Plan: | MFC Oud-Alblas |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1927.BPmfcOA-VG01 |
Aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan is het voornemen om aan de Beemdweg in Oud-Alblas een Multi Functioneel Centrum (MFC) te realiseren waarin diverse maatschappelijke functies, zoals een gemeenschapscentrum, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en gymzaal worden gehuisvest.
Deze voorgenomen herontwikkeling van het plangebied is in strijd met het vigerende bestemmingsplan Dorpskernen. Op grond van de benodigde onderzoeken is een verantwoorde basis voor een bestemmingsregeling ontworpen, waarbij de bouw van het Multi Functioneel Centrum mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied is gelegen in het zuidwesten van Oud Alblas en betreft de kadastrale percelen gemeente Oud-Alblas, sectie E, nummers 210 (gedeeltelijk), 676 (gedeeltelijk), 675 en de garageboxen langs de Beemdweg.
Op het perceel is momenteel kinderdagverblijf de Regenboog gevestigd. De ligging van het plangebied is weergegeven op onderstaande figuur.
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 behandelt de ruimtelijke analyse van het plangebied. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de relevante milieuaspecten en de uitgevoerde onderzoeken. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante vigerende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3, het regionale beleid in paragraaf 2.4 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.5. Paragraaf 2.6 omvat de conclusies ten aanzien van het beleidskader voor het plangebied.
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de meest bepalende beleidsdocumenten. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Deze documenten richten zich op een dusdanig schaalniveau en zijn als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling.
De ontwikkeling draagt hierdoor enerzijds niet bij aan het realiseren van het rijksbeleid, maar is evenmin in strijd met dit beleid. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.
Visie Ruimte en Mobiliteit (9 juli 2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Toetsting
Het plangebied maakt grotendeels onderdeel uit van de stedelijke agglomeratie van de kern Oud-Alblas. Het beleid binnen deze gebieden als het gaat om nieuwe ontwikkelingen binnen het stads- en dorpsgebied, gaat uit van een geconcentreerde ontwikkeling die bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het ontwerp. Het voornemen draagt bij aan de versterking en afronding van de ontwikkeling van Oud-Alblas. De ontwikkeling sluit aan bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap. In paragraaf 3.3 van dit bestemmingsplan wordt nader op de inpassing in de omgeving ingegaan. De bouw van de MFC op deze locatie is passend binnen de kaders van de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Programma Ruimte (9 juli 2014)
Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Programma Ruimte. De ontwikkeling vindt plaats in de zone aangeduid als bestaande stads- en dorpsgebied. Voor nieuwe ontwikkelingen binnen dit gebied dient de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen. De Ladder is opgenomen onder het kopje 'Verordening Ruimte. De Ladder is positief doorlopen, waardoor de ontwikkeling van de MFC passend is binnen de kaders van het Programma Ruimte.
Verordening Ruimte (1 juli 2015)
De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen is hieronder uitgelicht.
Ladder duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuwe uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
Toetsing
De voorliggende ontwikkeling, de realisatie van een MFC is passend binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking, aangezien deze ontwikkeling niet wordt gezien als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is hierdoor niet noodzakelijk.
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Provinciale Verordening. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen de regionale afspraken en past daarmee binnen het Programma Ruimte dat mede als toetsingskader dient voor de verordening.
Regionale structuurvisie Alblasserwaard Vijfheerenlanden (2004)
Onder de titel 'Authentiek en Vernieuwend' geven de gemeenten in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden hun integrale kijk op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van hun regio. Kern van de visie is de vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, samen met het versterken van het overwegend open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en bezoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien.
De ruimtelijke ontwikkeling van de kernen vindt plaats op basis van een kernentypologie en bouwen voor eigen aanwas (migratiesaldo nul). In deze visie zijn Bleskensgraaf en Molenaarsgraaf aangeduid als verzorgingskern, waarin ook doorgroeimogelijkheden zijn voorzien voor wonen en werken na 2015. Hier zijn winkel- en zorgvoorzieningen in redelijke mate aanwezig. Ruimtelijke uitbreiding en investeringen, gericht op vernieuwingen en versterking van het verzorgingsniveau, zijn bij voorrang gericht op deze kernen. De nadruk bij de overige kleine woonkernen, zoals Wijngaarden, ligt op dorpsvernieuwing en niet-commerciële voorzieningen (o.a. dorpshuis en basisschool) om de kwaliteit van de leefomgeving te vergroten.
Visie 2030 (2012)
Medio 2012 hebben de acht gemeenteraden (Giessenlanden, Gorinchem, Graafstroom, Hardinxveld-Giessendam, Leerdam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland en Zederik) van de Alblasserwaard-Vijfherenlanden de hoofdlijnen van de Visie 2030 vastgesteld. De visie bestaat uit twee onderdelen: een manifest en een regioscenario. Het manifest bevat de hoofdlijnen van de visie. Het regioscenario is een nadere uitwerking hiervan. Samen vormen zij de leidraad voor toekomstige beleidskeuzes in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden.
De regio kiest voor een toekomst waarin de kracht van het eigen karakter wordt benut en waarin ruimte wordt gegeven aan een nieuwe dynamiek. Ruimte voor werken en wonen, maar met respect voor het eigen karakter van de regio. Een regio waar een balans is gevonden tussen nieuwe dynamiek en de kwaliteit van de samenleving; een duurzame regio.
Voor het plangebied is relevant dat in de visie wordt aangegeven dat sociaal-culturele voorzieningen en sportvoorzieningen worden ingezet en gefaciliteerd als bindmiddel in de samenleving om de sociale cohesie te versterken. Dit zal minder in georganiseerd verband zijn en meer losse en nieuwe vormen gaan kennen. Centrale voorzieningen worden waar mogelijk geconcentreerd. Het MFC Oud Alblas is een voorbeeld van een geconcentreerde sociaal culturele voorziening.
Structuurvisie Graafstroom (2011)
De voormalige gemeente Graafstroom heeft de Structuurvisie Graafstroom in 2011 vastgesteld. Binnen de gemeente spelen diverse herstructureringsprojecten, mogelijke uitbreidingen buiten de contour en de uitbreiding van het bedrijventerrein aan de Melkweg te Bleskensgraaf. Ook zit de gemeente met de vraagstukken van het verzwakkende winkelbestand, wegtrekkende jongeren, het onder druk staan van maatschappelijke voorzieningen en de functionele transformatie van het landelijke gebied. Onder meer om voorgaande redenen was er behoefte aan een integrale visie op de ontwikkeling van Graafstroom. Deze is neergelegd in de Structuurvisie Graafstroom.
Visie op hoofdlijnen
De visie is vooral gericht op het behoud van het bestaande waaronder het karakteristieke landschap, de cultuurhistorisch waardevolle elementen, het relatief grote voorzieningenaanbod en de dynamiek in de kernen en linten. De bestaande kwaliteiten vormen het uitgangspunt voor veranderingen. Het afwisselende karakter van kleinschalige bedrijvigheid, agrarisch gebruik en woningbouw zorgt dat het grondgebied van de gemeente dynamisch blijft.
De structuurvisie zet in op kleinschalige woningbouw met passende woningtypen bij voorkeur nabij voorzieningen. Deze opgave vormt, samen met het bouwen vanwege het verdunnen van de huishoudens, de woningbouwtaakstelling voor de komende jaren. Van een afname van de woningproductie is voorlopig geen sprake.
Figuur 2.2 Uitsnede Ruimtelijk Casco Structuurvisie Graafstroom
Ontwikkelingskader bestaande linten en kernen
In de structuurvisie is Oud-Alblas aangeduid als kleine kern. De linten en kernen van Molenwaard kennen een grote mate van functiemenging en dynamiek. Herstructurerings- en intensiveringsprocessen zijn in principe overal binnen de bestaande linten en kernen denkbaar, waarbij geldt dat inbreiding voor uitbreiding gaat. Hierbij moet onder meer rekening worden gehouden met karakteristieke doorzichten naar het landschap, de aanwezigheid van monumenten en de structuur van het slagenlandschap.
In kleine kernen zijn weinig tot nauwelijks winkelvoorzieningen en zorgvoorzieningen aanwezig en ligt de nadruk sterk op de woonfunctie. Deze kernen zijn dusdanig kleinschalig of gelegen nabij grotere bevolkingsconcentraties, dat versterking of terugkeer van winkelvoorzieningen en de bouw van nieuwe zorgvoorzieningen van enig formaat niet realistisch is. De nadruk ligt op dorpsvernieuwing en zo mogelijk instandhouding van de nog aanwezige voorzieningen om de kwaliteit van de leefomgeving te behouden.
Gebiedsvisie Dorpskernen 2010
De voormalige gemeente Graafstroom heeft de gebiedsvisie Dorpskernen Graafstroom opgesteld. Het doel van de gebiedsvisie is om de uitgangspunten voor de visie en het bestemmingsplan voor de dorpskernen te formuleren. Dit gebeurt op basis van een zorgvuldige ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied en de mogelijke ontwikkelingsrichtingen. Daarnaast is gebruikgemaakt van de input die door de klankbordgroepen van de verschillende dorpen is ingebracht. De gebiedsvisie geeft een beeld van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de kernen. De visie wordt ontwikkeld door de verschillende wensbeelden uit de ruimtelijke en functionele analyse met elkaar te confronteren en op elkaar af te stemmen. De uitkomsten van de visie worden weergegeven op een visiekaart per dorpskern (zie figuur 2.3) waarop in hoofdlijnen de beheer- en ontwikkelingsrichtingen voor het dorp zijn weergegeven.
Figuur 2.3 Uitsnede Visiekaart dorpskern Oud-Alblas
Oud-Alblas is een van de oudste dorpen in de Alblasserwaard en kenmerkt zich door de ruimtelijke samenhang van de Alblas met de oevers, dorpskern, dorpslint en de doorzichten naar het water en de polders. De ruimtelijke opgave bestaat uit het behoud van het historisch dorpshart, de historische panden en boerderijen en het heldere onderscheid met de bebouwingslinten van Oosteinde en Westeinde. Dit laatste kan door het openhouden van de aan weerszijden van de naoorlogse wijken gelegen delen van het lint. Een verdere verdichting van het dorpshart met centrum gerelateerde functies of woningen kan, mits de bijzondere karakteristiek van het dorpshart wordt gerespecteerd.
Het dorpshuis 'Trefpunt' ligt nadrukkelijk in de woonsfeer van 'Dorp-West' aan de Koningin Wilhelminalaan, maar ligt daardoor enigszins verscholen tussen de woonbebouwing. Een verplaatsing van het dorpshuis naar een locatie in de zuidwesthoek van Dorp-West (naast het huidige volkstuinencomplex) is minder belastend voor de woonomgeving en draagt bij aan een meer aansprekende situering van het dorpshuis in de overgangszone van het dorp naar het open polderlandschap. De huidige locatie kan worden benut als 'Woongebied'. Door de situering van het dorpshuis ('Maatschappelijk') in een groene en recreatief aantrekkelijke context en zo mogelijk de aanleg van een wandelroute, kan de ruimtelijke samenhang met het recreatiegebied rond Souburgh worden versterkt. Aan deze zijde (Beemdweg) is een betere afronding van de naoorlogse woonbuurt gewenst.
De vertreklocatie van het Trefpunt wordt meegenomen in het herstructureringsplan dat de gemeente oppakt samen met de woningbouwcorporatie.
Vigerend bestemmingsplan
De voorgenomen herontwikkeling van het plangebied is in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskernen' van de voormalige gemeente Graafstroom. In het bestemmingsplan 'Dorpskernen' heeft de bestaande bebouwing de bestemming 'Maatschappelijk' met een bouwvlak en het overige deel van het plangebied de bestemming 'Recreatie' met een nadere aanduiding ten behoeve van volkstuinen toebedeeld gekregen. De nieuw te realiseren bebouwing past niet binnen het aangegeven bouwvlak uit het bestemmingsplan 'Dorpskernen' en is strijdig met de recreatieve bestemming uit het vigerende plan.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het vigerend bestemmingsplan maar past wel binnen het rijks, provinciaal en recent gemeentelijk beleid.
Oud-Alblas, in de oostpunt van de gemeente Molenwaard, is een van de oudste dorpen in de Alblasserwaard. De oudste kern ligt op een hoger deel van de zuidelijke stroomrug van de Alblas. De latere dorpsuitbreidingen liggen aan de zuidzijde van de Dorpsstraat, waardoor het oorspronkelijke bebouwingsbeeld langs de Alblas goed bewaard is gebleven.
De planmatig ontworpen naoorlogse woonbuurten ('Dorp-West', Dorp-Oost' en het daartussen gelegen 'De Hoogt') liggen ten zuiden van de Dorpsstraat, Schoolstraat en Voorwetering. Hier werden ook nieuwe dorpsvoorzieningen gerealiseerd zoals scholen, een dorpshuis, een kerkelijk centrum annex uitvaartcentrum en de brandweerkazerne. De winkels handhaafden zich echter vooral aan de Dorpsstraat. De meeste woonbebouwing in de naoorlogse woonbuurten bestaat uit grondgebonden rijwoningen in maximaal twee bouwlagen met kap.
Dorp-West bestaat uit enkele mede op de oude polderverkaveling gebaseerde buurten. Het merendeel van de bebouwing bestaat uit eengezinsrijwoningen, maar er komen ook meerdere twee-onder-een-kapwoningen voor. Het wegenpatroon wordt bepaald door noord-zuidlopende wegen die onderling door enkele dwarswegen zijn verbonden. De Koningin Wilhelminalaan is een belangrijke ontsluitingsweg. Behalve aan de Dorpsstraat en Schoolstraat, komen er ook enkele voorzieningen voor in de omgeving van het in het westelijk deel gelegen Oranjelaan (het buurthuis, een school en thuiszorg). In de gebiedsvisie Dorpskernen Graafstroom is het plangebied reeds aangewezen als locatie voor een nieuw dorpshuis.
Het MFC zal worden gerealiseerd met een maximale oppervlakte van circa 1.400 m² op het terrein van de huidige kinderdagopvang 'Regenboog' en naastgelegen kavel aan de Beemdweg 5. Het gebouwencomplex krijgt een goothoogte van maximaal 8 m. De bouwhoogte bedraagt maximaal 11 m.
In het gebouwencomplex worden een peuterspeelzaal, gemeenschapscentrum Het Trefpunt (inclusief bar, vergaderruimte, zaal, keuken/sanitair en buitenterras), kinderdagverblijf De Regenboog en een gymzaal met bijbehorende ruimten gevestigd. Mogelijk wordt het kinderdagverblijf niet in de nieuwbouw ondergebracht, maar blijft deze gehandhaafd in het huidige gebouw op de locatie.
De ontsluiting van het terrein zal plaatsvinden op de Beemdweg, waar het huidige kinderdagverblijf op ontsloten wordt.
Het gebouw zal landschappelijk worden ingepast door streekeigen beplanting (knotwilgen) aan de westzijde van het plangebied. De naastgelegen volkstuinen blijven behouden.
Parkeren voor de volkstuinen vindt nu plaats op een klein verhard terrein in de zuidoosthoek van het plangebied. Voor het MFC zin 25 parkeerplaatsen benodigd, welke (deels) al aanwezig zijn langs de Beemdweg.
Op basis van de Verordening Ruimte dienen bestemmingsplannen, voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontouren of binnen maar aansluitend aan de bebouwingscontouren, die een ontwikkeling mogelijk maken waarbij er ruimtelijke effecten te verwachten zijn die uitstralen naar het buitengebied, een beeldkwaliteitsparagraaf in de toelichting te bevatten.
In deze beeldkwaliteitsparagraaf is aangegeven hoe de ontwikkeling van het MFC een bijdrage levert aan de ambities die zijn aangeduid in de kwaliteitskaart van de provinciale structuurvisie door de kernkwaliteiten van het gebied te behouden en te versterken zoals in de gebiedsprofielen is verwoord.
De locatie voor de nieuwe accommodatie ligt binnen het gebied Alblasserwaard/Vijfheerenlanden. Het gebied Alblasserwaard is in de Regioprofielen Cultuurhistorie in de provinciale structuurvisie Zuid-Holland aangemerkt als topgebied. Tevens is het gebied onderdeel van Nationaal Landschap Groene Hart dat wordt gekenmerkt door een open, gaaf en herkenbaar veenontginningslandschap. Het is een gebied met een duidelijk veenweidekarakter. De structuur van het gebied als geheel is helder. De begrenzing wordt gevormd door rivieren: de Lek, de Merwede en de Linge. Zeer lange, vooral oostwest gerichte, structuren fungeren als ruimtelijke dragers, waaronder de Alblas: deze vormen het afwateringsstelsel van de Alblasserwaard richting het molencomplex met boezems bij Kinderdijk. Bijzonder voor de Alblasserwaard is het contrast tussen de regelmatig verkavelde veenweidecomplexen enerzijds en anderzijds de grilliger, natuurlijke vormen van stroomruggen, donken en kronkelige veenstromen.
Kenmerkende structuren en elementen die voor de locatie van belang zijn:
De Alblasserwaard is aangeduid als een typisch veenweidegebied met grote open ruimten. Het landschap heeft een overwegende oost-westgerichtheid. De nieuwe ontwikkeling ligt in het middengebied dat gedomineerd wordt door het tweezijdig bebouwde polderlint langs de Alblas en Graafstroom: de 'ruggengraat' van de Alblasserwaard.
Kenmerkende beplanting voor de Alblasserwaard zijn de knotbomen op de koppen van de kavels, beplantingen langs achterdijken en –kaden, beplantingen bij de achteringangen aan de tiendwegen ('hovelingen') en de 'huftbosjes' op de weilanden die schaduw bieden aan het vee.
De locatie voor het MFC ligt aan de zuidrand van Oud Alblas, aan de overzijde van de Beemdweg West. Deze weg is een duidelijke grens van de wat grootschaliger en projectmatige dorpsuitbreidingen van Oud Alblas. Het landschap aan deze zijde wordt gekenmerkt door een patroon van smalle langgerekte kavels met daartussen smalle sloten. In de richting van het landschap staan her en der lange rijen (knot)wilgen. Het gebied is hierdoor wat minder open van structuur dan bijvoorbeeld de slag verder naar het zuiden. Direct naast de locatie ligt een (volks)tuinencomplex met een schuur. Op de rand van het landschap staat langs de weg momenteel een rij matig onderhouden garageboxen.
In de directe omgeving liggen op verschillende afstand van de weg in het landschap enkele boerderijcomplexen als gevolg van de ruilverkavelingsopreatie in 1985. Binnen deze landschappelijke structuur kan de locatie worden aangemerkt als een nieuw onderdeel van het ruilverkavelingslint De Beemdweg.
Continuïteit van karakter:
De ruilverkavelingen in de Alblasserwaard omstreeks 1985 voorzagen in de aanleg van een aantal nieuwe wegen waarlangs boerderijen kwamen waaronder de Beemdweg. De richtlijn continuïteit van karakter betekent voor deze linten het:
Bouwplan
Het plan voorziet in de bouw van een multifunctionele accommodatie. In deze accommodatie zullen een peuterspeelzaal, een kinderdagverblijf een trefpunt met foyer, zaal en een keuken en een gymzaal
met kleedruimten worden gerealiseerd. De accommodatie wordt opgebouwd uit verschillende volumes naar analogie van een boerenerf met bebouwing. De verschillende volumes worden aan en in elkaar gebouwd, maar zijn goed onderling herkenbaar.
Op de kop aan de Beemdweg wordt een klein volume naar voren geschoven, dat refereert aan een bedrijfswoning op het boerenerf. Aan de achterzijde komt het buitenverblijf voor de kinderdagopvang. Aan de oostzijde wordt een terras beoogd. Daarnaast wordt een terras bij de verenigingszaal aan de westzijde gerealiseerd. Door de levendige buitenruimte meer naar achter te plaatsen, wordt aangesloten bij het bedrijfsleven op een boerenerf.
Ook de architectonische uitvoering van het gebouw refereert aan de boerderijtypologie. De herkenbare
volumes en vormen worden vormgegeven met een hedendaagse architectuur. Door het gebruik van veel hout, schuine dakvlakken en een eenduidige architectuur wordt een fraai en herkenbaar gebouw gemaakt dat zicht voegt binnen de structuur van boerderijen en zich ook door een gedekte kleurstelling niet opdringt in het beeld vanuit het landschap.
Landschap en overgang
De herinrichting van het terrein vindt plaats op de overgang van een vrij dichtbebouwde context van het dorp en de rand van het buitengebied. Vanuit de omliggende openbare wegen wordt zicht richting het plangebied bepaald door weids open polderlandschap (zie afbeelding 3.1 en 3.2). Vanaf de Beemdweg zelf, de rand van de kern, wordt het zicht op dit open landschap beperkt door enkele verspreid liggende opstallen en beplanting (zie afbeelding 3.3 en 3.4).
De nieuwe bebouwing wordt binnen de bestaande ruimtelijke kavelstructuur van het veenweidegebied ingepast. Het gebouw is langgerekt en diep, waardoor het binnen één landschappelijke slag wordt opgenomen.
Afbeelding 3.1: Zicht vanaf Veerweg
Afbeelding 3.2: Zicht vanaf N214/Betuwelijn
Afbeelding 3.3: Zicht vanaf de Beemdweg
Afbeelding 3.4: Zicht vanaf de Beemdweg
Door het volume en architectuur wordt het gebouw opgenomen in de ijle bebouwingsstructuur van de boerderijen aan de zuidzijde van de kern. Deze boerderijen liggen op verschillende afstanden van de weg. De nieuwe accommodatie wordt aan de weg geplaatst, dicht tegen de dorpsrand. Dit komt meer voor binnen deze structuur. Op deze manier wordt het ritme van boerderijen gecontinueerd. Langs deze rand van Oud Alblas staan de boerderijen op verschillende afstand van elkaar. De inpassing van een nieuw volume tast het ritme daarom niet in negatieve zin aan, maar kan worden gezien als een aanvulling binnen de structuur. Het lint blijft ook met de toevoeging ijl van structuur, mede door de plaatsing dicht tegen de dorpsrand.
Afbeelding 3.5: Inpassing boerderij in de directe omgeving
Afbeelding 3.6 Inpassing boerderij in de directe omgeving
De bestaande boerderijen in de directe omgeving hebben niet de karakteristiek van 'groene eilanden' in het landschap door dichte erfbeplantingen om de erven (zie afbeelding 3.5 en 3.6). De boerderijen staan min of meer tussen groene schermen van knotwilgen langs de slootkanten van de langgerekte kavels. Het nieuwe gebouw wordt dan ook niet ingepakt in groen. Daarom zal een rij van knotwilgen langs de kavel grenzen worden gerealiseerd om zo het beeld vanuit de omgeving te verzachten (zie afbeelding 3.7, 3.8 en 3.9). Vanuit het landschap is het silhouet van de bebouwing zichtbaar, als ware het een boerderij. Op deze manier wordt een nieuw passend volume vóór de harde bebouwingsrand van het woongebied geplaatst, waardoor het beeld op de kern wordt verzacht. Op een lager schaalniveau is het van belang dat de kavel op een passende manier worden ingericht en afgebakend. Aan de zijde van de Beemdweg wordt daarom gewerkt met hagen en enkele (inheemse) bomen om de voorzijde van het gebouw te benadrukken en deze ruimte als 'voortuin' van het gebouw met terras vorm te geven.
Afbeelding 3.7
Afbeelding 3.8
Afbeelding 3.9
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente en het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:
Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het Waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.
In de beleidsregels van het Waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m³ waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 20 cm stijgen in de Alblasserwaard. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m² verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m².
Gemeentelijk beleid
Het Stedelijk Waterplan Gemeente Liesveld en Graafstroom is tot stand gekomen door samenwerking tussen de gemeenten Liesveld en Graafstroom en Waterschap Rivierenland. Deze samenwerking is ook direct één van de nevendoelen om het hoofddoel, namelijk een veilig, robuust en duurzaam watersysteem in 2025, te bereiken. Aanleiding voor het opstellen van het waterplan is onder andere het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), waarin is afgesproken dat voor alle gemeenten in Nederland een stedelijk waterplan opgesteld wordt. In dit waterplan is aangegeven wat de opstellers willen bereiken op het gebied van stedelijk waterbeheer voor de kernen van de gemeenten Liesveld en Graafstroom en welke activiteiten daarvoor de komende jaren uitgevoerd moeten worden.
Om een veilig, robuust en duurzaam watersysteem te bereiken in 2025, moet gewerkt worden aan het optimaliseren van het huidige systeem. Hiervoor is de visie uitgewerkt in vier aspecten: afkoppelen, belevingswaarde, samenwerking en beheer en onderhoud. Door invulling te geven aan het afkoppelen wordt meer ruimte voor water gecreëerd en worden diffuse bronnen aangepakt (duurzaam onkruid beheer, duurzaam bouwen). Het systeem is daardoor beter bestand tegen piekafvoeren en raakt minder snel vervuild. Het tweede aspect, de belevingswaarde, is in bebouwde gebieden belangrijk. Hiervoor zijn streefbeelden opgesteld voor de watergangen in de kernen, waarbij voorop staat dat deze afgestemd moeten zijn op de omgeving.
Met onder andere dit waterplan wordt invulling gegeven aan de samenwerking. De gemeenten en het Waterschap gaan de komende jaren intensief samenwerken om de gestelde doelen te bereiken. Hierbij wordt, naast het toetsen van nieuwe ontwikkelingen in de ruimtelijke inrichting, ook aandacht besteed aan de gezamenlijke uitvoering en communicatie rond de geplande ingrepen. In het laatste aspect wordt deze samenwerking doorgezet voor het beheer en onderhoud. Dit is een belangrijke peiler voor het op orde houden van het watersysteem.
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen ten zuidwesten van de kern Oud-Alblas en bestaat grotendeels uit grasland. Aan de westkant van de bebouwing liggen in elkaars verlengde twee watergangen, een B min-watergang en een C-watergang.
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veengrond. Er is sprake van grondwatertrap II. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt hier van nature meer dan 0,4 m beneden het maaiveld, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,5 m en 0,8 m beneden het maaiveld ligt. De maaiveldhoogte varieert circa tussen NAP -0,7 m en -1,3 m.
In het plangebied is geen waterkering aanwezig. In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen. Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
In het plangebied wordt een MFC gerealiseerd. Het MFC krijgt een maximale oppervlakte van 1.400 m². Bij de uitwerking van het plan dient rekening te worden gehouden met het waterschapsbeleid. Conform dit beleid moet ter compensatie van de toename van verharding oppervlaktewater gerealiseerd worden.
In de Keur heeft het waterschap een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m³ waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 20 cm stijgen in de Alblasserwaard. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m² verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m².
In de huidige situatie is in het plangebied circa 753 m² aan verharding aanwezig. Ten gevolge van de ontwikkeling neemt de verharding toe met 2.232 m² (totaal aan verharding na realisatie MFC bedraagt 2.985 m²). Daarnaast worden de garageboxen verplaatst. Deze hebben een oppervlakte van circa 215 m². De compensatie-eis bedraagt uitgaande van bovenstaande 2.446/10.000 x 436 = 107 m³ /0.20 (m) = 535 m². De watercompensatie zal plaatsvinden door het verbreden van een lengtesloot in de nabije omgeving van het plangebied. Hierover worden afspraken gemaakt met het Hoogheemraadschap.
Veiligheid en waterkeringen
Het bestemmingsplan heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |||
24-uurgemiddelde concentratie | maximaal 35 keer per jaar meer dan 75 µg/m³ | tot en met 10 juni 2011 | |||
24-uurgemiddelde concentratie | maximaal 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
Onderzoek
Het plan maakt de ontwikkeling een MFC mogelijk op een locatie waar in de huidige situatie reeds een kinderdagverblijf is gevestigd. De extra en totale verkeersaantrekkende werking van deze ontwikkeling is dusdanig beperkt (mede doordat het plan voorziet in een verplaatsing van de bestaande activiteiten van het Trefpunt), dat het plan niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het plan valt in één van de aangewezen categorieën die op grond van het Besluit nibm is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is daarom achterwege gelaten.
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de monitoringstool (www.nsl-monitoringstool.nl), die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), kan voor diverse prognosejaren inzicht worden gegeven in de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 langs relevante wegen. Uit de monitoringstool blijkt dat het Westeinde/Dorpsstraat de maatgevende weg is voor het aspect luchtkwaliteit. De achtergrond jaargemiddele concentratie van stikstof en fijn stof over het jaar 2011 voldoen ruimschoots aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wet luchtkwaliteit. Omdat in de directe omgeving van deze weg ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan zal dit ook het geval zijn ter plaatse van het plangebied. Concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het plangebied ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een goed leefklimaat. De Wlk staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en normstelling
Ten aanzien van de ontwikkelingen in het plan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarvoor wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd.
Voor gebieden waar sprake is van een menging van functies wordt niet gewerkt met richtafstanden, maar met een systematiek waarin bedrijfsactiviteiten zijn ingedeeld in categorieën aan de hand van de toelaatbaarheid direct naast woningen en de ligging nabij hoofdinfrastructuur. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
Met dit bestemmingsplan wordt binnen het plangebied de ontwikkeling van een MFC mogelijk gemaakt op een locatie waar in de huidige situatie reeds een kinderdagverblijf is toegestaan. In de omgeving van het plangebied liggen twee agrarische bouwblokken. Volgens de VNG-uitgave en het activiteitenbesluit dient hiervoor een afstand van 100 m vanwege het aspect geur in acht te worden genomen. De afstand tussen het bouwblok van het plangebied en het dichtstbijgelegen agrariche bouwblok bedraagt 110 m. Hiermee wordt voldaan aan de genoemde afstand. Verder komen er geen milieuhinderlijke bedrijven voor. Het plan vormt daarom geen belemmering voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in de omgeving.
De beoogde maatschappelijke functies zijn echter milieuhinderlijke functies. Op grond van bovengenoemde VNG-publicatie vallen de beoogde functies in categorie 2. Dit houdt in dat tussen de maatschappelijke bestemming en de omliggende gevoelige functies zoals woningen een richtafstand moet worden aangehouden van 30 m. Aangezien aan de richtafstand van 30 m wordt voldaan en het feit dat in de huidige situatie reeds een kinderdagopvang aanwezig is, zal de ontwikkeling niet leiden tot onaanvaardbare milieuhinder ter plaatse van bestaande woningen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan. De beoogde ontwikkeling levert geen belemmering op voor de uitoefening van de agrarische bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Ter plaatse van de bestaande en beoogde woningen is sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm van het GR is een oriëntatiewaarde.
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en vinden geen bedrijfsactiviteiten plaats die anderszins als risicovol zijn aan te merken, zoals de opslag van propaan in bovengrondse tanks. Er zijn ook geen buisleidingen aanwezig voor het transport van gevaarlijke stoffen. Op de Dorpsstraat/Westeinde vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats met een zodanige omvang dat er sprake is van externe veiligheidsrisico's in de omgeving van de weg.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid niet relevant is voor de uitvoering van het plan. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen zoals rioolpersleidingen of waterleidingen gelegen. Er zijn geen hoogspanningslijnen of straalpaden in de omgeving van het plan. Er wordt derhalve geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 1.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een grasland perceel, een gebouw en een paar volkstuinen. Er staat verspreid wat opgaande beplanting en aan de westkant van het gebouw ligt een watergang.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een MFC. Het centrum heeft een oppervlakte van maximaal 1.400 m². In dit bureauonderzoek wordt met alle mogelijke werkzaamheden rekening gehouden:
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Ten zuiden van het plangebied ligt een belangrijk weidevogelgebied en circa 740 m ten westen van het plangebied ligt het Alblasserbos dat deel uitmaakt van de EHS. In deze gebieden kan verstoring optreden als gevolg van de bouwwerkzaamheden. Door deze werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, wordt verstoring voorkomen. Verstoring in de gebruiksfase zal opgaan in de reeds bestaande verstoring. Negatieve effecten op de EHS en het weidevogelgebied kunnen dan ook worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet (Ffw) niet optreden.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een MFC. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Normstelling en beleid
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.
In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van het bestemmingsplan dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Onderzoek en conclusie
Om de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied te onderzoeken is een bodemonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Op basis van dit onderzoek blijkt dat de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achetrgrondwaarden en streefwaarden dermate gering zijn dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel (conform het gestelde in de Wet bodembescherming) niet noodzakelijk wordt geacht. De bodemkwaliteit staat de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Regelgeving en beleid
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Beleidsnota Archeologie
De acht gemeenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hebben een regionaal archeologiebeleid geformuleerd. Deze beleidsnota is onderdeel van een drieluik, dat verder bestaat uit een archeologische verwachtings-, een beleidsadvieskaart en een beleidsadvies, opgesteld door het adviesbureau BAAC.
In de nota worden de uitgangspunten en principes van het Verdrag van Malta onderschreven. Behoud van het cultureel erfgoed in situ (op locatie en veiliggesteld in de bodem) en het beginsel 'de verstoorder betaalt' zijn de belangrijkste uitgangspunten van het regionaal en gemeentelijk archeologiebeleid. Dat beleid krijgt vooral gestalte door de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen via de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan vormt hierin het centrale instrument.
Als het voornemen bestaat om een bodemverstorende activiteit uit te voeren op een plaats waar archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, zal door de gemeente worden getoetst of aan die activiteit specifieke voorwaarden verbonden moeten worden. Dit geschiedt aan de hand van de zogenaamde Archeologische Monumentenzorgcyclus. Dit is een onderzoekscyclus die er op is gericht om kennis te verzamelen om vervolgens een afgewogen besluit te kunnen nemen over het al dan niet of onder voorwaarden toestaan van die bodemverstorende activiteit. Bij de verlening van omgevingsvergunningen kunnen dan voorwaarden worden opgenomen over (bijvoorbeeld) aanpassingen van het bouwplan, archeologievriendelijk heien of het beperken van bodemingrepen.
Onderzoek en conclusie
Oud-Alblas
Oud-Alblas is één van de oudste dorpen, mogelijk zelfs het oudste dorp, in de westelijke Alblasserwaard. In een open brief van Keizer Hendrik IV in het jaar 1064 wordt (oud) Alblas genoemd. Daarvoor en wel in het jaar 700 was er in ieder geval ook bewoning in dit gebied zoals bleek uit een onderzoek onder andere in de onmiddellijke omgeving van de kerk, maar de resultaten bleven beperkt tot wat scherven en dergelijke. Wel is zeker dat het riviertje De Alblas, waaraan zowel Oud-Alblas als de gehele Alblasserwaard hun naam danken, in vroeger jaren een vrij belangrijke stroom is geweest (bron: Historische Vereniging Binnenwaard). De gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (figuur 4.1) laat ook zien dat er in het plangebied sprake is van een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde (voor prehistorie tot middeleeuwen).
Figuur 4.1 Archeologische (verwachtings)waarden Oud-Alblas (plangebied rood omcirkelt)
Om de archeologische verwachtingswaarde te toetsen is ter plaatse van het plangebied archeologisch onderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Op basis van de resultaten van dit inventariserend veldonderzoek wordt geconcludeerd dat de archeologische waarden de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Er wordt geadviseerd om geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren.
Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden is in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' opgenomen. Hierbij dient in geval van ingrepen groter dan of gelijk aan 50 m² en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Hierdoor staat het aspect archeologie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen in dit plangebied een herontwikkeling kan worden gerealiseerd. Het plan heeft de vorm van een globaal eindplan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde nieuwe ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemming of andere planologisch–juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Deze planvorm biedt flexibiliteit voor de beoogde ontwikkeling en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende percelen.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen toegekend aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen.
Maatschappelijk
Aan het gehele plangebied is de bestemming 'Maatschappelijk' toegekend welke de bouw van het multifunctionele centrum mogelijk maakt. Hierbij is het gehele perceel voorzien van een bouwvlak. In de regels is echter bepaald dat maximaal 1.400 m² aan bebouwing mag worden opgericht.
Waarde - Archeologie - 3 (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is voorzien in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden. De archeologische verwachtingswaarde, met bijbehorende regeling, is bepaald aan de hand van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Graafstroom en het uitgevoerde archeologisch onderzoek. Vanwege deze archeologische verwachtingswaarde, dient eventueel voorafgaand aan werkzaamheden een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau. Indien uit het onderzoek blijkt dat er resten aanwezig zijn, dan dient in overleg met de provinciaal archeoloog te worden bepaald hoe met deze resten wordt omgegaan.
De realisering van het plan betreft een initiatief van de gemeente Graafstroom. Alle kosten van de herontwikkeling komen voor rekening van de gemeente Graafstroom. Ten behoeve van deze ontwikkeling is budget beschikbaar gesteld vanuit de algemene middelen. De financieel-economische uitvoerbaarheid is daarmee gewaarborgd, zodat het plan kan worden gerealiseerd.
Het voorontwerpbestemmingsplan MFC Oud Alblas is in het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro aan de overlegpartners van de gemeente Molenwaard toegezonden. Van 3 overleginstanties is een reactie op het bestemmingsplan ontvangen. Deze worden in deze paragraaf samengevat en van een reactie voorzien. De reacties zijn integraal opgenomen in Bijlage 4.
1. Provincie Zuid-Holland
Samenvatting
Beantwoording
2. Waterschap Rivierenland
Samenvatting
Beantwoording
3. Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid
Samenvatting
Beantwoording
Het advies wordt voor kennisgeving aangenomen. Voor het bestemmingsplan heeft dit geen consequenties.
Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) doorlopen en is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan.
Zienswijze provincie Zuid-Holland
Op het ontwerpbestemmingsplan is uitsluitend door de provincie Zuid-Holland een zienswijze ingediend. In de zienswijze merkt de provincie op dat:
"De ontwikkeling van het multifunctionele centrum, zoals opgenomen in dit ontwerpplan, ligt gedeeltelijk buiten de contour stads- en dorpsgebied. zoals deze is opgenomen in de Verordening Ruimte. De ontwikkeling is daarmee in strijd met artikel 3, lid 1, van de Verordening.
U beroept zich naar aanleiding van de ingediende vooroverlegreactie d.d. 12 augustus 2013 op de eerder door ons college bij brief van 3 juni 2008 kenbaar gemaakte principe-instemming met deze ontwikkeling.
Onze principe-instemming was in 2008 gebaseerd op uw verzoek tot verplaatsing van het dorpshuis te Oud Alblas. Bij uw verzoek hebt u een aantal ruimtelijke ontwerpen gevoegd die een ruimtelijk beeld geven van de door u gewenste ontwikkeling. Het ontwerpplan is niet geheel in overeenstemming met uw eerdere verzoek, zodat het overgangsrecht van artikel 23, lid 4 in onze ogen niet van toepassing is. Het gaat hierbij om de volgende elementen:
Kaartbeeld
Het in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen perceel en bouwvlak met de bestemming 'Maatschappelijk' is groter (langer) dan het perceel dat u in het principeverzoek hebt opgenomen. In het principeverzoek is verder sprake van een andere vorm van landschappelijke inpassing, dan in het ontwerpbestemmingsplan is aangegeven. In het ontwerpbestemmingsplan zijn op de achterzijde van het perceel parkeervoorzieningen en garageboxen opgenomen, dit is in het principeverzoek niet het geval.
Regels
In het principeverzoek, waarop wij onze eerdere instemming hebben gebaseerd, spreekt u van de verplaatsing van het dorpshuis. Dat betekent in onze ogen dat in de bestemmingsomschrijving van artikel 3.1 geen sprake kan zijn van godsdienstuitoefening, begraafplaatsen, onderwijs of openbare dienstverlening.
Wij verzoeken u het ontwerp bestemmingsplan alsnog op deze punten aan te passen. Wij stellen u voor daarover op ambtelijk niveau af te stemmen".
Actie n.a.v. zienswijze provincie Zuid-Holland
Naar aanleiding van bovengenoemde zienswijze heeft het bestemmingsplan 'MFC Oud-Alblas' enige tijd stilgelegen. In de tussentijd is op ambtelijk niveau overleg gevoerd met de provincie Zuid-Holland en is er het een en ander veranderd in het provinciaal ruimtelijk beleid. Zo zijn de rode contouren komen te vervallen en wordt nu de systematiek van de 'Ladder van Duurzame verstedelijking' en ruimtelijke kwaliteitsuitgangspunten gehanteerd (artikel 2.1.1 en artikel 2.2.1 van de Verordening Ruimte).
Naar aanleiding van dit nieuwe toetsingskader (artikel 2.1.1 en artikel 2.2.1 van de Verordening Ruimte) is onderzoek gedaan naar een nieuwe locatie van de garageboxen. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 5. Hieruit blijkt dat er redelijkerwijs geen ruimte is om de garageboxen binnen het bestaand stads en dorpsgebied te realiseren. Realisatie van de garageboxen bij het multifunctioneel centrum dat gerealiseerd gaat worden geeft de beste optie, mits de garageboxen goed worden ingepast in de omgeving en aan de vormgeving aandacht wordt besteed.
Hiermee wordt invulling gegeven aan de eerste 2 treden van de Ladder van Duurzame verstedelijking.
Om de ruimtelijke kwaliteit (3e trede van de Ladder van duurzame verstedelijking) te borgen wordt de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - parkeren en garageboxen' van de plankaart verwijderd en is artikel 3 van het vast te stellen bestemmingsplan aangepast.
Aan artikel 3 is opgenomen dat garageboxen uitsluitend in de huidige omvang op de huidige locatie mogelijk zijn. Op deze regel is een afwijkingsmogelijkheid gegeven onder de volgende voorwaarden:
Naar aanleiding van de ingediende zienswijze is tevens de bestemmingsomschrijving van artikel 3.1 aangepast, zodat uitsluitend het dorpshuis mogelijk gemaakt wordt.