direct naar inhoud van 4.6 Agrarische bedrijven en milieuhinder
Plan: Groot-Ammers Zuidoost
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1927.BPGrootAmmersZOLSV-OH01

4.6 Agrarische bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

Besluit landbouw milieubeheer (Blm)

Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van landbouwbedrijven en veehouderijbedrijven dient rekening te worden gehouden met het aspect geur. Het Blm bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf omgevingsvergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Naast de in deze tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.

Tabel 4.6 Minimale afstanden landbouwbedrijven

  inrichting waar landbouw- huisdieren worden gehouden   inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden  
min. afstand tot objecten cat. I en II   100 m   50 m  
min. afstand tot objecten cat. III, IV en V   50 m   25 m  

Tabel 4.7 Indeling van objecten Besluit landbouw milieubeheer (Blm)

object categorie   omschrijving  
I   1. bebouwde kom met stedelijk karakter
2. ziekenhuis, sanatorium en internaat
3. objecten voor verblijfsrecreatie  
II   1. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving
2. objecten voor dagrecreatie  
III   verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent  
IV   1. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn
2. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing  
V   woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn  

Voor inrichtingen waar landbouwhuisdieren worden gehouden, geldt dat ten opzichte van objecten categorie I en II een afstand van 100 m moet worden aangehouden. Ten opzichte van categorie III, IV en V geldt een afstand van 50 m. Indien niet aan de afstandseisen uit het Blm kan worden voldaan, is de veehouderij vergunningplichtig in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij het toetsingskader voor geur wordt gevormd door de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).

Wet geurhinder en veehouderij

In de Wgv zijn normen opgenomen voor een maximale geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten. Deze geurnormen gelden voor diercategorieën waarvoor emissiefactoren zijn vastgesteld in de Wgv. Voor overige diercategorieën geldt een minimale afstand ten opzichte van geurgevoelige objecten van 100 m indien het object is gelegen binnen de bebouwde kom en 50 m indien het object is gelegen buiten de bebouwde kom.

Onderzoek

Het plangebied wordt aan de zuidzijde en oostzijde omgeven door agrarisch gebied. Ten opzichte van de omliggende veehouderij- en landbouwbedrijven dient rekening te worden gehouden met het aspect geurhinder waarbij het plangebied wordt getypeerd als 'bebouwde kom'. Er is één bedrijf aanwezig in de directe omgeving van het plangebied waar landbouwhuisdieren worden gehouden. Dit betreft een paardenhouderij annex melkrundveehouderij die is gelegen aan Graafland 42, ten zuidoosten van het plangebied. Ten opzichte van de meest nabijgelegen beoogde woning wordt voldaan aan de minimumafstand van 100 m die ofwel op grond van het Besluit landbouw milieubeheer ofwel op grond van de Wgv moet worden aangehouden. De beoogde ontwikkeling vormt daarom geen beperking voor de bedrijfsvoering van de paardenhouderij.

Op het adres Graafland 38 is eveneens een agrarisch bedrijf gevestigd. Ook hier is de Wgv van toepassing, zodat een afstandseis van 50 m geldt. Aan deze afstand kan niet worden voldaan. Echter is er al sprake van een goedgekeurd bestemmingsplan, waarvoor hetzelfde probleem aan de orde is. Een nieuw bestemmingsplan brengt de betreffende agrariër dan ook niet in een nadeliger positie. Wat betreft de omgekeerde werking (er mogen niet meer woningen stankhinder ondervinden) kan worden gesteld dat dit niet aan de orde is, aangezien het aantal woningen ten aanzien van het vigerende bestemmingsplan niet toeneemt.

Conclusie

Ten opzichte van het nabijgelegen bedrijf waar landbouwhuisdieren worden gehouden, wordt voldaan aan de minimumafstanden die moeten worden aangehouden in verband met mogelijke geurhinder. Geconcludeerd wordt dat het bedrijf als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling van woningen niet in haar bedrijfsvoering wordt beperkt. Ter plaatse van de beoogde woningen is tevens sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het Blm en de Wgv staan de uitvoering van het plan niet in de weg.