Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Windpark Oostflakkee
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1924.wpoostflakkee-BP30
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Windlocatie Oostflakkee met identificatienummer NL.IMRO.1924.wpoostflakkee-BP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van intensieve veehouderijen.
 
1.6 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
 
1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
 
1.8 bebouwing
een of meer gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.9 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
 
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.12 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.13 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.15 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct of indirect en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.16 Extensieve recreatie
die vormen van openluchtrecreatie, waarbij vooral het landschap of bepaalde aspecten daarvan worden beleefd, zoals wandelen en fietsen, waarbij relatief weinig recreanten aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid en die plaatsvinden in een gebied zonder recreatievoorzieningen.
 
1.17 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.18 maaiveld
de hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het gebouw, bouwwerk of windturbine
 
1.19 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals schakelkasten, transformatoren, gasreduceerstations, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie
 
1.20 opstelplaats
een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine, waaronder tevens begrepen onderhoudswegen
 
1.21 peil
  1. voor gebouwen die op maximaal 1 m van de weg liggen: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. voor aan- en uitbouwen geldt het peil van hoofdgebouw.
1.22 rotor
het samenstelsel van drie rotorbladen (ook wel wieken genoemd) en hub (ook wel de neus genoemd) van een windturbine.
 
1.23 rotorblad
de wiek van een windturbine.
 
1.24 rotordiameter
de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.
 
1.25 tijdelijke voorzieningen
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede werken (waaronder opslagplaatsen) gedurende een periode van maximaal 5 jaar.
 
1.26 tip
de uiterste punt van een rotorblad of wiek van een windturbine.
 
1.27 transformatorstation
Door hekwerk omsloten terrein met één of meer in de open lucht geplaatste transformatoren die elektriciteit naar een hogere of lagere spanning transformeren, ten behoeve van distributie naar gebruikers of verdeling naar andere elektriciteitsnetten, inclusief bijbehorende voorzieningen zoals bliksempieken, onderhoudsgebouwen, schakelvoorzieningen en andere bijbehorende bebouwde en onbebouwde voorzieningen.
 
1.28 windturbine
een bouwwerk voor opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
 
1.29 windturbinepark
het geheel van windturbines met alle daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten
 
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
 
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne–installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne–installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne–installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne–installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne–installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het maaiveld tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
 
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderbovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Ondergrondse bebouwing en bijbehorende bouwwerken worden niet meegerekend voor het bepalen van de inhoud van een bouwwerk.
 
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.8 bouwhoogte van een windturbine
vanaf peil tot aan de wiekenas of hart van de hub (neus) van de windturbine.
 
2.9 rotordiameter van een windturbine
De diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.
 
2.10 tiphoogte van een windturbine
Vanaf peil tot aan het hoogste punt van het bovenste verticaal staande rotorblad.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Windturbinepark
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
3.1.1 Bestemming
De voor 'Bedrijf - Windturbinepark' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van windturbines, met dien verstande dat maximaal 1 windturbine per bestemmingsvlak is toegestaan;
  2. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat maximaal 1 opstelplaats per windturbine is toegestaan met een maximale oppervlakte van 1.650 m² per opstelplaats;
  3. tijdelijke voorzieningen ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark;
  4. kabels en leidingen;
  5. kunstwerken, alsmede voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
  6. wegen en paden, in- en uitritten, alsmede bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bermsloten, bruggen en duikers;
  7. overige nutsvoorzieningen;
  8. voor zover niet strijdig met de belangen van het bepaalde in sub a t/m g, is het volgende toegestaan:
    1. agrarische bedrijvigheid;
    2. extensieve openluchtrecreatie;
    3. watergangen, waterpartijen.
 
3.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:
  1. windturbines;
  2. schakelkasten en transformatoren;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Windturbinepark
De gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
  1. per bestemmingsvlak is één windturbine toegestaan;
  2. elke windturbine heeft drie rotorbladen;
  3. de minimale bouwhoogte van een windturbine bedraagt ten minste 83,5 meter;
  4. de maximale bouwhoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste 91,4 meter;
  5. de rotordiameter van een windturbine bedraagt tenminste 117 meter en ten hoogste 132 meter;
  6. de tiphoogte van een windturbine bedraagt tenminste 139 meter en minder dan 150 meter;
  7. het aantal schakelkasten en transformatoren bedraagt ten hoogste 1 per windturbine;
  8. de oppervlakte van schakelkasten en transformatoren bedraagt ten hoogste 25 m2.
3.2.2 Overige bouwwerken
Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. behoudens het bepaalde in artikel 3.2.1 zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  2. de maximale bouwhoogte van palen en masten bedraagt 6 meter;
  3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter;
  4. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
Met betrekking tot de uitoefening van agrarische bedrijfsactiviteiten geldt dat dit gebruik niet mag leiden tot een verminderde bereikbaarheid en toegankelijkheid van de windturbines.
 
3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 5 Verhouding met bestemmingsplannen
  1. Voor zover de enkelbestemming ‘Bedrijf – Windturbinepark’ voor windturbines, bedoeld in artikel 3 van dit plan, samenvalt met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen komen de enkelbestemmingen uit die bestemmingsplannen te vervallen.
  2. Voor zover dit bestemmingsplan de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.12 Wabo niet wijzigt, blijven de regels uit genoemde bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen onverkort van toepassing.
Artikel 6 Algemene aanduidingsregels
 
6.1 Vrijwaringszone - windturbine
 
Op gronden met de aanduiding ‘vrijwaringszone - windturbine’ is overdraai van de rotor van een windturbine toegestaan, alsmede:
  1. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat maximaal 1 opstelplaats per windturbine is toegestaan met een maximale oppervlakte van 1.650 m² per opstelplaats;
  2. toegangs- en onderhoudswegen, alsmede bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bermsloten, bruggen en duikers;
  3. kabels en leidingen;
  4. tijdelijke voorzieningen ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark.
6.2 Overige zone - parkinfrastructuur
 
Op de gronden met de aanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur' zijn toegangs- en onderhoudswegen ten behoeve van het windpark toegestaan, alsmede:
  1. kabels en leidingen,;
  2. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat maximaal 1 opstelplaats per windturbine is toegestaan met een maximale oppervlakte van 1.650 m² per opstelplaats;
  3. overige bouwwerken ten behoeve van het windturbinepark zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 4 m en een oppervlakte van maximaal 50 m2 per bouwwerk.
  4. alsmede bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bermsloten, bruggen en duikers
Voor de toegangs- en onderhoudswegen gelden de volgende regels:
  1. de maximale breedte van een toegangs- en onderhoudsweg is 5 meter met uitzondering van kruisingen met andere wegen en bochten.
6.3 Overige zone - transformatorstation
 
Op de gronden met de aanduiding 'Overige zone - transformatorstation' is de bouw van een transformatorstation toegestaan, hiervoor gelden de volgende regels:
  1. er is één 50 kV transformatorstation toegestaan ten behoeve van het windturbinepark, met daarbij behorende:
    1. gebouwen;
    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    3. water;
  2. de maximale oppervlakte van het transformatorstation, inclusief bijbehorend bebouwd en onbebouwd terrein, bedraagt 900 m2;
  3. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 50%;
  4. de maximale bouwhoogte van het transformatorstation en bijbehorende voorzieningen bedraagt 6 meter, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte voor bliksemafleiders 15 meter bedraagt;
  5. het transformatorstation inclusief bijbehorend terrein dient vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar te zijn dan wel in het landschap te zijn ingepast.
6.4 Overige zone - bedrijfswoning bij windturbinepark
 
Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - bedrijfswoning bij windturbinepark' wordt de woning tevens aangemerkt als behorende bij het in artikel 3.1 omschreven windturbinepark.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
 
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Windpark Oostflakkee’.