direct naar inhoud van Regels
Plan: Tennisbanen Zuidland
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1930.WPKerkwegZLD-3001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het wijzigingsplan ‘Tennisbanen Zuidland’ van de gemeente Nissewaard;

 

1.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1930.WPKerkwegZLD-3001 met de bijbehorende regels en bijlagen;

 

1.3 verbeelding

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1930.WPKerkwegZLD-3001;

 

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aanbouw

een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

1.7 aaneengebouwd

bebouwing waarbij meer dan drie aaneengebouwde hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd;

 

1.8 achtergevel

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;

 

1.9 achterste bouwperceelsgrens

de kadastrale grens aan de achterzijde -de van de wegzijde afgekeerde grens- bij een bouwperceel die de zijkanten van een bouwperceel verbindt. Indien meerdere zijden van het bouwperceel van de weg zijn afgekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een achterste bouwperceelsgrens aan;

 

1.10 afgewerkt bouwterrein

de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringt;

 

1.11 afwijking

een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo, zoals deze luidt op het moment van vaststelling van het plan;

 

1.12 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het continue en duurzaam voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in onder meer:

  • a. akker- en opengrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond met uitzondering van fruitteelt, sierteelt en bosbouw
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee alsmede het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt, geheel of nagenoeg geheel met gebruikmaking van open grond;
  • c. sierteelt: de teelt van gewassen met in beperkte mate gebruikmaking van kassen al dan niet gecombineerd met de handel en export in boomkwekerijgewassen en vaste planten;

 

1.13 archeologiepark

centrale speel- en groenvoorziening, ter behoud van een archeologische vindplaats, zonder bebouwing;

 

1.14 archeologische waarde

de in het kader van dit plan aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak;

 

1.15 Awb

de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

1.16 bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.17 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

 

1.18 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

 

1.19 beeldkwaliteitplan

een plan waarin gedetailleerd is aangegeven op welke manier de kwalitatieve uitwerking van alle deelaspecten van het plan wordt gestimuleerd. Het boek bevat randvoorwaarden, aanwijzingen, suggesties en toetsingskaders;

 

1.20 begeleid wonen

vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet (nagenoeg) voortdurend aanwezig zijn én in die woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is;

 

1.21 (beroeps- c.g. bedrijfs)vloeroppervlak

het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk dat wordt gebruikt als kantoor- en praktijkruimten en voor de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bij een woning, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

 

1.22 beroepsmatig gebruik van een woning

het gebruik van (een beperkt gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aan- of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door de hoofdbewoner op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende aan- of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

 

1.23 bestaand

ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

1.24 bestaande situatie
  • a. ten aanzien van bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;

  • b. ten aanzien van gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen;

 

1.25 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.26 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.27 bevoegd gezag

het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de Wabo;

 

1.28 bewoner

een persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een woning en op dat adres is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie;

 

1.29 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat door de vorm, ligging en constructie onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

1.30 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

1.31 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

 

1.32 bouwlaag

een doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

 

1.33 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.34 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

 

1.35 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

1.36 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.37 brede school

een cluster van maatschappelijke voorzieningen op het gebied van bijvoorbeeld onderwijs, gymzaal, voor- en naschoolse opvang, kinderopvang, peuterspeelzaal, centrum voor jeugd en gezin en speelterrein;

 

1.38 brutovloeroppervlakte

het oppervlak gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen. Dit is met inbegrip van ruimten, zoals keukens, toiletten, bergruimten en dergelijke;

 

1.39 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

 

1.40 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

1.41 detailhandel als ondergeschikte activiteit:

detailhandel, waaronder webwinkels inbegrepen, als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De (niet detailhandel) functie waaraan de ondergeschikte detailhandel wordt toegevoegd moet qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijven;

 

1.42 drie-aaneen

een blok van drie aaneengebouwde hoofdgebouwen;

 

1.43 druiplijn

de lijn die van onderen het dak begrenst of de onderste horizontale lijn van een dakvlak dat geen goot heeft;

 

1.44 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

 

1.45 erf

al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat, blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het bouwperceel waarop dat gebouw is geplaatst;

 

1.46 erfafscheiding

de afscheiding van een erf;

 

1.47 erker

een grondgebonden uitbreiding van één bouwlaag aan de voor- of zijgevel van een woning;

 

1.48 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureau’s;

 

1.49 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

 

1.50 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.51 geschakeld

bebouwing waarbij het hoofdgebouw niet grenst aan een ander hoofdgebouw maar waarbij het hoofdgebouw door een bijgebouw en/of aan- en uitbouw is geschakeld aan een ander hoofdgebouw;

 

1.52 gestapeld

een hoofdgebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is;

 

1.53 gevellijn

denkbeeldige dan wel op de kaart aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;

 

1.54 groenverbinding

openbaar toegankelijke, groen ingerichte zone, gelegen tussen woonkavels en die de verbinding vormt tussen de toegangsweg en het achterliggende park een en ander indachtig het beeldkwaliteitplan ‘Landelijk Wonen, uitwerking Kreken van Nibbeland Zuidland’ van 20 maart 2012;

 

1.55 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren;

 

1.56 H.O.E.D.-praktijk

praktijk van huisartsen onder één dak;

 

1.57 hoofdgebouw

een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

 

1.58 horeca

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt aangeboden;

 

1.59 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

 

1.60 kassen

gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, zoals het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;

 

1.61 kleinschalig bedrijfsmatig gebruik van een woning

het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aan- of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door de hoofdbewoner, in tegenstelling tot een beroepsmatig gebruik van een woning, gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wabo geldt;

 

1.62 lichte horeca

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het overdag bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttige voedsel (bereide snacks, ijs en kleine maaltijden) en/of dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom, ijssalon en soortgelijke horecavoorzieningen;

 

1.63 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

 

1.64 onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat gedeeltelijk onder peil is gelegen;

 

1.65 ondergrondse gebouwen

gebouwen of delen daarvan die zijn gelegen beneden peil;

 

1.66 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

 

1.67 overkapping

een bouwwerk voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;

 

1.68 patiowoning

woning waarbij de binnenplaats (patio) aan minimaal drie zijden is omsloten door wanden;

 

1.69 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen ten behoeve van een ander tegen vergoeding;

 

1.70 raamprostitutie

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen;

 

1.71 seksautomatenhal

een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of life-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;

 

1.72 seksbioscoop/-theater

een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door vertoningen van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;

 

1.73 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prositutiebedrijf of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.74 Staat van bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt en is gebaseerd op de VNG-brochure 2009 Bedrijven en milieuzonering;

 

1.75 stedenbouwkundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake stedenbouw;

 

1.76 straatprostitutie

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen of aanlokken, dan wel het naar aanleiding daarvan verrichten van seksuele handelingen;

 

1.77 supervisieteam

het team welke supervisie voert inzake de totstandkoming van het bestemmingsplan Kreken van Nibbeland te Zuidland; het team begeleidt de verdere planontwikkeling, bewaakt de kwaliteit van de openbare ruimte en private initiatieven en draagt voorts zorg voor de ruimtelijke samenhang tussen de diverse bouwplannen, waarbij het beeldkwaliteitplan en het bestemmingsplan als toetsingskader en leidraad worden gebruikt;

 

1.78 twee-aaneen

blokken van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen, waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd;

 

1.79 uitbouw

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

1.80 verkoop streekeigen producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geproduceerd en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/in de regio zijn verwerkt of bewerkt;

 

1.81 voorgevel

de gevel van een hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

 

1.82 voorgevellijn

de gevellijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

 

1.83 voorste bouwperceelsgrens

de kadastrale grens aan de wegzijde bij een bouwperceel die de zijkanten van een bouwperceel verbindt. Indien meerdere zijden van het bouwperceel naar de weg gekeerd zijn, wijzen burgemeester en wethouders een voorste bouwperceelsgrens aan;

 

1.84 voorzieningen voor verkeer en verblijf

wegen, erftoegangswegen, voet- en fietspaden, in- en uitritten en trottoirs met het bijbehorende straatmeubilair;

 

1.85 vrijstaand

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd;

 

1.86 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

1.87 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater;

 

1.88 weg

als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994;

 

1.89 Wegenverkeerswet

de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

1.90 werk

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

 

1.91 wonen

het gebruik van een complex van ruimten voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

 

1.92 woning

een complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

 

1.93 Wro

Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

1.94 zijdelingse bouwperceelsgrens

de kadastrale grens van een bouwperceel tussen twee bouwpercelen, die voor- en achterzijde van een bouwperceel verbindt.

 

1.95 zorgboerderij

een voormalige boerderij met de bijbehorende gebouwen, waar woongelegenheid wordt geboden aan mensen met een beperking en/of met een zorg of hulpvraag, én waarbij activiteiten plaatsvinden gericht op het bieden van zorg en begeleiding aan personen die begeleid dienen te worden in de leefsituatie en de dagbesteding.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 afstanden

van gebouwen onderling alsmede afstanden van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

 

2.2 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

 

2.3 bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

 

2.4 bebouwingspercentage

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwvlak;

 

2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

 

2.6 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.7 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij in geval van een hellend dakvlak de druiplijn wordt bepaald door de horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak;

 

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.10 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen of op een kortere afstand dan 5,00 m van de weg geprojecteerd zijn: de hoogte van die weg;
  • b. indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil;
  • c. in andere gevallen én voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

 

2.11 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2,00 m² of kleiner;
  • b. overstekende daken;
  • c. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,00 m bedraagt ten opzichte van de bouwgrens of de maximale bouwhoogte.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. akkerbouw, opengrondse tuinbouw – niet zijnde bosbouw, fruitteelt of sierteelt-, en grondgebonden extensieve veehouderij;
  • b. ter plaatse van de aanduiding ‘sierteelt’ tevens voor de teelt van siertakken;
  • c. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – wijnmakerij’ tevens voor een wijnmakerij;
  • d. ter plaatse van de aanduiding ‘fruitteelt’ tevens voor fruitteelt;
  • e. verhardingen, wegen en paden;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

een en ander met inachtneming van

 

  • h. de in dit gebied voorkomende cultuurhistorisch waardevolle elementen in de vorm van archeologisch waardevolle gebieden;
  • i. de in dit gebied voorkomende landschappelijke waarden in de vorm van waardevolle openheid en het patroon van dijken, wegen en kreken.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen, inclusief de daarbij behorende bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen, worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 3.1 genoemde bestemming;
  • b. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gerealiseerd, waarbij dit bouwvlak volledig mag worden bebouwd ten dienste van één bedrijf;
  • c. per agrarisch bedrijf mag één bedrijfswoning worden gerealiseerd, tenzij de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ op de verbeelding is opgenomen;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning, aan- en uitbouwen én bijgebouwen meegerekend, mag maximaal 700 m³ bedragen, ondergrondse ruimten niet meegerekend;
  • e. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen van 5,00 m;
  • f. voor overige erfbebouwing geldt een maximale goothoogte van 3,00 m;
  • g. als een woning wordt herbouwd, mag de afstand van de nieuwe woning tot de dichtstbijzijnde wegas niet minder bedragen dan de afstand van de voormalige woning tot dezelfde wegas;
  • h. de goothoogte van agrarische bebouwing, kassen niet meegerekend, mag niet meer bedragen dan 6,50 m;
  • i. kassen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – wijnmakerij’;
  • j. de goothoogte van kassen mag niet meer bedragen dan 5,00 m en de bouwhoogte niet meer dan 7,00 m;
  • k. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 5,00 m.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 3.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde mogen, met uitzondering van paardrijbanen, zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;
  • c. de bouwhoogte van voedersilo’s bedraagt niet meer dan 12 m;
  • d. de bouwhoogte van overige silo’s, water- en warmtetanks en overige tanks bedraagt niet meer dan 6,00 m;
  • e. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt niet meer dan 8,00 m;
  • f. per agrarisch bedrijf mag, uitsluitend binnen het bouwvlak, maximaal één paardrijbaan worden opgericht met een oppervlakte van maximaal 800 m² en een maximale bouwhoogte van 2,00 m;
  • g. de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding bedraagt maximaal 2,00 m, met dien verstande dat een afscheiding die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,00 m bedraagt;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde bedraagt maximaal 3,00 m;
  • i. mestzakken/mestbassins zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak of binnen een zone van 75 m aansluitend aan het bouwvlak.

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorgaande regels, bij het verlenen van een omgevingsvergunning tot bouwen artikel 2.1, lid 1, sub a Wabo, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van een gebouw;
  • c. de plaatsing en vormgeving van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

 

3.3.2 Voorwaarde

De in lid 3.3.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van een gebouw, een bouwwerk, geen gebouw zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Streekeigen producten

De verkoop van streekeigen producten is bij wijze van medebestemming toelaatbaar mits

  • a. dit geschiedt in bestaande gebouwen en bij wijze van neventak bij volwaardige agrarische bedrijven;
  • b. geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor reclameborden en lichtreclame worden opgericht en/of geplaatst;
  • c. op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de betreffende functie binnen het bouwvlak.

 

3.4.2 Dierverblijven

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – 1’ zijn dierverblijven niet toegestaan.

3.5 Afwijking van de gebruiksregels
3.5.1 Boog- en gaaskassen

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2.1, sub b voor het oprichten van boog- en gaaskassen buiten het bouwvlak met dien verstande dat:

  • a. de boog- en gaaskassen aansluitend aan het agrarisch bouwvlak worden opgericht;
  • b. het oppervlak aan kassen maximaal 300 m² mag bedragen;
  • c. de kassen niet zijn toegestaan ter plaatse van dijkhellingen en/of waardevolle doorzichten;
  • d. de kassen geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden;
  • e. de landschapsdeskundige de aanvraag toetst omtrent de vraag of in voldoende mate is aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad.

 

3.5.2 Overschrijding agrarisch bouwvlak

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2.1, sub b ten behoeve van een eenmalige overschrijding van het bouwvlak van agrarische bedrijven met maximaal 1.000 m² met inachtneming van het volgende:

  • a. een doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuvoorschriften of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn te kunnen voldoen;
  • b. de overschrijding van het bouwvlak doet geen onevenredige afbreuk aan de in lid 3.1 genoemde waarden;
  • c. de landschapsdeskundige toetst de aanvraag omtrent de vraag of in voldoende mate is aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Omgevingsvergunningvereiste

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning opgaande beplanting, niet zijnde erfbeplanting, aan te brengen.

 

3.6.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor activiteiten

  • a. gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden;
  • b. en/of welke in uitvoering of aanwezig waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • c. die plaatsvinden binnen bouwvlakken.

 

3.6.3 Voorwaarden

De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar, indien de landschapswaarden van de gronden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.

 

3.6.4 Advies

Een verzoek om een omgevingsvergunning wordt ter toetsing voorgelegd;

  • a. aan de landschapsdeskundige omtrent de vraag of in voldoende mate is aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. uitsluitend ingeval van werken en werkzaamheden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering: aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of het voorgenomen werk daadwerkelijk noodzakelijk is voor het betreffende agrarisch bedrijf.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten , zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;
  • b. detailhandel als ondergeschikte activiteit, uitsluitend in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, verwerkt of bewerkt en uitsluitend voor zover de detailhandel geen zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering vormt en/of detailhandel in goederen die ondergeschikt is aan de door het bedrijf uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
  • c. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen, inclusief de daarbij behorende bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen, worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 4.1 genoemde bestemming;
  • b. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gerealiseerd, waarbij dit bouwvlak volledig mag worden bebouwd;
  • c. per bestemmingsvlak mag één bedrijfswoning worden gerealiseerd;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning, aan- en uitbouwen én bijgebouwen meegerekend, mag maximaal 700 m³ bedragen, ondergrondse ruimten niet meegerekend;
  • e. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen van 5,00 m;
  • f. voor overige erfbebouwing geldt een maximale goothoogte van 3,00 m;
  • g. als een woning wordt herbouwd, mag de afstand van de nieuwe woning tot de dichtstbijzijnde wegas niet minder bedragen dan de afstand van de voormalige woning tot dezelfde wegas;
  • h. de goothoogte van de overige bedrijfsbebouwing mag niet meer bedragen dan 5,00 m;
  • i. voor het bouwen van overkappingen ten dienste van de bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
    • 1. per bouwvlak mag niet meer dan één overkapping worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m²;
    • 3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,00 m.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 4.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt niet meer dan 8,00 m;
  • d. de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding bedraagt maximaal 2,00 m, met dien verstande dat een afscheiding die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,00 m bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde bedraagt maximaal 3,00 m.

4.3 Specifieke gebruiksregel

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte ten behoeve van ondergeschikte detailhandel mag niet meer bedragen dan 30% van de bruto bedrijfsvloeroppervlak;
  • b. de ondergeschikte detailhandel is inpasbaar in de omgeving, met dien verstande dat:
    • 1. op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, tenzij kan worden aangetoond dat het voorgenomen gebruik geen onevenredige toename van parkeerbehoefte veroorzaakt;
    • 2. in de omgeving van het betreffende bedrijf geen onevenredige verkeersdruk optreedt;
  • c. opslag van goederen op gronden gelegen tussen bedrijfsgebouwen en de meest nabij gelegen bestemming Verkeer is niet toegestaan;
  • d. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 3,00 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
  • e. opslag en verkoop van vuurwerk is niet toegestaan;
  • f. geluidshinderlijke inrichtingen en Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • g. het inrichten en/of gebruiken van een bedrijfsgebouw, niet zijnde de bedrijfswoning, als zelfstandige woonruimte is niet toegestaan;
  • h. er dient te worden voldaan aan de parkeernormering zoals opgenomen in de CROW publicatie 317.

4.4 Afwijking van de gebruiksregels
4.4.1 Afwijkingsbevoegdheid Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo afwijken van lid 4.1, sub a

  • a. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1, sub a genoemd;
  • b. voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die één categorie hoger is dan algemeen toelaatbaar, mits deze activiteit naar haar kwalitatieve uitstraling, aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) kan worden gelijkgesteld met een krachtens lid 4.1, sub a ter plaatse toegelaten categorie bedrijfsactiviteiten én passend wordt geacht.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid
4.5.1 Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen in die zin, dat bedrijfsactiviteiten kunnen worden toegevoegd dan wel worden verwijderd indien en voor zover een wijziging van de belasting van de desbetreffende typen van bedrijven op het milieu als gevolg van technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen, beplantingen en speelvoorzieningen;
  • b. voorzieningen voor langzaam verkeer, voorzieningen voor verkeer en verblijf en in- en uitritten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding ‘park’: uitsluitend voor een archeologiepark;
  • d. ter plaatse van de aanduiding ‘pad’: tevens voor een langzaamverkeerroute;
  • e. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - speelveld’: uitsluitend voor een speelveld;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 5.1 genoemde bestemming;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8,00 m;
  • c. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet bedragen dan 4,00 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde bedraagt maximaal 3,00 m.

Artikel 6 Maatschappelijk

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding ‘onderwijs’ uitsluitend een brede school;
  • b. ter plaatse van de aanduiding ‘zorgboerderij’ uitsluitend de (dag)opvang van mensen met een beperking;
  • c. nutsvoorzieningen, parkeer- en groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. tuinen, erven, voorzieningen voor verkeer en verblijf, speelvoorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 6.1 genoemde bestemming;
  • b. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gerealiseerd, waarbij dit bouwvlak volledig mag worden bebouwd, tenzij op de verbeelding een bebouwingspercentage is aangegeven;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
  • d. voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m²;
    • 2. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,00 m.

 

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 6.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen binnen en buiten het bouwvlak worden opgericht;
  • c. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet bedragen dan 4,00 m;
  • d. de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding bedraagt maximaal 2,00 m, met dien verstande dat een afscheiding die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,00 m bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde bedraagt maximaal 3,00 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Medebestemming

Bij wijze van medebestemming is een bibliotheek, H.O.E.D.-praktijk en/of fysiotherapie-praktijk toelaatbaar ter plaatse van de aanduiding ‘onderwijs’ mits dit vanuit het aspect verkeer/parkeren niet leidt tot overlast.

 

6.3.2 Zelfstandige woonruimte

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel:

het inrichten en/of gebruiken van een gebouw als zelfstandige woonruimte is niet toegestaan.

6.4 Afwijking van de gebruiksregels
6.4.1 Afwijkingsbevoegdheid bewoning

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo, ter plaatse van de aanduiding ‘onderwijs’, afwijken van lid 6.3 ten behoeve van het inpandig realiseren van seniorenappartementen onder de voorwaarde dat bewoning ondergeschikt is aan de bestemming ‘Maatschappelijk’.

Artikel 7 Opslag

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Opslag’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een gemeentelijk grond-, puin- en baggerdepot;
  • b. nutsvoorzieningen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 7.1 genoemde bestemming;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,00 m.

Artikel 8 Sport

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportieve recreatie (veldsporten);
  • b. sportvoorzieningen, zoals kantines, kleedruimtes en tribunes;
  • c. lichte horeca;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. fiets-, voet- en ruiterpaden;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - groen': tevens groenvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 8.1 genoemde bestemming;
  • b. gebouwen worden binnen het bouwvlak gerealiseerd, met inachtneming van een maximaal bebouwingspercentage zoals opgenomen op de verbeelding;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  • d. de dakhelling mag niet meer bedragen van 45º;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c bedraagt de goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - clubgebouw' niet meer dan 4,5 meter.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 8.1 genoemde bestemming;
  • b. de oppervlakte van een tribune mag niet meer bedragen dan 250 m², waarbij geldt dat de totale oppervlakte van tribunes niet meer mag bedragen van 750 m²;
  • c. de bouwhoogte van tribunes mag niet meer bedragen dan 6,00 m;
  • d. de bouwhoogte van afrasteringen en/of ballenvangers mag niet meer bedragen van 10,00 m;
  • e. lichtmasten mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
  • f. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 25 m;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,00 m.

8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Parkeren

Binnen het plangebied wordt minimaal het aantal parkeerplaatsen gerealiseerd zoals op de verbeelding is aangegeven.

 

8.3.2 Afschermend groen

Ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ zal uitsluitend afschermend groen worden aangelegd.

8.3.3 Voowaardelijke verplichting verlichting tennisaccomodatie
    • 1. tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig het in lid 8.1 opgenomen toelaatbare gebruik zonder gebruikmaking van lichtarmaturen ten behoeve van de verlichting van de tennisbanen, waardoor onevenredige lichthinder ontstaat.

Artikel 9 Tuin

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, erven en verhardingen;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van op deze gronden geldt dat uitsluitend erkers, balkons, luifels of ingangspartijen ten behoeve van aangrenzende gebouwen mogen worden gebouwd, ten dienste van de in lid 9.1 genoemde bestemming, waarbij de volgende bepalingen gelden;

  • a. de horizontale diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 1,00 m;
  • b. de afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 2,00 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw + 0,30 m;
  • d. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw.

 

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 9.1 genoemde bestemming;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen van 1,00 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m;

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. afvalverzamelvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 10.1 genoemde bestemming;
  • b. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, kunstobjecten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6,00 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde bedraagt maximaal 3,00 m.

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’: uitsluitend nutsvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groen- en speelvoorzieningen;
  • e. afvalverzamelvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 11.1 genoemde bestemming;
  • b. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, kunstobjecten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6,00 m;
  • c. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 4,00 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde bedraagt maximaal 3,00 m.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water, waterpartijen, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding ‘pad’ tevens voor een langzaamverkeerroute;
  • c. taluds, bruggen, steigers, duikers, dammen, kade en dijksloten;
  • d. oeverbeschoeiingen en groenvoorzieningen.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 12.1 genoemde bestemming;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,00 m.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding ‘zorginstelling’: tevens begeleid wonen;
  • c. beroepsmatig en kleinschalig bedrijfsmatig gebruik, met inachtname van het bepaalde in lid 13.5;
  • d. tuinen, erven en paden.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 13.1 genoemde bestemming en zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde, drie-aaneengebouwde, vrijstaande, gestapelde en geschakelde gebouwen alsmede als patiowoning;
  • b. aaneengebouwde hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘aaneengebouwd’;
  • c. twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘twee-aaneen’, ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘specifieke bouwaanduiding – twee-aaneen 1’ en ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘specifieke bouwaanduiding – twee-aaneen 2’;
  • d. drie-aaneengebouwde hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘specifieke bouwaanduiding - drie-aaneen’;
  • e. vrijstaande hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘vrijstaand’ en ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘specifieke bouwaanduiding – vrijstaand 1’;
  • f. gestapelde hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘gestapeld’;
  • g. geschakelde woningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘specifieke bouwaanduiding – geschakeld’;
  • h. patiowoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘specifieke bouwaanduiding - patio’;
  • i. de voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevellijn;
  • j. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
  • k. de inhoud van een hoofdgebouw, aan- en uitbouwen én bijgebouwen meegerekend mag, ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘specifieke bouwaanduiding - vrijstaand 1’ maximaal 700 m³ bedragen, ondergrondse ruimten niet meegerekend;
  • l. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - patio’ dient per hoofdgebouw minimaal 25 m² van het bouwperceel onbebouwd te blijven, waarbij de onbebouwde ruimte door wanden van minimaal 2,00 m hoog wordt omsloten;
  • m. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt bij vrijstaande hoofdgebouwen minimaal 3,00 m aan beide zijden;
  • n. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt bij twee-aaneengebouwde en geschakelde hoofdgebouwen minimaal 3,00 m aan één zijde;
  • o. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt bij drie-aaneengebouwde hoofdgebouwen minimaal 2,00 m aan één zijde, uitgezonderd de middelste woning.

 

13.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 13.1 genoemde bestemming;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
  • c. ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen uitgesloten’ mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd worden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mag 1 bijgebouw per bouwperceel worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 50 m²;
  • e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 5,00 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd met dien verstande dat deze afstand minimaal 3,00 m is ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘specifieke bouwaanduiding – vrijstaand 1’ en ‘specifieke bouwaanduiding – twee-aaneen 2’;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak bedraagt, uitgezonderd ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘specifieke bouwaanduiding – vrijstaand 1’, maximaal 60 m², met dien verstande dat de gronden gelegen buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd;
  • g. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,50 m respectievelijk maximaal 6,00 m, met dien verstande dat de goothoogte nimmer hoger kan zijn dan de goothoogte van het hoofdgebouw;
  • h. de afstand van aan- en uitbouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’, ‘twee-aaneen’ en ‘specifieke bouwaanduiding – twee-aaneen 2’ minimaal 3,00 m aan één zijde;
  • i. de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ minimaal 3,00 m, aan dezelfde zijde als bedoeld in lid 13.2.2, sub g;
  • j. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – twee-aaneen 1’ minimaal 3,00 m aan de zijde waar de hoofdgebouwen niet met elkaar verbonden zijn;
  • k. voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. per bouwperceel mag niet meer dan één overkapping worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m²;
    • 3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
    • 4. de overkapping wordt minimaal 3,00 m achter de voorgevellijn gebouwd.

 

13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 13.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gerealiseerd;
  • c. de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding bedraagt maximaal 2,00 m, met dien verstande dat een afscheiding die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,00 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde bedraagt maximaal 3,00 m.

13.3 Nadere eisen
13.3.1 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorgaande regels, bij het verlenen van een omgevingsvergunning tot bouwen artikel 2.1, lid 1, sub a Wabo, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van een gebouw;
  • c. de plaatsing en vormgeving van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

 

13.3.2 Voorwaarde
  • a. De in lid 13.3.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van een gebouw, een bouwwerk, geen gebouw zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
  • b. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.3.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een stedenbouwkundig en/of het Supervisieteam omtrent de toelaatbaarheid van de afwijking.

13.4 Afwijking van de bouwregels
13.4.1 Afwijkingsbevoegdheid grotere inhoud bebouwing bij sanering

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo afwijken van de in lid 13.2.1, lid k genoemde inhoudsmaat ten behoeve van sanering, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het oprichten van gebouwen is uitsluitend toegestaan voor zover na inwerkingtreding van het plan èn voorafgaand aan de bouw één of meerdere gebouwen met een inhoud van minimaal het dubbele van het op te richten gebouw of de gebouwen zijn geamoveerd;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend bij de sanering worden betrokken indien zij met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet tot stand gekomen zijn.

13.5 Specifieke gebruiksregels

Beroepsmatig gebruik of kleinschalige bedrijfsmatige bedrijfsactiviteiten in een woning, een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw is respectievelijk zijn bij wijze van medebestemming toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de activiteiten worden uitsluitend uitgeoefend door de bewoner;
  • b. het vloeroppervlak ten behoeve van beroeps- en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is niet groter dan 25% van de brutovloeroppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen met een maximum van 60 m²;
  • c. op de bij de betreffende woning behorende gronden vindt geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten plaats;
  • d. het beroepsmatig gebruik en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gaan niet gepaard met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte detailhandel die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • e. De beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn inpasbaar in de woonomgeving, met dien verstande dat:
    • 1. op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, tenzij kan worden aangetoond dat het voorgenomen gebruik geen onevenredige toename van parkeerbehoefte veroorzaakt;
    • 2. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige verkeersdruk optreedt;
    • 3. geen verlichte of opvallende reclame uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
    • 4. de woning dient te blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
    • 5. er geen sprake is van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wabo.

Artikel 14 Woongebied - 1

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. beroepsmatig en kleinschalig bedrijfsmatig gebruik, met inachtname van het bepaalde in lid 14.5.2;
  • d. erftoegangswegen, met dien verstande dat hiervoor maximaal een percentage van 10% van het bestemmingsvlak wordt aangewend;
  • e. openbare groenvoorzieningen met dien verstande dat hiervoor minimaal een percentage van 45% van het bestemmingsvlak wordt aangewend;
  • f. bermen en beplantingen, speelvoorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer, paden, verhardingen en in- en uitritten;
  • g. nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

14.2.2.1 Algemeen

  • a. gebouwen worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 14.1 genoemde bestemming en zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van vrijstaande en twee-aaneengebouwde gebouwen;
  • b. hoofdgebouwen worden minimaal 5,00 m uit de achterste bouwperceelsgrens gerealiseerd;

 

14.2.2.2 Specifieke bouwaanduiding-landelijk wonen 1

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – landelijk wonen 1’

gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen mogen worden gebouwd;
  • b. er geldt een woningdichtheid van maximaal 10 woningen per hectare;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
  • d. in afwijking van het bepaalde in lid 14.2.2.2, sub c mag binnen 13 meter gerekend vanaf de achterste bouwperceelsgrens niet hoger gebouwd worden dan 3,00 m;
  • e. de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de voorste bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 5,00 m en maximaal 10,00 m;
  • f. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 7,50 m aan beide zijden;
  • g. het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouw heeft een minimale inhoud van 500 m³.

 

14.2.2.3 Specifieke bouwaanduiding-landelijk wonen 2

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – landelijk wonen 2’

gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend vrijstaande en twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen mogen worden gebouwd;
  • b. de diepte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 12 m;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
  • d. de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de voorste bouwperceelsgrens bedraagt 5,00 m;
  • e. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 3,00 aan beide zijden bij vrijstaande hoofdgebouwen;
  • f. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 3,00 m aan één zijde bij twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen.

 

14.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

 

14.2.2.1 Algemeen

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 14.1 genoemde bestemming;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden minimaal 5,00 m uit de achterste bouwperceelsgrens gerealiseerd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 100 m², met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel maximaal 50% bedraagt;
  • d. voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. per bouwperceel mag niet meer dan één overkapping worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m²;
    • 3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
    • 4. overkappingen worden minimaal 3,00 m achter de voorgevellijn gebouwd;
    • 5. de afstand van een overkapping tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘specifieke bouwaanduiding – landelijk wonen 1’ minimaal 7,50 m.

 

14.2.2.2 Specifieke bouwaanduiding-landelijk wonen 1

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – landelijk wonen 1’

gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen worden minimaal 5,00 m uit de voorste bouwperceelsgrens gerealiseerd;
  • b. bijgebouwen worden minimaal 11 m uit de voorste bouwperceelsgrens gerealiseerd;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,00 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde in lid 14.2.2.2, sub c geldt een maximale bouwhoogte van maximaal 3,00 m tot 13 m uit de achterste bouwperceelsgrens;
  • e. de afstand van bijgebouwen, aan- en uitbouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt minimaal 7,50 m.

 

14.2.2.3 Specifieke bouwaanduiding-landelijk wonen 2

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – landelijk wonen 2’

gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd minimaal 5,00 achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • b. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,50 m respectievelijk 6,00 m;
  • c. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, behorende bij vrijstaande hoofdgebouwen, tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt minimaal 3,00 m;
  • d. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, behorende bij twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen, tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt minimaal 3,00 m aan de zijde waar de hoofdgebouwen niet met elkaar verbonden zijn.

 

14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 14.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde mogen binnen het gehele bouwperceel worden gerealiseerd;
  • c. de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding bedraagt maximaal 2,00 m, met dien verstande dat een afscheiding die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw tot 1,00 m achter de voorgevellijn, maximaal 1,00 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen zijnde bedraagt maximaal 3,00 m.

14.3 Nadere eisen
14.3.1 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorgaande regels, bij het verlenen van een omgevingsvergunning tot bouwen artikel 2.1, lid 1, sub a Wabo, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van een gebouw;
  • c. de plaatsing en vormgeving van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

 

14.3.2 Voorwaarde
  • a. De in lid 14.3.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van een gebouw, een bouwwerk, geen gebouw zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
  • b. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.3.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een stedenbouwkundige en/of het Supervisieteam omtrent de toelaatbaarheid van de afwijking.

14.4 Specifieke gebruiksregels
14.4.1 Groenverbindingen

Minimaal 6 groenverbindingen worden verspreid gerealiseerd naar het achtergelegen park, telkens met een breedte van 7,50 m.

 

14.4.2 Beroepsmatig gebruik of kleinschalige bedrijfsmatige bedrijfsactiviteiten

Beroepsmatig gebruik of kleinschalige bedrijfsmatige bedrijfsactiviteiten in een woning, een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw is respectievelijk zijn bij wijze van medebestemming toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de activiteiten worden uitsluitend uitgeoefend door de bewoner;
  • b. het vloeroppervlak ten behoeve van beroeps- en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is niet groter dan 25% van de brutovloeroppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen met een maximum van 60 m²;
  • c. op de bij de betreffende woning behorende gronden vindt geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten plaats;
  • d. het beroepsmatig gebruik en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gaan niet gepaard met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte detailhandel die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • e. De beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn inpasbaar in de woonomgeving, met dien verstande dat:
    • 1. op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, tenzij kan worden aangetoond dat het voorgenomen gebruik geen onevenredige toename van parkeerbehoefte veroorzaakt;
    • 2. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige verkeersdruk optreedt;
    • 3. geen verlichte of opvallende reclame uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
    • 4. de woning dient te blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
    • 5. er geen sprake is van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wabo.

Artikel 15 Woongebied - 2

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. beroepsmatig en kleinschalig bedrijfsmatig gebruik, met inachtname van het bepaalde in lid 15.5;
  • d. erftoegangswegen, met dien verstande dat hiervoor maximaal een percentage van 30% van het bestemmingsvlak wordt aangewend;
  • e. openbare groenvoorzieningen met dien verstande dat hiervoor minimaal een percentage van 15% van het bestemmingsvlak wordt aangewend;
  • f. bermen en beplantingen, speelvoorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer, paden, verhardingen en in- en uitritten;
  • g. nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 15.1 genoemde bestemming en zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde, drie-aaneengebouwde, vrijstaande, gestapelde en geschakelde gebouwen alsmede als patiowoning;
  • b. 25% van het plangebied wordt ingevuld met vrijstaande en twee-aaneengebouwde grondgebonden hoofdgebouwen, zoals bedoeld in artikel 13 van deze regels met de aanduidingen ‘vrijstaand’ respectievelijk ‘twee-aaneen’;
  • c. 75% van het plangebied wordt ingevuld met aaneengebouwde, drie-aaneengebouwde, patio en geschakelde grondgebonden hoofdgebouwen zoals bedoeld in artikel 13 van deze regels met de aanduidingen ‘aaneengebouwd’, ‘specifieke bouwaanduiding - drie-aaneen’, ‘specifieke bouwaanduiding – patio’ respectievelijk ‘specifieke bouwaanduiding - geschakeld’;
  • d. ter plaatse van de tweetal op de illustratie, in bijlage 2 bij deze regels opgenomen, aangeduide locaties, zijn hoofdgebouwen in gestapelde vorm toegestaan, zoals bedoeld in artikel 13 van deze regels met de aanduiding ‘gestapeld’;
  • e. er geldt een woningdichtheid van maximaal 30 woningen per hectare;
  • f. de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de voorste bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 1,00 m en maximaal 3,00 m;
  • g. het hoofdgebouw wordt met de voorgevel in de gevellijn gebouwd, indien deze lijn op de verbeelding is weergegeven;
  • h. de diepte van een vrijstaand, twee-aaneengebouwd, drie-aaneengebouwd, aaneengebouwd, patio en geschakeld hoofdgebouw bedraagt maximaal 12 m;
  • i. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat, met dien verstande dat gestapelde hoofdgebouwen een maximale goot- en bouwhoogte mogen hebben van 9,00 respectievelijk 12 m en dat patiowoningen een maximale goot- en bouwhoogte mogen hebben van 4,00 respectievelijk 8,00 m;
  • j. minimaal 25 m² van een bouwperceel blijft onbebouwd, indien er sprake is van een patiowoning als hoofdgebouw, waarbij de onbebouwde ruimte door wanden van minimaal 2,00 m hoog wordt omsloten;
  • k. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt bij vrijstaande en gestapelde hoofdgebouwen minimaal 3,00 m aan beide zijden;
  • l. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt bij twee-aaneengebouwde en geschakelde hoofdgebouwen minimaal 3,00 m aan één zijde;
  • m. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt bij drie-aaneengebouwde hoofdgebouwen minimaal 2,00 m aan één zijde, uitgezonderd de middelste woning.

 

15.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 15.1 genoemde bestemming;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het achter- en zijerf, minimaal 5,00 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 60 m², met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel maximaal 50% bedraagt;
  • d. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,50 m respectievelijk maximaal 6,00 m;
  • e. de afstand van aan- en uitbouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt bij vrijstaande en twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen minimaal 3,00 m aan één zijde;
  • f. de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt bij vrijstaande hoofdgebouwen minimaal 3,00 m, aan dezelfde zijde als bedoeld in lid 15.2.2, sub e;
  • g. voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. per bouwperceel mag niet meer dan één overkapping worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m²;
    • 3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
    • 4. overkappingen worden minimaal 3,00 m achter de voorgevellijn gebouwd.

 

15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 15.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde mogen binnen het gehele bouwperceel worden gerealiseerd;
  • c. de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding bedraagt maximaal 2,00 m, met dien verstande dat een afscheiding die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw tot 1,00 m achter de voorgevellijn, maximaal 1,00 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde bedraagt maximaal 3,00 m.

15.3 Nadere eisen
15.3.1 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorgaande regels, bij het verlenen van een omgevingsvergunning tot bouwen artikel 2.1, lid 1, sub a Wabo, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van een gebouw;
  • c. de plaatsing en vormgeving van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

 

15.3.2 Voorwaarde
  • a. De in lid 15.3.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van een gebouw, een bouwwerk, geen gebouw zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
  • b. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.3.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een stedenbouwkundige en/of het Supervisieteam omtrent de toelaatbaarheid van de afwijking.

15.4 Afwijking van de bouwregels
15.4.1 Afwijkingsbevoegdheid voorste bouwperceelsgrens

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo afwijken van lid 15.2.1, sub f ten behoeve van het realiseren van een hoofdgebouw tot maximaal 5,00 m uit de voorste bouwperceelsgrens, mits de situering inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.

 

15.4.2 Afwijkingsbevoegdheid gevellijn

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo afwijken van lid 15.2.1, sub g ten behoeve van het realiseren van een hoofdgebouw tot maximaal 2,00 m uit de gevellijn, mits de situering inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.

 

15.4.3 Afwijkingsbevoegdheid woningtypologie

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo afwijken van de percentages zoals opgenomen in lid 15.2.1, sub b en sub c, met dien verstande dat het percentage genoemd sub b minimaal 20% en maximaal 30% bedraagt, en het percentage genoemd sub c minimaal 70% en maximaal 80%.

 

15.4.4 Afwijkingsbevoegdheid woningdichtheid

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo afwijken van lid 15.2.1, sub e ten behoeve van een hogere woningdichtheid tot maximaal 35 woningen per hectare.

 

15.4.5 Advies

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.4.1 tot en met 15.4.4 wint het bevoegd gezag advies in bij een stedenbouwkundige en/of het Supervisieteam omtrent de toelaatbaarheid van de afwijking.

15.5 Specifieke gebruiksregels

Beroepsmatig gebruik of kleinschalige bedrijfsmatige bedrijfsactiviteiten in een woning, een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw is respectievelijk zijn bij wijze van medebestemming toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de activiteiten worden uitsluitend uitgeoefend door de bewoner;
  • b. het vloeroppervlak ten behoeve van beroeps- en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is niet groter dan 25% van de brutovloeroppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen met een maximum van 60 m²;
  • c. op de bij de betreffende woning behorende gronden vindt geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten plaats;
  • d. het beroepsmatig gebruik en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gaan niet gepaard met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte detailhandel die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • e. De beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn inpasbaar in de woonomgeving, met dien verstande dat:
    • 1. op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, tenzij kan worden aangetoond dat het voorgenomen gebruik geen onevenredige toename van parkeerbehoefte veroorzaakt;
    • 2. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige verkeersdruk optreedt;
    • 3. geen verlichte of opvallende reclame uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
    • 4. de woning dient te blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
    • 5. er geen sprake is van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wabo.

15.6 Afwijking van de gebruiksregels
15.6.1 Erftoegangswegen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.1, sub c tot een percentage erftoegangswegen van maximaal 35%, mits hieromtrent door het bevoegd gezag advies is ingewonnen bij een stedenbouwkundige en/of het Supervisieteam.

 

15.6.2 Groen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.1, sub d tot een percentage openbaar groen van minimaal 10%, mits hieromtrent door het bevoegd gezag advies is ingewonnen bij een stedenbouwkundige en/of het Supervisieteam.

15.7 Wijzigingsbevoegdheid
15.7.1 Wijziging bestemming

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Woongebied - 2’ te wijzigen ten behoeve van ‘Woongebied - 3‘ waarbij artikel 16 uit dit bestemmingsplan onverkort van toepassing wordt verklaard, mits hieromtrent door het bevoegd gezag advies is ingewonnen bij een stedenbouwkundige en/of het Supervisieteam.

Artikel 16 Woongebied - 3

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. beroepsmatig en kleinschalig bedrijfsmatig gebruik, met inachtname van het bepaalde in lid 16.5;
  • d. erftoegangswegen, met dien verstande dat hiervoor maximaal een percentage van 15% van het bestemmingsvlak wordt aangewend;
  • e. openbare groenvoorzieningen met dien verstande dat hiervoor minimaal een percentage van 5% van het bestemmingsvlak wordt aangewend;
  • f. bermen en beplantingen, speelvoorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer, paden, verhardingen en in- en uitritten;
  • g. nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 16.1 genoemde bestemming en zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van twee-aaneengebouwde, drie-aaneengebouwde, vrijstaande, gestapelde en geschakelde gebouwen alsmede als patiowoning;
  • b. 75% van het plangebied wordt ingevuld met vrijstaande en twee-aaneengebouwde grondgebonden hoofdgebouwen, zoals bedoeld in artikel 13 van deze regels met de aanduidingen ‘vrijstaand’ respectievelijk ‘twee-aaneen’;
  • c. 25% van het plangebied wordt ingevuld met drie-aaneengebouwde, patio en geschakelde grondgebonden hoofdgebouwen zoals bedoeld in artikel 13 van deze regels met de aanduidingen ‘specifieke bouwaanduiding - drie-aaneen’, ‘specifieke bouwaanduiding – patio’ respectievelijk ‘specifieke bouwaanduiding - geschakeld’;
  • d. ter plaatse van de tweetal op de illustratie, in bijlage 2 bij deze regels opgenomen, aangeduide locaties, zijn hoofdgebouwen in gestapelde vorm toegestaan, zoals bedoeld in artikel 13 van deze regels met de aanduiding ‘gestapeld’;
  • e. er geldt een woningdichtheid van maximaal 20 woningen per hectare;
  • f. de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot de voorste bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 1,00 m en maximaal 3,00 m;
  • g. de diepte van een vrijstaand, twee-aaneengebouwd, drie-aaneengebouwd patio en geschakeld hoofdgebouw bedraagt maximaal 12 m;
  • h. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat, met dien verstande dat gestapelde hoofdgebouwen een maximale goot- en bouwhoogte mogen hebben van 9,00 respectievelijk 12 m en dat patiowoningen een maximale goot- en bouwhoogte mogen hebben van 4,00 respectievelijk 8,00 m;
  • i. minimaal 25 m² van een bouwperceel blijft onbebouwd, indien er sprake is van een patiowoning als hoofdgebouw, waarbij de onbebouwde ruimte door wanden van minimaal 2,00 m hoog wordt omsloten;
  • j. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt bij vrijstaande en gestapelde hoofdgebouwen minimaal 3,00 m aan beide zijden;
  • k. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt bij twee-aaneengebouwde en geschakelde hoofdgebouwen minimaal 3,00 m aan één zijde;
  • l. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt bij drie-aaneengebouwde hoofdgebouwen minimaal 2,00 m aan één zijde, uitgezonderd de middelste woning.

 

16.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 16.1 genoemde bestemming;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het achter- en zijerf, minimaal 5,00 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 60 m², met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel maximaal 50% bedraagt;
  • d. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,50 m respectievelijk maximaal 6,00 m;
  • e. de afstand van aan- en uitbouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt bij vrijstaande en twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen minimaal 3,00 m aan één zijde;
  • f. de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt bij vrijstaande hoofdgebouwen minimaal 3,00 m, aan dezelfde zijde als bedoeld in lid 16.2.2, sub e;
  • g. voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:
    • 1. per bouwperceel mag niet meer dan één overkapping worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m²;
    • 3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
    • 4. overkappingen worden minimaal 3,00 m achter de voorgevellijn gebouwd.

 

16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 16.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde mogen binnen het gehele bouwperceel worden gerealiseerd;
  • c. de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding bedraagt maximaal 2,00 m, met dien verstande dat een afscheiding die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw tot 1,00 m achter de voorgevellijn, maximaal 1,00 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde bedraagt maximaal 3,00 m.

16.3 Nadere eisen
16.3.1 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorgaande regels, bij het verlenen van een omgevingsvergunning tot bouwen artikel 2.1, lid 1, sub a Wabo, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  • b. de dakhelling van hellende dakvlakken van een gebouw;
  • c. de plaatsing en vormgeving van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

 

16.3.2 Voorwaarde
  • a. De in lid 16.3.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan of met het oog op de bereikbaarheid van een gebouw, een bouwwerk, geen gebouw zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
  • b. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.3.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een stedenbouwkundige en/of het Supervisieteam omtrent de toelaatbaarheid van de afwijking.

16.4 Afwijking van de bouwregels
16.4.1 Afwijkingsbevoegdheid voorste bouwperceelsgrens

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo afwijken van lid 16.2.1, sub f ten behoeve van het realiseren van een hoofdgebouw tot maximaal 5,00 m uit de voorste bouwperceelsgrens, mits de situering inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.

 

16.4.2 Afwijkingsbevoegdheid woningtypologie

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo afwijken van de percentages zoals opgenomen in lid 16.2.1, sub b en sub c, met dien verstande dat het percentage genoemd sub b minimaal 70% en maximaal 80% bedraagt, en het percentage genoemd sub c minimaal 20% en maximaal 30%.

 

16.4.3 Afwijkingsbevoegdheid woningdichtheid

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo afwijken van lid 16.2.1, sub e ten behoeve van een hogere woningdichtheid tot maximaal 25 woningen per hectare.

 

16.4.4 Advies

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.4.1, 16.4.2 en 16.4.3 wint het bevoegd gezag advies in bij een stedenbouwkundige en/of het Supervisieteam omtrent de toelaatbaarheid van de afwijking.

16.5 Specifieke gebruiksregels

Beroepsmatig gebruik of kleinschalige bedrijfsmatige bedrijfsactiviteiten in een woning, een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw is respectievelijk zijn bij wijze van medebestemming toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de activiteiten worden uitsluitend uitgeoefend door de bewoner;
  • b. het vloeroppervlak ten behoeve van beroeps- en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is niet groter dan 25% van de brutovloeroppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen met een maximum van 60 m²;
  • c. op de bij de betreffende woning behorende gronden vindt geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten plaats;
  • d. het beroepsmatig gebruik en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gaan niet gepaard met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte detailhandel die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • e. De beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn inpasbaar in de woonomgeving, met dien verstande dat:
    • 1. op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, tenzij kan worden aangetoond dat het voorgenomen gebruik geen onevenredige toename van parkeerbehoefte veroorzaakt;
    • 2. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige verkeersdruk optreedt;
    • 3. geen verlichte of opvallende reclame uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
    • 4. de woning dient te blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
    • 5. er geen sprake is van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wabo.

16.6 Afwijking van de gebruiksregels
16.6.1 Erftoegangswegen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 16.1, sub c tot een percentage erftoegangswegen van maximaal 20%, mits hieromtrent door het bevoegd gezag advies is ingewonnen bij een stedenbouwkundige en/of het Supervisieteam.

16.7 Wijzigingsbevoegdheid
16.7.1 Wijziging bestemming

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Woongebied - 3’ te wijzigen ten behoeve van ‘Woongebied - 2‘ waarbij artikel 15 uit dit bestemmingsplan onverkort van toepassing wordt verklaard, mits hieromtrent door het bevoegd gezag advies is ingewonnen bij een stedenbouwkundige en/of het Supervisieteam.

Artikel 17 Waarde - Archeologie - 1

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie – 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het behoud en de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden;

 

met inachtneming van het volgende:

 

  • b. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

17.2 Bouwregels
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) die dieper reiken dan 0,50 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 m² hebben.
  • c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    • 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de hierna in lid 17.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0,50 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 100 m² beslaan.

 

17.3.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

 

17.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het in lid 17.3.1 vervatte verbod geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

 

17.3.4 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

17.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 18 Waarde - Archeologie - 2

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie – 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het behoud en de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden;

 

met inachtneming van het volgende:

 

  • b. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

18.2 Bouwregels
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) die dieper reiken dan 5,00 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m² hebben.
  • c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    • 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de hierna in lid 18.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 5,00 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan.

 

18.3.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

 

18.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het in lid 18.3.1 vervatte verbod geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

 

18.3.4 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

18.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 19 Waarde - Archeologie - 3

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie – 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het behoud en de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden;

 

met inachtneming van het volgende:

 

  • b. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

19.2 Bouwregels
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) die dieper reiken dan 0,40 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m² hebben.
  • c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    • 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de hierna in lid 19.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0,40 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan.

 

19.3.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

 

19.3.3 Uitzonderingsregel

Het in lid 19.3.1 vervatte verbod geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

 

19.3.4 Omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

 

19.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 20 Waterstaat - Waterkering

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor directe en indirecte kering van het water
  • b. aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering;

 

met inachtneming van het volgende:

 

  • c. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 20.1 genoemde bestemming;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde bedraagt maximaal 3,00 m en mogen worden gebouwd te behoeve van de aanleg en instandhouding van de waterkering.

20.3 Afwijking van de bouwregels
20.3.1 Algemene afwijking

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo afwijken van het bepaalde in lid 20.2, mits de bij de betrokken bestemming behorende regels in acht worden genomen en het belang en het waterkerend vermogen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad.

 

20.3.2 Advies

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.3.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de toelaatbaarheid van de afwijking en omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  • e. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

 

20.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 20.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

20.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 20.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering.
  • b. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene bouwregels

22.1 Bestaande afmetingen en afstanden
  • a. In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud van bouwwerken die in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  • b. In die gevallen dat de afstand tot enige grens van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven toegestaan, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan;
  • c. in het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde sub a en b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

22.2 Bestaand bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Wabo tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

22.3 Ondergronds bouwen

Ondergrondse gebouwen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse gebouwen mogen worden gebouwd op alle gronden waar ingevolge de bestemming gebouwen toelaatbaar zijn;
  • b. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse gebouwen mag niet meer dan 3,00 m onder peil bedragen;
  • c. ondergrondse gebouwen worden meegerekend bij het bebouwingsoppervlak, indien en voor zover ze niet onder een bovengronds gebouw zijn gelegen.

22.4 Afwijking van de bouwregels
22.4.1 Afwijkingsbevoegdheid herbouw

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo afwijken van lid 22.1, sub c ten behoeve van herbouw op een andere plek op hetzelfde perceel en binnen het bouwvlak indien de herbouw

  • a. geen beperkingen oplevert voor de gebruiksmogelijkheden en de bezonningssituatie van de aangrenzende percelen;
  • b. niet leidt tot een verslechtering van de parkeersituatie;
  • c. een goede landschappelijke inpassing is verzekerd.

Artikel 23 Algemene gebruiksregels

23.1 Parkeren

Elk woning biedt in principe parkeergelegenheid (p.p.) overeenkomstig de volgende minimale norm:

  • 1. woning aanduiding landelijk wonen 1 3,0 p.p. / woning
  • 2. woning duur (vrijstaand, geschakeld) 2,7 p.p. / woning
  • 3. woning middelduur (twee-aaneen, drie-aaneen) 2,6 p.p. / woning
  • 4. woning goedkoop (aaneengebouwd) 2,4 p.p. / woning
  • 5. gestapeld duur (> 150 m2 bvo) 2,5 p.p. / woning
  • 6. gestapeld middelduur (90 – 150 m2 bvo) 2,3 p.p. / woning
  • 7. gestapeld goedkoop (< 90 m2 bvo) 2,0 p.p. / woning
  • 8. zorgwoning (patio / gestapeld) 1,4 p.p. / woning
  • 9. Als de minimale norm ontbreekt, wordt de minimale norm volgens de CROW, publicatie 317,2012, of daaropvolgende uitgaven, gehanteerd met dien verstande dat:
    • a. deze norm inclusief 0,3 p.p. voor bezoekers is;
    • b. bij de parkeerbalans een onderscheid wordt gemaakt tussen het theoretische (conform het huidige ASVV) en berekenings-aantal (hierna benoemd), waarbij een enkele oprit minimaal 5,00 m diep is, een lange oprit minimaal 10,00 m diep is en een dubbele oprit minimaal 4,50 m breed.

23.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het doen of laten gebruiken en/of inrichten van:

  • a. gronden, alsmede gebouwen, onderkomens en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van (de exploitatie van) een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
  • b. een aan- of uitbouw als zelfstandige woonruimte;
  • c. een vrijstaand bijgebouw als zelfstandige woonruimte en/of voor bewoning;
  • d. gronden en gebouwen voor het opslaan van goederen voor bedrijfsdoeleinden, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • e. gronden als opslagplaats van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • f. gronden als opslagplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • g. gebouwen voor zelfstandige kantoren;
  • h. gebouwen voor detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • i. onbebouwde gronden voor het storten c.q. lozen en/of het opslaan van bagger, grondspecie, puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • j. onbebouwde gronden voor het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, containers, oude en nieuwe bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen, machines of onderdelen hiervan, afval, puin, grind en brandstoffen;
  • k. onbebouwde gronden voor het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

23.3 Ondergeschikte functie

Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de bebouwing.

Artikel 24 Algemene aanduidingsregels

24.1 Afwijkingen
24.1.1 Afwijkingsbevoegdheid voorgevellijn ontheffingsgebied 1

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone – ontheffingsgebied – 1’, afwijken van lid 13.2.1, sub i ten behoeve van het realiseren van een hoofdgebouw tot maximaal 2,00 m uit de voorgevellijn, mits de situering inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.

 

24.1.2 Afwijkingsbevoegdheid ontsluiting ontheffingsgebied 2

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone – ontheffingsgebied – 2’, afwijken van lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van een ontsluiting voor het gemeentelijk opslagterrein met de bestemming ‘Opslag’.

 

24.1.3 Afwijkingsbevoegdheid typologie ontheffingsgebied 3

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone – ontheffingsgebied – 3’, afwijken van lid 13.2.1 ten behoeve van de bouw van aaneengebouwde hoofdgebouwen, met dien verstande dat bij de beoordeling omtrent de toelaatbaarheid van de afwijking de gehele ‘Wro-zone - ontheffingsgebied – 3’ in de afweging wordt betrokken én aan de parkeernormen wordt voldaan.

 

24.1.4 Advies

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.1.1 en lid 24.1.3 wint het bevoegd gezag advies in bij het een stedenbouwkundige en/of het Supervisieteam omtrent de toelaatbaarheid van de afwijking.

24.2 Wijzigingen
24.2.1 Wijziging bestemming wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone - wijzigingsgebied 1’ de bestemming ‘Agrarisch’ te wijzigen ten behoeve van ‘Sport’ waarbij in principe de artikelen uit dit bestemmingsplan onverkort van toepassing worden verklaard, onder voorwaarden dat er geen milieutechnische belemmeringen aanwezig zijn.

24.2.2 Wijziging bestemming wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone - wijzigingsgebied 2’, de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’, ‘Tuin’ en ‘Wonen‘ waarbij in eerste instantie wordt aangehaakt bij de principes uit de artikelen 9, 11 en 13 uit dit bestemmingsplan, onder voorwaarden dat er geen milieutechnische belemmeringen aanwezig zijn.

24.2.3 Wijziging verbeelding wijzigingsgebied 3

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone - wijzigingsgebied 3’ de verbeelding te wijzigen teneinde in te kunnen spelen op aanpassingen in het verkavelingsplan. Hierbij kunnen bouwgrenzen en aanduidingen verschuiven dan wel wijzigen.

 

24.2.4 Advies

Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegd als bedoeld in lid 24.2.2 en lid 24.2.3 winnen burgemeester en wethouders advies in bij een stedenbouwkundige en/of het Supervisieteam.

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels

25.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo afwijken van de regels in dit plan:

  • a. met betrekking tot het overschrijden van de naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand door ingangspartijen tot maximaal 2,00 m, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3,00 m zal bedragen én mits het overschrijden van grenzen niet leidt tot wijziging van bestemmingen;
  • b. met betrekking tot gegeven maten, afmetingen en bebouwings­percentages tot maximaal 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages;
  • c. en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit en/of praktische omstandigheden daartoe aanleiding geeft;
  • d. en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • e. en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 20 m² mag bedragen én de bouwhoogte niet meer dan 3,50 m;
  • f. met betrekking tot de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde tot niet meer dan 40 m;
    • 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 40 m;
    • 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot niet meer dan 10 m;
  • g. ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
  • h. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

25.2 Advies

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een stedenbouwkundige en/of het Supervisieteam omtrent de toelaatbaarheid van de afwijking.

Artikel 26 Algemene wijzigingsregels

26.1 Wijzigingen
26.1.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde realisering en/of plaatsing van bestemmingen of bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat:

  • a. verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3,00 m toelaatbaar zijn;
  • b. het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt vergroot;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  • e. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige inrichting en vormgeving;
  • f. de brand-, verkeers- en openbare veiligheid niet in het gedrang komen;
  • g. het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast.

 

26.1.2 Waarde – Archeologie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door voor één of meer bestemmingsvlakken de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 1’, ‘Waarde – Archeologie – 2’ of ‘Waarde – Archeologie – 3’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat er plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

26.2 Advies

Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegd als bedoeld in lid 26.1.1 winnen burgemeester en wethouders advies in bij een stedenbouwkundige en/of het Supervisieteam.

Artikel 27 Overige regels

27.1 Strafregel

Overtreding van het bepaalde in lid 3.5.1, 17.3.1, 18.3.1, 19.3.1, 20.4.1 en 23.2 is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2° van de Wet economische delicten.

27.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.

27.3 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 28 Overgangsrecht

28.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning tot bouwen artikel 2.1, lid 1, sub a Wabo, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
      • gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
      • na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning tot bouwen artikel 2.1, lid 1, sub a Wabo wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig via een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 Wabo afwijken van het bepaalde sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 28.1, sub a met maximaal 10 %;
  • c. Lid 28.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

28.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 28.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in lid 28.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. lid 28.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

28.3 Afwijking

Voor zover toepassing van het overgangsrecht leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen en/of strikte toepassing leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik, die niet door dingende redenen wordt gerechtvaardigd, kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning afwijken.

Artikel 29 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan ‘Tennisbanen Zuidland’.