direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herziening Dorpskernen Graafstroom
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1927.BPDKGRM1H-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Planbeschrijving

1.1 Aanleiding en doel

De voormalige gemeente Graafstroom heeft op 13 februari 2012 het bestemmingsplan 'Dorpskernen' vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in een regeling voor de dorpskernen Bleskensgraaf, Gijbeland, Goudriaan, Molenaarsgraaf, Ottoland, Oud-Alblas en Wijngaarden die tegenwoordig deel uitmaken van de gemeente 'Molenwaard'.

Aanleiding voor het opstellen van voorliggende herziening is de uitbreiding van de inhoudsmaat voor woningen in het buitengebied. Deze maximale inhoudsmaat voor een woning inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is in het bestemmingsplan 'Dorpskernen' gemaximeerd op 650 m3. Deze inhoudsmaat geld niet voor alle woningen binnen de opgenomen bestemming 'Wonen', maar uitsluitend daar waar de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is opgenomen.

Momenteel is bestemmingsplan 'Buitengebied Graafstroom 3e herziening' in voorbereiding. Hierin is een regeling opgenomen die een inhoudsmaat tot 750 m3 toelaat. Daarnaast is in dit plan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen tot 1.000 m3. Door middel van voorliggende herziening wordt voor deze woningen aangesloten bij de ruimere regeling uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Graafstroom 3e herziening'.

Hierbij wordt tevens aangesloten bij het beleid van de provincie Zuid-Holland, waarin is bepaald dat de maximale inhoudsmaat van burger- en bedrijfswoningen in het buitengebied niet langer door de provincie worden bepaald. Gemeenten kunnen de maximale omvang van burger- en bedrijfswoningen en de bijbehorende erfbebouwing bepalen.

Daarnaast worden met deze herziening wijzigingen doorgevoerd om enkele percelen in overeenstemming te brengen met de daadwerkelijke (vergunde) situatie. Voor de inhoud van deze wijzigingen wordt verwezen naar hoofdstuk 2.

Voorliggende herziening voorziet in de vergroting van de maximale inhoudsmaat voor bestaande woningen en opname van reeds vergunde situaties. Door deze dermate kleinschalige ingrepen is geen extra onderzoek noodzakelijk. De uitvoerbaarheid van het plan is reeds onderzocht in het kader van het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskernen'.

Ontwikkelingen

Naast de bovengenoemde vergroting van de inhoudsmaat voor bestaande woningen voorziet deze herziening in vier ontwikkelingen, te weten:

  • De bestaande woning op het perceel Gijbelandsedijk 76a te Brandwijk zal worden uitgebreid ter plaatse van een nu geldende bedrijfsbestemming. De bedrijfsbestemming zal hiervoor worden omgezet naar de bestemming 'Wonen';
  • De oude brandweerkazerne in Bleskensgraaf zal worden omgebouwd naar een woning. Hiervoor wordt de oude brandweerkazerne door middel van deze herziening voorzien van een woonbestemming;
  • Het gemeentekantoor aan het Melkwegplein in Bleskensgraaf is gesloopt. De hier opgenomen voorlopige maatschappelijke bestemming zal worden omgezet naar een bedrijfsbestemming.
  • Ten behoeve van uitbreiding van het bedrijventerrein Melkweg zal het agrarische perceel ten oosten van het bedrijventerrein, worden voorzien van een bedrijfsbestemming.

Een beschrijving en benodigde toetsing van de genoemde ontwikkelingen aan de diverse sectorale aspecten (onderzoeken) is opgenomen in hoofdstuk 3.

1.2 Juridische regeling

De regels van het bestemmingsplan 'Dorpskernen' maken geen deel uit van dit plan, omdat zij niet herzien hoeven te worden. In voorliggend plan zijn uitsluitend de nieuwe regels opgenomen die van toepassing zijn op de in hoofdstuk 2 en 3 genoemde percelen en dus een wijziging vormen ten aanzien van de regels als opgenomen in bestemmingsplan 'Dorpskernen'.

De regels behorende bij deze herziening vormen na vaststelling tezamen met de regels uit het vastgestelde bestemmingsplan 'Dorpskernen' de nieuwe set regels voor de kernen van de (voormalige) gemeente Graafstroom.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van deze herziening. Daarnaast bestaat deze herziening uit regels en een verbeelding.

Hoofdstuk 2 Inhoudsmaat woningen en vergunde situaties

2.1 Inhoudsmaat woningen

2.1.1 Burgerwoningen

Zoals in paragraaf 1.1 aangegeven wordt met voorliggende herziening de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied vergroot. De burgerwoningen die voor vergroting in aanmerking komen zijn in bestemmingsplan 'Dorpskernen' reeds voorzien van een nadere aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' . Het betreft de volgende adressen:

Oud-Alblas

  • Westeinde 78 tot en met 81,
  • Westeinde 70 tot en met 75;
  • Westeinde 62 tot en met 68;
  • Westeinde 53 tot en met 58;
  • Westeinde 48;
  • Westeinde 43 tot en met 45;
  • Westeinde 38, 39 en 42;
  • Westeinde 34, 36;
  • Westeinde 25, 29, 30 en 33;
  • Westeinde 22, 23, 24, 26 en 28;
  • Westeinde 5a tot en met 18;
  • Ambachtsstraat 1, 1a en 2;

Wijngaarden

  • Westeinde 2 tot en met 5;
  • Westeinde 6 tot en met 9;
  • Oosteinde 44;

Bleskensgraaf

  • Abbekesdoel 6 en 7;
  • Abbekesdoel 9 tot en met 15;
  • Abbekesdoel 17 tot en met 21.

Door middel van deze herziening wordt voor deze woningen aangesloten bij de regeling zoals opgenomen in de bestemming 'Wonen' conform bestemmingsplan 'Buitengebied Graafstroom 3e herziening'. Dit betekend dat de inhoudsmaat wordt vergroot naar 750 m3 en een afwijkingsmogelijkheid wordt gegeven tot 1.000 m3.

2.1.2 Bedrijfswoningen

De bedrijfswoningen (of mogelijkheden voor realisatie tot bedrijfswoning) die voor vergroting in aanmerking komen zijn in bestemmingsplan 'Dorpskernen' voorzien van een nadere aanduiding 'bedrijfswoning'. Het betreft de volgende adressen:

Oud-Alblas

  • Westeinde 20, 31, 50a, 59 en 69;
  • Peperstraat 9a en 24;
  • Dorpstraat 18.

Wijngaarden

  • Dorpstraat 3;
  • Oosteinde 43.

Bleskensgraaf

  • Abbekesdoel 7a en 16.

Molenaarsgraaf

  • Graafdijk Oost 51;
  • Polderweg Oost 2, 4, 6, 8, 8a, 10, 12, 14, 16, 20, 26, 28 en 32.

Vuilendam

  • Damseweg 101;
  • B 150.

Goudriaan

  • Noordzijde 31a en 34.

Laag Blokland

  • B 20 en 38;
  • A 148.

Door middel van deze herziening wordt voor deze bedrijfswoningen eveneens aangesloten bij de regeling zoals opgenomen voor woningen conform bestemmingsplan 'Buitengebied Graafstroom 3e herziening'. Dit betekend dat de inhoudsmaat wordt vergroot naar 750 m3 en een afwijkingsmogelijkheid wordt gegeven tot 1.000 m3.

2.1.3 Overeenstemming met vergunde situaties

Enkele percelen worden middels deze herziening in overeenstemming gebracht met de daadwerkelijke (vergunde) situatie, te weten:

  • 1. Dorpsstraat 9 tot en met 11 te Bleskensgraaf:

Voor deze percelen zijn in bestemmingsplan 'Dorpskernen' door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 10' abusievelijk bedrijfsactiviteiten met SBI-code 29 mogelijk gemaakt. Hieronder valt 'vervaardiging van machines en apparaten'. Dit moet echter bedrijfsactiviteiten met SBI-code 20 zijn, waaronder valt 'houtindustrie en vervaardiging artikelen van hout, riet, kurk en dergelijke'.

Voorliggende herziening voorziet daarom in een regeling die, conform de daadwerkelijke vergunde situatie, bedrijfsactiviteiten uit SBI-code 20 mogelijk maakt.

  • 2. Westeinde 7 te Oud-Alblas:

Voor het perceel Westeinde 7 te Oud-Alblas is middels een ontheffing uitbreiding van het bouwvlak mogelijk gemaakt. Deze uitbreiding is echter niet verwerkt in het bestemmingsplan 'Dorpskernen'. Met voorliggende herziening is dit bouwvlak alsnog opgenomen.

  • 3. Abbekesdoel 12 en 13 te Bleskensgraaf:

Bestemmingsplan 'Dorpskernen' voorziet voor het bestemmingsvlak (waarbinnen de percelen Abbekesdoel 12 en 13 vallen) in de mogelijkheid tot maximaal 5 woningen. Dit is echter niet conform de daadwerkelijke en vergunde situatie. Middels deze herziening worden daarom aan de percelen Abbekesdoel 9, 10 en 11 drie woningen toegekend. De percelen Abbekesdoel 12 en 13 wordt voorzien van een aanduiding voor 2 woningen en de percelen Abbekesdoel 14 en 15 worden eveneens voor twee woningen aangeduid. In totaal zullen er binnen dit bestemmingsvlak 7 woningen mogelijk worden gemaakt wat in overeenstemming is met de feitelijke situatie.

  • 4. Peperstraat 28 te Oud-Alblas:

Aan het perceel Peperstraat 28 te Oud-Alblas is in bestemmingsplan 'Dorpskernen' abusievelijk geen nadere aanduiding voor de bestaande bedrijfswoning toegevoegd. Met deze herziening is de woning conform de vergunde situatie voorzien van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

  • 5. Zuidzijde 141 tot en met 138a te Goudriaan:

In bestemmingsplan 'Dorpskernen Graafstroom' is aan de percelen Zuidzijde 138a tot en met 141 abusievelijk 1 woning te veel toegekend. Met voorliggende herziening wordt dit aantal teruggebracht naar 3 conform de daadwerkelijke en vergunde situatie.

Hoofdstuk 3 Ontwikkelingen

3.1 Inleiding

In onderstaande paragrafen wordt nader ingegaan op de ontwikkelingen die met voorliggende herziening mogelijk worden gemaakt. Na een korte beschrijving van het planvoornemen (paragraaf 3.2) zijn de ontwikkelingen getoetst aan het van toepassing zijnde ruimtelijk beleidskader (paragraaf 3.3) en de benodigde sectorale aspecten (paragraaf 3.4).

3.2 Beschrijving planvoornemen

3.2.1 Woning Gijbelandsedijk 76a te Brandwijk

Huidige situatie

Het perceel Gijbelandsedijk is in de huidige situatie voorzien van de bestemmingen 'Wonen' en 'Bedrijf' (zie figuur 3.1). Op dit perceel is op 4 juli 2005 door burgemeester en wethouders van de (voormalige) gemeente Graafstroom vrijstelling verleend om bewoning van een gedeelte van het bedrijfsgebouw op het perceel Gijbelandsedijk 76 mogelijk te maken. Om de vergunde situatie vast te leggen wordt in deze herziening op de verbeelding de bestemming 'Wonen' opgenomen, zoals opgenomen in figuur 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPDKGRM1H-VG01_0001.png"

Figuur 3.1 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Dorpskernen Graafstroom (perceel Gijbelandsedijk 76a rood omkaderd)

De ontwikkeling

Het voornemen is om de woning te vergroten door een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing bij de woning te trekken (zie figuur 3.2). Dit gedeelte van de bebouwing voorziet momenteel in de bestemming 'Bedrijf' en zal door middel van dit bestemmingsplan worden voorzien van de bestemming 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPDKGRM1H-VG01_0002.png"

Figuur 3.2 Situatietekening reeds vergunde en te vergunnen woongedeeltes perceel Gijbelandsedijk 76a.

UItvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling (toekennen van de bestemming 'Wonen' aan het achterste gedeelte van de bestaande bebouwing (zie figuur 3.2)) dient te worden getoetst aan een goede ruimtelijke ordening in de paragrafen 3.3 (toetsing aan beleidskader) en 3.4 (toetsing aan de sectorale aspecten).

3.2.2 Brandweerkazerne Bleskensgraaf

Met de realisering van de nieuwe brandweerkazerne kan de oude locatie aan de Peppelstraat in Bleskensgraaf worden herontwikkeld. Hierbij is gekozen voor de realisatie van één woning in de bestaande bebouwing. Op de kop van de groenstrook kunnen t.p.v. de huidige toegang naar de brandweerkazerne eventueel extra openbare parkeerplaatsen worden gerealiseerd op de geldende bestemming.

Om deze woning mogelijk te kunnen maken dient de huidige bestemming 'Maatschappelijk' te worden herbestemd naar 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPDKGRM1H-VG01_0003.png"

Figuur 3.3 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Dorpskernen Graafstroom (locatie voormalige brandweerkazerne rood omkaderd)

Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling (toekennen van de bestemming 'Wonen') dient te worden getoetst aan een goede ruimtelijke ordening in de paragrafen 3.3 (toetsing aan beleidskader) en 3.4 (toetsing aan de sectorale aspecten).

3.2.3 Bedrijfsbestemming voormalig (tijdelijk) gemeentehuis

Het tijdelijke gemeentehuis van de gemeente Molenwaard is inmiddels gesloopt. Voor de realisatie van dit tijdelijke gemeentehuis is destijds in bestemmingsplan 'Dorpskernen Graafstroom' de voorlopige bestemming 'Maatschappelijk - Voorlopig' opgenomen (zie figuur 3.4). Deze voorlopige bestemming had een werkingsduur van 5 jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Dorpskernen Graafstroom'.

In de bestemmingsomschrijving van deze voorlopige bestemming is opgenomen dat de voor 'Maatschappelijk - Voorlopig' aangewezen gronden na de 5 jaar moeten worden bestemd met de bestemming 'Bedrijventerrein'. Onder deze bestemming dienen vervolgens bedrijven uit ten hoogste categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' (als opgenomen in bestemmingsplan 'Dorpskernen Graafstroom') alsmede bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, (ontsluitings)wegen, groen en water mogelijk gemaakt te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPDKGRM1H-VG01_0004.png"

Figuur 3.4 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Dorpskernen Graafstroom (locatie voormalig gemeentehuis, rood omkaderd)

Voor de bouwmogelijkheden is in de opgenomen voorlopige bestemming bepaald dat op deze gronden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
  • d. indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 3 m;
  • e. gebouwen mogen slechts aan 1 zijde van het bedrijf in de zijerfgrens worden gebouwd, met dien verstande dat de afstand van de gebouwen tot de erfgrens waarin niet wordt gebouwd ten minste 3 m bedraagt.

Deze bouwregeling komt overeen met de nu geldende voorlopige bestemming. Deze ontwikkeling voorziet hierdoor uitsluitend in een functiewijziging.

Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling (opname van de bestemming 'Bedrijventerrein') is reeds aangetoond in het kader van bestemmingsplan 'Dorpskernen Graafstroom'. Deze ontwikkeling wordt daarom ook niet verder behandeld in de paragrafen 3.3 (toetsing aan beleidskader) en 3.4 (toetsing aan de sectorale aspecten).

3.2.4 Uitbreiding bedrijventerrein Melkweg

Voorliggende herziening voorziet eveneens in de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Melkweg. Het oostelijk van het bestaande bedrijventerrein gelegen agrarische perceel zal hierdoor bij het bedrijventerrein worden gevoegd. Het bedrijventerrein zal hierdoor met circa 0,5 hectare worden uitgebreid.

Het perceel is in de huidige situatie voorzien van de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen' en 'Water' (zie figuur 3.5). De geplande uitbreiding van het bedrijventerrein is op basis van deze bestemmingen niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPDKGRM1H-VG01_0005.png"

Figuur 3.5 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Dorpskernen Graafstroom (locatie uitbreiding bedrijventerrein Melkweg rood omkaderd)

Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling (toekennen van de bestemming 'Bedrijventerrein' aan de agrarische gronden) dient te worden getoetst aan een goede ruimtelijke ordening in de paragrafen 3.3 (toetsing aan beleidskader) en 3.4 (toetsing aan de sectorale aspecten).

3.3 Toetsing aan beleidskaders

3.3.1 Inleiding

De in paragraaf 3.2 genoemde ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid- en toetsingskader. Hieronder is dit beleid- en toetsingskader nader beschreven. Subparagraaf 3.3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciale beleid- en toetsingskader is opgenomen in subparagraaf 3.3.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in subparagraaf 3.3.4.

3.3.2 Rijksbeleid

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de meest bepalende beleidsdocumenten. De ontwikkeling is niet in strijd met rijksbeleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing en conclusie rijksbeleid

Uit jurisprudentie is gebleken dat de ontwikkeling van 1 tot 3 woningen niet wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in 3.1.6 Bro. Toetsing aan de ladder is voor deze ontwikkelingen niet noodzakelijk. De uitbreiding van bedrijventerrein wordt wel aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Los van de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, voldoen de ontwikkelingen er wel aan.

  • De regionale behoefte aan woningen en bedrijvenrterrein is regionaal afgestemd (zie subparagraaf 3.3.3).
  • De ontwikkelingslocaties betreffen herontwikkelings en inbreidingslocaties binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking.
  • De locaties zijn passend multimodaal ontsloten.

Bij de ontwikkeling zijn geen rijksbelangen in het geding.

3.3.3 Provinciaal- en regionaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

Hoofddoel van de provinciale Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Toetsing

De ontwikkelingen geven mede invulling aan rode draad 1. De ontwikkelingslocaties zijn aangemerkt als stedelijk gebied op de visiekaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' (zie figuur 4.1 en 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPDKGRM1H-VG01_0006.png"

Figuur 4.1 Uitsnede kaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' Bleskensgraaf (ontwikkelingsgebieden blauw omkaderd)

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPDKGRM1H-VG01_0007.png"

Figuur 4.2 Uitsnede kaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' Molenaarsgraaf (ontwikkelingsgebied blauw omkaderd)

Programma ruimte

Bedrijventerrein Melkweg is in het programma ruimte aangemerkt als bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPDKGRM1H-VG01_0008.png"

Uitsnede kaart 'strategie voor bedrijventerreinen'

De provincie streeft naar een concurrerend vestigingsklimaat. Daarvoor dienen bedrijven voldoende passende ruimte tot hun beschikking te hebben om te kunnen ondernemen. Door afnemende vraag naar ruimte is het aanbod van bedrijventerreinen tot 2030 over het algemeen voldoende. Tegelijkertijd voldoet het bestaande aanbod niet altijd aan de gewenste kwaliteit. Dat vraagt om een aanpak gericht op kwaliteit van het aanbod in plaats van kwantiteit en het beter benutten van het bestaande aanbod van bedrijventerreinen.

Uit het programma ruimte blijkt een tekort aan bedrijventerrein in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Bedrijventerrein Melkweg geeft deels invulling aan deze regionale behoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPDKGRM1H-VG01_0009.png"

Verordening ruimte en mobiliteit (2014)

Het provinciaal beleid wordt planologisch geborgd door de Verordening ruimte en mobiliteit. Hierin is de Ladder voor duurzame verstedelijking juridisch geborgd. Verder worden regels gesteld ten aanzien van (nieuwe) functies. De relevante artikelen zijn hieronder opgenomen. Het plan wordt hier tevens aan getoetst.


Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.


Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied

Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.


Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing

De gemeenten in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hebben een akkoord bereikt over de Regionale Woonvisie Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. De hierin opgenomen werkwijze met betrekking tot de afstemming van bestemmingsplannen in regionaal verband is akkoord bevonden door de provincie. De nu voorliggende plannen zijn regionaal afgestemd en akkoord bevonden.

De behoefte aan bedrijventerrein blijkt uit het provinciale programma ruimte. De behoefte aan bedrijventerrein is ook regionaal afgestemd (zie hierna; Regionale bedrijventerreinenstrategie 2012-2030).

Artikel 2.1.3 Bedrijven

Lid 1 Hoogst mogelijke milieucategorie

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte.

Lid 2 Watergebonden bedrijven

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein, laat in hoofdzaak watergebonden bedrijven toe.

Lid 3 Functiemenging

Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.

Lid 4 Transformatie

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bestaand bedrijventerrein als bedoeld in het eerste lid of het tweede lid en dat gehele of gedeeltelijke transformatie naar een andere bestemming dan bedrijven mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting op welke wijze binnen de regio compensatie van bedrijventerrein zal plaatsvinden.

Lid 5 Achterwege blijven van compensatie

Compensatie als bedoeld in het vierde lid, kan achterwege blijven, indien:

  • 1. het een bestaand niet-watergebonden bedrijventerrein met ten hoogste milieucategorie 3 en een oppervlakte van minder dan 1 hectare betreft, of
  • 2. regionale afstemming heeft plaatsgevonden en hieruit is gebleken dat na transformatie voldoende bedrijventerrein in de regio beschikbaar zal blijven afgezet tegen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

Toetsing

Relevant is dat de Provincie op bedrijventerreinen een zo hoog mogelijke milieucategorie opgenomen wil hebben. In voorliggende herziening is een zo hoog mogelijke milieucategorie aan de bedrijfspercelen toegekend.


Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke ontwikkelingen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing

Omdat de ontwikkelingen voldoen aan de uitgangspunten van de kwaliteitskaart, kan in dit geval worden gesproken van 'inpassen'. Lid b en c zijn niet van toepassing. Voor de uitbreiding van bedrijventerrein kan worden gesproken van 'aanpassen'. Het bedrijventerrein sluit aan op bestaand bedrijventerrein en wordt zorgvuldig ingepast. Aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht. De ontwikkeling geeft invulling aan de uitgangspunten van het programma ruimte; namelijk bedrijventerrein. Lid c is niet van toepassing.

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

  • a. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 7 Beschermingscategoriëen ruimtelijke kwaliteit, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.
  • b. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 7 Beschermingscategoriëen ruimtelijke kwaliteit, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

Toetsing

De locaties vallen niet onder een bijzondere beschermingscategorie.


Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  • a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  • c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Toetsing

Aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.


Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
  • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing

Een beeldkwaliteitparagraaf is niet noodzakelijk.


Lid 5 Afstemming op specifieke regels

  • a. Voor zover in deze verordening specifieke regels zijn opgenomen ten behoeve van bepaalde typen ruimtelijke ontwikkelingen gaan die specifieke regels voor, tenzij het bepaalde in dit artikel zich daartegen niet verzet.
  • b. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, is het provinciale compensatiebeleid van toepassing zoals vastgelegd in de beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2013). De toelichting bij het bestemmingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.

Toetsing

Een afstemming op specifieke regels is niet van toepassing.

Provinciale Woonvisie 2011-2020 (2011)

De provincie vindt dat iedereen in Zuid-Holland moet kunnen beschikken over een passende woning in een passend woonmilieu, nu en in de toekomst.

Op dit moment staat er in het algemeen druk op de woningmarkt, terwijl er ook gebieden zijn met een ontspannen of zelfs krimpende woningmarkt. De omvang en de kwaliteit van de woningvoorraad is niet in balans. Daarvoor moet de bestaande voorraad kwalitatief verbeteren, vraag en aanbod van woonmilieus beter op elkaar worden afgestemd en meer binnenstedelijk worden gebouwd. Herijking van het nieuwbouw- en herstructureringsprogramma is nodig om in 2020 de gewenste voorraad te hebben.

De Woonvisie 2011-2020 is mede gebaseerd op een evaluatie van bestaand beleid en een analyse van de werking van de huidige woningmarkt. De provincie constateert dat:

  • de crisis de woningmarkt voor een groot gedeelte heeft veranderd van een aanbod naar een vraagmarkt. Dat geldt echter niet voor iedereen. Mensen met een inkomen net boven modaal worden ernstig beperkt in hun mogelijkheden een passende woning te vinden: sociaal huren is niet meer mogelijk en er zijn voor hen geen betaalbare koopwoningen beschikbaar.
  • het afgesproken woningbouwprogramma niet meer voldoet. Er zijn meer nieuwbouwwoningen gepland dan nodig, onder meer omdat er minder woningen worden gesloopt dan verwacht. Dat vraagt om nieuwe prioriteiten in de uitvoering.
  • de kwaliteit van de huidige voorraad beter kan. Deze verbetering is gewenst voor de woning zelf (zoals weinig energieverbruik) en voor de woonomgeving (zoals het gewenste woonmilieu).
  • alle partijen op de woningmarkt terughoudend zijn, waardoor weinig risico's worden genomen en er niet veel van de grond komt. Er is behoefte aan samenwerkingsvormen waarin partijen met elkaar de voorwaarden voor uitvoering scheppen op basis van vertrouwen.

Conclusie

Het woningbouwprogramma is in regionaal verband afgestemd. In de regio is een jaarlijkse toevoeging van circa 350 nieuwe woningen nodig.

Regionale woonvisie (2013)

Deel I van de regionale woonvisie schetst een beeld van de regio als woongebied in 2012. Deel II geeft een visie op 2020 en over het ‘wie en waar’ van het wonen in de regio. In dit deel III is de visie verder uitgewerkt: ‘wat doen we, en hoe komen we van 2012 naar het wensbeeld voor 2020?

Wensbeeld 2020

De Regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is in 2020 een bijzonder en hoogwaardig woongebied. Voor de gemeente Molenwaard zijn de volgende winstpunten te behalen:

  • Het vasthouden van modern georiënteerde starters in hun eigen voorzieningendorpen. Voor deze starters zijn voorzieningen van groot belang;
  • Woondorpen gaan niet 'op slot'. De hechte gemeenschappen van de woondorpen zijn sterk bepalend voor de leefbaarheid van een dorp. De nabijheid van sterke voorzieningendorpen is ook in het voordeel van de omliggende woondorpen. En er is ruimte voor maatwerk in nieuwbouw door gericht te bouwen voor een concrete, lokale vraag. Alle reden om ook blijvend te investeren in de kwaliteit van de woonomgeving en van bestaande woningen in de woondorpen.
  • Er zijn kansen voor het aantrekken van nieuwe groepen met een landelijke woonoriëntatie. Het zijn Giessenlanden, Molenwaard en Zederik die de beste kaarten hebben om deze doelgroepen aan zich te binden.

Kwantitatieve behoefte

Tot voor kort is in de woningbouwafspraken met de provincie steeds uitgegaan van bouwen voor de eigen woningbehoefte op basis van migratiesaldo = 0. Hiervoor is een uitbreiding van de woningvoorraad nodig van circa 4.500 woningen voor de periode 2010-2019. De huidige afspraak is: 3.500 woningen netto toevoeging als totaal voor de Regio, met als uitloop 4.500 woningen indien aangetoond wordt dat de markt daarom vraagt. Daarmee biedt de provincie op regioniveau ruim voldoende ruimte voor vraaggestuurde groei.

De gemiddelde jaarlijkse netto woningbehoefte in de regio is geschat op 350 woningen of huishoudens, wat overeenkomt met 0,7% groei per jaar.

Kwalitatieve behoefte

Investeren doet de regio overal, maar niet overal hetzelfde. Voor alle dorpen en wijken geldt dat behoud van kwaliteit in de bestaande woningen, woonomgeving en leefbaarheid urgenter is dan nieuwbouw. Het grootste deel van de woonomgeving van 2020 staat er nu ook al en de kwaliteit daarvan is grotendeels bepalend voor de totale woonkwaliteit van de regio. Dit is in de visie uitgedrukt in:

  • 1. behoud van kwaliteit en uitstraling,
  • 2. woonlastenbeperking en energie en
  • 3. comfortverbetering in relatie tot zorg.

Geen van de gebieden gaat 'op slot' maar de vraag naar uitbreiding via nieuwbouw is naar verhouding het grootst in het stedelijk gebied en in dorpen met een breed pakket aan voorzieningen. Alleen vraaggerichte plannen hebben kans van slagen: het juiste product, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek, op het juiste moment.

Het stedelijk gebied kent naast lokale vraag een substantiële regionale instroom van de groeigroepen 'opwaarts mobielen' en 'gemaksgeoriënteerden': een grote, groeiende groep, in dorpen en steden, lagere en middelhoge inkomens. Deze mensen trekken richting voorzieningen, werk, bereikbaarheid. Opwaarts mobielen zoeken nieuwe koopwoningen in wat hogere prijsklasse, gemaksgeoriënteerden zoeken vaker een huurwoningen en wonen in bestaande wijken.

Er is reden voor grootschalige nieuwbouw en transformatie, met een centrumstedelijk of groenstedelijk karakter.

Toetsingskader woningbouwprojecten

In de visie is een toetsingskader opgenomen voor woningbouwprojecten:

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPDKGRM1H-VG01_0010.png"

Toetsing

A. Omdat het plan minder dan 5 woningen in een woonkern betreft is in regionaal verband afgesproken dat regionale afstemming niet noodzakelijk is.

B. De gemiddelde jaarlijkse netto woningbehoefte in de regio is geschat op 350 woningen of huishoudens, wat overeenkomt met 0,7% groei per jaar. Die 0,7% past de regio in beginsel toe op alle kernen in de regio. De jaarlijkse planning blijft in de kern niet binnen de 0,7-norm, maar ligt op 1%.

C/D. Uit de kwalitatieve toets komt naar voren dat de ontwikkelingen niet concurreren met nabijgelegen woningbouwprojecten en dat het project invulling geeft aan de lokale vraag.

Conclusie

De ontwikkeling past binnen de Regionale woonvisie en staat hiermee de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Het plan wordt opgenomen op de monitoringslijst zoals die door de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden wordt gevoerd.

Regionale bedrijventerreinenstrategie 2012-2030 Alblasserwaard Vijfheerenlanden (2012)

De regionale ruimtelijke ontwikkelstrategie heeft de volgende doelen:

  • voldoende vestigingsmogelijkheden voor het regionale bedrijfsleven
  • levendig en open en groen houden van het middengebied en Lekzone
  • voldoende gevarieerd aanbod (grootschalig / kleinschalig)
  • kwaliteitsimpuls bestaande en nieuwe bedrijventerreinen:
    • 1. ruimtelijk (locatiekeuze, inpassing en inrichting en beeldkwaliteit)
    • 2. versterking kwaliteit bestaande terreinen (vooral onderhoud, een enkel terrein ingrijpend aanpakken)
  • Op gepast schaalniveau en kwaliteitsniveau een beperkte uitbreiding van de kantorenvoorraad.

Bedrijventerrein Melkweg is opgenomen in de regionale bedrijventerreinenplanning met 4-6 ha tot 2020 en 0-2 ha tussen 2020 en 2030. 4 ha is hiervan eerder planologisch vastgelegd. Dit plan geeft invulling aan circa 0,5 ha bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPDKGRM1H-VG01_0011.png"

Ontwikkelen van nieuw bedrijventerrein tot een omvang van 41 ha (onderdeel 1)

De ontwikkeling tot 41 hectare nieuw bedrijventerrein kan worden geaccommodeerd met de bestaande harde plannen van Groote Haar en Melkweg. De totale omvang van aanbod op bestaande terreinen en de harde plannen van Groote Haar en Melkweg is echter 10 tot 20 hectare groter dan de geraamde ruimtevraag van 56-66 hectare. Daarom dient het harde aanbod gefaseerd te worden ontwikkeld. Dit geldt met name voor Groote Haar. In eerste instantie dient een oppervlak van 10 hectare van dit terrein als strategische reserve te worden aangehouden. Deze reserve dient hierbij pas op de markt te komen op het moment dat de vraag-aanbodverhouding in de regio dat toelaat. Dit om overaanbod en de negatieve effecten daarvan op bestaande bedrijventerreinen te voorkomen.

Opvangen van grootschalige en kleinschalige bedrijvigheid (onderdelen 3, 4 en 5)

Een van de belangrijkste opgaven en daarmee belangrijk onderdeel van de ruimtelijke strategie is het creëren van voldoende ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid in het middengebied en ook in de Lekzone. Om de kernen in deze gebieden leefbaar te houden is voldoende bedrijvigheid van belang. Het restrictieve ruimtelijke beleid en daarmee de beperkte mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuwe terreinen zijn hierbij beperkende factoren. Uit de analyse van vraag en aanbod is voorts het belang van het aanbod van kleinschalige kavels gebleken.

Om voldoende ruimte te bieden aan kleinschalige bedrijven in het middengebied en de Lekzone wordt ingezet op twee sporen:

  • a. Waar mogelijk en in passende schaal ontwikkeling van nieuwe terreinen in deze gebieden.
  • b. Schuifproces: grotere bedrijven uit het middengebied en Lekzone (passief) verplaatsen. De vrijkomende locaties daarna kleinschalig verkavelen ten behoeve van lokale kleinschalige bedrijvigheid. Dit onderdeel van de strategie is een aanvulling op en een uitbreiding van de bestaande aanpak van ROM-S. Hierbij verhuizen transportbedrijven vanuit het middengebied naar Schelluinen-West. Met de nieuwe strategie wordt deze aanpak verbreed naar alle grootschalige bedrijven en ook naar meer vestigingslocaties in de verstedelijkte zuidelijke zone.

Ad a. Waar mogelijk en in passende schaal nieuw aanbod in middengebied en Lekzone

Dit betreft Gelkenes (Liesveld) en Melkweg (Bleskensgraaf). Van belang bij de ontwikkelingen van de terreinen is vooral dat de maat en de intensiteit passen bij het omliggende landelijke gebied en de (kleine) kernen. Uitgangspunt is dat bedrijfsontwikkeling plaatsvindt op formele bedrijventerreinen en niet in de lintbebouwing. Bij herprofilering van bestaande bedrijfskavels in de lintbebouwing wordt hieraan alleen meegewerkt als de milieubelasting niet toeneemt.

De volgende uitgangspunten dienen in acht te worden genomen bij de ontwikkeling van nieuwe terreinen in het middengebied en de Lekzone:

  • beperkte omvang van de terreinen (tot maximaal 4 ha netto)
  • alleen ruimte bieden aan lokale en subregionale bedrijvigheid

3.3.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Molenwaard

De Toekomstvisie van Molenwaard bevat voor wonen de volgende doelstellingen:

De gemeente biedt plaats aan:

  • mensen die hier wonen en die hier willen blijven;
  • mensen die een binding hebben met de gemeente.

Mensen moeten kunnen wonen waar ze willen; de woonwens en het eigen dorp of de eigen stad als woonplaats staan centraal. Mensen moeten zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Daarom zet Molenwaard in op levensloopbestendige wonen en zorg aan huis.

In mei 2013 heeft de raad de kaders voor verdeling van het woningbouwprogramma vastgesteld. Relevante kaders zijn:

  • aansluiten bij de demografische ontwikkeling;
  • in voorzieningendorpen bouwen voor senioren, naast bouwen voor starters en doorstromers;
  • plannen met maatschappelijke urgentie (zoals centrumplannen) krijgen voorrang.

Met de ontwikkeling van de woningen wordt voorzien in bovengenoemde doelstellingen van de gemeente Molenwaard. Met de realisatie van de woningen wordt voorzien in een woningbouwprogramma voor doorstromers danwel senioren. Hierdoor biedt de gemeente plaats aan mensen die een binding hebben met de gemeente.

Molenwaard wil bedrijven in hun ontwikkeling actief ondersteunen, zowel gemeentelijk als regionaal.

  • Een goede (digitale) infrastructuur is essentieel voor de toekomst van bedrijven. De inzet van de gemeente is er op gericht deze voorzieningen zoveel mogelijk te bevorderen en te faciliteren.
  • Molenwaard wil zijn bedrijven begeleiden in hun ontwikkeling. Dit vraagt om maatwerk en veelal heel praktische oplossingen. Door de beperkte vraag naar uitbreiding en vanwege het spanningsveld met de landschappelijke kwaliteiten van het gebied, is uitbreiding van het bestaande bedrijventerreinareaal geen speerpunt. Als voor doorgroei van een bedrijf uiteindelijk verplaatsing de beste optie is, zet de gemeente hier voor in. Een relatie met regionale ontwikkelingen en mogelijkheden is hier noodzakelijk (herijking Regionale bedrijventerreinstrategie).

MeerjarenPerspectief Wonen (17 december 2013)

In het MeerjarenPerspectief Wonen (MPW) heeft de gemeenteraad van Molenwaard een visie op het wonen in Molenwaard vastgelegd.

Het MPW heeft het karakter van een vertrekpunt en fungeert als leidend principe. In die zin is het een dynamisch document. Het is een bewuste keuze om geen beleid als blauwdruk vast te stellen, maar ruimte te laten voor dynamiek. De huidige omstandigheden, zowel in de samenleving als economisch, vragen daar om.

De principes voor het MPW zijn vraag en demografie. De geprognosticeerde behoefte per kern is richtinggevend voor het woningbouwprogramma. Verder is gesteld dat het woningbouwprogramma voldoende flexibel moet zijn om aan te kunnen sluiten bij de actuele vraag.

Voor de voorgenomen ontwikkelingen geldt dat het totaal aan woningbouwplannen valt binnen de berekende kwantitatieve behoefte.

3.4 Toetsing aan sectorale aspecten

3.4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan worden aangetoond en moet in het plan worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor het bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

3.4.2 MER-wetgeving

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieu effect rapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Voorliggende bestemmingsplan maakt verschillende ontwikkelingen mogelijk. Het gaat hierbij om de vergroting van de inhoudsmaat van verschillende woningen, het in overeenstemming brengen met de vergunde situatie van verschillende percelen, de uitbreiding van een woning aan de Gijbelandsedijk, de omvorming van een brandweerkazerne naar woningen, de omvorming van gemeentekantoor naar bedrijventerrein en de uitbreiding van het bedrijventerrein Melkweg met 0,5 ha. Al deze ontwikkelingen zijn dusdanig kleinschalig van aard dat deze ruimschoots onder de drempelwaarde blijven.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

3.4.3 Water

Beleid en normstelling

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:

  • het bieden van veiligheid tegen overstromingen;
  • het realiseren van de kwantitatieve wateropgave (NBW1);
  • het realiseren van de waterkwaliteits- en ecologische doelstellingen (KRW2);
  • het samen met de gemeenten realiseren van de kwantitatieve wateropgave in het stedelijk gebied en het verbeteren van de waterkwaliteit in stedelijke wateren;
  • het invulling geven aan de samenwerking in de afvalwaterketen.

Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.

In de Beleidsregels van het waterschap is vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). Daarbij mag het waterpeil niet meer dan 20 cm stijgen in de Alblasserwaard. In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.

Huidige situatie

Algemeen

De vergroting van de inhoudsmaat van verschillende woningen is niet van invloed op het aspect water omdat de toename in verharding in geen geval meer zal zijn dan 1.500 m2. Daarnaast is het in overeenstemming brengen van de percelen met de vergunde situatie ook niet van belang. Voor deze ontwikkelingen heeft de toetsing met betrekking tot water reeds plaatsgevonden in het kader van de vergunningverlening. Ook de interne functiewijzigingen van bedrijf naar wonen aan de Gijbelandsedijk 76a en van de brandweerkazerne van Bleskensgraaf aan de Peppelstraat naar wonen zijn niet van invloed op het watersysteem en de waterkwaliteit.

In deze waterparagraaf wordt dan ook alleen aandacht besteed aan de vergroting van het bedrijventerrein ter plaatse van het voormalige gemeentekantoor aan het Melkwegplein en aan de oostzijde van het bestaande bedrijventerrein.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veengrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Ten westen van het voormalige gemeentekantoor is een B-watergang gelegen. Rondom het agrarische perceel waar bedrijventerrein op beoogd is, zijn daarnaast ook watergangen gelegen. Ten westen en ten oosten van het perceel is een C-watergang gelegen, ten zuiden een B-watergang en ten noorden een A-watergang.

A-wateren zijn van primair belang voor het waterbeheer en worden daarom door het waterschap onderhouden. B-wateren zijn van secundair belang en dienen door de aangrenzende eigenaren te worden onderhouden en C-wateren zijn wateren die van tertiair belang zijn waarvoor geen jaarlijkse onderhoudsplicht geldt.

Rondom de A- en B-watergang is sprake van een beschermingszone van respectievelijk 5 en 1 m waarbinnen beperkingen gelden voor bouwen en aanleggen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De watergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkellocaties liggen niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De verschillende locaties zijn aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling op de ontwikkellocatie die van belang is voor het watersysteem bestaat uitsluitend uit de uitbreiding van het bedrijventerrein aan de Melkweg. De vergroting van het bedrijventerrein is circa 0,5 ha.

Waterkwantiteit

Door de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein ontstaat een toename in verharding van circa 0,5 ha. Deze toename dient te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. Voor deze ontwikkeling dient circa 150 m3 water te worden gecompenseerd (0,5 ha- 0,15 ha vrijgestelde toename in verharding = 0,35 ha te compenseren toename; 0,35 ha * 436 m3= 152,6 m3). Dit komt neer op circa 760 m2 (152,6 m3 / 0,2 m stijghoogte).

Binnen het perceel is voldoende ruimte om de watercompensatie aan te leggen, onder andere door het verbreden van de aanwezige sloten. De wijze van compensatie wordt in de latere planvorming nader uitgewerkt.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De beoogde ontwikkelingen zijn niet van invloed op de waterveiligheid.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Watervergunning

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

3.4.4 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de vaststelling van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten.

Onderzoek

Het onderzoek richt zich op de locaties waar ontwikkelingen plaatsvinden. Voor de rest van het plangebied geldt dat er geen negatieve effecten op zullen treden, aangezien er geen veranderingen plaatsvinden.

Gebiedsbescherming

De ontwikkelingslocaties vormen geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op relatief korte afstand is wel belangrijk weidevogelgebied gelegen.

Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1927.BPDKGRM1H-VG01_0012.png"

Figuur ligging beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

De interne functieveranderingen aan de Gijbelandsedijk 76a in Brandwijk en Peppelstraat in Bleskensgraaf hebben geen negatieve effecten op de beschermde gebieden.

De uitbreiding van bedrijventerrein Melkweg kan in de bouwfase wel leiden tot verstoring van (weide)vogels de omgeving. Doordat vanwege de Flora- en faunawet verstoring van broedende vogels verboden is en buiten het broedseizoen moet worden gewerkt, treden er geen negatieve effecten op. Effecten op de verder weg gelegen EHS en Natura 2000 worden gezien de afstand uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).

Gijbelandsedijk 76a

In de te verbouwen bedrijfsbebouwing kunnen vaste nesten van vleermuizen en broedvogels aanwezig zijn. Dit dient nader te worden onderzocht voor uitvoering van de plannen.

Voormalige brandweerkazerne Peppelstraat, Bleskensgraaf

Ook de voormalige brandweerkazerne is mogelijk geschikt voor vaste nesten van vleermuizen en broedvogels aanwezig zijn. Dit dient nader te worden onderzocht voor uitvoering van de plannen.

Uitbreiding bedrijventerrein Melkweg

Voor het aangrenzende terrein is in 2007 een quick scan uitgevoerd. Destijds werden alleen de zwanenbloem, kleine modderkruiper en bittervoorn aangetroffen/verwacht. Op de uitbreidingslocatie kunnen deze soorten eveneens voorkomen. Mogelijk dat er ook matig of zwaar beschermde amfibieën of grondgebonden zoogdieren aanwezig kunnen zijn. Dit dient nader te worden onderzocht voor uitvoering van de plannen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Nader onderzoek naar beschermde soorten is noodzakelijk voor uitvoering van de plannen.

3.4.5 Wegverkeers- en spoorweglawaai

Toetsingskader

In het plangebied zal een nieuwe woning gerealiseerd worden. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Onderzoek en conclusie

De woning is echter niet gelegen binnen een geluidszone van een spoorlijn, zodat akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai achterwege kan blijven.

Daarnaast is de woning niet gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen. De omliggende wegen bevinden zich binnen de bebouwde kom en kennen allen een 30 km/h-regime, waardoor akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is. Op basis van het gemeentelijk beleid (Geluidbeleid hogere waarden Wgh en 30 km/uur-wegen) dient ook in deze gebieden een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Dit om er zeker van te zijn dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Echter vanwege de ligging van de woning en het feit dat het aantal verkeersbewegingen hier beperkt is, kan er in dit geval worden afgezien van een akoestisch onderzoek.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect wegverkeers- en spoorweglawaai de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³    

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek

De vergroting van de inhoudsmaat van verschillende woningen en het in overeenstemming brengen van percelen met de vergunde situatie zorgt niet voor een toename in verkeersbewegingen. De omvorming van de brandweerkazerne naar een woning blijft daarnaast ruimschoots onder de drempelwaarde uit het Besluit niet in betekenende mate van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing. De uitbreiding van het bedrijventerrein zorgt daarnaast voor een beperkte verkeerstoename van circa 80 motorvoertuigen. Deze beperkte verkeerstoename zorgt in geen geval voor een toename in concentraties luchtverontreinigende stoffen van meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2013 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de maatgevende doorgaande wegen in de omgeving van de ontwikkelingen ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van de ontwikkelingen het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van de ontwikkelingen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van deze herziening niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

3.4.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

Binnen de gemeente Molenwaard zijn verschillende risicobronnen gelegen. De vergroting van de inhoudsmaat van verschillende woningen is niet van invloed op het aspect externe veiligheid omdat deze ontwikkeling niet leidt tot een toename in de personendichtheid. Daarnaast is het in overeenstemming brengen van de percelen met de vergunde situatie ook niet van belang. Voor deze ontwikkelingen heeft de toetsing met betrekking tot externe veiligheid reeds plaatsgevonden in het kader van de vergunningverlening.

In de directe omgeving van de vier concrete ontwikkelingslocaties zijn daarnaast geen risicovolle bedrijven gelegen en vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.4.8 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Direct ten westen van de Gijbelandsedijk 76a is een rioolpersleiding gelegen. De beoogde interne vergroting van de aanwezige woning vindt plaats buiten de zakelijke rechtsstrook van de leiding. De leiding vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Er zijn verder geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden ter plaatse van de ontwikkelingen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

3.4.9 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek 

Uitsluitend de vier ontwikkellocaties zijn van belang voor het aspect bedrijven en milieuhinder. Per locatie wordt hier specifiek aandacht aan besteed.

Gijbelandsedijk 76a

De ontwikkeling bestaat uit de omvorming van een deel van het bedrijfspand naar een woning. Omdat het bedrijfspand behoort bij de woning, zal de ontwikkeling niet van invloed zijn op de bedrijfsvoering van het bedrijf en zal ter plaatse van de woning sprake blijven van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij de huidige bedrijfsvoering dient het bedrijf namelijk reeds rekening te houden met de aanwezige woning.

In de directe omgeving van deze ontwikkellocatie zijn verder uitsluitend woningen gelegen. De ontwikkeling is dan ook niet van invloed op de bedrijfsvoering van overige bedrijven.

Brandweerkazerne Peppelstraat

In de directe omgeving van de brandweerkazerne zijn voornamelijk woningen gelegen. Woningen zijn geen hinder veroorzakende functies. Uitsluitend ten zuiden van de ontwikkellocatie is een begraafplaats gelegen. Door de afscherming van de begraafplaats door een groenstrook en doordat de beoogde woning niet dichterbij de begraafplaats komen te liggen dan de reeds aanwezige woningen ten oosten van de brandweerkazerne zal de begraafplaats niet in zijn activiteiten worden belemmerd door de beoogde ontwikkeling. Daarnaast zal ter plaatse van de beoogde woning sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De begraafplaats dient namelijk reeds rekening te houden met de aanwezige woningen.

Een brandweerkazerne is wel een hinder veroorzakende functie. Doordat deze functie verdwijnt zal ter plaatse van de omliggende woningen en ter plaatse van de begraafplaats de eventuele hinder verminderen.

Gemeentekantoor Melkwegplein en agrarisch perceel Melkweg

Om er voor te zorgen dat ter plaatse van de omliggende woningen van de ontwikkellocaties aan de Melkweg ook na de ontwikkelingen sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is in het bestemmingsplan gezorgd voor voldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Met behulp van een milieuzonering is ter plaatse van de ontwikkellocaties aangegeven welke bedrijfsactiviteiten hier kunnen worden uitgeoefend. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naarmate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).

Op basis van bovengenoemde zijn ter plaatse van het voormalige gemeentehuis bedrijfsactiviteiten uit maximaal milieucategorie 4.1 mogelijk. Hiervoor wordt aangesloten bij de omliggende bedrijfspercelen. Voor bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 4.1 geldt een richtafstand van 200 m tot een rustige woonwijk en 100 m in gemengd gebied. Aan deze afstanden wordt voldaan ten opzichte van de woningen aan de Hofwegen en aan de Melkweg. Beide zones worden gecategoriseerd als gemengd gebied door de mening van de functies bedrijventerrein, (agrarische) bedrijfsfuncties, detailhandel en woningen.

Voor het agrarische perceel ten oosten van het bestaande bedrijventerrein wordt bij de milieuzonering ook uitgegaan van de richtafstanden in een gemengd gebied ten opzichte van de woningen aan de Hofwegen en de Melkweg.

Op grond van deze uitgangspunten is de milieuzonering uitgewerkt. Afhankelijk van de locatie op het bedrijventerrein zijn bedrijven uit maximaal categorie 3.1 tot en met 4.1 algemeen toelaatbaar.

Conclusie

Door de gehanteerde milieuzonering zal ter plaatse van de verschillende ontwikkellocaties en ter plaatse van de omliggende woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en zullen omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkelingen niet in de weg.

3.4.10 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

De vergroting van de inhoudsmaat van verschillende woningen vindt over het algemeen plaats binnen de bestemming 'Wonen', buiten het bouwvlak. Hier vindt dan ook geen functiewijziging plaats waarbij rekening gehouden dient te worden met de bodemkwaliteit ter plaatse.

De uitbreiding van de woning aan de Gijbelandsedijk 76a en de realisatie van de woningen in de brandweerkazerne bestaat slechts uit de interne functiewijziging waarbij de bodem niet wordt geroerd. De bodemkwaliteit levert hierdoor geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt daarnaast dat ter plaatse van de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein geen bodemverontreinigingen bekend zijn. Ook hier levert de bodemkwaliteit dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.

In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen voor de verschillende beoogde ontwikkelingen zal actueel bodemonderzoek worden uitgevoerd.

3.4.11 Archeologie en cultuurhistorie

Regelgeving en beleid

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beleidsnota Archeologie

De acht gemeenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden hebben een regionaal archeologiebeleid geformuleerd. Deze beleidsnota is onderdeel van een drieluik, dat verder bestaat uit een archeologische verwachtings-, een beleidsadvieskaart en een beleidsadvies, opgesteld door het adviesbureau BAAC.

In de nota worden de uitgangspunten en principes van het Verdrag van Malta onderschreven. Behoud van het cultureel erfgoed in situ (op locatie en veiliggesteld in de bodem) en het beginsel 'de verstoorder betaalt' zijn de belangrijkste uitgangspunten van het regionaal en gemeentelijk archeologiebeleid. Dat beleid krijgt vooral gestalte door de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen via de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan vormt hierin het centrale instrument.

Als het voornemen bestaat om een bodemverstorende activiteit uit te voeren op een plaats waar archeologische waarden aanwezig zijn of verwacht worden, zal door de gemeente worden getoetst of aan die activiteit specifieke voorwaarden verbonden moeten worden. Dit geschiedt aan de hand van de zogenaamde Archeologische Monumentenzorgcyclus. Dit is een onderzoekscyclus die erop is gericht om kennis te verzamelen om vervolgens een afgewogen besluit te kunnen nemen over het al dan niet of onder voorwaarden toestaan van die bodemverstorende activiteit. Bij de verlening van omgevingsvergunningen kunnen dan voorwaarden worden opgenomen over (bijvoorbeeld) aanpassingen van het bouwplan, archeologievriendelijk heien of het beperken van bodemingrepen.

Onderzoek en conclusie

Voor de vaststelling van deze herziening zal advies worden gevraagd aan de Archeologische Werkgemeenschap Nederland met betrekking tot de archeologische en cultuurhistorische waarde.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de ontwikkelingen Gijbelandsedijk 76a en Brandweerkazerne Bleskensgraaf zijn overeenkomsten afgesloten met (toekomstige) bewoners. Alle overige ontwikkelingen betreffen allen gemeentelijke eigendommen. De economische uitvoerbaarheid is hiermee in voldoende mate verzekerd.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

In het kader van het wettelijk vooroverleg is deze herziening voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners. Er zijn geen reacties ingediend naar aanleiding van dit vooroverleg.

Zienswijzen

Het plan is als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzage termijn van zes weken kon een ieder zienswijzen indienen. De ingekomen zienswijzen worden hierna samengevat en beantwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen (Bijlage 1). De aanpassingen naar aanleiding van de zienswijzenprocedure zijn verwerkt in het bestemmingsplan.