direct naar inhoud van Regels
Plan: Kreken van Nibbeland Fase 7
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1930.BPKVNZLD2020-3001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Kreken van Nibbeland Fase 7 met identificatienummer NL.IMRO.1930.BPKVNZLD2020-3001 van de gemeente Nissewaard;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 verbeelding

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1930.BPKVNZLD2020-3001.gml;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwd

bebouwing waarbij meer dan drie aaneengebouwde hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.

1.7 achtergevel

een van het openbaar toegankelijk gebied afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel.

1.8 achtergevelrooilijn

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf het openbaar toegankelijk gebied waarop het hoofdgebouw is georiënteerd. Indien er geen sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw - zonder bijbehorende bouwwerken en overkappingen - alsmede het verlengde daarvan.

1.9 afwijking

een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo, zoals deze luidt op het moment van vaststelling van het plan.

1.10 archeologische waarde

de in het kader van dit plan aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak.

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 beroeps- c.g. bedrijfsvloeroppervlak

het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk dat wordt gebruikt als kantoor- en praktijkruimten en voor de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bij een woning, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.13 beroepsmatig gebruik van een woning

het gebruik van (een beperkt gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende bouwwerken voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten door de hoofdbewoner op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij aangebouwde bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.14 bestaand

ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bevoegd gezag

het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de Wabo.

1.18 bewoner

een persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een woning en op dat adres is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.

1.19 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 brutovloeroppervlakte

het oppervlak gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen. Dit is met inbegrip van ruimten, zoals keukens, toiletten, bergruimten en dergelijke.

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie.

1.30 druiplijn

de lijn die van onderen het dak begrenst of de onderste horizontale lijn van een dakvlak dat geen goot heeft.

1.31 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.32 erfafscheiding

de afscheiding van een erf.

1.33 erker

een grondgebonden uitbreiding van één bouwlaag aan de voor- of zijgevel van een woning.

1.34 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.35 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.36 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 groenvoorzieningen

parken, plantsoenen en perken.

1.38 grondgebonden woning

woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld.

1.39 hoofdgebouw

een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.40 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren.

1.41 kamergewijze verhuur

het op een bedrijfsmatige wijze huisvesten van personen die geen huishouden vormen.

1.42 kleinschalig bedrijfsmatig gebruik van een woning

het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij aangebouwde bijbehorende bouwwerken voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door de hoofdbewoner, in tegenstelling tot een beroepsmatig gebruik van een woning, gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van de Wabo geldt.

1.43 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.44 onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat gedeeltelijk onder peil is gelegen.

1.45 ondergrondse gebouwen

gebouwen of delen daarvan die zijn gelegen onder peil.

1.46 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.47 opstelplaats

parkeerruimte op het bouwperceel die exclusief gebruikt wordt voor het parkeren van tenminste één (motor)voertuig, die wat betreft maatvoering voldoet aan de meest actuele versie van norm NEN-2443: parkeren en stallen van personenauto’s op terreinen en in garages.

1.48 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak en voorzien van maximaal één wand.

1.49 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.50 raamprostitutie

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

1.51 seksinrichting

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub verstaan, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.52 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat 2009 van bedrijfsactiviteiten VNG die van deze regels deel uitmaakt en is gebaseerd op de VNG-brochure 2009 Bedrijven en milieuzonering.

1.53 standplaats

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

1.54 straatprostitutie

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen of aanlokken, dan wel het naar aanleiding daarvan verrichten van seksuele handelingen.

1.55 twee-aaneen

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in geschakelde hoofdgebouwen en twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.

1.56 veranda

een bijbehorende bouwwerk in de vorm van een overkapping die zich voor of om een woning bevindt.

1.57 verblijfsruimte

een in een gebouw gelegen ruimte, bestemd voor het verblijven van mensen.

1.58 voorgevel

de gevel van een hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.59 voorgevellijn

de gevellijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.60 voorgevelrooilijn

de grens van het bouwvlak die gericht is naar het openbaar toegankelijk gebied en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.61 voorzieningen voor verkeer en verblijf

wegen, erftoegangswegen, voet- en fietspaden, in- en uitritten en trottoirs met het bijbehorende straatmeubilair.

1.62 vrije kavel

bouwperceel met de specifieke bouwaanduiding vrije kavel waarop uitsluitend een vrijstaande woning mag worden gebouwd.

1.63 vrijstaand

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.

1.64 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

1.65 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

1.66 wadi

een bufferings- en infiltratievoorziening, die tijdelijk gevuld is met hemelwater.

1.67 werk

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

1.68 wonen

het gebruik van een complex van ruimten voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.69 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

1.70 Wro

Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden

van gebouwen onderling alsmede afstanden van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.3 bebouwd oppervlak

optelling van de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen tezamen, tenzij in deze regels anders is bepaald.

2.4 bebouwingspercentage

het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.

2.5 breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 peil
  • a. afgewerkte begane grondvloer ter plaatse van entree van de woning;
  • b. indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil;
  • c. in andere gevallen én voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.11 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  • b. overstekende daken tot ten hoogste 50 cm;
  • c. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt ten opzichte van de bouwgrens of de maximale bouwhoogte.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven?   Artikel 1 Begrippen  
Hoe wordt er gemeten?   Artikel 2 Wijze van meten  
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:  
Welke functies zijn toegestaan?   Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving  
Wat en hoe mag er gebouwd worden?   Artikel 3.2 Bouwregels  
   
Welke andere bouwregels gelden er?   Artikel 10 Algemene bouwregels  
Welke regels gelden er nog meer?   Artikel 13 Overige regels  
   
Raadpleeg ook de overige regels!   Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels  
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:  
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in   Paragraaf 2.2 Toekomstige situatie  
De toelichting op deze bestemming is te lezen in   Paragraaf 5.2.1 Artikelsgewijze toelichting  

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de ecologische-, natuur- en landschappelijke waarden;
  • b. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals groen, beplantingen, wandelpaden, water en waterhuishuidkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  • d. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 3.1 genoemde bestemming;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m.

Artikel 4 Verkeer

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven?   Artikel 1 Begrippen  
Hoe wordt er gemeten?   Artikel 2 Wijze van meten  
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:  
Welke functies zijn toegestaan?   Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving  
Wat en hoe mag er gebouwd worden?   Artikel 4.2 Bouwregels  
   
Welke andere bouwregels gelden er?   Artikel 10 Algemene bouwregels  
Welke regels gelden er nog meer?   Artikel 13 Overige regels  
   
Raadpleeg ook de overige regels!   Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels  
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:  
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in   Paragraaf 2.2 Toekomstige situatie  
De toelichting op deze bestemming is te lezen in   Paragraaf 5.2.1 Artikelsgewijze toelichting  

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. straatmeubilair;
  • e. afvalverzamelvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in deze gronden zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan en gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde worden uitsluitend opgericht ten dienste van de in lid 4.1 genoemde bestemming;
  • b. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, kunstobjecten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8,00 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde bedraagt maximaal 3,00 m.

Artikel 5 Woongebied - 5

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven?   Artikel 1 Begrippen  
Hoe wordt er gemeten?   Artikel 2 Wijze van meten  
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:  
Welke functies zijn toegestaan?   Artikel 5.1 Bestemmingsomschrijving  
Wat en hoe mag er gebouwd worden?   Artikel 5.2 Bouwregels  
  Artikel 5.4 Nadere eisen  
Welke specifieke gebruiksregels gelden er?   Artikel 5.5 Specifieke gebruiksregels  
   
Welke andere bouwregels gelden er?   Artikel 10 Algemene bouwregels  
Welke regels gelden er nog meer?   Artikel 13 Overige regels  
   
Raadpleeg ook de overige regels!   Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels  
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:  
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in   Paragraaf 2.2 Toekomstige situatie  
De toelichting op deze bestemming is te lezen in   Paragraaf 5.2.1 Artikelsgewijze toelichting  

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Woongebied - 5 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen, erven en verhardingen;
  • c. beroepsmatig en kleinschalig bedrijfsmatig gebruik, met inachtneming van het bepaalde in lid 5.5;
  • d. voorzieningen voor verkeer en verblijf, zoals erftoegangswegen, langzaamverkeerroutes, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, calamiteitenontsluiting, speelvoorzieningen, straatmeubilair, verlichting en voorzieningen ten behoeve van afvalverzameling;
  • e. openbare groenvoorzieningen, water en wadi's;
  • f. nutsvoorzieningen, bruggen, dammen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak voor Woongebied - 5 mag niet meer bedragen dan 150 woningen.

5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend grondgebonden woningen mogen worden gebouwd;
  • b. vrije kavels mogen uitsluitend ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - vrije kavels' worden gerealiseerd;
  • c. een bouwperceel mag ten hoogste worden bebouwd met in achtneming van het bebouwingspercentage zoals aangegeven in de onderstaande tabel:
woningtype   maximum bebouwingspercentage (%)  
aaneengebouwd   70  
twee-aaneen   50  
vrijstaand   50  
vrije kavels   35  

Tabel: bebouwingspercentage

  • d. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan in onderstaande tabel is aangegeven:

woningtype   goothoogte (m)   bouwhoogte (m)  
aaneengebouwd   6,5   11  
twee-aaneen   6,5   12  
vrijstaand   6,5   12  
vrijstaand   6,5   12  

Tabel: goothoogte en bouwhoogte

  • e. bij het situeren van een hoofdgebouw dienen ten minste de afstanden te worden aangehouden volgens de onderstaande tabel, met dien verstande dat:
    • 1. een bijbehorend bouwwerk of overkapping wel wordt meegerekend
    • 2. goten en overstekken bij het bepalen van de aan te houden afstanden tot maximaal 50 cm uit de gevel niet worden meegerekend:
woningtype   afstand hoofdgebouw tot aan  
  voorste bouwperceelgrens (m)   voorste bouwperceelgrens, ter plaatse van opstelplaatsen voor parkeren in de voortuin (m)   zijdelingse bouwperceelgrens* (m)  
aaneengebouwd, zonder veranda voorzijde   1,5   n.v.t.   1  
aaneengebouwd, met veranda voorzijde   0   n.v.t.   1  
twee-aaneen, grenzend aan gronden met de bestemming Verkeer   4   6   1,5  
twee-aaneen, niet-grenzend aan gronden met de bestemming Verkeer   3   6   1,5  
vrijstaand, grenzend aan gronden met de bestemming Verkeer   4   6   aan één zijde 1,5 en aan één zijde 3  
vrijstaand, niet-grenzend aan gronden met de bestemming Verkeer   3   6   aan één zijde 1,5 en aan één zijde 3  
vrije kavels   5   11   aan één zijde 4 en aan één zijde 6  

Tabel: aan te houden afstanden

* geldt niet voor aaneengebouwde hoofdgebouwen, aan de zijde waar de hoofdgebouwen aaneengebouwd zijn

5.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen, niet zijnde veranda's, gelden de volgende regels:

  • a. voor het bouwen van overkappingen, niet zijnde veranda's, gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 60 m2;
    • 2. de bouwhoogte van een overkapping, niet zijnde een veranda, mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
    • 3. overkappingen, niet zijnde veranda's, worden achter de voorgevellijn gebouwd;
  • b. bij het situeren van bijbehorende bouwwerken en overkappingen, niet zijnde veranda's, dienen ten minste de afstanden, goot- en bouwhoogten te worden aangehouden volgens de onderstaande tabel:
woningtype   afstand bijbehorende bouwwerken tot aan   maximum goothoogte (m)   maximum bouwhoogte (m)  
  voorgevel hoofdgebouw* (m)   zijdelingse bouwperceelgrens (m) **      
vrijstaand   2   1,5   3   5  
twee-aaneen   2   1,5   3   5  
aaneengebouwd   1   -   3   5  
vrije kavels   2   1,5   3   5  

* Voorgevel hoofdgebouw of het verlengde daarvan

** geldt niet aan de zijde waar de hoofdgebouwen aaneengebouwd zijn

5.2.4 Veranda's
  • a. voor het bouwen van veranda's gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 60 m2;
  • b. bij het situeren van veranda's dienen ten minste de afstanden, goot- en bouwhoogten te worden aangehouden volgens de onderstaande tabel:
woningtype   afstand veranda's tot aan   maximum goothoogte (m)   maximum bouwhoogte (m)  
  voorste bouwperceelgrens (m)   zijdelingse bouwperceelgrens (m) *      
vrijstaand   2   1,5   5,5   6  
twee-aaneen   2   1,5   5,5   6  
aaneengebouwd   1   -   5,5   6  
aaneengebouwd,
met veranda voorzijde  
0   -   5,5   6  
vrije kavels   2   1,5   5,5   6  

* geldt niet aan de zijde waar de hoofdgebouwen aaneengebouwd zijn

5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde mogen binnen het gehele bouwperceel worden gerealiseerd;
  • b. de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding bedraagt maximaal 2,00 m, met dien verstande dat een afscheiding die gebouwd wordt voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw tot 1,00 m achter de voorgevellijn, maximaal 1,00 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen zijnde bedraagt maximaal 3,00 m.
5.2.6 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte bedraagt maximaal 20 m²;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken hoogte

Bij omgevingsvergunning kan voor ten hoogste 25 aaneengebouwde woningen worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder d voor een goothoogte van maximaal 9 meter en een bouwhoogte van maximaal 12,5 meter, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld.

5.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:

  • a. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld;
  • b. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid;
  • d. ter voorkoming dat bebouwing de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en inrichtingen, woningen en bouwwerken onevenredig aantast.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Beroepsmatig gebruik of kleinschalige bedrijfsmatige bedrijfsactiviteiten

Beroepsmatig gebruik of kleinschalige bedrijfsmatige bedrijfsactiviteiten in een woning of een bijbehorend bouwwerk is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de activiteiten worden uitsluitend uitgeoefend door de bewoner;
  • b. het vloeroppervlak ten behoeve van beroeps- en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is niet groter dan 25% van de brutovloeroppervlakte van de woning inclusief bijbehorende bouwwerken met een maximum van 60 m²;
  • c. op de bij de betreffende woning behorende gronden vindt geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten plaats;
  • d. het beroepsmatig gebruik en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gaan niet gepaard met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte detailhandel die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • e. de beroeps- of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn inpasbaar in de woonomgeving, met dien verstande dat:
    • 1. op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, tenzij kan worden aangetoond dat het voorgenomen gebruik geen onevenredige toename van parkeerbehoefte veroorzaakt;
    • 2. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige verkeersdruk optreedt;
    • 3. geen verlichte of opvallende reclame uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn;
    • 4. de woning dient te blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
    • 5. er geen sprake is van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wabo.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven?   Artikel 1 Begrippen  
Hoe wordt er gemeten?   Artikel 2 Wijze van meten  
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:  
Welke functies zijn toegestaan?   Artikel 6.1 Bestemmingsomschrijving  
Wat en hoe mag er gebouwd worden?   Artikel 6.2 Bouwregels  
  Artikel 6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden  
Wat mag er eventueel gewijzigd worden?    
Welke regels gelden er nog meer?   Artikel 13 Overige regels  
   
Raadpleeg ook de overige regels!    Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels  
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:  
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in   Paragraaf 2.2 Toekomstige situatie  
De toelichting op deze bestemming is te lezen in   Paragraaf 5.2.1 Artikelsgewijze toelichting  

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor:

  • a. de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden;

met inachtneming van het volgende:

  • b. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
6.2 Bouwregels
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 100 m² hebben;
  • c. het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning de hierna onder 6.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 100 m² beslaan.

6.3.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
6.3.3 Uitzonderingsregel

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

6.3.4 Omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

6.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 2

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven?   Artikel 1 Begrippen  
Hoe wordt er gemeten?   Artikel 2 Wijze van meten  
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:  
Welke functies zijn toegestaan?   Artikel 7.1 Bestemmingsomschrijving  
Wat en hoe mag er gebouwd worden?   Artikel 7.2 Bouwregels  
  Artikel 7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden  
Wat mag er eventueel gewijzigd worden?    
Welke regels gelden er nog meer?   Artikel 13 Overige regels  
   
Raadpleeg ook de overige regels!   Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels  
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:  
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in   Paragraaf 2.2 Toekomstige situatie  
De toelichting op deze bestemming is te lezen in   Paragraaf 5.2.1 Artikelsgewijze toelichting  

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden;

met inachtneming van het volgende:

  • b. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
7.2 Bouwregels
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) die dieper reiken dan 5,00 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m² hebben;
  • c. het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning de hierna onder 7.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 5,00 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan.

7.3.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
7.3.3 Uitzonderingsregel

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

7.3.4 Omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

7.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 3

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven?   Artikel 1 Begrippen  
Hoe wordt er gemeten?   Artikel 2 Wijze van meten  
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:  
Welke functies zijn toegestaan?   Artikel 8.1 Bestemmingsomschrijving  
Wat en hoe mag er gebouwd worden?   Artikel 8.2 Bouwregels  
  Artikel 8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden  
Welke regels gelden er nog meer?   Artikel 13 Overige regels  
   
Raadpleeg ook de overige regels!   Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels  
De toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:  
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in   Paragraaf 2.2 Toekomstige situatie  
De toelichting op deze bestemming is te lezen in   Paragraaf 5.2.1 Artikelsgewijze toelichting  

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden;

met inachtneming van het volgende:

  • b. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
8.2 Bouwregels
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) die dieper reiken dan 0,40 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m² hebben;
  • c. het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning de volgende regels verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning de hierna onder 8.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 0,40 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan.

8.3.2 Werken c.q. werkzaamheden

Het omgevingsvergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden:

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
8.3.3 Uitzonderingsregel

Het omgevingsvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

8.3.4 Omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

8.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Bestaande maten

Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstand-, hoogte, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:

  • a. bestaande maten, die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. bestaande maten, die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • c. ingeval van herbouw is sub a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • d. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen of laten gebruiken voor een doel of op een wijze, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming(en). Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. de opslag van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis;
  • b. de opslag van rij- of voertuigen, die voor de sloop bestemd zijn, of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn, of daaruit reeds gesloopte materialen;
  • c. het gebruik van vrijstaande en aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van zelfstandige bewoning;
  • d. standplaats voor onderkomens, uitgezonderd kampeerwagens en tenten indien gelijktijdig niet meer dan één kampeerwagen en/of tent per bouwperceel wordt/worden geplaatst en deze niet voor bewoning wordt/worden gebruikt;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting is verboden.
11.2 Parkeren
  • a. een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden;
  • b. bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  • c. bij nieuwbouw, uitbreiding en/of functieverandering van een gebouw, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, dient voor de bouw of functieverandering te worden aangetoond dat op het bouwperceel in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en dat deze in stand wordt gehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels;
  • d. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub c van dit artikel en worden toegestaan dat voldoende wordt voorzien in parkeergelegenheid in de directe omgeving van het bouwperceel, hetgeen met een parkeeronderzoek dient te worden aangetoond.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bouwen van openbare nutsgebouwen, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • b. de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw;
  • c. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Beeldkwaliteitsplan

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering, de afmeting en de vormgeving van bebouwing, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en erfscheidingen, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:

  • a. het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige, landschappelijke en beeldkwaliteit, zoals vastgelegd in het "beeldkwaliteitsplan Kreken van Nibbeland fase 7", welke is opgenomen als bijlage 2 bij deze regels;
  • b. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. nadere eisen zoals bedoeld in dit lid onder a kunnen ook worden gesteld ten behoeve van het verkrijgen van een harmonieuze ruimtelijke opbouw van het plangebied.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
14.1.1 Afwijking

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.1.2 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Artikel 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
14.2.1 Voortzetten strijdig gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.2.3 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 14.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Artikel 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Kreken van Nibbeland Fase 7'.