele verderop gelegen veehouderijbedrijven ook woningen en overige niet-agrarische functies voorkomen. Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 4.1 vermeld.
Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd of er in de omgeving van het plangebied met een woning milieubelastende activiteiten aanwezig zijn. Binnen een straal van 100 meter zijn geen veehouderijbedrijven gevestigd. Ten westen van het plangebied is aan het Westeinde 32/34 planologisch een bedrijf toegestaan in milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 m in gemengd gebied. Voor de kerk op nummer 28 geldt eenzelfde richtafstand. De afstand tussen de woning en deze functies is meer dan 10 m.
In onderhavige situatie worden geen nieuwe milieugevoelige functies toegevoegd. De activiteiten op het woonperceel zelf worden hobbymatig uitgevoerd, zodat voor nabij gelegen woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen de beoogde functiewijzigingen aan het Westeinde 30 in Berkenwoude.
Conclusie
De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen, omdat er binnen het invloedsgebied (zowel bestaand als toekomstige ontwikkeling) geen milieubelastende activiteiten aanwezig zijn. Geconcludeerd kan worden dat in deze situatie sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
Onder geluidsgevoelige bestemmingen worden verstaan (Art. 1 Wgh):
Wettelijk kader Industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
Het plangebied ligt aan het Westeinde met ter plaatse een snelheid van 60 km/ uur. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en een bestaande woning aan het Westeinde 30 waarvoor de uitzondering van toepassing is als genoemd in artikel 76, lid 3 Wgh. Dit betekent dat lid 1 en 2 van artikel 76 niet geldt met betrekking tot de woning. Hierdoor is in het kader van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek niet nodig.
Industrielawaai
In de nabijheid liggen geen (gezoneerde) bedrijfsterreinen. Met inachtneming hiervan kan er voor de woning een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' (oktober 2013). Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen.
Onderzoek/ beoordeling
Vanuit oogpunt van bodem bestaan er geen belemmeringen tegen het voorgenomen gebruik, omdat het feitelijke gebruik voor woondoeleinden niet wordt gewijzigd. Wanneer in de toekomst grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de functiewijziging op het onderhavige plangebied.
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 4.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 4.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een "goede ruimtelijke ordening". Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek luchtkwaliteit
Voor de toetsing of het plan in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit is van belang met welke functies het plangebied wordt uitgebreid. In het gebied al aanwezige functies worden niet meegerekend bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking van het plan. Ten opzichte van de bestaande situatie is er alleen sprake van een functiewijziging zonder dat er nieuwbouw plaatsvindt.
De NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, is geraadpleegd voor 2018 en de diverse prognosejaren (2020 en 2030) in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs het Westeinde. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Deze ontwikkeling maakt een functiewijziging mogelijk van agrarische doeleinden naar woondoeleinden. Voor dit plan is de NSL monitoringtool geraadpleegd. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10 en PM2,5 op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden, zodat er geen gevolgen zijn voor deze bestemming. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt. De Benedenberg zelf is ook niet opgenomen als een route gevaarlijke stoffen.
Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit.
Ten oosten van het plangebied liggen twee aardgastransportleidingen van de Gasunie:
Rondom de aardgastransportleidingen ligt conform artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van het hart van de leiding. Binnen deze belemmeringenstroken gelden beperkingen ten aanzien van het gebruik van de gronden ter bescherming van de aardgastransportleidingen. De leidingen zijn weergegeven in figuur 8. De populatiedichtheid in het buitengebied is zodanig laag, dat de eventuele beperkte verhoging van het aantal mensen dat in het gebied verblijft, niet leidt tot een vergroting van het groepsrisico. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarmee de populatiedichtheid toeneemt. Een berekening van het groepsrisico wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Hiermee is het groepsrisico voldoende verantwoord.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 8) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Figuur 8: Uitsnede Risicokaart (plangebied zwart aangeduid).
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Er zijn vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Beleid hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.
Onderzoek/ beoordeling
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied. De bebouwing ligt buiten de kern- beschermingszones van een waterkering.
Waterhuishoudkundige situatie
Het projectgebied maakt onderdeel uit van de Polder Berkenwoude. Langs het Westeinde ligt een hoofdwatergang. Verder liggen er aan de noordoost-, noordwest- en zuidwestzijde van het plangebied overige watergangen (figuur 9). Binnen de beschermingszones vinden geen bouwactiviteiten plaats.
Toekomstige situatie
Onderhavig plangebied bestaat uit een bestemmingsvlak voor wonen en agrarisch. Er is uitsluitend sprake van functiewijzigingen, waarbij circa 30 stelconplaten en 500 m² betonnen verharding is verwijderd. Deze omzetting gaat niet gepaard met extra bebouwing of verharding. In totaal neemt de verharding met circa 600 m² af. Dit betekent dat op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap geen watercompensatie nodig is.
Afvalwaterketen en riolering
Het hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Afvalwater is aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen.
Conclusie
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 27 juni 2020 (dossiercode 20200627-40-23672) uitgevoerd. De samenvatting is opgenomen in Bijlage 1. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er geen waterstaatkundige belangen zijn. Het hoogheemraadschap geeft daarom een positief wateradvies. Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de gevraagde planontwikkelingen.
Figuur 9: Uitsnede Legger oppervlaktewatersystemen.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart (zie figuur 10) laat zien dat er in dit deelgebied pas een grote kans op archeologische sporen is dieper dan 5 m maaiveld (basis holoceen) in oude stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echteld.
Figuur 10: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland (plangebied zwart omlijnd).
De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de Archeologienota Krimpenerwaard vastgesteld. Deze nota schept duidelijkheid over de archeologische waarden binnen de gemeente en geeft richtlijnen over de omgang hiermee. Op grond van de archeologische beleidskaart (zie figuur 10) heeft het gebied een lage (WA-6), middelhoge (WA-3) en hoge trefkans (WA-2), waarbij in beginsel een onderzoekseis geldt voor bodemingrepen groter dan respectievelijk 2.500 m², 100 m² en 50 m². Een archeologisch onderzoek kan achterwege worden gelaten, omdat er in het plangebied geen bodemingrepen plaatsvinden.
Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het plangebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van toekomstig grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.
Figuur 11: Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart (plangebied zwart omlijnd).
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied staat een woning die geen monumentale en cultuurhistorische waarde heeft. Verder is er alleen sprake van een functiewijzigingen zonder dat er aanpassingen plaatsvinden op het perceel.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 8,3 km ten noorden van het plangebied. In zuidwestelijke richting ligt op circa 7,4 km de 'Boezems Kinderdijk'. Het Natura2000-gebied 'Donkse Laagten' ligt circa 7,2 km zuidelijker. Sprake is alleen van functiewijzigingen op bestaande percelen, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze functiewijzigingen.
Ten noorden van het plangebied ligt bestaande en nieuwe natuur van Natuurnetwerk Nederland op minimaal 380 m afstand (figuur 12). Ook heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.
Figuur 12: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)
Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op 8,3 km noordelijk gelegen 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' en zuidelijk gelegen Natura2000-gebieden 'Donkse Laagten' en 'Boezems Kinderdijk' betreffen Vogelrichtlijngebieden. Dit zijn niet stikstofrelevante Habitatrichtlijn- gebieden, met dien verstande dat dat de Polder Stein waarschijnlijk binnenkort wordt aangewezen als habitatrichtlijngebied. Daarnaast zijn delen van de zuidelijk gelegen 'Uiterwaarden Lek' aangeduid als Natura2000-gebied. Ten opzichte van de bestaande planologische situatie is er geen sprake van extra verkeersbewegingen, omdat er uitsluitend functiewijzigingen plaatsvinden zonder dat de bebouwing toeneemt. Gesteld kan worden dat er geen toename van N-emissie plaatsvindt. Belangrijke nadelige milieugevolgen voor de natuur vallen hierdoor op voorhand uit te sluiten. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering.
Onderhavig initiatief voorziet uitsluitend in functiewijzigingen van het plangebied. Er vinden geen kap- of snoeiwerkzaamheden plaats van aanwezig groen. De kans is dan ook nihil dat de voorgenomen activiteiten een schadelijk effect hebben op beschermde soorten. Dit in combinatie met voortzetting van het gebruik maakt dat hier geen te beschermen ecologische waarden verwacht worden. Om deze reden wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Algemene zorgplicht
De Wet natuurbescherming bepaalt dat eenieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. Wanneer er toch beschermde soorten worden gevonden, dan zal hiervoor tijdig ontheffing worden aangevraagd.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen bestaan voor deze planontwikkeling.
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de regels van het nu geldende bestemmingsplan. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Artikel 3 Agrarisch met Waarden
Het noordelijke gedeelte van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De betreffende gronden maken deel uit van het waardevolle agrarische cultuurlandschap van het Groene Hart en worden gebruikt het behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met uitzondering van een schuilgelegenheid voor dieren ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - solitaire stalruimte' is verder geen bebouwing toegestaan. Voor de moestuin is een functieaanduiding opgenomen op de verbeelding.
Omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden
De regels voor de agrarische bestemming bevat een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden. Dit betreft de werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het opgenomen stelsel heeft als doel om de aanwezige en potentiële natuur- en landschapswaarden binnen deze bestemming te beschermen. Tevens mogen de vergunningplichtige werkzaamheden geen negatieve gevolgen hebben voor het landschap en/of de waterkwaliteit en waterkwantiteit.
Artikel 4 Wonen
De op de kaart voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Binnen deze bestemming is een hoofdgebouw toegestaan. In de planregels is onder meer de toegestane hoogte van het hoofdgebouw en de maximale inhoud hiervan vastgelegd. Met betrekking tot de situering van het hoofdgebouw is op de verbeelding een bouwvlak ingetekend, waarin een hoofdgebouw gesitueerd dient te worden.
Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd tot een maximum van 50 m². In aanvulling daarop is voor de hooiberg een specfieke bouwaanduiding opgenomen met een maatvoering voor de goot- en bouwhoogte die gelijk is aan de bestaande hoogten.
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is bij recht de uitoefening van een beroep aan huis mogelijk tot maximaal 40% van de oppervlakte van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m². Belangrijke voorwaarden zijn dat de activiteit moet worden uitgeoefend door de bewoner van de woning, er geen nadelige invloed mag ontstaan op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag optreden. Via een afwijking onder voorwaarden is ook een bedrijf aan huis mogelijk tot een oppervlakte van maximaal 30% van de bebouwing tot een maximum van 40 m². De voorwaarden zijn gelijk aan die voor het uitoefenen van een beroep aan huis. Daarnaast is als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie een Bed & Breakfast toegestaan.
Artikel 5, 6 en 7 Waarde - Archeologie 2, 3 en 6
Op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde archeologische beleidsadvieskaart zijn in het bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2, 3 en 6' opgenomen om de in het plangebied voorkomende zone met archeologische (verwachtings)waarden juridisch-planologisch te beschermen. In de dubbelbestemmingen is aangegeven in welke mate en onder welke voorwaarden werkzaamheden zijn toegestaan. De opgelegde beperkingen zijn opgelegd om te voorkomen dat (mogelijk) voorkomende archeologische waarden worden aangetast.
Van de mogelijkheden die de onderliggende bestemming biedt voor de uitvoering van (bouw)werkzaamheden kan pas gebruik worden gemaakt indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat als gevolg van de geplande werkzaamheden geen schade wordt toegebracht aan archeologische waarden. Aan een te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden die er op gericht zijn om archeologische resten te behouden. Deze voorwaarden kunnen ook gericht zijn op de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd. Verlangd kan worden dat de werkzaamheden plaatsvinden onder archeologische begeleiding.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 9 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.
Artikel 12 Overige regels
In de 'Overige regels' zijn de regels over parkeren opgenomen met verwijzing naar de CROW-publicatie 381 (december 2018). Als regel wordt uitgegaan van de maximum parkeernorm. Voorts is in dit artikel een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om te kunnen afwijken van de parkeernormen.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 13 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 14 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten.
Er is geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro, juncto artikel 6.2.1 Bro. Dit houdt in dat er geen exploitatieplan behoeft te worden vastgesteld. Wel is tussen initiatiefnemer en gemeente een planschadeovereenkomst aangegaan teneinde de planschaderisico's voor de gemeente af te dekken. De ambtelijke kosten worden gedekt door de leges. Hiermee is de ontwikkeling economisch uitvoerbaar.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan door middel van een E-formulier bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangemeld. Gedeputeerde Staten hebben geen aanleiding gezien om inhoudelijk op het plan te reageren.
De Watertoets is doorlopen via de Watertoets.nl. Hieruit bleek dat er vanuit waterhuishoudkundige overwegingen geen bezwaren zijn. De resultaten zijn verwerkt in paragraaf 4.2. In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening heeft het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard per brief van 20 oktober 2020 laten weten dat het plan geen nadelige invloed heeft op de watersystemen en er vanuit het Hoogheemraadschap geen bezwaren bestaat tegen (de vaststelling) van het plan.
Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf DDMMJJ zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn wel/ geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.