direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Van Leeuwenhoekweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1927.BPleeuwenhkwg1AMS-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

1.1.1 Aanleiding

Het initiatief ligt voor om een bedrijfsperceel op bedrijventerrein Gelkenes in Groot-Ammers uit te breiden ten behoeve van een bestaand auto garagebedrijf. Omdat de beoogde uitbreiding van het het bedrijfsperceel niet past binnen de ter plaatse geldende bestemming is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend plan maakt de wenselijke bestemmingswijziging mogelijk.

1.1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt op bedrijventerrein Gelkenes ter hoogte van het perceel Van Leeuwenhoekweg 1. Het bedrijventerrein Gelkenes ligt ten zuiden van de Lek tussen de kernen Groot-Ammers en Nieuwpoort. Zie figuur 1.1 voor de ligging van het plangebied (rood kader).

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPleeuwenhkwg1AMS-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.2 Kader

Vigerend bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan vervangt het bestemmingsplan 'Dorpskernen' ter plaatse van het plangebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 4 november 2014. De gronden waarop de beoogde uitbreiding van het bedrijfsperceel is voorzien hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Groen' en 'Bedrijf' met de nadere aanduiding 'nutsvoorziening'. Tevens zijn dubbelbestemmingen opgenomen voor de archeologische verwachtingswaarden, een rioolleiding en een waterkering. Tot slot ligt er ook een geluidzone industrielawaai over het plangebied. Figuur 1.2 toont een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan. De beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein is rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPleeuwenhkwg1AMS-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Dorpskernen'

1.3 Maatschappelijk resultaat

Met het voorliggende bestemmingsplan 'Van Leeuwenhoekweg 1' wordt het mogelijk de groenstrook in gebruik te nemen ten behoeve van het auto garagebedrijf.

1.4 Argumentatie

Omdat de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein niet past binnen de groenbestemming is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. De gronden zijn in eigendom van de gemeente Molenwaard. De gemeente wenst medewerking te verlenen aan het initiatief omdat de groenstrook geen belangrijke openbare en recreatieve functie vervult. Door de bestemmingswijziging krijgt het betreffende bedrijf meer mogelijkheden voor de uitoefening van een goede en noodzakelijke bedrijfsvoering.

1.5 Maatschappelijk draagvlak

Op de voorbereiding van het bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht / Afdeling 3.2 Wet ruimtelijke ordening van toepassing. Het ontwerp bestemmingsplan en bijbehorende stukken zijn vanaf 9 december 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld om zienswijzen kenbaar te maken. Op het bestemmingsplan is 1 zienswijze binnengekomen. Deze is samengevat en van beantwoording voorzien in Hoofdstuk 7.

1.6 Financiële consequenties/economische uitvoerbaarheid

Vanwege het particuliere initiatief komt het onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van het plan, voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer, welke aangeeft dat de financiële haalbaarheid gewaarborgd is. De gemeente Molenwaard heeft daarnaast een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer getekend, waarin onder andere is geregeld dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd is.

1.7 Communicatie

Er wordt op de wettelijke manier gecommuniceerd over de te voeren procedure.

1.8 Realisatie

Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad en indien geen beroep wordt ingediend, kan het bedrijf de groenstrook in gebruik nemen als bedrijventerrein. Wel dient een melding Activiteitenbesluit voor wijziging van de inrichting gedaan te worden.

1.9 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken, waarin de

achtergronden van de planontwikkeling zijn beschreven:

  • Hoofdstuk 2: Planbeschrijving;
  • Hoofdstuk 3: Beleidskaders;
  • Hoofdstuk 4: Sectorale aspecten;
  • Hoofdstuk 5: Juridische plantoelichting.
  • Hoofdstuk 6: Resultaten vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt op het binnendijkse gedeelte van het bedrijventerrein Gelkenes. Het terrein is projectmatig ontwikkeld en betreft een gemengd bedrijventerrein met verschillende kavelmaten. Het bedrijventerrein is ontwikkeld in de richting van de oorspronkelijke slagen in het landschap waarbij de breedtematen zijn opgerekt. Vanaf de dijk (Schoonhovenseveer) is er voor het grootste deel geen direct zicht op de achterkanten van de bedrijven.

Het plangebied ligt in het noordelijke gedeelte van het bedrijventerrein en ligt tussen de oude bebouwings- en groenstructuur van de dijk in het noorden en de Van Leeuwenhoekweg in het zuiden. De Van Leeuwenhoekweg gaat over in de Ambachtsweg, welke aansluit op de Schoonhovenseveer.

Op het perceel Van Leeuwenhoekweg 1 is een auto garagebedrijf aanwezig. Er staat één bedrijfpand. Het parkeren vindt plaats rondom het bedrijfsgebouw. Ten oosten van het bedrijf ligt een groenstrook met een nutsvoorziening en een zend- en ontvangstinstallatie. Tussen beide bedrijfspercelen ligt een watergang. Zie figuur 2.1 voor de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPleeuwenhkwg1AMS-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Bestaande situatie

2.2 Beoogde ontwikkeling

Het auto garagebedrijf heeft de wens om de groenstrook in gebruik te nemen voor opslag en parkeerdoeleinden. In de huidige situatie is sprake van ruimtegebrek. Er wordt geen gebouw gerealiseerd. De bestaande nutsvoorziening en zend- ontvangstinstallatie blijft gehandhaafd. Het terrein is inmiddels nagenoeg ontdaan van het groen en kan hierdoor vrij snel in gebruik worden genomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante geldende beleidskader. Paragraaf 3.1 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 3.3, het regionaal beleid in paragraaf 3.4 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.5 In paragraaf 3.6 is de conclusie van het beleidskader voor het plangebied opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Doelen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

In het plangebied spelen geen nationale belangen.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (2012)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Trede 1: de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • Trede 2: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • Trede 3: als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Beoogde ontwikkeling

In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking die is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6) moeten stedelijke ontwikkelingen getoetst worden om een zorgvuldige afweging te maken. De provincie Zuid-Holland heeft aan de rijksladder aanvullende regels toegekend. Toetsing aan de ladder is daarom opgenomen in paragraaf 3.3.3.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,

2. vergroten van de agglomeratiekracht,

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Beoogde ontwikkeling

Het plangebied maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied van bedrijventerrein Gelkenes (zie figuur 3.1). Het beleid binnen deze gebieden als het gaat om nieuwe stedelijke ontwikkelingen, gaat uit van een geconcentreerde ontwikkeling die bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het ontwerp.

De beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd op een kleinschalig groenelement. Dit groenelement maakt geen wezenlijk onderdeel uit van de groenstructuur op het bedrijventerrein Gelkenes. De waterstructuur wordt daarnaast niet aangetast: er worden geen sloten gedempt. De uitbreiding van bedrijfsperceel zorgt voor een meer optimale invulling van het bedrijventerrein en past zodoende binnen de kaders van de Visie Ruimte en Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPleeuwenhkwg1AMS-VG01_0004.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart bebouwingscontouren VRM

3.3.2 Programma Ruimte (2014)

Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Beoogde ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Programma Ruimte. De ontwikkeling vindt plaats in de zone aangeduid als bestaand stads- en dorpsgebied. Voor nieuwe ontwikkelingen binnen dit gebied dient de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen. De Ladder is opgenomen in paragraaf 3.3.3.

3.3.3 Verordening Ruimte (1 juli 2015)

De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Het voor dit plan relevante onderwerp is hieronder uitgelicht.

Ladder duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuwe uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie. De werking van de Ladder voor duurzame verstedelijking is uitgelegd in paragraaf 3.2.3.

Beoogde ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de ladder van toepassing is. De ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte (trede 1). Het auto garagebedrijf kampt met ruimtegebrek waardoor opslag en stalling van auto's nu niet goed mogelijk is. Het plan sluit ook aan op de tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking omdat het plangebied gesitueerd is in bestaand stedelijk gebied. Tevens is er sprake van een goede bereikbaarheid van het plangebied zowel met de auto als met het openbaar vervoer (trede 3). Daarbij wordt opgemerkt dat bezoekers hoofdzakelijk met de auto zullen komen. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale structuurvisie VISIE 2030, open voor elkaar (2012)

In navolging van de regionale structuurvisie Alblasserwaard Vijfheerenlanden, heeft de regio de visie 2030 opgesteld. Binnen de Visie 2030 komen onderwerpen als de regionale woonvisie, beleid op

het gebied van recreatie & toerisme, bedrijventerreinen, water & klimaat, een regionaal verkeer & vervoersplan aan bod.

Op het gebied van economie en bedrijventerreinen neemt de regio deel aan en speelt in op de economische ontwikkelingen, mondiaal, nationaal en specifiek in de Zuidvleugel. In 2030 is de regio een kenniscentrum van duurzaamheid en innovatie op terrein van de agrarische, toeristische en maritieme sector.

De (grote) bedrijvigheid concentreert zich langs de grote ontsluitingsassen, zowel op de noord-zuid as (A27) als op de oost-west as (Noord/Merwede, A15, Merwede Linge Lijn). De maritieme sector langs Noord/Merwede heeft zich heeft zich ten volle ontwikkeld, waarmee deze aansluiting heeft bij de

economische ontwikkelingen Antwerpen - Rotterdam. Bedrijven bundelen hun krachten bijvoorbeeld op het gebied van innovatie, kennis over (Europese) regelgeving en inkopen van diensten. Daarmee is de concurrentiekracht van het bedrijfsleven vergroot. Voor het bedrijfsleven zijn zowel de

ontsluiting als de concentratie van wonen en bedrijvigheid van belang.

Beoogde ontwikkeling

De ontwikkeling heeft geen specifieke raakvlakken met de regionale structuurvisie. Meer in het algemeen draagt de ontwikkeling bij aan het behoud van bedrijvigheid in de regio.

3.4.2 Regionale bedrijventerreinenstrategie 2012 - 2030 (2012)

De bedrijventerreinenstrategie dient een viertal doelen. De strategie:

  • levert een toetsingskader op voor investeringen voor de gemeenten, de regio en de markt.
  • biedt op hoofdlijnen handvatten voor de aanpak, herstructurering en invulling van bedrijventerreinen in de toekomst.
  • levert bouwstenen op voor een uitvoeringsprogramma waarmee de strategie te realiseren valt
  • levert richtlijnen op voor de vormgeving van samenwerking in de regio die noodzakelijk is voor de relatie tussen nieuwe vestigingen, verplaatsen en herstructureren van bedrijventerreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPleeuwenhkwg1AMS-VG01_0005.jpg"

Figuur 3.2 Bedrijventerreinenstrategie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden

Beoogde ontwikkeling

De ontwikkeling betreft een kleinschalige uitbreiding van een bedrijf op het bestaande bedrijventerrein Gelkenes. De regiogemeenten hanteren als beleidsmatig uitgangspunt dat de leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de kernen in het middengebied en de Lekzone in stand dient te worden gehouden. Om de (economische)leefbaarheid in de kernen te waarborgen is het behoud van economische activiteiten en daarmee werkgelegenheid van belang. Hiertoe dient voldoende ruimte te worden geboden. De ontwikkeling past binnen de ruimtelijke ontwikkelstrategie waarin als één van de doelen is opgenomen om voldoende vestigingsmogelijkheden te bieden voor het regionale bedrijfsleven. Met de beoogde ontwikkeling word het bestaande bedrijf extra ruimte geboden om de bedrijfsvoering te optimaliseren en kan deze behouden blijven op bedrijventerrein Gelkenes.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Toekomstvisie Molenwaard - Samen vooruit (2012)

De toekomstvisie is opgesteld in verband met de gemeentelijke herindeling in 2013. Met de toekomstvisie wil de gemeente de kernwaarden van het gebied vasthouden, ontwikkelen en stimuleren. Vanuit historische tradities en landschappelijke kwaliteiten streeft de gemeente naar een comfortabele en veilige woon- en werkomgeving in een levend, groen en duurzaam landschap. Dit alles binnen een sociaal hechte gemeenschap met actieve burgers en een ondersteunende gemeente.

Op het gebied van economie wil de gemeente Molenwaard bedrijven in hun ontwikkeling actief ondersteunen, zowel gemeentelijk als regionaal.

  • Een goede (digitale) infrastructuur is essentieel voor de toekomst van bedrijven. De inzet van de gemeente is er op gericht deze voorzieningen zoveel mogelijk te bevorderen en te faciliteren.
  • Molenwaard wil zijn bedrijven begeleiden in hun ontwikkeling. Dit vraagt om maatwerk en veelal heel praktische oplossingen. Door de beperkte vraag naar uitbreiding en vanwege het spanningsveld met de landschappelijke kwaliteiten van het gebied, is uitbreiding van het bestaande bedrijventerreinareaal geen speerpunt. Als voor doorgroei van een bedrijf uiteindelijk verplaatsing de beste optie is, zetten wij ons hier voor in. Een relatie met regionale ontwikkelingen en mogelijkheden is hier noodzakelijk (herijking Regionale bedrijventerreinstrategie).

Beoogde ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling is in lijn met het economische beleid uit de toekomstvisie. De gemeente ondersteunt het initiatief voor de uitbreiding van het bedrijfsperceel op het bestaande bedrijventerrein. Voorliggend bestemmingsplan voorziet planologisch gezien in deze mogelijkheid.

3.6 Conclusie

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is passend binnen de uitgangspunten van zowel rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Dit bestemmingsplan sluit waar mogelijk aan bij de vigerende beleidsstukken.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Verkeer en parkeren

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het plangebied wordt ontsloten aan Van Leeuwenhoekweg. Deze weg sluit in het oosten aan op de Ambachtsweg. De Ambachtsweg vormt de primaire ontsluiting van het bedrijventerrein in de richting van Schoonhovenseveer (N216) richting Groot-Ammers en Nieuwpoort.

De Van Leeuwenhoekweg is een van de ontsluitingswegen van het bedrijventerrein en kent geen aparte fietsvoorzieningen.

Aan de Ambachtweg, op circa 130 m van het plangebied, zijn bushaltes aanwezig waar bussen in de richtingen van Groot-Ammers en Gorinchem halteren.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

De uitbreiding van de bedrijfsbestemming betreft circa 0,15 hectare. Om een beeld te krijgen van de maximale effecten is onderzocht wat de verkeersgeneratie is van een bedrijventerrein van dergelijke grootte. Uit CROW-uitgave 317 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie) wordt voor een gemengd bedrijventerrein uitgegaan van 158 mvt/etmaal per netto ha bedrijventerrein. De verkeersgeneratie bedraagt hiermee 24 mvt/etmaal. Dit extra verkeer kan via de bestaande wegen worden afgevoerd en zal niet leiden tot knelpunten.

Parkeren

De ontwikkeling voorziet in extra stallingsruimte voor auto's. Hiermee wordt een bestaand knelpunt opgelost. Het aspect parkeren verbetert dan ook aanzienlijk ten opzichte van de huidige situatie.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed. Ook na realisatie van het plan kan het verkeer gemakkelijk afgewikkeld worden op het wegennet. de parkeersituatie verbetert aanzienlijk. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkelingen niet in de weg.

4.3 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. De initiatiefnemer heeft het waterschap geïnformeerd door gebruik te maken van de Digitale Watertoets. Deze is uitgevoerd op 26 juli 2016. Naar aanleiding hiervan is nader overleg gevoerd met het waterschap. De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente en het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:

  • Gebiedsgericht werken;
  • Waterbewustzijn ;
  • Innovatie.

Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.

Gemeentelijk beleid

Het Stedelijk Waterplan Gemeente Liesveld en Graafstroom is tot stand gekomen door samenwerking tussen de voormalige gemeenten Liesveld en Graafstroom en Waterschap Rivierenland. Deze samenwerking is ook direct één van de nevendoelen om het hoofddoel, namelijk een veilig, robuust en duurzaam watersysteem in 2025, te bereiken. Aanleiding voor het opstellen van het waterplan is onder andere het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), waarin is afgesproken dat voor alle gemeenten in Nederland een stedelijk waterplan opgesteld wordt. In dit waterplan is aangegeven wat de opstellers willen bereiken op het gebied van stedelijk waterbeheer voor de kernen van de voormalige gemeenten Liesveld en Graafstroom en welke activiteiten daarvoor de komende jaren uitgevoerd moeten worden.

Om een veilig, robuust en duurzaam watersysteem te bereiken in 2025 moet gewerkt worden aan het optimaliseren van het huidige systeem. Hiervoor is de visie uitgewerkt in vier aspecten: afkoppelen, belevingswaarde, samenwerking en beheer en onderhoud. Door invulling te geven aan het afkoppelen wordt meer ruimte voor water gecreëerd en worden diffuse bronnen aangepakt (duurzaam onkruid beheer, duurzaam bouwen). Het systeem is daardoor beter bestand tegen piekafvoeren en raakt minder snel vervuild. Het tweede aspect, de belevingswaarde, is in bebouwde gebieden belangrijk. Hiervoor zijn streefbeelden opgesteld voor de watergangen in de kernen, waarbij voorop staat dat deze afgestemd moeten zijn op de omgeving.

Met onder andere dit waterplan wordt invulling gegeven aan de samenwerking. De gemeenten en het Waterschap gaan de komende jaren intensief samenwerken om de gestelde doelen te bereiken. Hierbij wordt, naast het toetsen van nieuwe ontwikkelingen in de ruimtelijke inrichting, ook aandacht besteed aan de gezamenlijke uitvoering en communicatie rond de geplande ingrepen. In het laatste aspect wordt deze samenwerking doorgezet voor het beheer en onderhoud. Dit is een belangrijke peiler voor het op orde houden van het watersysteem.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied ligt op bedrijventerrein Gelkenes ter hoogte van het perceel Van Leeuwenhoekweg 1. Het plangebied is grotendeels onverhard. De bodem bestaat uit klei met zware tussenlaag of ondergrond. Er is sprake van grondwatertrap IIIb. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 m en 0,4 m beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden het maaiveld.

Waterkwantiteit

Ten oosten van het plangebied grenst een C-watergang. Voor C-watergangen geldt geen beschermingszone.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt binnen de (buiten)beschermingszone van een primaire waterkering. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is niet aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Het plangebied wordt in de toekomstige situatie aangesloten op het rioolstelsel van het naastgelegen bedrijventerrein. Dit bedrijventerrein is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

In het plangebied ligt een rioolwatertransportleiding van het waterschap. Deze is in het voorliggende bestemmingsplan beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling betreft de uitbreiding van het bedrijventerrein Gelkenes ter hoogte van het perceel Van Leeuwenhoekweg 1. Het terrein zal door het bestaande auto garagebedrijf gebruikt worden voor opslag en parkeerdoeleinden.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. De beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein wordt vrijwel volledig verhard. Hierdoor neemt de totale hoeveelheid verharding toe met circa 1.350m2. Op basis van de regels van het waterschap geldt dat er per hectare verharding 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden. Indien de toename niet meer dan 500 m2 bedraagt geldt een vrijstelling van watercompenserende maatregelen. Hier is in dit geval geen sprake van. Voor voorliggend plan dient extra waterberging gerealiseerd te worden. Gelet op de hoeveelheid verharding komt dit neer op 58,9 m3 (1.350 / 0,0436 m3).

In het gebied Alblasserwaard en Vijfheerenlanden geldt een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,2 meter vanwege beperkte drooglegging in het gebied. Op basis hiervan komt de benodigde waterberging overeen met een wateroppervlak van 294,5 m2 (58,9 / 0,2). De watercompensatie wordt gerealiseerd in de gemeentelijke waterbank in Groot-Ammers, die in hetzelfde waterpeilgebied ligt.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap mag worden gebouwd, geplant of opgeslagen. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

Voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling is een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het watersysteem ter plaatse.

4.4 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein' die is opgenomen in bijlage 1 bij de regels. Een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen in bijlage 1 bij de toelichting.

Onderzoek

In het vigerende bestemmingsplan Dorpskernen is ter plaatse van het huidige bedrijf, bedrijvigheid uit milieucategorie 3.1 toegestaan. Dit betreft bedrijvigheid met een richtafstand van 50 m ten opzichte van omgevingstype 'rustige woonwijk'. In het vigerende bestemmingsplan wordt het bebouwingslint Schoonhovenseveer-Veersedijk als zodanig gezien, vanwege het landelijk karakter dat behouden dient te worden. Ook na de (overigens beperkte) uitbreiding van het bedrijf wordt ruimschoots voldaan aan een afstand van 50 m ten opzichte van de daar aanwezige woningen. Bovendien zullen de beoogde activiteiten (opslag en parkeren) niet zorgen voor een relevant andere milieu-uitstraling van het bedrijf. In de omgeving van het bedrijf zijn geen bedrijfswoningen op het bedrijventerrein gelegen, waarmee bij de bedrijfsuitbreiding rekening moet worden gehouden. Ook na de beoogde uitbreiding is dus ter plaatse van woonfuncties in de omgeving sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de aanwezige (bedrijf)swoningen.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek en conclusie

Ten opzichte van de vigerende planologische situatie is er sprake van een functiewijziging. Het plangebied verandert van de bestemming Groen naar Bedrijventerrein. Het terrein zal worden gebruikt voor opslag en parkeren. Mensen zullen hier kortstondig verblijven. Daarnaast vinden er geen bouwwerkzaamheden plaatst. Voor deze functiewijziging is dan ook geen bodemonderzoek noodzakelijk. Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Volgens de professionele risicokaart (http://www.risicokaart.nl/) zijn er in de directe omgeving van het plangebied twee risicovolle inrichtingen gelegen. Ten westen van het plangebied op circa 180 m is Koelcentrum Zederik B.V. gelegen. Deze inrichting heeft geen PR 10-6 contour en tevens geen invloedsgebied voor het groepsrisico en vormt daarom geen belemmering. Ten oosten van het plangebied op circa 200 m is Akzo Nobel Decorative Coatings B.V. gelegen. De PR 10-6 contouren van 20 m en 50 m vallen niet in het plangebied. Het invloedsgebied van deze inrichting bedraagt 300 m. Het plangebied valt deels binnen het invloedsgebied. Volgens de professionele risicokaart wordt de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico in de huidige situatie niet overschreden. Gezien de ligging van het plangebied (aan de rand van het invloedsgebied), de geringe omvang en de beoogde activiteiten (opslag en parkeren) zal geen sprake zijn van een toename van het groepsrisico.

Ten oosten van het plangebied, op circa 450 m afstand worden gevaarlijke stoffen vervoerd over de Provincialeweg (N216). Ten noorden op circa 230 m afstand worden gevaarlijke stoffen vervoerd over de Lek. Omdat het plangebied op meer dan 200 m afstand ligt van zowel de Lek als de Provincialeweg hoeven er volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Verder worden er in de directe omgeving van het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor of door buisleidingen.

Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van Akzo Nobel Decorative Coatings B.V. is een verantwoording noodzakelijk. Zoals eerder genoemd zal geen sprake zijn van een toename van het groepsrisico. Er wordt dan ook volstaan met een beknopte verantwoording, welke hieronder is opgenomen.

Beknopte verantwoording van het groepsrisico

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Het plangebied is bereikbaar via de Van Leeuwenhoekweg en de Ambachtsweg. Deze wegen leiden van de bron af. Vluchten van de bron af is dan ook goed te doen. Daarnaast is via deze wegen het plangebied voor hulpdiensten goed te bereiken.

Zelfredzaamheid

De beoogde ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van een bedrijventerrein. De aanwezige personen op het bedrijventerrein zullen daarom over het algemeen zelfredzaam zijn.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van Akzo Nobel Decorative Coatings B.V.. Gezien de ligging van het plangebied (aan de rand van het invloedsgebied), de geringe omvang en de beoogde activiteiten (opslag en parkeren) zal geen sprake zijn van een toename van het groepsrisico. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek

Door het plangebied loopt een rioolwaterpersleiding richting de rioolzuiveringsinstallatie. Voor deze leiding geldt een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van de leiding. Vanwege de ligging van deze leiding in het plangebied dient de dubbelbestemming 'leiding – riool' opgenomen te worden. Daarnaast is in het plangebied een zendmast gelegen. Voor deze zendmast is in het vigerende bestemmingsplan de bestemming bedrijf opgenomen met 'nutsvoorziening' als specifieke functieaanduiding. Deze zendmast, inclusief de daarbij behorende bestemming en functieaanduiding blijft gehandhaafd. Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn verder geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Met het bestemmingsplan wordt de bestemming 'Groen' gewijzigd in de bestemming 'Bedrijventerrein'. Een wijziging van de bedrijfsactiviteiten kan leiden tot een toename van verkeer en daarmee gevolgen hebben voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de ontsluitende wegen.

De uitbreiding van de bedrijfsbestemming betreft circa 0,15 hectare. Om een beeld te krijgen van de maximale effecten is onderzocht wat de verkeersgeneratie is van een bedrijventerrein van dergelijke grootte. Uit CROW-uitgave 317 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie) wordt voor een gemengd bedrijventerrein uitgegaan van 158 mvt/etmaal per netto ha bedrijventerrein. De verkeersgeneratie bedraagt hiermee 24 mvt/etmaal.

Uit de nibm-tool (versie 30-3-2015) blijkt dat bij een dergelijke verkeersgeneratie de maximale bijdrage NO2 0,08 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,01 µg/m³. De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beleidsnota Archeologie

De acht gemeenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hebben een regionaal archeologiebeleid geformuleerd. Deze beleidsnota is onderdeel van een drieluik, dat verder bestaat uit een archeologische verwachtings-, een beleidsadvieskaart en een beleidsadvies, opgesteld door het adviesbureau BAAC.

In de nota worden de uitgangspunten en principes van het Verdrag van Malta onderschreven. Behoud van het cultureel erfgoed in situ (op locatie en veiliggesteld in de bodem) en het beginsel 'de verstoorder betaalt' zijn de belangrijkste uitgangspunten van het regionaal en gemeentelijk archeologiebeleid. Dat beleid krijgt vooral gestalte door de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen via de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan vormt hierin het centrale instrument.

Als het voornemen bestaat om een bodemverstorende activiteit uit te voeren op een plaats waar archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, zal door de gemeente worden getoetst of aan die activiteit specifieke voorwaarden verbonden moeten worden. Dit geschiedt aan de hand van de zogenaamde Archeologische Monumentenzorgcyclus. Dit is een onderzoekscyclus die er op is gericht om kennis te verzamelen om vervolgens een afgewogen besluit te kunnen nemen over het al dan niet of onder voorwaarden toestaan van die bodemverstorende activiteit. Bij de verlening van omgevingsvergunningen kunnen dan voorwaarden worden opgenomen over (bijvoorbeeld) aanpassingen van het bouwplan, archeologievriendelijk heien of het beperken van bodemingrepen.

Onderzoek

De gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (figuur 4.1) laat zien dat er in het plangebied grotendeels sprake is van een hoge archeologische verwachtingswaarde. In het plangebied wordt geen bebouwing gerealiseerd. Hierdoor zullen ook geen grondroerende werkzaamheden worden uitgevoerd die mogelijke archeologische resten kunnen verstoren. Ter waarborging van de archeologische verwachtingswaarden zijn in dit bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen. Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPleeuwenhkwg1AMS-VG01_0006.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart

4.10 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • geen alternatieven voorhanden zijn;
  • resterende effecten worden gecompenseerd.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op bedrijventerrein Gelkenes ter hoogte van het perceel Van Leeuwenhoekweg 1. Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.1). Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft de Uiterwaarden Lek, gelegen circa 3,7 km ten oosten van het plangebied. Het dichtstbijzijnde EHS gebied is gelegen circa 370 m ten noordwesten van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPleeuwenhkwg1AMS-VG01_0007.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000 gebieden en EHS (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de geringe ontwikkeling en afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De ontwikkeling zal niet leiden tot een relevante toename in verkeer. Negatieve effecten als gevolg van toename in stikstofdepositie kunnen deswege worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie Zuid-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Om de ecologische gevolgen van de beoogde ontwikkeling in kaart te brengen is door Adviesbureau Mertens in 2016 een quick scan flora- en fauna uitgevoerd, zie bijlage2 .

Uit de quick scan blijkt dat het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten is uitgesloten. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen of vogels om te verblijven. Wel vliegen er

vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Er kunnen daarnaast algemene licht beschermde zoogdieren en amfibieën voorkomen. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet. Voor overige soort(groep)en is het gebied volledig

ongeschikt. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen aan de Van Leeuwenhoekweg 1 te Groot Ammers zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Vormvrije mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

Volgens het Besluit m.e.r. is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein mer-beoordelingsplichtig bij een oppervlakte van 75 ha of meer. Het plangebied heeft slechts betrekking op een bedrijventerrein van ca 0,15 ha bruto. Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.12 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen belemmeringen verwacht voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Wettelijk kader

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

5.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Verbeelding

Eisen aan de verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Daarnaast zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'BT' voor 'Bedrijventerrein'. Verder geldt het volgende:

  • gebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
  • maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of bouwhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak;
  • ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens, bouwaanduiding, functieaanduiding of een gebied met gebiedsaanduiding worden aangegeven.

De gehanteerde bestemming

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de nieuwe situatie van het bedrijfsperceel vastgelegd. Dit betekent dat de geldende bestemming 'Groen' wordt gewijzigd in 'Bedrijventerrein'. Ook de nutsvoorziening en zend- ontvangstinstallatie wordt binnen deze bestemming gebracht. Er wordt geen bouwvlak opgenomen voor de gronden waar de uitbreiding op voorziet. Voor het overige wordt de regeling uit het bestemmingsplan 'Dorpskernen' onverkort overgenomen.

Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.

  • In de Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In de Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing.
  • Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Daarnaast is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor andere bestemmingsplannen in de gemeente Molenwaard zijn gehanteerd.

5.3 Toelichting op de inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.4 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemmingen in dit plan.

Algemeen

Bouwvlak

Gebouwen dienen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak te worden gebouwd. Het bouwvlak mag voor 70% worden bebouwd. Buiten het bouwvlak mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht.

Maximum goot- of bouwhoogte

Op de verbeelding is aangegeven wat de maximum goothoogte of maximum bouwhoogte van gebouwen is.

Hieronder volgt per bestemming een korte toelichting.

Bedrijventerrein (Artikel 3)

Het bedrijfsperceel heeft de bestemming 'Bedrijventerrein'. Deze bestemming is gebaseerd op geldende bestemmingsplan. Het bestaande gebouw valt binnen het bouwvlak. Ter plaatse van de bestemming zijn verschillende typen bedrijven mogelijk uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfactiviteiten. De nutsvoorziening is specifiek aangeduid.

Binnen de bestemming zijn zelfstandige kantoren niet toegestaan. Kantooroppervlak behorende bij de bedrijfsvoering is wel toegestaan met een maximum van 1.000 m² bedrijfsvloeroppervlak per bedrijfsvestiging. Risicovolle inrichtingen zijn op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) binnen de bestemming niet toegestaan, evenals geluidshinderlijke inrichtingen. De opslag van meer dan 10.000 kg vuurwerk is eveneens niet toegestaan. Binnen de bestemming geldt tevens een gebruiksregel waarin onder meer de opslag van goederen op onbebouwde gronden is gereguleerd.

Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, zodat het bevoegd gezag bedrijven kan toestaan uit één categorie hoger en bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegelaten categorieën op die gronden.

Leiding - Riool (Artikel 4)

De in het plangebied aanwezige rioolleiding is bestemd met de daarop toegespitste dubbelbestemming. De regels (met name aan te houden afstanden) met betrekking tot deze leiding zijn verankerd in de planregels. Door deze regeling worden bouwwerkzaamheden en de in de regels genoemde aanlegactiviteiten getoetst aan de belangen verbonden aan de betrokken leiding.

Waarde - Archeologie 4 en 6 (Artikel 5 en Artikel 6)

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is voorzien in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden. De archeologische verwachtingswaarde, met bijbehorende regeling, is bepaald aan de hand van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Liesveld. Vanwege deze archeologische verwachtingswaarde dient, eventueel voorafgaand aan werkzaamheden, een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau. Indien uit het onderzoek blijkt dat er resten aanwezig zijn, dan dient in overleg met het bevoegd gezag te worden bepaald hoe met deze resten wordt omgegaan.

Waterstaat - Waterkering (Artikel 7)

In verband met de aanwezigheid van een waterkering in het plangebied is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend, waardoor de belangen van de waterbeheerder worden veiliggesteld. Binnen deze zone 'Waterstaat - Waterkering' is de Keur van kracht. Alle bouw- en graafwerkzaamheden zijn verboden en dienen te worden getoetst door het waterschap of deze de stabiliteit van de waterkering kunnen aantasten, voordat een vergunning wordt afgegeven.

5.5 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels (Artikel 8 t/m Artikel 12) bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

5.6 Toelichting op de overgangs- en slotregels

In artikel 13 is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 13.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 13.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

De slotregel (artikel 14) beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.

Hoofdstuk 6 Resultaten vooroverleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de wateroetsprocedure toegestuurd aan het Waterschap Rivierenland. De ingekomen reactie is hieronder samengevat en van een beantwoording voorzien. Daarnaast is het e-formulier van de provincie Zuid-Holland ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen provinciale belangen in het geding zijn.

Reactie Waterschap Rivierenland

  • 1. Pagina 21: Huidige situatie - Afvalwaterketen en riolering. In deze paragraaf is aangegeven dat het plangebied niet is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Wij willen u vragen om aan te geven waarop deze wel is aangesloten en een duidelijke omschrijving te geven van het projectgebied. In het plan worden namelijk verschillende projectbegrenzingen gehanteerd. Tevens is in het projectgebied een rioolwatertransportleiding van het waterschap gelegen. Wij vragen u deze leiding ook in de beschrijving van de huidige situatie te benoemen.
  • 2. Pagina 21: Toekomstige situatie -Waterkwantiteit. U benoemt hier de randvoorwaarden omtrent de compensatieverplichting. Wij gaan uit van het totaal aan toename van verhard oppervlakten niet alleen van aaneengesloten verharding. Wij vragen u het woord 'aaneengesloten' uit deze alinea te verwijderen. Daarnaast geeft u aan gebruikte willen maken van de waterbergingsbank. Deze waterbergingsbank is volgens onze administratie niet geregistreerd bij onze afdeling Vergunningen. Volgens de accountmanager van de gemeente Molenwaard is deze waterbergingsbank wel aangelegd en beschikbaar. Wij verzoeken de gemeente om de waterbergingsbank vast te leggen bij de afdeling Vergunningen van het Waterschap alvorens deze in te zetten voor compensatieopgaven voortkomend uit ruimtelijke plannen.
  • 3. Pagina 22: Toekomstige situatie -Wateren Waterstaat in het bestemmingsplan. De beschermingszonering van de waterkering heeft u bestemd met Waterstaat-Waterkering. Conform de BARRO wordt de kernzone beschermd met de bestemming Waterstaat-Waterkering, de beschermingszone met Vrijwaringszone Dijk-1 en de buitenbeschermingszone met Vrijwaringszone Dijk-2. Wij gaan akkoord met uw bestemmingskeuze maar vragen u bij een herziening van het bestemmingsplan de dan geldende regelgeving toe te passen.

Beantwoording

  • 1. Het plangebied wordt in de toekomstige situatie aangesloten op het rioolstelsel van het naastgelegen bedrijventerrein. Dit bedrijventerrein is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. De waterparagraaf wordt hier op aangevuld. Daarnaast wordt de omschrijving van het plangebied verduidelijkt en wordt melding gemaakt van de rioolwatertransportleiding.
  • 2. Naar aanleiding van de reactie zal de gemeente de waterbergingsbank vastleggen bij de afdeling Vergunning van het Waterschap.
  • 3. De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. De gemeente heeft er voor gekozen de systematiek aan te houden van het in 2014 vastgestelde bestemmingsplan. Bij een herziening van het totale bestemmingsplan zal, zoals te doen gebruikelijk, rekening worden gehouden met de dan geldende regelgeving.

Conclusie

De waterparagraaf wordt naar aanleiding van de reactie onder 1 aangevuld.

Hoofdstuk 7 Zienswijzen

Samenvatting zienswijze Oasen

Indiener heeft bezwaar wat betreft de overdracht van grond aan een particulier (bedrijf) waarbinnen de waterleiding van Oasen is gelegen. Indiener kan instemmen met de grondoverdracht als er een zakelijk recht wordt gevestigd ten behoeve de waterleiding in het/de betreffende perceel/percelen, zodat de leiding (juridisch) beschermd ligt.

Reactie gemeente

De zakelijk recht overeenkomst zal indien nodig gesloten worden. Daarmee kan de grondoverdracht plaatsvinden en hoeft het bestemmingsplan niet te worden aangepast.

Conclusie

Het bestemmingsplan wordt niet aangepast naar aanleiding van de zienswijze.