Plan: | Drieëndijk 1d Heenvliet |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1930.OVDrieendijk1D-3001 |
Op de locatie Drieëndijk 1d te Heenvliet is het bedrijf Dick Klok Mechanisatie B.V gelegen. Het voornemen is om op de locatie een bedrijfsgebouw met bijbehorend kantoor te realiseren. Het bedrijfsgebouw wordt op exact dezelfde locatie gebouwd als het huidige bedrijfsgebouw. Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied West' staat de vestiging van bedrijven toe met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 9 meter. De aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan omdat het bouwplan voorziet in een hogere bouw- en goothoogte dan volgens de bouwregels is toegestaan. De gemeente wil hieraan medewerking verlenen door een omgevingsvergunning te verlenen waarbij wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet in de motivatie om de vergunning te kunnen verlenen.
Het plangebied bestaat uit het bedrijfsgebouw van Dick Klok Mechanisatie B.V. en het omliggend terrein. De percelen zijn bekend onder de volgende kadastrale perceelnummers:
- BNS04, sectie E, perceelnummer 376 (1475 m2)
- BNS04, sectie E, perceelnummer 375 (3625 m2) - bedrijfsgebouw
Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: ruimtelijkeplannen.nl; bewerking Juust B.V.)
Het doel van deze ruimtelijke onderbouwing is de bedrijfsgebouw met de gewenste goot- en bouwhoogte mogelijk te maken. Deze ruimtelijke onderbouwing wordt als bijlage bij de omgevingsvergunning bijgevoegd. Dit document toetst de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling aan de geldende regelgeving. Daarnaast wordt beschreven wat het effect van de voorgenomen ontwikkeling is op de kwaliteit van de leefomgeving.
Deze ruimtelijke onderbouwing bestaat, naast dit inleidend hoofstuk, uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk twee wordt het initiatief nader toegelicht. Hoofdstuk drie beschrijft het geldende beleidskader en ik hoofdstuk vier worden de verschillende milieuaspecten beoordeeld. Tot slot wordt in hoofdstuk vijf ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het plangebied betreft de locatie Drieëndijk 1d te Heenvliet en bestaat uit de bedrijfsgebouw van Dick Klok Mechanisatie B.V. en het omliggend terrein (afbeelding 2). Het plangebied is grotendeels verhard en wordt aan de oostzijde omgeven door een berm met knotwilgen en een sloot. Aan de zuidzijde ligt de oprit van de bijbehorende bedrijfswoning. Aan de westzijde ligt het tweede bedrijfsgebouw van Dick Klok Mechanisatie B.V. Aan de noordkant liggen de bedrijfsgebouwen en bedrijfswoning van Dick Klok Cultuurtechniek.
Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied (bron: Google Street View )
In de toekomstige situatie wordt het huidige bedrijfsgebouw, gebouw in 1986, gesloopt en een nieuw bedrijfsgebouw met bijbehorend kantoor ontwikkeld. De functie en het gebruik van het nieuwe bedrijfsgebouw blijft hetzelfde. Het nieuwe bedrijfsgebouw komt op exact dezelfde locatie te liggen als de huidige loods (figuur 3). De enige verandering ten opzichte van de huidige situatie is een nieuwe loods met een hogere goot- en bouwhoogte, namelijk een goothoogte van 8,23 meter en een bouwhoogte van 10,96 meter (afbeelding 4).
De huidige loods stamt uit 1986 toen de landbouwvoertuigen gemiddeld 2,5 tot 3 meter hoog waren. Hierdoor was er voldoende ruimte aanwezig om onderdelen veilig uit de machines te tillen. Door veranderingen in de landbouw zijn de landbouwvoertuigen groter geworden waardoor er niet of nauwelijks veilig gewerkt kan worden aan de machines door het gebrek aan lifthoogte in de huidige loods. De hogere goot- en bouwhoogte in het nieuwe bedrijfsgebouw is noodzakelijk vanwege de kraanbanen die in de loods aanwezig zijn voor de werkzaamheden aan de machines. De benodigde vrije hoogte onder de kraanhaak is 6 meter.
Afbeelding 3 | Toekomstige situatie plangebied (bron: bouwbedrijf Jost Vrolijk)
Afbeelding 4 | Dwarsdoorsnede nieuw bedrijfsgebouw (bron: bouwbedrijf Jos Vrolijk)
Afbeelding 5 | Gevelaanzicht nieuw bedrijfsgebouw (bron: bouwbedrijf Jos Vrolijk)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied West' van de gemeente Nissewaard. Dit bestemmingsplan is op 7 december 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Bedrijf - 1' (met bouwvlak) en 'Groen'. Bij de bestemming 'Bedrijf - 1' geldt een maximale bouw- en goothoogte van respectievelijk 6 en 9 meter. Het bouwplan is daarmee op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan.
Daarnaast is de dubbelbestemming 'waarde-archeologie-5' en de dubbelbestemming 'waarde-archeologie-4' van toepassing. Voor de gronden met de dubbelbestemming 'waarde-archeologie 5' geldt dat er mag worden gebouwd, tenzij de grond- of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte van 40 cm beneden het maaiveld en het te verstoren oppervlak groter is dan 200 m². Voor de gronden met de dubbelbestemming 'waarde-archeologie 4' geldt dat er mag worden gebouwd, tenzij de grond- of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte van 50 cm beneden het maaiveld en het te verstoren oppervlak groter is dan 100 m².
Tevens is er de gebiedsaanduiding 'geluidzone-industrie' opgenomen wat betekent dat ter plaatse van deze aanduiding nieuwe geluidsgevoelige objecten niet zijn toegestaan. Aan de zuidkant van het plangebied is er de functieaanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen.
Afbeelding 6 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)
Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. Het project voorziet enkel in het verhogen van de goot- en bouwhoogte en is daarmee niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.
Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en 'Omgevingsverordening Zuid-Holland' beschrijft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen. Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De provincie zet in de Omgevingsvisie in op veel thema`s welke niet allemaal relevant zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing. De volgende thema`s zijn relevant:
Agrarische bebouwing en bedrijfsvoering
De provincie heeft ten aanzien van agrarische bebouwing en bedrijfsvoering de beleidskeuze opgenomen om nieuwe bebouwing in het landelijk gebied te beperken om zo de openheid te handhaven. Agrarische ontwikkelingen (in de vorm van bebouwing en kassen) vinden plaats op bouwpercelen of anderszins geconcentreerd en houden rekening met de aanwezige kenmerken en waarden.
Kwaliteitskaart
In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). In het kader van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid wordt getoetst aan de kwaliteitskaart. Deze bestaat uit een viertal lagen met bijbehorende richtpunten. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt de ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving.
Laag 1 - De ondergrond
Rivierdeltacomplex
Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.
Jonge zeeklei
De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.
Richtpunt:
Laag 2 - De cultuur- en natuurlandschappen
Zeekleipolderlandschap
Zeekleipolders met veenkern
Temidden van de zeekleipolders liggen ingedijkte ‘restanten’ van het oude veenlandschap. Kenmerkend zijn het kleinschalig dijkenpatroon en de relatief onregelmatige verkaveling. Dit zijn veelal de eerste bedijkte polders van de (noordelijke) eilanden. Veenrestanten bepalen het beeld.
Richtpunt:
Zeekleipolders met veenkern:
Ontwikkelingen dragen bij aan het herkenbaar houden van het kleinschalige dijkenpatroon en de relatief onregelmatige verkaveling.
Rivierdeltalandschappen
Eilanden en (voormalige) zeearmen
Een aantal Zuid-Hollandse eilanden kent nog steeds een eilandkarakter: omlijst door deltawateren met beperkte verbindingen met de andere eilanden of het vasteland. Ze zijn gelegen in de luwte van de Randstad en vormen landschappelijk een geheel met Zeeland. IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht zijn daarentegen meer onderdeel van het stedelijk netwerk.
De drie eilanden Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten hebben elk een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied, de landschappelijke opbouw van de eilanden zelf en de aard van het omringende water. Versterken van het deltakarakter en vergroten van de diversiteit van karakters van de eilanden draagt bij aan het behoud van diversiteit in de Delta. Een opgave is het om de recreatieve gebruikswaarde van de eilanden te vergroten in combinatie met een gebiedsspecifieke, in de omgeving passende inrichting. Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden dienen bij te dragen aan het versterken van het stoere deltakarakter en passen bij de maat en schaal van dijk en open wateren.
Ontwikkelingen worden benaderd in het licht van het eiland als geheel, waarbij bijvoorbeeld in Voorne-Putten en Hoeksche Waard een duidelijk verschil zit tussen de ‘dynamische’ noordrand en het ‘luwe’ zuiden.
Laag 3 - De stedelijke occupatie
Deze laag is niet van toepassing op de onderhavige locatie
Laag 4- Laag van de beleving
Deze laag is niet van toepassing op de onderhavige locatie.
Gebiedsprofiel
Bij een ontwikkeling moet zowel aan de kwaliteitskaart als aan het gebiedsprofiel getoetst worden. Het gebiedsprofiel is een nadere uitwerking van de kwaliteitskaart.
Het plangebied ligt binnen het gebiedsprofiel 'veenpolder'. De veenpolders zijn samen met de oude zeekleipolders de oudste polders op Voorne-Putten. Met een ringdijk zijn gebieden waar een dunne kleilaag op het veen was afgezet omsloten. De polders kenmerken zich door een onregelmatig verkavelingspatroon. De kleine poldereenheden en beplante dijken zorgen voor een kleinschalig karakter. De veenpolders liggen wat lager dan het omringende land en zijn natter en minder draagkrachtig dan de zeekleipolders.
Het natte karakter is goed te zien in Polder Biert, een van de oudste en meest gave ringpolders van Voorne-Putten. Het natte, licht brakke milieu zorgt voor bijzondere vegetatie, weidevogels en ganzen. In Polder Simonshaven ligt een voor Voorne-Putten uniek inversielandschap, waar de kreken die tijdens het inpolderen beneden het niveau van het omringende land lagen vandaag de dag te herkennen zijn als verhogingen in het landschap.
Ambitie
De ontwikkeling op het plangebied vindt plaats op het eigen bouwperceel waar reeds een bedrijfsgebouw staat. Het plan is een kleinschalige ontwikkeling en heeft geen invloed op de kwaliteit en uitstraling van het omringende landschap. Er wordt voldaan aan de omgevingsvisie en omgevingsverordening. Provinciaal beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.
Structuurvisie Bernisse
Op 21 september 2010 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Bernisse de 'Structuurvisie 2025' vastgesteld. In de structuurvisie is op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025. Enerzijds worden in de structuurvisie toekomstige plannen met een ruimtelijke component en de samenhang daartussen inzichtelijk gemaakt. Anderzijds is in de structuurvisie de mogelijkheid van kostenverhaal gecreëerd. Op gemeentelijk niveau geeft de visie aan welke ontwikkelingen gewenst zijn voor de gehele gemeente, op welke wijze deze ontwikkelingen ruimtelijk worden vertaald en hoe deze ontwikkelingen worden gefaseerd. Op kernniveau is het beeld nader gespecificeerd. De structuurvisie fungeert voor het gemeentebestuur als afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe initiatieven.
De ontwikkeling op het plangebied betreft enkel het verhogen van de goot- en bouwhoogte van een nieuw te bouwen bedrijfsgebouw op exact dezelfde locatie als het huidige bedrijfsgebouw. De structuurvisie doet geen uitspraken over ontwikkelingen op dit detailniveau. De ontwikkeling is niet in strijd met de structuurvisie. Gemeentelijk beleid staat de ontwikkeling niet in de weg.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit
verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het
bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet
vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de
Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie
welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.
Op het plangebied, bestaande uit de perceelnummers 375 en 376, is zowel de dubbelstemming 'Waarde-Archeologie-5' als de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-4' van toepassing. Op de locatie waar het nieuwe bedrijfsgebouw gebouwd wordt, ligt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-5'. Daarom wordt alleen de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-5' beschouwd. Archeologisch onderzoek is, ten aanzien van 'Waarde-Archeologie-5', nodig wanneer de grond- of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte (40 cm) beneden het maaiveld en hierbij het te verstoren oppervlak onder de vrijstellingsdiepte groter is dan 200m2. Er zullen grond- en graafwerkzaamheden plaatsvinden bij het slopen van het huidige bedrijfsgebouw en het bouwen van het nieuwe bedrijfsgebouw. Echter, het nieuwe bedrijfsgebouw wordt op exact dezelfde locatie teruggebouwd als waar nu het huidige bedrijfsgebouw staat. Omdat er gebouwd wordt op een paalfundering is er geen extra verstoring over een oppervlakte van meer dan 200m² op de genoemde diepte. Hierdoor worden er geen archeologische waarden aangetast. Archeologisch onderzoek is daarom niet nodig. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de ontwikkeling.
Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes
wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet
1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van
een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige
cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.
In de nabijheid van het plangebied ligt een terrein met rijksbescherming (AMK 45079). Het terrein heeft een zeer hoge (ondergrondse) archeologische waarde. Er zijn geen zichtbare bovengrondse restanten waar de bouw van het bedrijfsgebouw invloed op kan hebben. De afstand tussen het plangebied en het terrein is ruim 90 meter en heeft daarmee geen invloed op het planologisch mogelijk maken van deze ontwikkeling. Daarnaast ligt er tussen het bedrijfsgebouw en het terrein een groensingel en sloot.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.
Er is geen sprake van een functiewijziging. De bedrijfsfunctie is reeds toegestaan. Een nadere beoordeling is niet nodig. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de ontwikkeling.
Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
Bedrijvigheid is op deze locatie reeds toegestaan, waardoor de toegestane functie van het perceel planologisch niet wijzigt. Uitsluitend de goot- en bouwhoogte wordt verhoogd. Een bodemonderzoek is niet nodig. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de ontwikkeling.
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.
Op het terrein van Dick Klok Mechanisatie is een propaantank aanwezig waarvoor een risicoafstand geldt van 25 meter. Ten noorden van het plangebied liggen een aantal transportleidingen van de GasUnie en van de Rotterdam-Antwerpen Pijpleidingmaatschapppij. De afstand van het plangebied tot deze leidingen is ruim 180 meter. De situatie wijzigt niet. Het aantal en verblijfsduur van personen (medewerkers/klanten) blijft gelijk. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering om de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk te maken.
Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.
Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.
In de beoogde ontwikkeling wordt enkel de goot- en bouwhoogte aangepast. Dit zal niet zorgen voor extra geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is niet nodig. Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de ontwikkeling.
In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.
Ten noorden van het plangebied liggen op een afstand van 180 meter transportleidingen. De transportleidingen liggen op ruime afstand van het plangebied en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.
Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.
In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
De beoogde ontwikkeling voorziet in het bouwen van een nieuw bedrijfsgebouw met een afwijkende goot- en bouwhoogte. In dit geval is de ontwikkeling kleiner dan de hiervoor genoemde 1.500 woningen. Er wordt geen extra verkeersgeneratie verwacht (zie paragraaf 4.10). Hierdoor is er geen toename van NO2 en PM10.
De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.
Soortenbescherming
Nieuwe ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde soorten (dieren en planten) en beschermde gebieden. De beoogde functiewijziging zal niet leiden tot verstoring van beschermde soorten, omdat er enkel een nieuw bedrijfsgebouw wordt gerealiseerd op exact dezelfde locatie.
Gebiedsbescherming
De afstand tot dichtsbijgelegen Natura 2000-gebieden (Oude Maas en Haringvliet) is minimaal 5 kilometer. In het landelijk gebied van Nissewaard is bij de bouw van 26 woningen of minder geen AERIUS-berekening vereist. De omvang van de ontwikkeling is kleiner dan de bouw van 26 woningen, waardoor een stikstofberekening niet benodigd is. Gesteld kan worden dat er van effecten op beschermde gebieden geen sprake is.
Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.
Het bedrijf is al gevestigd op de locatie en zal niet leiden tot een nieuwe parkeerbehoefte of een hogere verkeersgeneratie.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.
Het plan maakt geen extra bebouwd oppervlak mogelijk. De nieuwe bebouwde oppervlakte is even groot als de huidige bebouwde oppervlakte. Er vindt voorts geen wijziging plaats wat betreft afvoer van hemel- en afvalwater. De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding.
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.
In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de dremeplwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..
De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Het plan maakt geen activiteit mogelijk die genoemd is in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Een beoordeling of besluit is dan ook niet benodigd.
De milieu- en andere sectorale aspecten ten aanzien van het onderhavige plan zijn onderzocht en hierboven toegelicht. Deze aspecten vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.
Er is geen sprake van een bouwplan zoals hierboven bedoeld. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.
Vooroverleg
Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie en het waterschap.
Ter inzage legging ontwerpbesluit omgevingsvergunning
Het ontwerpbesluit omgevingsvergunning wordt, tezamen met de aanvraag en de daarbij behorende stukken, zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kunnen zienswijzen worden ingediend.