direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2018/2019
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1926.bp100180117-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied, de aanleiding voor dit bestemmingsplan, de vigerende plannen, de planvorm en de leeswijzer.

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een aantal locaties in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Het bestemmingsplan dient zowel een aantal ontwikkelingen mogelijk te maken, als ook ter reparatie van enkele vigerende ruimtelijke plannen binnen de gemeente.

Het doel van voorliggend bestemmingsplan is de bestemmingsregelingen voor de hieronder te noemen locaties aan te passen aan de gewenste situatie:

  • 1. Dakota 5: vergroten van het bouwvlak ten behoeve van een woninguitbreiding;
  • 2. Noordeindseweg 8: omzetten van de bestemming 'Bedrijf' naar 'Wonen';
  • 3. Rijskade 11: bestemmingswijziging naar 'Maatschappelijk' ten behoeve van een zorgkwekerij;
  • 4. Vlielandseweg 6C: vrijstaande woning vervangen door een tweetal nieuwe woningen;
  • 5. Delftsestraatweg 54: verplaatsen van de bouwgrens ten behoeve van realisatie van een bedrijfswoning dichter bij de weg;
  • 6. Wilgenweg 82A: regeling voor realisatie van een uitrit voor het perceel;
  • 7. Zuideindseweg 112: uitbreiden van de bedrijfswoning;
  • 8. Snippergroen omzetten in een Tuin- of Woonbestemming op 5 locaties, te weten:
    • a. Burgemeester Merkusstraat 7 te Delfgauw;
    • b. Dreeslaan 45 te Pijnacker;
    • c. Emmastraat 65 te Pijnacker;
    • d. Grevelingen 10 te Pijnacker;
    • e. Burgemeester Merkusstraat 2.

Met het nieuwe bestemmingsplan ontstaat de situatie, dat het bestemmingsplan een actueel en correct beeld geeft van de functies en een kader waaraan (toekomstige) aanvragen om omgevingsvergunning kunnen worden getoetst. Het bestemmingsplan sluit aan bij de actuele juridische en planologische situatie en voldoet aan de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit 8 verschillende op zichzelf staande gebiedjes en 5 locaties waar sprake is van het omzetten van snippergroen naar een andere bestemming. In figuur 1.1 is een overzicht van al deze locaties weergegeven, waarbij de nummering correspondeert met de nummering zoals gehanteerd in paragraaf 1.1 en 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp100180117-3001_0001.jpg"

Figuur 1.1 - Overzicht locaties Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2018/2019

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de locaties zijn momenteel diverse bestemmingsplannen van kracht. In onderstaande tabel is voor elke locatie zichtbaar welk bestemmingsplan vigerend is.

  Locatie   Vigerend plan   Vastgesteld  
1   Dakota 5   Nootdorp-Noord   23-09-2010  
2   Noordeindseweg 8   Historische Kern Delfgauw   05-09-2013  
3   Rijskade 11   Duurzame Glastuinbouwgebieden   24-02-2011  
4   Vlielandseweg 6C   Ackerswoude 2009   24-08-2010  
5   Delftsestraatweg 54   Duurzame Glastuinbouwgebieden   24-02-2011  
6   Wilgenweg 82A   Lint Oude Leede 2   17-03-2016  
7   Zuideindseweg 112   Ruyven Zuidpolder   23-09-2010  
8   Burg. Merkusstraat 7   Historische Kern Delfgauw   05-09-2013  
  Dreeslaan 45   Pijnacker-Noord   30-05-2013  
  Emmastraat 65   Kern Pijnacker Zuid / Zuid-oost   23-09-2010  
  Grevelingen 10   Kern Pijnacker Zuid / Zuid-oost   23-09-2010  
  Burg. Merkusstraat 2   Historische Kern Delfgauw   05-09-2013  

Onderhavig bestemmingsplan vervangt deze plannen voor de in het plangebied gelegen locaties.

1.4 Planvorm

Dit bestemmingsplan is gedetailleerd van karakter. Het plan vormt hierdoor een eenduidig toetsingskader voor de beoordeling van bouwaanvragen en voor een adequate handhaving van de regels.

1.5 Planproces

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan zal een inspraakprocedure doorlopen. Hiertoe wordt het plan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging wordt een ieder de gelegenheid geboden om inspraakreacties naar voren te brengen. De resultaten van deze inspraakprocedure worden gebundeld in de "Nota van Beantwoording inspraak- en overlegreacties voorontwerpbestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2018/2019", welke als Bijlage 1 is toegevoegd aan deze toelichting.

Parallel aan de inspraakprocedure wordt tevens het vooroverleg op grond van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. De resultaten daarvan worden eveneens gebundeld in de Nota Inspraak- en overlegreacties (zie Bijlage 1).

Het ontwerpbestemmingsplan, waarin de eventuele wijzigingen op grond van inspraak en vooroverleg zijn verwerkt, wordt vervolgens wederom ter inzage gelegd. Tijdens deze formele termijn van terinzagelegging van zes weken kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht bij de gemeenteraad. De gemeenteraad zal deze zienswijzen beoordelen en kan eventueel daarin aanleiding vinden om het ontwerpbestemmingsplan aan te passen. De raad zal vervolgens het - al dan niet aangepaste - bestemmingsplan vaststellen.

1.6 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: de toelichting, de regels en de verbeelding.

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt per locatie het planvoornemen omschreven en een ruimtelijke onderbouwing gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hoofdstuk 4 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld, waarna in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan worden behandeld.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving ruimtelijke onderbouwing

In dit hoofdstuk wordt per locatie een ruimtelijke onderbouwing gegeven voor de voorgestane ontwikkelingen die in de nabije toekomst zullen plaatsvinden. Tevens worden per locatie ook heldere consequenties voor de planopzet weergegeven.

2.1 Dakota 5

Beschrijving

De eigenaar van het perceel Dakota 5 te Nootdorp wenst zijn bestaande woning te vergroten door de huidige garage door te trekken tot aan de voorgevel en op te toppen met een kap. Daarnaast wil initiatiefnemer graag de dakonderzijde 50 cm omlaag brengen om aan de voor- en achterzijde dakkapellen te kunnen realiseren.

De gemeente wenst haar medewerking te verlenen aan deze ontwikkeling. Het bouwvlak zal hiertoe verruimd moeten worden.

Het voornemen op de plek

Dakota 5 is gelegen in Nootdorp-Noord. De straat is een vertakking van de Verkeerstorenlaan. Dakota is, net als de straten Hercules en Spitfire, een woonerf waar de doodlopende straat bestemd is als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De woningen aan de Dakota zijn riante vrijstaande woningen die naar de straat gesitueerd zijn, waardoor de straat gezien kan worden als een hofje. Dakota 5 is gelegen aan het einde van de doodlopende straat en de achterzijde is gekeerd naar het water en het fietspad Combinatieweg.

De bewoners van Dakota 5 willen hun woning vergroten. Dit willen zij doen door de huidige garage door te trekken tot de voorgevelrooilijn en volledig te overkappen. Daarnaast willen zij een nieuwe berging toevoegen. Het hoofdgebouw wordt als het ware verlengd, waardoor het in de lengterichting langer wordt (zie afbeelding 2.1 en 2.2)

Verder willen zij de dakonderzijde met 50 cm verlagen om aan de voor- en achterzijde dakkappellen te kunnen realiseren.

In het vigerende bestemmingsplan 'Nootdorp-Noord' valt de uitbreiding in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. De verlenging van de garage valt onder de bestemming 'Tuin' en de nieuwe berging valt in de bestemming 'Wonen'. Deze uitbouw voldoet op een aantal punten niet aan het bestemmingsplan.

Het bouwvlak dient vergroot te worden en bestemming 'Tuin' wordt omgezet naar 'Wonen'. Tevens dient de goothoogte aangepast te worden in verband met de nieuwe dakkapellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp100180117-3001_0002.jpg"

Afbeelding 2.1 - bestaande en nieuwe situatie Dakota 5

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp100180117-3001_0003.jpg"

Afbeelding 2.2 - gevels bestaande en nieuwe situatie Dakota 5

Stedenbouwkundig advies

Wat opvalt bij de uitbreiding is dat de ruimte tussen de nieuwe berging en de garage van de naast gelegen buren (Dakota 6) een stuk smaller wordt, namelijk ongeveer 1,3 meter. Hierover heeft de eigenaar van het perceel afspraken gemaakt met de buren. Daarnaast zal de nieuwe berging de doorkijk blokkeren die nu zichtbaar is. Stedenbouwkundig wordt dit niet als een probleem gezien, aangezien het een woonerf is, waar de woningen naar de straat gesitueerd zijn. Tevens is bij de andere woonerven (Hercules en Spitfire) ook geen doorkijk zichtbaar.

Uitbreiding van het volume past binnen de schaal van de andere woningen binnen dit woonerf, waarvan de meeste een beduidend groter volume hebben.

Stedenbouwkundig voegt het ontwerp zich prima in de omgeving en is er geen bezwaar. De woning behoudt dezelfde vorm, maar wordt iets langer. Na de uitbreiding is nog steeds een duidelijk woonbeeld van vrijstaande woningen te zien die zich bevinden in een woonerf. Na uitbreiding van de woning is het nog steeds mogelijk om 2 auto's te parkeren op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp100180117-3001_0004.jpg"  

Afbeelding 2.3 - impressie nieuwe situatie

2.2 Noordeindseweg 8

Beschrijving

De eigenaar van het perceel Noordeindseweg 8 heeft verzocht om medewerking te verlenen aan wijziging van het bestemmingsplan om de woning en bedrijfsruimte aan de Noordeindseweg 8 te Delfgauw om te zetten naar een woonbestemming. Ter plaatse is geen bedrijf meer gevestigd.

Het voornemen op de plek

In het vigerende bestemmingsplan 'Historische Kern Delfgauw' heeft het perceel de bestemming 'Bedrijf', waarbinnen de woning zelf als bedrijfswoning is aangeduid. Gezien het feit dat op het perceel niet langer een bedrijf gevestigd is, maakt omzetting naar een woonbestemming plausibel en acceptabel.

Stedenbouwkundig advies

De Noordeindseweg is een oud lint dat van kleur verandert van dorps naar open en landelijk. Ter hoogte van nummer 8 is het karakter dorps en de bestaande woning sluit hier goed bij aan. Een wijziging van bedrijf (met woning) naar een enkelvoudige woonbestemming past derhalve in het karakter van de Noordeindseweg.

De Noordeindseweg is een smalle en drukke weg die zowel door recreatief verkeer als vrachtverkeer wordt gebruikt. Hoewel de huidige invulling van de bedrijfsbestemming waarschijnlijk een beperkt aantal verkeersbewegingen veroorzaakt, kan een andere gebruiker van de bestemming wel meer verkeer veroorzaken. Ook vanuit dit oogpunt is de gevraagde wijziging positief.

Er is sprake van een karakteristieke woning met een oppervlakte van ca 77 m². Vanaf de Noordeindseweg is (behoudens een reclamebord) niet zichtbaar dat er momenteel een bedrijf is of tot voor kort was gevestigd. Een wijziging van de bestemming zou het straatbeeld dan ook niet veranderen, indien de bestemmingsregeling voldoende waarborgen opneemt voor behoud van de huidige situatie.

Bij een bedrijfsbestemming zijn er vaak bedrijfsgebouwen van een omvang die groter is dan gebruikelijk bij een woning. Kijkend naar de bestaande situatie is de woning op de begane grond uitgebouwd met ca 55 m² en staat er een bijgebouw met een oppervlakte van ca 90 m². Dit is weliswaar iets meer dan gebruikelijk bij een woning, maar vergunningsvrij kan er al 150 m² gebouwd worden. Ook vanuit dit oogpunt zou een wijziging van de bestemming van bedrijfsdoeleinden naar wonen niet op bezwaren stuiten.

2.3 Rijskade 11

Beschrijving

De eigenaar van het perceel Rijskade 11 heeft verzocht medewerking te verlenen aan een wijziging van het bestemmingsplan zodat het mogelijk wordt om op het perceel een zorgkwekerij te starten. Het verzoek voorziet in het realiseren van een zorgkwekerij voor dementerende / eenzame ouderen. Indien mogelijk wordt de zorgkwekerij in de toekomst uitgebreid met jongeren met een achterstand tot de maatschappij. De zorgkwekerij biedt diverse activiteiten aan voor ouderen met dementie, in een sociaal isolement, met een lichamelijke beperking en/of met niet aangeboren (hersen)letsel:

  • het kweken en verzorgen van plant en gewas in de kweekkas;
  • het verzorgen van de moestuin en bloementuin;
  • het bereiden en eten van de warme maaltijd;
  • het inmaken van groente;
  • het knuffelen/wandelen met alpaca's;
  • het verzorgen en voeren van kippen, geiten, alpaca's, paarden en honden.

In de toekomst zal dagbesteding worden aangeboden voor jongeren met een achterstand tot de maatschappij om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten en een betere toekomst te bieden in de maatschappij door middel van de volgende activiteiten:

  • omgaan met de natuur;
  • verzorgen, voeren en verantwoording dragen voor de dieren;
  • coaching en training met alpaca's en het berijden en verzorgen van paarden;
  • koken, bakken, huishoudelijke werkzaamheden, timmeren, sleutelen, lassen, onderhoud van gebouwen;
  • varen, knutselen, trampolinespringen, springtouwen.

Hiervoor zal de bestaande bebouwing (circa 510 m2 schuur) op het perceel worden uitgebreid met een kweekkas van circa 60 m2 (zie afbeelding 2.4). Verder wordt het terrein heringericht ten behoeve van de gewenste maatschappelijke bestemming door onder andere een moestuin, boomgaard en parkeerruimte.

Buiten komt een praktijkruimte, hier kunnen oefeningen worden uitgevoerd tussen de cliënten en de dieren. Ten zuiden van deze buitenruimte komt een moestuin en ten zuiden van het perceel komt een boomgaard met appel-, peren- en notenbomen. Deze groenten en fruitsoorten en ook die uit de kweekkas worden gebruikt voor eigen consumptie. Het eten wordt bereid in de keuken die binnen aanwezig is. De tuin tussen de boomgaard en de moestuin wordt ingericht als belevingstuin. De belevingselementen in de tuin zorgen ervoor dat de zintuiglijke prikkels worden gestimuleerd. De totale oppervlakte die gebruikt gaat worden voor de zorgkwekerij bedraagt ca. 5.965 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp100180117-3001_0005.jpg"

Afbeelding 2.4 - inrichting perceel ten behoeve van zorgkwekerij (landschapsplan)

Het voornemen op de plek

Het perceel Rijskade 11 is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden' en heeft de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch - Glastuinbouw'. Dat betekent dat in dit gebied geen andere functies dan glastuinbouw zijn toegestaan. De initiatiefnemers willen echter graag een zorgboerderij starten. Dit is geen glastuinbouw en daarom in strijd met zowel het bestemmingsplan als het provinciaal beleid. Achter het perceel Rijskade 11 liggen de gronden die behoorden bij de woning. Deze zijn verkocht aan een tweetal glastuinbouwbedrijven en zullen binnenkort worden betrokken bij respectievelijk een nieuw en een uit te breiden bedrijf. Dat betekent dat het niet meer aannemelijk is dat het perceel noodzakelijk is voor het functioneren van de glastuinbouw. De toegang tot de beide bedrijven is bovendien op een andere manier voorzien. Om die reden kan medewerking worden verleend aan het voornemen om een zorgkwekerij op het perceel te vestigen.

Stedenbouwkundig advies

Het landschap achter de kavel Rijskade 11 gaat vrij drastisch veranderen door het plaatsen van een kas. Hierdoor ligt de kavel nog wel tussen de kassen, maar heeft de kavel geen agrarische functie meer. De vraag om de bestemming van 'Agrarisch' te wijzigen in 'Maatschappelijk' is hier niet vreemd. Ook de mogelijkheden die de kavel dan krijgt voor bebouwing conflicteert niet met het beleid omtrent de beeldkwaliteit van het polderlint.

Het polderlint is een dicht lint met doorzichten waar mogelijk en een goede inrichting van de voorerven. Het lint heeft een kleinschalige korrel met in de 2e linie grootschalige ontwikkelingen. De kavel Rijskade 11 is een brede, ondiepe kavel; geen karakteristieke vorm voor een polderlint. Als kwaliteiten gelden dat er sprake is van een lange zichtlijn langs de kavelsloot naar het achterliggende landschap en dat er een oude singel aanwezig is, haaks op het lint langs de andere kavelsloot. In het landschapsplan (zie afbeelding 2.4) worden deze kwaliteiten behouden.

De oprit van het perceel zal worden ingekaderd door enkele grote bomen. Voor het woonhuis ligt een siertuin. Op het voorerf zal daarnaast een fruitboomgaard worden aangeplant, naast het feit dat hier een weide aanwezig is, waar enkele solitaire bomen komen.

Vanuit het oogpunt van verkeer is de smalle Rijskade een aandachtspunt. Op het perceel zal voorzien moeten worden in een keermogelijkheid voor de busjes waarmee cliënten worden gebracht. Dit om het kapotrijden van de bermen van de Rijskade te voorkomen. De verwachtte toename van circa 16 verkeersbewegingen per etmaal (gebaseerd op 10 cliënten) vormt geen probleem voor de verkeersafwikkeling. Het wordt verstandig geacht om het erf af te zetten om te voorkomen dat cliënten op de weg kunnen gaan lopen. De Rijskade is een drukke fiets- bromfietsroute naar de Stanislas Scholengemeenschap.

De nieuw te realiseren kweekkas bevindt zich achter het reeds bestaande bedrijfsgebouw. Het plaatsen van een kas achter de schuur (zie afbeelding 2.5) is geen probleem vanuit stedenbouw. Deze is vrijwel niet zichtbaar vanaf de weg, mede door het feit dat de nokhoogte lager is dan die van de bestaande bebouwing.

De gevels van het reeds bestaande bedrijfsgebouw zullen representatief worden gemaakt met natuurlijke materialen. Het parkeren is geïntegreerd in het gebouw. De nieuw te realiseren kweekkas en het reeds bestaande bedrijfsgebouw zullen architectonisch één geheel gaan vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp100180117-3001_0006.jpg"

Afbeelding 2.5 - nieuwe kas Rijskade 11

2.4 Vlielandseweg 6C

Beschrijving

De eigenaar van het perceel Vlielandseweg 6C wenst op zijn perceel de bestaande woning te slopen en in plaats hiervan twee nieuwe woningen (vrijstaand of in de vorm van een twee-onder-één-kapper) terug te bouwen. De gemeente wenst hieraan medewerking te verlenen, gezien het feit dat ruimtelijk gezien geen bezwaar bestaat tegen een verdichting op dit perceel.

Het voornemen op de plek

Het perceel Vlielandseweg 6C is gelegen binnen het bestemmingsplan Ackerswoude 2009 en kent een woonbestemming, met bouwvlak strak rond de bestaande woning. Achter het perceel is op basis van de Verzamelplannen 2015/2016 en 2017/2018 ruimte gecreëerd voor realisatie van in totaal 8 nieuwe woningen, in aansluiting op de nieuwe wijk Ackerswoude.

Op het perceel Vlielandseweg 6C bestaat de wens om het bouwvlak te vergroten, zodat het voornemen hier twee woningen te realiseren haalbaar wordt.

Stedenbouwkundig advies

Het perceel is gelegen in het lint van de Vlielandseweg. Langs het lint komen vooral vrijstaande woningen voor, op enkele plaatsen onderbroken door een rijtje of een twee-onder-één-kap woning. Het omzetten van de vrijstaande woning in een tweetal nieuwe woningen (al dan niet twee-onder-één-kap) doet geen afbreuk aan de kwaliteiten van het lint. Aangezien er sprake is van het bouwen binnen bestaand stedelijk gebied, is een beperking in het aantal woningen (zoals bijvoorbeeld bij ruimte voor ruimte in het buitengebied) niet aan de orde. Daarbij is bij het vigerende bestemmingsplan reeds de keuze gemaakt om het aantal woningen niet te begrenzen, maar alleen het bouwvlak voor de hoofdgebouwen. Tegen deze achtergrond bestaat er geen bezwaar tegen het wijzigen van het bouwvlak ten behoeve van realisatie van 2 woningen. Wel dient het parkeren op eigen terrein plaats te vinden.

2.5 Delftsestraatweg 54

Beschrijving

De eigenaar van het perceel Delftsestraatweg 54 heeft het voornemen de bestaande bedrijfswoning op het perceel te slopen en deze iets dichter op de weg te herbouwen.

Het voornemen op de plek

In het vigerende bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouwgebieden' kent het perceel de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' met de nadere aanduiding 'bedrijfswoning'. Het bouwvlak is daarbij op 9 meter vanaf de weg gelegen. Op het naastgelegen perceel (nr. 52) is de rooilijn verder naar voren gelegen, op circa 8,2 meter vanaf de weg. Het voornemen bestaat om de woning op Delftestraatweg 54 ook op deze afstand te realiseren. Hiervoor dient dus uitsluitend het bouwvlak ter plaatse aangepast te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp100180117-3001_0007.png"

Afbeelding 2.6 - rooilijn ter plaatse van Delftsestraatweg (nr. 54 rood gekleurd)

Stedenbouwkundig advies

De Delftsestraatweg is onderdeel van het historisch lint Delfgauwseweg, Delftsestraatweg, Westlaan en Oostlaan. Dit lint wordt beschreven in de lintenvisie als boezemlint.

"Het lint kenmerkt zich door een verdicht karakter waarbij het water een belangrijke rol speelt. Het deel van het lint dat grenst aan de kassen- en werkgebied onderscheidt zich door een rationeler karakter met een hoge dynamiek. Door glastuinbouw en verrommeling direct aan het lint kent het echter ook een lage ruimtelijke kwaliteit.

De visie zet in op het versterken van de doorgaande lijn als verbinding tussen de dorpen. Daarbij wordt enerzijds het dorpse karakter versterkt en anderzijds de ruimtelijke kwaliteit van het kassengebied verbeterd.

De doorgaande lijn versterken door buiten de bebouwde kom in te zetten op een eenduidig profiel met een groene berm tussen de weg en het vrij liggende fietspad. In de bebouwde kom het dorpse karakter versterken door toepassing van een dorpse materialisering.

Het lint is onder te verdelen in een boezem- en polderlint en de koers voor het lint bestaat uit drie ensembles:

  • lint in de dorpskern (boezem),
  • lint in het kassengebied (boezem),
  • lint in de dorpskern (polder).

Voor het ensemble kassengebied (boezem) is het van belang om de overgang naar de glastuinbouw te verzachten. In de eerste linie is het herkenbaar houden van het kleinschalige karakter en de landschappelijke kenmerken van belang voor een de kwaliteit van het lint. In de tweede linie is er ruimte voor rationelere en grootschalige ontwikkelingen. Bij verdichting van het lint is het van belang om nieuwe bebouwing volgens de karakteristieken van het boezemlint in te passen, met aandacht voor het behoud van het hoogteverschil van de Boezem door woningen onder aan het talud te plaatsen. Voor het groene karakter is het lint afhankelijk van een goede inrichting van het voorerf."

Volgens de lintenvisie moet de bedrijfsbebouwing op minimaal 9 meter van de kant weg geplaatst worden. Echter in de huidige situatie wordt vaak niet voldaan aan de 9 meter, maar is het eerder een gemiddelde maat.

De eigenaar van het perceel Delftsestraatweg 54 wenst zijn woning op dezelfde afstand als de buurman te plaatsen, ofwel 8,2 meter tot de weg. Doordat in het huidige beeld de woningen al verspringen en 9 meter eerder een gemiddelde is, is er vanuit stedenbouw geen bezwaar om de woning op 8,2 meter afstand tot de weg te plaatsen.

Wel dient er vanuit geluidsruimte getoetst te worden of er geen bezwaar is om de woning meer naar de weg toe te plaatsen. Hier wordt in paragraaf 5.3 nader op ingegaan.

Bij het ontwerp van de woning en inrichting van het erf dient aandacht te worden geschonken aan de karakteristieken van het lint. De tuinen geven het lint een groen karakter. Een verzorgde en passende inrichting draagt bij aan een fijne leefomgeving en versterkt het beeld van het historische Boezemlint.

2.6 Wilgenweg 82A

Beschrijving

Op 19 februari is het bestemmingsplan 'Lint Oude Leede 2 vastgesteld. Hierbij is tevens een motie aangenomen over een extra uitrit voorhet perceel aan de Wilgenweg 82A. De eigenaar van het perceel Wilgenweg 82A heeft nu een verzoek ingediend om medewerking te verlenen aan het creëren van deze nieuwe uitrit op de Oude Leedeweg. Door alternatieve voorstellen uit te werken, waarbij rekening is gehouden met landschappelijke kwaliteit, verkeersveiligheid en de wensen van de eigenaren heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp actief uitvoering gegeven aan de eerder genoemde motie.

Het voornemen op de plek

Eén van de uitgewerkte varianten dient als basis voor onderhavig bestemmingsplan (zie afbeelding 2.7). Deze variant krult vanaf het perceel Wilgenweg 82A richting de Oude Leedeweg, waar aangetakt wordt ter hoogte van het open perceel tussen Oude Leedeweg 161 en Oude Leedeweg 175, ter plaatse van de hier aanwezige passeerstrook.

De ontsluiting loop daarbij binnen de vigerende bestemmingsplannen 'Ruyven-Zuidpolder' en 'Lint Oude Leede 2' over gronden die bestemd zijn als 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden'. Het nieuwe ontwerp van de ontsluiting is zo aangepast dat deze naast een CO2-leiding loopt in plaats van deze te kruizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp100180117-3001_0008.jpg"

Afbeelding 2.7 - beoogde variant ontsluiting Wilgenweg 82A

Stedenbouwkundig advies

De uitrit loopt met een bocht door het open landschap. Doordat gebruik kan worden gemaakt van de bestaande passeerstrook kan de breedte van de uitrit beperkt blijven tot circa 15 meter (zie afbeelding 2.7), als gevolg van de draaicirkels van vrachtwagens.

2.7 Zuideindseweg 112

Beschrijving

De eigenaar van het perceel Zuideindseweg 112 wenst zijn woning, die niet meer voldoet aan de eisen van deze tijd, te vergroten door middel van het plaatsen van een aanbouw. De gemeente wenst hieraan medewerking te verlenen.

Het voornemen op de plek

Het perceel ligt in het bestemmingsplan 'Ruyven-Zuidpolder' en heeft de bestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw', met maximaal 2 bedrijfswooneenheden. 'Agrarisch- Glastuinbouw' houdt in dat de gronden bestemd zijn voor glastuinbouwbedrijven en voor bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning.

Voor het bouwen van bouwwerken geldt in het algemeen de bepaling dat de minimale afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 7 meter mag bedragen, of niet minder dan de bestaande afstand, indien die minder is dan 7 meter is. Hiervan mag worden afgeweken als het stedenbouwkundig beeld ter plaatse niet wezenlijk wordt aangetast.

De inhoud van de bedrijfswoning inclusief de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen van 750 m3, met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud meer dan 750 m3 bedraagt, de inhoud niet meer mag bedragen dan de bestaande inhoud.

De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter. De hellingshoek van de kap mag niet minder dan 30 graden bedragen. De breedte van de woning mag niet meer dan 12 meter bedragen.

Voor het bouwen van aan- of uitbouwen geldt dat deze op ten minste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende bedrijfswoning gebouwd dienen te worden. De goothoogte van deze aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 2,7 meter. De hellingshoek van de kap bedraagt minimaal 30 graden.

De gezamenlijke oppervlakte van de bouwvergunningplichtige aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 50 m2 bedragen.

De voorgenomen uitbouw, in de vorm van een meerlaags, plat volume haaks op de bestaande kaprichting (zie afbeelding 2.8 en 2.9), wijkt op meerdere punten af van deze regels. Onderstaand wordt hier nader op ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp100180117-3001_0009.jpg"

Afbeelding 2.8 - bestaande en nieuwe situatie Zuideindseweg 112

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp100180117-3001_0010.png"

Afbeelding 2.9 - voorgestelde uitbouw Zuideindseweg 112

Stedenbouwkundig advies

De Zuideindseweg is onderdeel van het lint Noord- & Zuideindseweg dat zich kenmerkt door een landelijk en kleinschalig karakter met plaatselijke doorzichten naar het open en weidse landschap. Dit lint is beschreven in het beleidsstuk lintenvisie Pijnacker-Nootdorp. Deze visie zet in op het versterken van de doorgaande lijn als stad en land verbinding tussen het Oude Leede gebied en Buytenhout. Daarbij wordt enerzijds het dorpse karakter van Delfgauw versterkt en anderzijds de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied verbeterd als recreatieve verbinding naar het buitengebied.

Het gehele lint is onder te verdelen in een polder- en dijklint en de koers voor het lint bestaat uit vier ensembles;

  • Lint aan een recreatiegebied,
  • Lint in landelijk gebied (dijk),
  • Lint in landelijk gebied (polder),
  • Lint in de dorpskern.

Voor het ensemble recreatiegebied (polder) is het van belang dat de doorzichten naar het landschap behouden blijven en dat nieuwe ontwikkelingen volgens de karakteristieken van het polderlint worden ingepast. Het lint biedt ruimte voor een functiemenging met kleinschalige recreatieve functies welke het recreatieve karakter van het Oude Leede en Buytenhout gebied versterken.

Voor het ensemble landelijk gebied (dijk) is het van belang om doorzichten naar het landschap te behouden en te versterken. Bij ontwikkelingen langs het lint is het van belang om nieuwe bebouwing volgens de karakteristieken van het dijklint in te passen, met aandacht voor het behoud van watergangen met natuurlijke oevers, karakteristieke bruggen en een goede inrichting van het voorerf en de erfrand.

Voor het ensemble landelijk gebied (polder) liggen er kansen om de landschappelijke kwaliteit te vergroten door het landelijke karakter zoveel mogelijk tot de dorpskern door te trekken en de groene buffer tussen het lint en de glastuinbouw te versterken.

De bebouwing in het polderlint kent een grote diversiteit in samenstelling. Toch zijn er overeenkomsten te vinden die de ritmiek in het lint articuleren. Zo kent de architectuur een landelijk karakter met een zadel of wolfdak en zijn de maat en schaal kleinschalig. Echter, nieuwe duurzame materialen en nieuwe zorgvuldige architectuur op basis van archetypen zijn mogelijk, dit dient in goed overleg met Welstand te worden afgestemd. De uitgangspunten voor de bebouwing zijn:

  • voorgevel representatief;
  • lage dakgoot;
  • dak is 1 vlak met een neutrale kleur;
  • zadeldak of wolfdak;
  • 2 hoog en een kap, maximaal 9 meter hoog, één laag is maximaal 3 meter;
  • lengte-breedte verhouding 1:1,5;
  • oppervlak is maximaal 225 m2 en de inhoud maximaal 750 m3.

De aanbouw wijkt op diverse punten af van het bestemmingsplan en de beleidsvisie linten, zoals bovenstaand benoemd:

  • a. De minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrens moet minimaal 7 meter zijn tenzij deze nu al minder bedraagt. De huidige afstand tot de perceelgrens bedraagt circa 9 meter. De uitbouw van circa 3,5 meter is te breed om aan deze eis te voldoen. Echter vanwege de bedrijfsbebouwing die achter het woonhuis staat, is de ruimte die overblijft naast de uitbouw voldoende om het stedenbouwkundig beeld niet wezenlijk aan te tasten.
  • b. De goothoogte van de bestaande bedrijfswoning is lager dan de maximale maat van 5 meter, maar de aanbouw voldoet hier niet aan. Deze bedraagt circa 9 meter.
  • c. De hellingshoek van de kap van de aanbouw betreft minder dan 30 graden. Het is namelijk een plat dak. De kap van de aanbouw moet minimaal 30 graden bedragen.
  • d. Door de aanbouw is de karakteristieke lengte-breedte verhouding 1:1,5 van de lintbebouwing zoek.

De bedrijfswoning staat in een landelijk gebied aan een historisch lint. Op dit moment draagt de woning bij aan de kleinschalige karakteristiek, die zo gewenst is. Echter de woning voldoet niet meer aan de hedendaagse eisen. De ruimten zijn te klein om er met een gezin in te wonen. De voorgestelde aanbouw is fors en zeker niet ondergeschikt aan het hoofdvolume, maar de aanbouw laat wel een nieuwe tijdgeest zien. De huidige kleinschalige dijkwoning blijft zichtbaar en krijgt een moderne aanbouw. De tijdlagen worden zichtbaar.

Ook al voldoet het plan niet aan de eisen gesteld in het bestemmingsplan, toch acht de gemeente het goed om medewerking te verlenen aan dit plan. Het kan een voorbeeld zijn voor andere historische lintbebouwing. De oplossing is, ondanks dat het een forse aanbouw is, een charmante oplossing.

2.8 Locaties snippergroen

Voor vijf locaties in de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn stukjes snippergroen verkocht aan particulieren, die meegenomen worden in onderhavig verzamelplan. Het betreft de locaties:

  • a. Burgemeester Merkusstraat 7 te Delfgauw;
  • b. Dreeslaan 45 te Pijnacker;
  • c. Emmastraat 65 te Pijnacker;
  • d. Grevelingen 10 te Pijnacker;
  • e. Burgemeester Merkusstraat 2 te Delfgauw.

Binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp worden de aanvragen snippergroen door de afdeling Wijkzaken getoetst aan de Nota Snippergroen. Mocht een verzoek aan deze criteria voldoen, dan komt het perceel voor verkoop in aanmerking.

Dit zijn de criteria waaraan getoetst wordt:

  • de uit te geven grond moet direct grenzen aan het woonperceel van de aanvrager en de aanvrager moet ook eigenaar van het perceel zijn;
  • de uitgifte van de grond mag geen (negatieve) gevolgen voor het beheer hebben; hierbij wordt met name beoordeeld of er sprake is van een duidelijke grens tussen privé en openbaar en of uitgifte leidt tot versnippering of beperking van de bereikbaarheid van openbaar gebied;
  • de uitgifte van de grond mag geen overwegende (negatieve) gevolgen voor het gebruik van de openbare ruimte hebben. Hierbij wordt met name beoordeeld of het uit te geven deel van belang is vanwege de functie als verkeersruimte, speelterrein, trottoir, parkeerplaats, etc;
  • de uitgifte van de grond mag geen overwegende (negatieve) gevolgen voor de stedenbouwkundige kwaliteit en de beeldkwaliteit van de openbare ruimte hebben; hierbij wordt niet alleen de functie van het groen in de directe omgeving beoordeeld, maar wordt juist ook beoordeeld wat de functie in groter verband is (is het karakteristiek voor de wijk of voor het wegprofiel, is het benoemd in een groenbeleidsplan of beeldkwaliteitsplan);
  • de uitgifte van de grond mag geen (negatieve) gevolgen voor de (toekomstige) inrichtingsmogelijkheden hebben.

In de vijf gevallen waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft wordt voldaan aan deze criteria. Per locatie wordt gekeken naar de aansluitende bestemming (in alle vier gevallen 'Tuin' en 'Wonen').

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

3.1 Verantwoording planvorm

Voor het bestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2018/2019' is gekozen voor de planfiguur van een gedetailleerd plan. De voorziene ontwikkelingen worden hierdoor mogelijk gemaakt, zonder dat ruimte wordt gecreëerd voor andersoortige (niet gewenste) ontwikkelingen. Er ontstaat zo tevens een adequaat toetsingskader voor de toekomst.

Aan de opzet van de juridische systematiek worden hoge eisen gesteld, te weten:

  • De regeling moet praktisch en hanteerbaar zijn. Hanteerbaar voor iedereen die ermee moet werken. Dus zowel voor de diverse gemeentelijke afdelingen als voor de medewerk(st)er van de Informatiebalie;
  • De regeling moet helder en eenduidig zijn. Discussies over interpretatievraagstukken moeten niet aan de orde zijn;
  • Daarbij dient ook te worden gekeken naar relevantie: 'niet meer regelen dan nodig is';
  • De regeling moet ook voor de burger toegankelijk zijn;
  • De regeling moet handhaafbaar zijn. Naarmate het juridische systeem logischer en meer doelgericht is, zullen de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid beter zijn. Daarmee worden ook controle en handhaving bevorderd.

3.2 Systematiek bestemmingen

Het bestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2018/2019' is opgezet volgens de Wet ruimtelijke ordening die vanaf 1 juli 2008 van kracht is. De opbouw van het bestemmingsplan is conform de SVBP2012 (Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen). De planregels bij het bestemmingsplan zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingen zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen. Hoofdstuk 3, Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn. Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.

3.3 Planregels

Inleidende regels

Begrippen

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan en hoe gemeten dient te worden.

Bestemmingsregels

Agrarisch - Glastuinbouw

Voor de percelen Delftsestraatweg 54 en Zuideindseweg 112 is de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' opgenomen. Deze bepalingen zijn identiek aan het bestemmingsplan 'Duurzame Glastuinbouw'. Er is voor het perceel Zuideinde 112 een specifieke bouwaanduiding opgenomen ten behoeve van de afwijkende maatvoeringen.

Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden

Ter plaatse van de nieuwe ontsluiting van het perceel Wilgenweg 82A is - conform vigerend recht - de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden' opgenomen, met daarbij de aanduiding 'ontsluiting'. De bepalingen bij deze bestemming zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Lint Oude Leede 2'.

Maatschappelijk

Voor het perceel Rijskade 11 - exclusief het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen' - is de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen, met specifieke aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorgkwekerij'. De regels sluiten aan op de standaardregels, met specifieke maatbepalingen voor de beoogde nieuwe functie.

Tuin

Deze bestemming, die op meerdere locaties is gelegen, is identiek aan de standaardregels. De voor ‘Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Op of in deze gronden mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd aan een hoofdgebouw. Ook andere bouwwerken mogen worden gebouwd, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair.

Water

Deze bestemming die bij de nieuwe ontsluiting van Wilgenweg 82A is gelegen, is identiek aan de standaardregels.

Wonen

Deze bestemming, opgenomen voor diverse percelen binnen dit bestemmingsplan, is identiek aan de standaardregels. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van een beroep aan huis.

De bebouwingsregels voor woningen en andere bouwwerken zijn in de regels bij deze bestemming opgenomen. Woningen mogen uitsluitend vrijstaand of twee-aaneen worden gebouwd. De woningen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding aangeduid.

De woonbestemming kent geen mogelijkheden meer om met vergunning bijgebouwen te realiseren. Wat tegenwoordig allemaal zonder vergunning gerealiseerd mag worden, is in de meeste gevallen meer dat voorheen met vergunning mocht. Het is daarom niet langer noodzakelijk erfbebouwing toe te staan die met vergunning gerealiseerd mag worden; het vergunningvrij bouwen is toereikend.

De uitoefening van een beroep aan huis is toegestaan tot een beperkte brutovloeroppervlakte. Onder bepaalde voorwaarden kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor een bedrijf aan huis.

Dubbelbestemmingen

De bestemmingen 'Leiding - CO2', 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waterstaat - Waterkering' betreffen dubbelbestemmingen waarin de bescherming van de aanwezige leidingen, archeologische waarden en waterkeringen worden geregeld.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mogen worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit bestemmingsplan valt, planologisch-juridisch te borgen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming.

Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepalingen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven de in het plan opgenomen bestemmingen in geringe mate te wijzigen, indien dit van belang is voor een betere realisering of in verband met een afwijkende toestand van het terrein. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijzigingen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien daartoe aanleiding bestaat.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

In deze bepalingen wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.

3.4 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding, zijn de binnen het plangebied gelegen percelen voorzien van een passende bestemming, conform de in de regels gehanteerde indeling. Daarnaast zijn middels dubbelbestemmingen de archeologische zones en de zones langs waterkeringen weergegeven, waarbinnen een bijzondere beschermingsregeling geldt. De aanduidingen geven, daar waar noodzakelijk, een specifieke bepaling per (bouw)perceel weer. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen van een juridische bepaling voorzien.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

De voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn kort de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkelingen binnen het plangebied zich verhouden tot dit beleid.

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie verving de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.

Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.

Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

4.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de “ladder duurzame verstedelijking” opgenomen. Dit betekent dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke voorzieningen mogelijk maken de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Volgens Bro artikel 1.1.1 lid 1 wordt stedelijke ontwikkeling omschreven als:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen. In paragraaf 4.2.2 wordt hier nader op ingegaan.

4.1.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De ontwikkelingen die in onderhavig bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt hebben geen directe relevantie op rijksniveau. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit Zuid-Holland (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014, (geconsolideerd in werking per 12 januari 2017) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. Beter benutten en opwaarderen.
  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht).
  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit.
  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

4.2.2 Verordening Ruimte 2014

De regels in de Verordening Ruimte zijn bindend en werken door in bestemmingsplannen. In de Verordening is, conform het Bro, de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen.

Onderhavig bestemmingsplan maakt diverse kleinschalige ontwikkelingen mogelijk. Hierbij worden (qua aard en schaal) geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt; het is dan ook conform jurisprudentie niet noodzakelijk om de ladder voor deze ontwikkelingen te doorlopen. Er zijn twee ontwikkelingen die een functiewijziging mogelijk maken, te weten Noordeindseweg 8 (van 'Bedrijf' naar 'Wonen') en Rijskade 11 (van 'Agrarisch - Glastuinbouw' naar 'Maatschappelijk'). In beide gevallen is er daarbij echter geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, aangezien er geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt (zie AbRvS 10 december 2014, nr. 201310814/1/R1).

Er is derhalve geen noodzaak om de ladder voor duurzame verstedelijking te doorlopen.

4.2.3 Programma ruimte

Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

4.2.4 Programma mobiliteit

In het programma mobiliteit staan de ambities en de provinciale belangen. Het programma mobiliteit kent een grotere dynamiek dan de visie. Het kan hierdoor bijvoorbeeld in samenhang met een nieuw collegeprogramma, elke vier jaar worden geactualiseerd. Daarbij wordt verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit.

4.2.5 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Binnen het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van strijdigheid met de doelen en uitgangspunten zoals omschreven in het provinciale beleid. Voorzien wordt in diverse kleinschalige ontwikkelingen, die conform jurisprudentie niet onder artikel 3.1.6 lid 2 Bro vallen. Voor de uitbreiding van de Intratuin is wel de ladder doorlopen gezien de grootte en de bestemmingswijziging.

4.3 Regionaal beleid

Sinds 1 januari 2015 heeft het Stadsgewest Haaglanden zijn werkzaamheden beëindigt, de beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden voortgezet door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Het Regionaal Structuurplan is nog niet ingetrokken en derhalve nog van kracht.

4.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden in 2020 (2008)

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020, dat door het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden in april 2008 is vastgesteld, bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Haaglanden blijft daardoor een aantrekkelijk gebied om te wonen. Al deze kwaliteiten zijn een voorwaarde om nieuwe bedrijven en instellingen aan te kunnen trekken en zo voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen.

Hiertoe zijn er meer huizen en bedrijfspanden nodig in Haaglanden. Sommige delen van de regio verouderen en zijn aan vernieuwing toe. De groengebieden zijn niet aantrekkelijk en toegankelijk genoeg. Het verkeer blijft groeien, maar Haaglanden moet wel bereikbaar blijven. De verandering van het klimaat stelt nieuwe eisen aan het watersysteem en de kustbescherming. Zo zullen zich tot 2020 nog meer ontwikkelingen voordoen die om maatregelen vragen.

Regio Haaglanden zet daarbij in op bouwen binnen de bestaande stad. Dit betekent ook dat het landschap open en groen kan blijven. Haaglanden kent veel verschillende landschappen, elk met een eigen schoonheid: de duinen en het strand, de landgoederen, de weilanden. Er liggen kansen om landschappen nog aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door natuurontwikkeling of door meer fiets- en wandelpaden aan te leggen.

4.3.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Onderhavig bestemmingsplan voorziet enkel in kleinschalige ontwikkeling binnen bestaande (stedelijke) structuren en past derhalve binnen de uitgangspunten van het Regionaal Structuurplan.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Toekomstvisie 2040 (2012)

In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.

Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve de economie versterken.

4.4.2 Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040 (2014)

In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014, schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040.

Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken.

4.4.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De gemeente stimuleert initiatieven van particulieren en zet in op versterking van de kwaliteit van de kernen en het landelijk gebied. De - kleinschalige - ontwikkelingen die middels onderhavig bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt passen binnen dit gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Bedrijven en milieuzonering

5.1.1 Regelgeving en beleid

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven. In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies. In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1), 100 meter (cat. 3.2), 200 meter (cat. 4.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen. In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal in eerste instantie een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden namelijk met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 5.1.

Categorie   Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied   Richtafstand t.o.v. gemengd gebied  
1   10m   0m  
2   30m   10m  
3.1   50m   30m  
3.2   100m   50m  
4.1   200m   100m  
4.2   300m   200m  
5.1   500m   300m  
5.2   700m   500m  
5.3   1000m   700m  
6   1500m   1000m  

Tabel 5.1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen

In de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering wordt aangegeven dat richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen (vvb) mogelijk is.

5.1.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Voor de locaties Dakota 5, Vlielandseweg 6C, Delftsestraatweg 54, Wilgenweg 82A, Zuideindseweg 112 en de percelen van het snippergroen geldt dat er geen sprake is van een functiewijziging, waarbij een nieuwe milieugevoelige functie of bedrijfsbestemming wordt toegevoegd. Milieuzonering speelt derhalve geen rol voor deze locaties.

Voor de overige locaties binnen het plangebied geldt het volgende ten aanzien van bedrijven en milieuzonering:

Noordeindseweg 8

Op het perceel aan de Noordeindseweg 8 wordt op dit moment gewoond in een bedrijfswoning, echter is er geen sprake meer van een bedrijfsvoering. Dit perceel, inclusief het bijgebouw, wordt dan ook middels onderhavig bestemmingsplan bestemd tot het feitelijk gebruik, namelijk 'Wonen'.

In de omgeving van dit perceel zijn enkele bedrijven te vinden of worden deze planologisch mogelijk gemaakt. De locatie kan dan ook worden aangemerkt als gebiedstype 'gemengd gebied' waardoor de richtafstand met één stap verlaagd kan worden. De bedrijven in de omgeving van de Noordeindseweg 8 zijn:

Locatie   Bedrijf   SBI-2008   Milieu- categorie   Richtafstand (gemengd gebied)   Werkelijke afstand  
Noordeindseweg 10   Max. categorie 2     2   10   4  
Noordeindseweg 1   Autobedrijf (handel)   451, 452, 454   2   10   34  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat voor de naastliggende bedrijfsbestemming de gestelde richtafstand niet wordt gehaald. Omdat ter plaatse van de Noordeindseweg 8 al een woning aanwezig is en er in die zin sprake is van slechts een 'technische' bestemmingswijziging, geldt dat er in feite geen sprake is van een nieuwe situatie. Indien er op het perceel een nieuwe woning wordt gerealiseerd, zal onderzocht moeten worden of hiermee aan de richtafstanden wordt voldaan, dan wel of gemotiveerd kan worden afgeweken van deze richtafstand.

Voor de woning Noordeindseweg 8 kan op basis van bovenstaande uit worden gegaan van een goed woon- en leefklimaat.

Rijskade 11

Een zorgboerderij / zorgkwekerij is een gevoelige functie. Zodoende dient het plan voor de Rijskade 11 als ontvanger van milieuzoneringen te worden beoordeeld. Na de planologische wijziging geldt de bestemming 'Maatschappelijk' in het plangebied, met een specifieke aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorgkwekerij'. Een maatschappelijke bestemming kan zelf ook milieubelastend zijn en een impact op de omgeving hebben. Een zorgboerderij valt onder milieucategorie 1. Derhalve dient een richtafstand van 10 meter ten opzichte gevoelige functies in de omgeving aangehouden te worden (uitgaande van 'rustig buitengebied').

Het perceel Rijskade 11 grenst aan de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw'. De belangrijkste milieueffecten van glastuinbouw zijn mogelijke lichthinder, geluidhinder en de opslag en het gebruik van bestrijdingsmiddelen. De VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering geeft afstanden aan die moeten worden aangehouden tot gevoelige bestemmingen. Voor kassen met gasverwarming geldt een indicatieve afstand van 30 m ten opzichte van gevoelige bestemmingen gelegen in een rustige woonwijk / rustig buitengebied. Gezien de inrichting van het perceel Rijskade 11, waarbij de bebouwing ten behoeve van de maatschappelijke functie (en de bedrijfswoning) voor op het perceel staan gesitueerd, en de bepaling in het vigerende bestemmingsplan dat kassen niet dichter dan 5 meter vanaf de perceelsgrenzen gebouwd mogen worden, wordt overal voldaan aan deze richtafstand.

Ook de afstand tot omliggende gevoelige bestemmingen bedraagt te allen tijde meer dan de richtafstand van 10 meter als gevolg van de maatschappelijke bestemming. De dichtstbijzijnde woning ligt op circa 12,5 meter.

Conclusie

Milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijzigingen binnen onderhavig Verzamelplan.

 

5.2 Externe veiligheid

In dit deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij het bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.

5.2.1 Normstelling en beleid

Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico

De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (Juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt.

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.

Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten

Beperkt Kwetsbare objecten

Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.

Kwetsbare objecten

Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen, zoals in onderhavig geval een school. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na in werkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.

Zeer Kwetsbare objecten

Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.

Waarom onderscheid?

Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid)

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit moet individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.

Plaatsgebonden risico

Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 106 voor kwetsbare objecten.

Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.

  • Rekening houden met een richtwaarde van 106 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 105 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 107 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 109 per jaar;

Verantwoording groepsrisico

Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit is van toepassing op:

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro)
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1 Wro)
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro)
  • Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet)
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken. De omgevingsvergunning vervangt het projectbesluit uit artikel 3.10 van de Wro.

Basisnet

Voorheen werd het beoordelingskader gevormd door de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Dit is veranderd met het van kracht worden van het Basisnet, op 1 april 2015. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Aangezien er in Pijnacker-Nootdorp geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen zal alleen aandacht worden besteed aan transport van gevaarlijke stoffen via de hoofdwegen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant).
Gevaarlijke stoffen vervoeren is risicovol en zorgt dus voor beperkingen aan de ruimtelijke ordeningskant. Er zijn namelijk regels om mensen die dicht bij deze hoofdwegen wonen of verblijven minimaal een bepaald beschermingsniveau te bieden. Aan dit beschermingsniveau wordt voldaan als het risico vanuit het vervoer niet hoger ligt dan wat maatschappelijk acceptabel is.

Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen. Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden.

Vanuit de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes ontstaan. Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Voor vervoersassen wordt een risicoplafond vastgesteld. Het risico dat wordt veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen zal in de toekomst niet meer ongelimiteerd zijn. Ook zijn PR 10 -6 contouren vastgelegd in de vorm van een gestandaardiseerde risicocontour, een veiligheidszone genoemd. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.

Het gewijzigde bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Het PAG is een extra verantwoording bij het bouwen van kwetsbare objecten binnen dit gebied en wordt uitgevoerd naar analogie van de verantwoording van het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.

Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.

  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar;

Verantwoording groepsrisico?

Het Bevt schrijft voor dat voor alle ruimtelijke plannen binnen de invloedssfeer van een transportroute aandacht moet worden geschonken aan:

  • Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.

Wanneer het ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:

  • Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
  • Hoogte van het groepsrisico;
  • Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (waaronder stedenbouwkundige opzet, bouwkundige voorzieningen en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte);
  • Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

Er is echter sprake van een uitzondering wanneer:

  • Het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde;
  • Het groepsrisico, niet meer dan tien procent toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. In dat geval hoeft alleen te worden gekeken naar de eerst genoemde aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1984 werd er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de buisleidingexploitant en de gemeenten. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Milieukwaliteitseisen & maatregelen en hoofdstuk 9 Stoffen & producten) en de Wet ruimtelijke ordening (hoofdstuk 3 Bestemmings- en inpassingsplannen, hoofdstuk 4 Algemene regels & specifieke aanwijzingen). De normstellingen zijn in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Vanaf juli 2014 is het Bevb (oa) ook van toepassing op de CO2-leiding die door de gemeente Pijnacker-Nootdorp loopt.

Plaatsgebonden risico

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.
    Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.
  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar;

Wanneer verantwoording groepsrisico?

De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten.

Vuurwerk

Ingevolge het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit (bij besluit van 15 maart 2012 gewijzigd, wijzigingen per 1 jul1 2012 in werking getreden) dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. Aan situaties waarin niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet expliciet aandacht besteed. De hiervoor geldende veiligheidsafstand is dusdanig klein (8 m), dat hieraan in de meeste gevallen kan worden voldaan door de opslagplaats en de deuropening op een juiste wijze op het perceel te projecteren. In het bestemmingsplan worden daarom geen afstandseisen opgenomen. Nadere regulering kan via het milieuspoor (vergunning of melding) plaatsvinden. Vanzelfsprekend is handel in en opslag van consumentenvuurwerk uitsluitend toegestaan, wanneer dit past binnen de bestemming die aan de betreffende gronden is gegeven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing op vuurwerkopslagplaatsen.

5.2.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Alleen de locaties waar externe veiligheid relevant is worden nader beschouwd. Het gaat om de locaties waar sprake is van toevoeging van mensen dan wel van het realiseren van een risicobron, locaties waar dit nog niet eerder via een ruimtelijk plan werd toegestaan:

  • Rijskade 11
  • Vlielandseweg 6C

Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied

Op/nabij de ontwikkellocaties binnen het bestemmingsplan Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2018/2019 zijn geen risicovolle bedrijven met een risicocontour die buiten de inrichting valt.

Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied

Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen

De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruijven (zie afbeelding 5.1) en ligt op ruime afstand van alle relevante plangebieden (circa 2.800 meter tot Rijskade 11 en circa 3.600 meter tot Vlielandseweg 6C).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp100180117-3001_0011.png"

Afbeelding 5.1 - Aangewezen route transport gevaarlijke stoffen Pijnacker-Nootdorp (Bron: Geoweb)

Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen

Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de regeling Basisnet blijkt dat de A4 voor de toekomst een PR risicoplafond heeft van 23 meter vanaf het hart van de weg. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied.

Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de regeling Basisnet blijkt dat voor de toekomst de A12 een PR risicoplafond van 0 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied.

Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de regeling Basisnet blijkt dat voor de toekomst de A13 een PR risicoplafond heeft van 17 meter vanaf het hart van de weg. De A13 heeft een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied valt ruim buiten de genoemde contouren.

De locatie Rijskade 11 is wel gelegen binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A13 (dat 4.000 meter bedraagt). Een berekening en een verantwoording van het groepsrisico is dan niet aan de orde. Wel moet aandacht worden besteed aan bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Voor Vlielandseweg 6C is dit niet aan de orde.

Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen

Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd en is ook voor de N473 en de N472, die door de bebouwde kom van Pijnacker lopen, een basisveiligheid gegarandeerd.

Op een klein stuk van de N470 na zijn, op grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, de provinciale wegen niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Op de N470 kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van propaantanks zijn.

In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. HART vervangt eerdere rekenprotocollen t.a.v. externe veiligheidsberekeningen voor transport zoals het Paarse boek en het rekenprotocol spoor. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er wordt gekeken naar de aantallen transporten van bepaalde stofcategorieën. Sinds het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.

Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar. Op basis van (naar 2016 opgehoogde) transportgegevens van aanvoerende provinciale wegen uit Delft, Lansingerland en Zoetermeer is een (naar 2016 opgehoogde) schatting gemaakt.

Er wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico wat betekent dat de provinciale wegen in Pijnacker-Nootdorp geen 10-6 contour hebben. De aantallen GF3 transporten worden niet gehaald wat wil zeggen dat er op dit moment geen berekening (en een eventuele verantwoording) van het groepsrisico aan de orde is.

Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water

Het spoor (NS Den Haag - Gouda; Randstadrail Den Haag - Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.

Buisleidingen binnen/nabij het plangebied

Aardgas

Binnen of nabij het plangebied zijn geen hogedruk aardgasleidingen aanwezig. Deze buisleidingen vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Brandbare vloeistoffen

Er loopt een brandstofleiding (K2) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. Omdat er maximaal 'minder dan 1 slachtoffers' kunnen vallen is er dus, conform art. 1 van het Bevb, formeel geen sprake van een groepsrisico voor de K2-leiding.

CO2

Er loopt een CO2-leiding door de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24-08-2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding De CO2 leiding (Tebodin, documentnummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. De rapportage van Arcadis 'QRA Vervoersknoop Bleizo (01-02-2016, kenmerk D04011.000122) stelt: 'De ondergrondse leidingdelen leiden niet tot externe veiligheidsrisico.'

De beoogde nieuwe onsluiting van het perceel Wilgenweg 82A doorkruist deze leiding.

Bereikbaarheid, Bestrijdbaarheid en Zelfredzaamheid

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (1% letaliteit) van de A13, maar op meer dan 200m waardoor er geen berekening en/of verantwoording van het groepsrisico vereist. Er vindt over de A13 echter wel transport plaats van LT3 en GT4. Daarom moet wel aandacht worden besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in relatie tot deze stoffen.

De Veiligheidsregio Haaglanden is in het kader van het wettelijk vooroverleg advies gevraagd. Zij hebben geen reactie gegeven op het plan.

Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn.

Voor de bereikbaarheid van de hulpdiensten heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp in samenwerking met Brandweer Haaglanden de "Handleiding bereikbaarheid" opgesteld. Deze is op 17 augustus 2010 door het college vastgesteld.

Voor de bestrijdbaarheid van bluswatervoorzieningen is door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is de 'Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid (oktober 2012)' ontwikkeld. Deze wordt door gemeente Pijnacker-Nootdorp gehanteerd en nageleefd. De veiligheidsregio Haaglanden heeft eisen geformuleerd ten aanzien van de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening. In het algemeen geldt dat een woonhuis tot op 40 meter bereikbaar moet zijn voor een brandweervoertuig. De wegen en bruggen er naar toe moeten ook een bepaalde belasting aankunnen, een bepaalde doorgangshoogte en rijbaanbreedte hebben en een zekere binnenbocht- en buitenbochtstraal hebben. Wat betreft de bluswatervoorziening geldt dat er binnen een straal van 100 meter van het object een bluswatervoorziening aanwezig moet zijn. Een bluswatervoorziening kan zijn: open water, ondergrondse brandkraan (opbrengst minimaal 30 m3 / uur) of geboorde put.

Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten

Het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden geeft over het algemeen aan dat om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten, het van belang is dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. De gemeente deelt het advies dat informatie verstrekken aan personen van belang is. Het betreft de handelingsperspectieven om de veiligheid te verhogen. Op de website van de gemeente www.pijnacker-nootdorp.nl kunnen burgers hierover veel informatie vinden bij het thema 'veiligheid'. Ook op de landelijke website www.nederlandveilig.nl en op de regionale site http://www.watdoeje.nl/haaglanden/ kan men veel informatie vinden.

Daarnaast vindt, indien zich een ongeval voordoet dat effect op de omgeving heeft of nog kan hebben, afhankelijk van de aard en omvang van deze effecten, crisiscommunicatie plaats naar de in het effectgebied liggende bedrijven en bewoners. Bij een eenvoudig incident met geringe effecten zal de communicatie voor zover nodig op reguliere wijze en dus routinematig plaatsvinden door de ter plaatse aanwezige functionarissen van de hulpverleningsdiensten. Indien een incident zich ontwikkelt tot een groot incident of ramp zal binnen de regio Haaglanden, en dus ook binnen de gemeente, zogeheten opschaling plaatsvinden. Van een routinematige aanpak zal overgegaan worden naar een meer gecoördineerde aanpak. Deze gecoördineerde aanpak is beschreven in het crisisbeheersingsplan (rampenplan) van de gemeente. Op regionaal niveau is er een regionaal crisisplan. Het rampenplan en het regionaal crisisplan voorzien onder meer in:

  • het waarschuwen van bewoners en de naastgelegen bedrijven (het attenderen van de bevolking op een gevaar of dreigend gevaar en het daarbij geven van een eerste gedragsadvies);
  • voorlichting: het verzamelen, het verwerken en verstrekken van informatie, met als doel het beperken of voorkomen van de directe gezondheidsgevolgen voor de betrokkenen door een ongeval.

Conclusie

Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Externe veiligheid vormt in beginsel geen belemmering voor het plangebied. Wel zal in het kader van het vooroverleg nog advies worden gevraagd van de Veiligheidsregio. Zij hebben geen reactie gegeven op het voorliggende bestemmingsplan.

5.3 Geluid

5.3.1 Regelgeving en beleid

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht:

  • Onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
  • Een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een tweetal deelnota`s, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties.

5.3.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Voor de locaties Dakota 5, Noordeindseweg 8 (reeds een bestaande bedrijfswoning, slechts bestemmingswijziging), Rijskade 11, Wilgenweg 82A, Zuideindseweg 112 en ter plaatse van het snippergroen geldt dat er geen sprake is van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. In het kader van de Wgh is derhalve geen onderzoek noodzakelijk.

Vlielandseweg 6C

Voor de locatie Vlietlandseweg 6C is een akoestisch onderzoek wegverkeers- en spoorweglawaai (Bijlage 2) uitgevoerd. Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de wegen Klapwijkseweg, Oostlaan en Vlielandseweg. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wet geluidhinder. Formeel kan voor deze wegen geen hogere waarde worden aangevraagd of verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn. Echter voor de waarborging van een goed akoestisch woon- en leefklimaat dient de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij 30 km/uur wegen alsnog te worden bepaald. Derhalve is in het onderhavige akoestisch onderzoek tevens de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur weg Lange Campen inzichtelijk gemaakt.

Voor spoorweglawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de RandstadRail spoorlijn Den Haag Centraal - Rotterdam Slinge.

Conclusie akoestisch onderzoek Vlielandseweg 6C

Voor de RandstadRail geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai van 55 dB nergens wordt overschreden. Derhalve is een procedure hogere waarde ten gevolge van spoorweglawaai niet aan de orde.

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de wegen Oostlaan en Vlielandseweg. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van de 30 km/uur weg Lange Campen. Voor de 30 km/uur weg Lange Campen geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde van 48 dB niet overschrijdt.

Voor de gezoneerde wegen Klapwijkseweg en Oostlaan geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Voor de Vlielandseweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde wel overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van financiële, stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Bij een verlaging van de snelheid op de Vlielandseweg wordt de voorkeursgrenswaarde nog steeds overschreden. Bovendien stuit een verlaging van de snelheid op bezwaren van verkeerskundige aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is niet doeltreffend in onderhavige situatie. Het toepassen van stiller wegdek is eveneens onvoldoende doeltreffend aangezien er reeds een stiller wegdek op de Vlielandseweg aanwezig is.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met het document "Nota Hogere Grenswaarden Gemeente Pijnacker-Nootdorp" d.d. 30 maart 2010 van de gemeente Pijnacker- Nootdorp. De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft het geluidbeleid gebiedsgericht ontwikkeld. Voor verschillende gebieden worden geluidambities vastgelegd. Het plangebied bevindt zich in het gebied dat wordt getypeerd als 'Stromingszone'. Voor dit gebied geldt voor wegverkeerslawaai als ambitieniveau een geluidklasse van 49 t/m 53 dB "onrustig" met een bovengrens van 59 t/m 63 dB "lawaaiig".

De geluidbelasting ter plaatse van de woningen bedraagt maximaal 54 dB. Derhalve zijn navolgend

de subcriteria voor een ontheffing tot geluidklasse "zeer onrustig" beschouwd:

  • het stedenbouwkundig ontwerp is zodanig vormgegeven dat zoveel mogelijk afscherming voor het achterliggende gebied ontstaat;
  • de woningen beschikken over een geluidluwe buitenruimte aan de achtergevel zodat voldaan wordt aan de ambitiewaarde van het betreffende gebied;
    de woningen beschikken over een geluidluwe achtergevel;
  • bij ééngezinswoningen dienen minimaal 3 verblijfsruimten aan de geluidluwe zijde of tenminste de woon- en hoofdslaapkamer aan de geluidluwe zijde. Aangezien de woningplattegrond onvoldoende is uitgewerkt dient hiermee rekening te worden gehouden bij de nadere invulling.


Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, wordt voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels noodzakelijk geacht. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Op basis van vorenstaande motivatie wordt voldaan aan de criteria uit het gemeentelijk geluidbeleid. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Delftsestraatweg 54

Voor de locatie Delftsestraatweg 54 is een akoestisch onderzoek wegverkeers- en spoorweglawaai (Bijlage 3) uitgevoerd. Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de weg Delftsestraatweg (N473).

Conclusie Delftsestraatweg 54

Voor de Delftsestraatweg geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe bedrijfswoning de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 58 dB voor nieuwbouw van een agrarische bedrijfswoning in buitenstedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is tevens niet doeltreffend in onderhavige situatie. Er wordt reeds een stiller wegdek toegepast (bronmaatregel).

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met het document "Nota Hogere Grenswaarden Gemeente Pijnacker-Nootdorp" d.d. 30 maart 2010 van de gemeente Pijnacker- Nootdorp. Er wordt een hogere waarde verzocht van 56 dB. Derhalve dient te worden voldaan aan de subcriteria uit de geluidklasse van 54 t/m 58 dB "zeer onrustig".

Het stedenbouwkundig ontwerp zorgt voor doelmatige afscherming van het achterliggende gebied. Bovendien voldoet de buitenruimte, gelegen achter de bedrijfswoning, aan de ambitiewaarde van maximaal 53 dB en beschikt de bedrijfswoning tevens over een geluidluwe achtergevel.

De woningplattegronden zijn momenteel onvoldoende uitgewerkt. Bij de uitwerking dient rekening te worden gehouden met minimaal 3 verblijfsruimten aan de geluidluwe zijde of tenminste de woon- en hoofdslaapkamer aan de geluidluwe zijde.

Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, dient voor de bedrijfswoning een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels te worden opgesteld. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Tevens blijkt uit de rekenresultaten dat de bedrijfswoning beschikt over een geluidluwe achtergevel danwel buitenruimte.

Derhalve wordt voldaan aan de subcriteria uit het gemeentelijk geluidbeleid en wordt onderbouwd verzocht een hogere waarde te verlenen van 56 dB conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Regelgeving en beleid

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Sinds 2011 moest reeds aan de grenswaarden (jaargemiddelde van 40 ìg/m3 en 24-uursgemiddelde concentratie van 50 ìg/m3) voor PM10 worden voldaan. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 ìg/m3 en uurgemiddelde grenswaarde van 200 ìg/m3. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ìg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten of projecten “In betekenende mate'' (IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar plan van aanpak om aan de gemeentelijke taakstelling te kunnen voldoen om periodiek de luchtkwaliteit vast te stellen verwoord in het Luchtkwaliteitsplan Pijnacker-Nootdorp 2008-2011.

5.4.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Bij de locaties Dakota 5, Noordeindseweg 8, Delftsestraatweg 54, Wilgenweg 82A, Zuideindseweg 112 en ter plaatse van het snippergroen brengen de ontwikkelingen geen extra verkeer mee. De luchtkwaliteit wordt hierdoor niet beïnvloed en onderzoek danwel nadere motivatie is daarmee niet noodzakelijk.

Rijskade 11

De verwachte verkeerstoename als gevolg van realisatie van de zorgkwekerij bedraagt 16 voortuigen per etmaal. Dit aantal blijft ruimschoots onder de aantallen zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen' (NIBM).

Vlielandseweg 6C

Ook de ontwikkeling van één extra woning op het perceel Vlielandseweg 6C is dusdanig beperkt van omvang dat er ruimschoots onder de aantallen gebleven wordt zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen' (NIBM).

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de bestemmingswijzigingen voor wat betreft Luchtkwaliteit toelaatbaar zijn.

5.5 Archeologie en cultuurhistorie

5.5.1 Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

Besluit ruimtelijke ordening

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

  • de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
  • de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie. In de CHA heeft het plangebied een redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Aan deze kans is een onderzoeksplicht verbonden.

Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota 'Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' uit 2009. Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied deels een hoge archeologische verwachting, een middelhoge archeologische verwachting en deels een onbekende archeologische verwachting. Voor de zones met een hoge archeologische verwachting (langs de linten) geldt dat bij een bodemverstoring van dieper dan 0,30 m beneden maaiveld en groter dan respectievelijk 50 m² en 100 m2 vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Bij een middelhoge archeologische verwachting (zuidelijke deel van het plangebied) geldt dat bij een bodemverstoring van respectievelijk dieper dan 0,30 m dan wel 1,0 m beneden maaiveld en groter dan 200 m² vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Voor de zone met een onbekende verwachting is aanvullend veldonderzoek nodig.

5.5.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Bij de toekomstige ontwikkelingen zal op een aantal percelen binnen onderhavig bestemmingsplan rekening moeten worden gehouden met een redelijke tot grote trefkans op archeologische sporen. In de regels is daarom een regeling opgenomen, waarbij de voorwaarden staan aangegeven wanneer een verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op basis van het archeologisch onderzoek zal bepaald worden of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebieden waar (naar verwachting) archeologische waarden aanwezig zijn door middel van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' (onderzoek bij oppervlak groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm) en 'Waarde - Archeologie 2' (onderzoek bij oppervlak groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm) beschermd. Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen is bouwen uitsluitend onder voorwaarden (na archeologisch onderzoek) toegestaan.

5.6 Bodem

5.6.1 Regelgeving en beleid

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen, om daarmee de haalbaarheid van deze bestemming te bepalen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

Bij de (her)inrichting of bestemmingwijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een historisch (bodem)onderzoek conform de vastgestelde norm te worden uitgevoerd om mogelijk bodembedreigende activiteiten te achterhalen (huidige norm: NEN-5725). In het kader van het historisch onderzoek zal minimaal een terreininspectie moeten worden uitgevoerd, een gesprek met de (voormalige) eigenaar/beheerder van de locatie moet plaatsvinden, het raadplegen van historische kaarten en luchtfoto's, en een bezoek aan het gemeentearchief moet worden gebracht (tenzij geen relevante informatie van de onderzoekslocatie bij de gemeente aanwezig is).

Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits-)gegevens wordt bepaald of aanvullend asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: verkennend milieukundig bodemonderzoek: NEN-5740).

Een locatie wordt als asbestverdacht beschouwd indien nu of in het verleden op de locatie verhardingen, (zintuiglijk) verdachte terreindelen aanwezig zijn of zijn geweest (bijvoorbeeld (puin)dammen, ((puin)funderings- of ophooglagen, bodemvreemde materialen, slootdempingen, etc.), en overige asbestgerelateerde of bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden (bijvoorbeeld opstallen met golfplaten, beschoeiingen, etc.). Indien een locatie als asbestverdacht kan worden beschouwd, zal een asbestinventarisatie van de bodem conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5707). Indien asbestverdacht bouw- en/of sloopafval of (puin)granulaat wordt aangetroffen zal een asbestinventarisatie conform de vastgestelde norm moeten worden uitgevoerd (huidige norm: NEN-5897).

Voorafgaand aan de sloop dient voor aanwezige opstallen een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: SC540), om zorg te dragen dat bij de sloop van opstallen het aanwezige asbesthoudende materiaal, onder daarvoor geldende wet- en regelgeving voorafgaand aan de overige sloopwerkzaamheden, wordt verwijderd (conform de norm: SC530) en naar een erkend eindverwerker wordt afgevoerd, zodat geen asbesthoudende materialen op en/of in de bodem achterblijven.

Binnen het gebied zijn (mogelijk) locaties aanwezig, waarvoor in het kader van het Wet bodembescherming op dit moment bekend is en/of in de toekomst wordt vastgesteld, dat het een (mogelijk) 'ernstig geval van bodemverontreiniging' betreft en/of in het verleden is gesaneerd middels een isolatievariant of waar een restverontreiniging is achtergebleven. Voor de aanpak bij (her)inrichting of wijziging in het gebruik van deze locaties dient in het kader van de Wet bodembescherming goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten de Omgevingsdienst Haaglanden namens Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De gemeente toetst de saneringsvariant van een 'ernstig geval van bodemverontreiniging' in het kader van de Woningwet en de saneringsvariant van een 'niet-ernstige geval van bodemverontreiniging'. Voor de aanpak van gevallen van asbestverontreiniging die vallen onder het Besluit asbestwegen Wms dient goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Inspectie Leefomgeving en Transport.

Voorafgaand aan het vrijkomen van baggerspecie en/of het dempen van een watergang dient voor het bepalen van de (milieuhygiënische) kwaliteit van baggerspecie een waterbodemonderzoek te worden uitgevoerd conform de vastgestelde norm (huidige norm: NEN-5720), voor zover het Besluit bodemkwaliteit geen vrijstelling kent. Tevens wordt geadviseerd om gelijktijdig monsters te nemen van de ondergrond onder de (aanwezige) baggerspecie, het volume van de aanwezige baggerspecie vast te (laten) stellen en een verwerkingsadvies voor de baggerspecie op te (laten) stellen.

Actualiteit milieuhygiënische (bodem)kwaliteitsgegevens

Sinds 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) in werking getreden, waaraan alle bij de overheid ter toetsing aangeleverde bodemkwaliteitsgegevens dienen te voldoen. Met de introductie van het Bbk is een nieuw standaard stoffenpakket geïntroduceerd en dienen onderzoeken en waar nodig bodemsanerende maatregelen te worden uitgevoerd door erkende bodemintermediairs (Kwalibo: Kwaliteitsborging in het bodembeheer).

Bodemkwaliteitsgegevens die niet voldoen aan het Bbk kunnen niet als actueel worden beschouwd. Ook locatie specifieke omstandigheden kunnen van invloed zijn op de bodemkwaliteit. Een (bodem)onderzoek betreft een momentopname. De resultaten van het onderzoek kunnen minder representatief worden naarmate de tijd verstrijkt. Indien na het onderzoek op of nabij de locatie (bodembedreigende) activiteiten of calamiteiten plaatsvinden en/of in de omgeving (mobiele) verontreinigingen aanwezig zijn, kan de bodemkwaliteit hierdoor zijn of worden beïnvloed.

Voor de beoordeling van de bodemkwaliteit bij de (her)inrichting of bestemmingswijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een actueel bodemonderzoek te worden aangeleverd, dat dient te voldoen aan de huidige wet- en regelgeving en normen.

Een historisch bodemonderzoek (HO) conform NEN5725 zal hiervan onderdeel uitmaken, waarbij onder andere het gemeentelijk bodemarchief zal moeten worden geraadpleegd en een terreininspectie wordt uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het HO wordt bepaald conform welke onderzoeksstrategie het Verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 dient te worden uitgevoerd.

5.6.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Ter plaatse van het snippergroen is er geen sprake van (relevante) functiewijzigingen. Het gaat hierbij slechts om kleinschalige verruimingen en/of aanpassingen van de bestemmingsregelingen.

Dakota 5

Bij de gemeente Pijnacker Nootdorp is/zijn in het (bodem)archief van de locatie Dakota 5 te Nootdorp geen milieuhygiënische bodemkwaliteitsgegevens bekend. Wel zijn gegevens bekend voorafgaand aan het bouwrijp maken van het gebied. Op grond hiervan wordt vastgesteld dat het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk is.


In het kader van de nog aan te vragen omgevingsvergunning kan op grond van de onderstaande punten, ontheffing worden verleend:

  • Op grond van artikel 2.1.5, lid 3 van de geldende bouwverordening Pijnacker-Nootdorp ontheffing te verlenen van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport betreffende de gesteldheid van de bodem;
  • Dat ingevolge artikel 2.1.5, lid 3, van de geldende bouwverordening Pijnacker-Nootdorp, geheel of gedeeltelijk ontheffing kan worden verleend van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in paragraaf 1.2.5 onder e. van de Bijlage bij het "Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning";
  • Dat bij de gemeente reeds bruikbare, onderzoeksresultaten beschikbaar zijn met betrekking tot de bodemgesteldheid;
  • Dat op basis van die gegevens kan worden geoordeeld dat de locatie geschikt is voor de beoogde bouw.

Noordeindseweg 8

In verband met de voorgenomen bestemmingswijziging ter plaatse van de locatie Noordeindsweg 8 is door Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers bv een bodemonderzoek uitgevoerd ('Verkennend en aanvullend bodemonderzoek Noordeindseweg 8 te Delfgauw'; projectnummer: 180185; d.d. 23 juli 2018; zie Bijlage 4).

De doelstelling van het onderzoek is het bepalen of het terrein, milieuhygiënisch gezien, geschikt is voor de voorgenomen bestemmingswijziging (wonen).

Geconcludeerd wordt dat de locatie geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Onder de klinkerverharding is sprake van een beperkte hoeveelheid sterk verontreinigde grond (ca. 15 m3).

  • Visueel zijn op het maaiveld en in de opgeboorde grond geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • Analytisch is in de zwak puinhoudende grond geen asbest aangetoond;
  • In de zwak puinhoudende bovengrond ten noorden van het woonhuis is plaatselijk een matige en sterke verontreiniging met diverse zware metalen aangetoond, welke horizontaal (inpandig) niet volledig is afgeperkt;
  • Het sterk verontreinigd volume bedraagt minimaal 15 m3, op basis van een geschat oppervlak van 50 m2 en een gemiddelde laagdikte van circa 0,3 m1. Een nader bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd ter bepaling van de aard en omvang van de sterke verontreiniging en of er al dan niet sprake is van een (historisch) geval van ernstige bodemverontreiniging zoals genoemd in de Wet bodembescherming;
  • In de huidige situatie zijn er geen actuele risico’s ten aanzien van de sterke verontreiniging, aangezien er geen contactmogelijkheden zijn. De sterke verontreiniging bevindt zich niet direct aan het maaiveld en is bovendien volledig verhard met klinkers;
  • Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en/of het nemen van sanerende maatregelen wordt in het kader van de bestemmingswijziging niet wenselijk geacht, aangezien de locatie nog in gebruik is;
  • De locatie is in de huidige situatie geschikt voor het beoogde toekomstige gebruik zijnde wonen (met tuin).

Rijskade 11

In verband met de voorgenomen bestemmingswijziging ter plaatse van de locatie Rijskade 11 is door VanderHelm Milieubeheer B.V. een bodemonderzoek uitgevoerd ('Verkennend en aanvullend milieukundig (asbest)bodemonderzoek Rijskade 11 te Pijnacker'; projectcode: 20171418; d.d. 17 oktober 2017; zie Bijlage 5).

De doelstelling van het onderzoek is het bepalen of het terrein, milieuhygiënisch gezien, geschikt is voor de voorgenomen bestemmingswijziging (maatschappelijk).

Geconcludeerd wordt dat de locatie geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Onder de asfaltverharding is sprake van een beperkte hoeveelheid sterk verontreinigde grond (ca. 20 m3).

Ter onderbouwing van bovenstaand wordt tevens geconcludeerd dat:

  • ingevolge de Wet Bodembescherming nader bodemonderzoek en/of het nemen van sanerende maatregelen niet noodzakelijk is;
  • de overgangslaag onder de asfalt- en funderingsverharding sterk verontreinigd is met zware metalen (kobalt, koper en nikkel) en minerale olie. Er is geen sprake van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging' zoals beschreven in de wet bodembescherming. De verontreiniging bevindt zich onder een duurzame verharding (asfalt);
  • de overige bodem (grond en grondwater) maximaal licht verontreinigd is;
  • zowel de fundering als de grond met bijmengingen geen asbest bevat;
  • de funderingslaag onder de asfaltverharding grotendeels indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit niet herbruikbaar is op basis van minerale olie.

Vlielandseweg 6C

In verband met de voorgenomen bestemmingswijziging ter plaatse van de locatie Vlielandseweg 6C is door BK ingenieurs B.V. een bodemonderzoek uitgevoerd ('Verkennend bodemonderzoek incl. asbest Vlielandseweg 6C te Pijnacker'; projectnummer: 181091; d.d. 15 mei 2018; zie Bijlage 6).

De doelstelling van het onderzoek is het bepalen of het terrein, milieuhygiënisch gezien, geschikt is voor de voorgenomen bestemmingswijziging (wonen).

Geconcludeerd wordt dat de locatie geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

In de ondergrond (1,0 – 2,0 m -mv) zijn geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium en naftaleen aangetoond. Uit het uitgevoerde asbest-in-grondonderzoek blijkt dat de locatie niet verontreinigd is met asbest.

Op basis van de onderzoeksresultaten is het uitvoeren van nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk. Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaat geen bezwaar voor de voorgenomen locatieontwikkeling.

Delftstraatweg 54

In verband met de voorgenomen bestemmingswijziging ter plaatse van de locatie Delftsestraatweg 54 te Delfgauw is door Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers bv een bodemonderzoek uitgevoerd ('Verkennend bodemonderzoek Delftsestraatweg 54 te Delfgauw'; projectnummer: 170655; d.d. 23 april 2018; zie Bijlage 7).

De doelstelling van het onderzoek is het bepalen of het terrein, milieuhygiënisch gezien, geschikt is voor de voorgenomen bestemmingswijziging (wonen).

Geconcludeerd wordt dat de locatie geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Onder de klinkerverharding is sprake van een beperkte hoeveelheid sterk verontreinigde grond (ca. 15 m3).

Wilgenweg 82A

In verband met de voorgenomen bestemmingswijziging ter plaatse van de locatie Wilgenweg 82A is geen bodemonderzoek vereist. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vallen niet onder de Woningwet en de Wabo. Hoewel de kans bestaat dat dergelijke werken ter plaatse van ernstige bodemverontreinigingen worden gerealiseerd, is er vanuit de Woningwet en Wabo geen juridische mogelijkheid een onderzoek te eisen omdat er voor de gebruikers geen risico voor de gezondheid zal zijn. Voor mensen die dergelijke bouwwerken aanleggen kan er echter wel een gezondheidsrisico ontstaan en kan vanuit Arbo-wetgeving onderzoek noodzakelijk zijn. Dit is de verantwoordelijkheid van degene die het werk aanneemt.

Zuideindseweg 112

In verband met de voorgenomen bestemmingswijziging ter plaatse van de locatie Zuideindseweg 112 te Delfgauw is door Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers bv een bodemonderzoek uitgevoerd ('Verkennend bodemonderzoek DZuideindseweg 112 te Delfgauw'; projectnummer: 180121; d.d. 23 april 2018; zie Bijlage 8).

De doelstelling van het onderzoek is het bepalen of het terrein, milieuhygiënisch gezien, geschikt is voor de voorgenomen bestemmingswijziging (wonen).

Geconcludeerd wordt dat de locatie geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Ter onderbouwing van bovenstaand wordt tevens geconcludeerd dat:

  • Visueel zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • In de opgeboorde grond zijn ten hoogste lichte bijmengingen waargenomen met baksteenpuin;
  • In zowel boven- als ondergrond zijn ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond met diverse parameters;
  • In het grondwater zijn ten hoogste lichte verontreinigingen aangetoond met barium en xylenen;
  • De aangetoonde lichte verontreinigingen geven geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek;
  • De locatie is geschikt voor het beoogde toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.7 Ecologie

5.7.1 Regelgeving en beleid

De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

5.7.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Voor de locaties Dakota 5, Noordeindseweg 8, Rijskade 11, Zuideindseweg 112 en ter plaatse van het snippergroen geldt dat er geen sprake is van ontwikkelingen die mogelijke effecten hebben op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. Het gaat hierbij om functiewijzigingen en/of kleinschalige ontwikkelingen in het bebouwd gebied.

Voor de locaties Vlielandseweg 6C en Delftsestraatweg 54 geldt dat, bij sloop van de bestaande woningen op deze locaties, aandacht geschonken dient te worden aan het aspect ecologie.

Voor de locatie Wilgenweg 82A geldt dat de nieuwe ontsluiting weliswaar door open weidegebied gaat, maar dermate marginaal wordt geacht qua impact op flora en fauna, dat nader onderzoek in beginsel niet noodzakelijk is.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.

Indien tijdens de uitvoering van werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

5.8 Water

5.8.1 Regelgeving en beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.

Provinciaal beleid

De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.

Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid.
  • Zorgen voor mooi en schoon water.
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.

Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland

Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.

De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:

  • In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
  • Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
  • Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.

Handreiking watertoets

Het Hoogheemraadschap heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld. Deze is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke wet- en regelgeving.

Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren.

5.8.2 Conclusies ten aanzien van het bestemmingsplan

Aangezien in voorliggend plan slechts sprake is van kleinschalige ontwikkelingen, passend binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke raamplannen, is geen nader wateronderzoek noodzakelijk. Wel moet voldaan worden aan het stand still principe. Dit betekent dat ontwikkelingen niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mogen leiden.

Dakota 5

Op het perceel Dakota 5 wordt de bestaande woning uitgebreid ter plaatse van de huidige garage. Het betreft een vergroting van het bebouwde oppervlakte van 18,5 m2 Deze wijziging is dermate marginaal (en heeft feitelijk geen nieuwe verharding tot gevolg), dat deze geen invloed heeft op het huidige watersysteem.

Noordeindseweg 8

Op het perceel aan de Noordeindseweg 8 wordt de bestaande bedrijfswoning inclusief schuur bestemd tot 'Wonen', er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. De huidige situatie blijft behouden waardoor er geen verslechtering van het huidige watersysteem optreed.

Rijskade 11

Op het perceel Rijskade 11 vindt een functiewijziging plaats van 'Agrarisch - Glastuinbouw' naar 'Maatschappelijk'. Er zal een nieuwe kweekkas worden gebouwd ten behoeve van deze functie, maar per salde nemen de bebouwingsmogelijkheden op het perceel niet toe. De huidige waterhuishoudkundige situatie blijft behouden waardoor er geen verslechtering van het huidige watersysteem optreed.

Vlielandseweg 6C

Het perceel aan de Vlielandseweg 6C ligt in de 'Oude Polder van Pijnacker'. Onderhavig bestemmingsplan maakt de sloop van de bestaande woning en de realisatie van twee nieuwe woningen mogelijk.

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het perceel bestaat uit zware zavel met een bodemopbouw van lichte klei met een homogeen profiel (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap IV met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 - 1,2 m beneden maaiveld. Bij een bestemmingsplan moet in het kader van de watertoets ook aandacht moet worden besteed aan het thema grondwater. Op basis van historische gegevens (meldingen van bewoners) zijn geen problemen met het grondwater ter plaatse van deze locatie bekend. Deze hoeven ook anderszins niet te worden verondersteld.

Waterkwantiteit

Binnen het perceel is geen oppervlaktewater aanwezig.

In de bestaande situatie is er sprake van circa 180 m2 aan bebouwing en circa 300 m2 aan verharding. De nieuwe situatie staat ten hoogste twee woningen met elk een oppervlakte van naar verwachting circa 120 m2 toe en een verharding van naar verwachting circa 400 m2. De totale verharding zal dan van 480 m2 toenemen tot 520 m2. De toename van verharding is dusdanig klein dat er met betrekking tot de waterkwantiteit geen problemen worden verwacht.

Veiligheid en waterkeringen

In de directe nabijheid van het perceel lopen geen regionale waterkeringen en/of beschermingszones. Derhalve heeft de ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de veiligheid en voor waterkeringen.

Onderhoud en baggeren

Het perceel grenst niet direct aan watergangen. Onderhoud hiervan is derhalve niet aan de orde.

Waterkwaliteit en riolering 

De gemeente Pijnacker-Nootdorp geeft in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2014-2017 aan dat in geval van kleinschalige nieuwbouw projecten de percelen worden aangesloten op het al aanwezige rioolstelsel met als extra voorwaarde dat zoveel mogelijk verhard oppervlak afgekoppeld wordt.

In onderhavige situatie dienen de mogelijkheden van afkoppelen zoveel mogelijk benut te worden. Schoon dak- en terreinwater (mits geen uitlogende materialen worden toegepast) kan direct naar het oppervlaktewater afgevoerd worden.

Voor wat betreft de hemelwaterafvoer zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil van gebouwen, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op het terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi’s, groene daken en het afkoppelen van hemelwaterafvoer. Bij (her)ontwikkelingen of het wijzigen van de inrichting in het plangebied zal de uitvoerbaarheid en ruimtelijke en landschappelijke wenselijkheid van deze maatregelen dienen te worden beoordeeld.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie

Delftsestraatweg 54

Op het perceel Delftsestraatweg 54 is reeds de vestiging van een bedrijfswoning mogelijk. De enige wijziging die onderhavig bestemmingsplan beoogt is het verplaatsen van deze bedrijfswoning dichter naar de weg. Deze wijziging heeft dan ook geen invloed op het huidige watersysteem.

De dubbelbestemming ter bescherming van de waterkering wordt in onderhavig bestemmingsplan overgenomen van de vigerende legger regionale waterkeringen.

Wilgenweg 82A

Ter ontsluiting van het perceel Wilgenweg 82A wordt een nieuwe ontsluitingsweg mogelijk gemaakt met een oppervlakte van in totaal circa 750 m2.

Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het perceel bestaat uit zware zavel met een bodemopbouw van klei op veen. (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap IV met een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 0,4 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 - 1,2 m beneden maaiveld. Bij een bestemmingsplan moet in het kader van de watertoets ook aandacht moet worden besteed aan het thema grondwater. Op basis van historische gegevens (meldingen van bewoners) zijn geen problemen met het grondwater ter plaatse van deze locatie bekend. Deze hoeven ook anderszins niet te worden verondersteld.

Waterkwantiteit

Binnen het perceel is geen oppervlaktewater aanwezig.

In de bestaande situatie is er sprake van weiland. De nieuwe situatie staat een ontslutigingsweg van 750 m2 toe. Er is een verkennende watertoets (Bijlage 9) uitgevoerd die laat zien dat er ca. 30 m2 watercompensatie nodig is. Hiervoor zal een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen.

Veiligheid en waterkeringen

In de directe nabijheid van het perveel loopt een regionale waterkering met beschermingszone. Omdat er geen nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt zijn er geen nadelige gevolgen voor de veiligheid en voor waterkeringen.

Onderhoud en baggeren

Het perceel grenst direct aan watergangen. Onderhoud hiervan wordt niet belemmerd door de ontwikkeling op dit perceel..

De dubbelbestemming ter bescherming van de waterkering wordt in onderhavig bestemmingsplan overgenomen van de vigerende legger regionale waterkeringen.

Zuideindseweg 112

Op het perceel Zuideindseweg 112 wordt de bestaande bedrijfswoning uitgebreid. Het betreft een vergroting van het bebouwde oppervlakte van 40 m2. Deze wijziging is dermate marginaal (en heeft feitelijk geen nieuwe verharding tot gevolg), dat deze geen invloed heeft op het huidige watersysteem.

De dubbelbestemming ter bescherming van de waterkering wordt in onderhavig bestemmingsplan overgenomen van de vigerende legger regionale waterkeringen.

Snippergroen

De locaties van het snippergroen liggen verspreid over verschillende polders. Op deze locaties wordt er geen bebouwing mogelijk gemaakt en deze zijn dusdanig klein dat er geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie worden verwacht.

5.9 Verkeer

De voorgenomen ontwikkelingen betreffen kleinschalige ontwikkelingen, die in een aantal gevallen betrekking hebben op de realisatie van een beperkt aantal woningen. Deze ontwikkelingen brengen geen noemenswaardige toename van het aantal verkeersbewegingen met zich mee. Parkeren wordt in beginsel overal op eigen terrein opgevangen. In de ruimtelijke onderbouwingen, hoofdstuk 2 van deze toelichting, is hieraan waar nodig aandacht geschonken. Met betrekking tot de aspecten verkeer en parkeren zijn geen problemen te verwachten.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

De gemeente Pijnacker-Nootdorp wil middels haar beleid ruimte bieden en uitnodigen om te ondernemen en de woonomgeving te verbeteren, om zodoende samen invulling te geven aan de ruimte binnen de gemeente. Door ruimte te bieden voor de ontwikkelingen die dit Verzamelplan mogelijk maakt, wordt hieraan concreet invulling gegeven.

6.2 Inspraak

Het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2018/2019' heeft gedurende zes weken ter inzage geleven. Gedurende deze termijn konden inspraakreacties worden ingediend en vond ook het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna te noemen Bro) plaats. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen in het gemeentekantoor in Pijnacker, op de gemeentelijke internetsite (www.pijnacker-nootdorp.nl) en www.ruimtelijkeplannen.nl. Binnen voornoemde termijn werd eenieder in de gelegenheid gesteld op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren. Dat kon schriftelijk, mondeling en digitaal via de website van de gemeente.

Het (voorlopige) standpunt van het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot de ingediende reacties is verwoord in een Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties ex artikel 3.1.1 Bro, welke als Bijlage 1 is toegevoegd aan deze toelichting.

Het voorliggende bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de inspraak- en overlegreacties.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. In afdeling 6.4 van deze wet worden regels gegeven over het verhalen van kosten van de grondexploitatie, het bepalen van de fasering van realisering van het bestemmingsplan en het stellen van eisen en regels met betrekking tot de uitvoering van openbare werken en werkzaamheden.

Aangezien in voorliggend geval het kostenverhaal is vastgelegd door middel van anterieure overeenkomsten tussen gemeente en initiatiefnemers, is er geen aanleiding om gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de verschillende ontwikkelingen zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkelingen hebben voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is hiermee financieel uitvoerbaar.

Het bestemmingsplan wordt economisch uitvoerbaar geacht.