Plan: | Galathese Haven |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1924.WP1lgbOFL-WP41 |
In het bestemmingsplan Buitengebied Oostflakkee is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanwezige vluchthaven planologisch om te zetten naar een passantenhaven. Om van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik te maken dient een wijzigingsplan te worden opgesteld. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de kern Ooltgensplaat aan de zuidzijde van het eiland. In afbeelding 1.1 is globaal de ligging van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied
Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Oostflakkee' is op 29 november 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. Op 20 maart 2014 heeft de Raad van State het bestemmingsplan onherroepelijk verklaard. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplan
Het rood gearceerde deel betreft de wijzigingsbevoegdheid en ligt in de bestemming 'Water'. In het vigerende bestemmingsplan zijn enkele voorwaarden gesteld waaraan dit wijzigingsplan moet voldoen:
Hoofdstuk 2 bevat een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling.
Hierbij wordt ingegaan op Rijks, Provinciaal en regionaal beleid. In hoofdstuk 3 wordt de huidige en de toekomstige situatie beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de nieuwe situatie beoordeeld aan de hand van relevante sectorale aspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet van het plan. Tot slot volgt in hoofdstuk 6 een beschrijving van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de planologische wijziging van een vluchthaven naar een passantenhaven. Voor deze ontwikkeling is in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Oostflakkee' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In het kader van dat bestemmingsplan is reeds een beleidsmatige afweging gemaakt. Aangezien in de tussentijd geen nieuw beleid is geformuleerd, kan worden geconcludeerd dat het initiatief past binnen het vigerende beleidskader. In dit hoofdstuk is beknopt het relevante beleid weergegeven.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam en Rotterdam) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Afbeelding 2.1: Gebiedsgerichte kaart Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Bron: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het Rijk en niet meer voor andere overheden. Het rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het Rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op ondermeer het kustfundament, de grote rivieren, de ecologische hoofdstructuur en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. In deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, bescherming van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.
Provinciale Structuurvisie
De kern van de Visie op Zuid-Holland is een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk realiseren. Hierin is het goed wonen, werken en leven voor de inwoners. Deze toekomstige ruimtelijke inrichting versterkt de economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke peilers. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor natuur en water zijn kenmerkend voor de provincie. Een brede landbouw is drager van het landschap, deltalandschap en wateren.
De opgave in de Zuid-Hollandse Delta kan als volgt worden samengevat: condities creëren voor een duurzame en klimaatbestendige inrichting en een hoogwaardige ruimtelijk-economische ontwikkeling. Deze opgave kan in drie delen worden uitgesplitst:
Op afbeelding 2.2 is een uitsnede van de functiekaart van de structuurvisie weergegeven. In rood is globaal het plangebied aangegeven. Het plangebied is op de functiekaart aangegeven als water en is onderdeel van Natura2000-gebied en een ecologische verbinding.
Afbeelding 2.2: Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie (Bron: Provincie Zuid-Holland)
Provinciale Verordening Ruimte; ontwikkelen met schaarse ruimte
Om het provinciale ruimtelijke belang, zoals beschreven in de provinciale structuurvisie, te kunnen uitvoeren is, onder meer, de provinciale verordening opgesteld. In de provinciale verordening zijn de zaken die generiek van aard zijn (relevant voor alle gemeenten of een bepaalde groep gemeenten) en in eerste instantie vooral een werend of beperkend karakter hebben, vastgelegd. De provincie acht de borging hiervan van groot belang. Tevens zijn de nationale belangen zoals vastgelegd in het Barro ook in de provinciale verordening opgenomen ten behoeve van een doorwerking in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Tot slot zijn in de verordening regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient daarom ook rekening te worden gehouden met ander provinciaal beleid. Bovendien moet worden voldaan aan de overige wet- en regelgeving.
Recreatievisie - Belevingseiland in de Delta (2011)
De gemeente heeft in de Structuurvisie Goeree-Overflakkee de ambitie uitgesproken om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarmee wordt recreatie één van de belangrijkste economische pijlers van het eiland. De provincie Zuid-Holland onderschrijft het belang van de sector recreatie en toerisme voor de huidige en toekomstige ontwikkeling van Goeree-Overflakkee. De opstelling van de recreatievisie als uitvoering van de door Provinciale Staten aangenomen motie (168) is daarvan een uitwerking.
De recreatievisie beschrijft het beeld dat de provincie Zuid-Holland heeft voor de toeristisch-recreatieve ontwikkeling van Goeree-Overflakkee en de mogelijkheden en aanpak om de toeristische en recreatieve ambities uit de Structuurvisie Goeree-Overflakkee te realiseren. De provincie heeft daarbij bezien wat, in het belang van het eiland en op basis van de Provinciale Structuurvisie, de reële mogelijkheden zijn.
Er liggen op het eiland diverse grote sociaal-economische en ruimtelijke opgaven, die op korte termijn vragen om integrale keuzes en acties. Deze visie gaat daarom niet alleen over recreatie op Goeree-Overflakkee, maar ook over toerisme, economie, cultuur(historie), landschap, water en natuur. Wanneer oplossingen op deze gebieden gecombineerd worden, biedt dat de beste kansen voor een impuls voor de economische vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het eiland.
Aan de recreatievisie is een beeldverhaal gekoppeld, waarin aan de hand van een beeldend verhaal ondernemers en investeerders geïnspireerd worden om projecten te beginnen op het eiland. Door de verbeelding wordt gestuurd op projecten die bijdragen aan de versterking van de kernkwaliteiten, die een economische impuls geven en die wonen, werken en recreëren op het eiland nog aantrekkelijker maken.
Regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee
Goeree-Overflakkee is een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarin is het ontspannen wonen, werken en recreëren in dorpen en landschappen met een hoge herkenbare ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid staat hoog in het vaandel. De belangrijkste economische pijler is de toeristische sector. Ook andere economische initiatieven zijn welkom, als zij qua aard en schaal inpasbaar zijn in de cultuurhistorisch waardevolle landschapsstructuur en het open agrarisch karakter van het eiland.
Afbeelding 2.3: Uitsnede strategische visie lange termijn (Bron: Regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee)
Het plangebied is in de structuurvisie aangewezen als locatie voor kwaliteitsverbetering, uitbreiding van ligplaatsen en toeristische knooppuntontwikkeling. Om de toeristische en economische ontwikkeling op het eiland een impuls te geven is de kwaliteitsverbetering van de ligplaatsen en jachthavens noodzakelijk.
Waterschap Hollandse Delta beschermt de Zuid-Hollandse eilanden tegen wateroverlast, beheert het oppervlaktewater, zuivert het afvalwater, beheert de (vaar)wegen en levert een actieve bijdrage aan de ruimtelijke invulling van zijn gebied. Het richt zich daarbij, samen met anderen op veilig en duurzaam wonen, werken en recreëren voor burgers, bedrijven en andere gebruikers.
De strategie en het beleid van waterschap Hollandse Delta is gericht op:
Daarnaast werkt het waterschap ook actief aan de ruimtelijke inbedding van “water”, met oog voor de ecologie en het landschap en dat water mee bepalend wordt voor de gewenste ruimtelijk economische ontwikkelingen.
Waterplan Goeree-Overflakkee (2008)
Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:
Gezamenlijk hebben het waterschap en de gemeente streefbeelden en doelen voor het water in de kernen opgesteld. De wensbeelden met een ruimtelijke relevantie die volgen uit het Waterplan zijn hieronder opgesomd:
De Galathese haven is een kleine haven en ligt tussen de havens van Ooltgensplaat en Oude-Tonge in. De haven was vroeger in gebruik als veerhaven. De veerhaven werd overbodig toen in 1964 de Haringvlietbrug het eiland met het vasteland verbond. De haven is nu in gebruik als vluchthaven. In geval van nood kunnen schepen hier binnenlopen.
Afbeelding 3.1: Luchtfoto van de haven en omgeving
De haven ligt aan het Volkerak. Er is een paviljoen en een parkeervoorziening aanwezig. Verder bestaat de omgeving uit agrarische gronden met ten noorden van de haven een primaire waterkering en een gemaal.
Afbeelding 3.2: Uitzicht op het Volkerak, paviljoen en de parkeervoorziening
Afbeelding 3.3: De waterkering en het gemaal ten noorden van de haven
Er wordt een passantenhaven gerealiseerd met maximaal 25 ligplaatsen. Een passantenhaven is een haven welke door recreanten gebruikt wordt. Om ook andere toervaarders de gelegenheid te geven gebruik te maken van de ligplaatsen, bedraagt de maximale verblijfsduur 24 uur. In afbeelding 3.4 is de inrichting van de haven weergeven.
Afbeelding 3.4: De inrichting van de passantenhaven
De veranderingen zijn minimaal. Om van de vluchthaven een passantenhaven te maken worden drijvende steigers aangebracht. De huidige parkeerplaats blijft bestaan. De boothelling om de recreatieve boten te water te laten wordt verplaatst naar ten noorden van de parkeerplaats. Er wordt geen bestrating aangepast. Ook worden de basaltblokken langs de rand van de dijk niet verplaatst. Een verdere herinrichting van het gebied is niet aan de orde. Er is geen aanleiding om voorzieningen te realiseren zoals een kantoor en sanitair. Deze zijn aanwezig in het naastgelegen paviljoen.
Beleid, wet- en regelgeving
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.
Hierbij geldt de omvang van een project als richtwaarde, en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is vrijwel altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect.
Situatie plangebied
Het omzetten van een vluchthaven naar een passantenhaven met maximaal 25 ligplaatsen blijft dusdanig ver onder de richtwaarden uit het besluit m.e.r. dat een nadere beschouwing niet noodzakelijk is. Dit plan zorgt niet voor een verslechtering van de algemene milieueffecten.
Beleid, wet- en regelgeving
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen.
Naar aanleiding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg heeft Goeree-Overflakkee een nota Archeologiebeleid opgesteld. Deze beleidsnota bevat het gezamenlijke archeologiebeleid voor Goeree-Overflakkee. In de nota is vastgelegd hoe rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bij de nota horende archeologische waarden- en kenmerkenkaart.
De gemeente moet in juridische zin, bestemmingsplannen ‘archeoproof’ maken. Hierbij zal de gemeente aangeven welke archeologische waarden in het geding zijn en op welke wijze de gemeente daarmee wil omgaan. Dit ‘archeoproof’ maken gebeurt door op de plankaart van het desbetreffend bestemmingsplan aan te geven welke gebieden de dubbelbestemming Archeologie krijgen. Deze gebieden zijn over te nemen vanuit de archeologische waarden- en kenmerkenkaart. Vanaf de goedkeuring van dit beleid door de gemeenteraden zal dit dan ook de praktijk worden.
Situatie plangebied
Op de archeologische waarden- en kenmerkenkaart heeft het plangebied geen waarde toegekend gekregen (afbeelding 4.1). Hierdoor is een dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden niet nodig.
Afbeelding 4.1: Uitsnede archeologische waarden- en kenmerkenkaart. Met rood is globaal het plangebied aangegeven (Bron: Archeologiebeleid Goeree-Overflakkee)
Beleid, wet- en regelgeving
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk als bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.
Milieucategorie | Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies' |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3 | 50-100 meter | 30-50 meter |
4 | 200-300 meter | 100-200 meter |
5 | 500-1.000 meter | 300-700 meter |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
Tabel richtafstanden per milieucategorie.
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.
Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (milieuvergunning) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.
Situatie plangebied
In de nabijheid van de haven zijn geen hindergevoelige functies aanwezig. Anderzijds is de haven zelf geen gevoelige functie, die beperkend zou kunnen werken voor de omliggende bedrijven. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van dit wijzigingsplan niet in de weg.
Beleid, wet- en regelgeving
Artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde nieuwe functie of dient te worden gesaneerd. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe functie bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Situatie plangebied
Het plangebied bestaat uit water. Er vinden geen bouwactiviteiten in de bodem plaats. De nieuw te plaatsen steigers bestaan uit drijvende steigers. Hierdoor wordt het bodemprofiel niet aangetast. Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan dan ook niet in de weg.
Beleid, wet- en regelgeving
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.
Soortenbescherming
Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.
Situatie plangebied
Ten behoeve van het aspect ecologie is een quickscan Flora- en Fauna uitgevoerd. Deze quickscan is als Bijlage 1 van deze toelichting opgenomen. Uit deze quickscan blijkt dat de bestemmingsplanwijziging niet leidt tot aantasting van habitat en leefgebied en niet leidt tot significant negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Er wordt aangeraden de volgende maatregelen in acht te nemen:
Beleid, wet- en regelgeving
Externe veiligheid betreft de kans op overlijden voor burgers (aanwezig in bebouwing of verblijfsgebieden grenzend aan risicobronnen) als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij de risicobron. Risicobronnen kunnen bedrijven zijn, maar ook het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorwegen en via buisleidingen. Ook risico's veroorzaakt door windturbines (afvallen rotorbladen) en dalend en stijgend vliegverkeer bij vliegvelden, wordt gerekend tot de externe veiligheidsrisico's. Dit risico wordt uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico kan met behulp van een diagram worden weergegeven.
Bevi
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. De norm voor het plaatsgebonden risico is vastgesteld op 10-6 per jaar. Voor kwetsbare objecten, zoals woningen en scholen, is dit een grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten, zoals bedrijfsgebouwen en sporthallen, is dit een richtwaarde.
Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en geeft ook aan hoe deze veiligheidseisen doorwerken in plannen voor de ruimtelijke ordening. Op grond van het besluit wordt in een ministeriële regeling voor een aantal bedrijfssectoren (LPG-tankstations, opslag van gevaarlijke stoffen (PGS 15), ammoniakkoelinstallaties) vaste veiligheidsafstanden vastgelegd. Voor de overige bedrijven wordt de veiligheidsafstand met een risicoberekening bepaald. Bij het maken van een bestemmingsplan moeten gemeenten hiermee rekening houden.
Het Bevi bevat geen wettelijke grenswaarde voor het groepsrisico; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico in het gebied rondom de inrichting. Er is een oriëntatiewaarde bepaald, die aangeeft wanneer de kans dat bij een ongeval 10, 100 of 1000 doden vallen, voldoende klein is. Dit geeft houvast bij de beoordeling bij welke bevolkingsdichtheid in de omgeving van een risicobedrijf er nog sprake is van een voldoende veilige situatie. De gemeente dient verantwoording af te leggen met betrekking tot het groepsrisico. Het bevoegd gezag motiveert - kort gezegd - in ieder geval:
Naast de verantwoording van het groepsrisico moet advies worden gevraagd aan de regionale brandweer over het groepsrisico en de mogelijke gevolgen van het bestemmingsplan voor de mogelijkheden van rampbestrijding en de zelfredzaamheid van de bevolking binnen het invloedsgebied van het bedrijf.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1.600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1.600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1.600 en 4.000 kPa.
Situatie plangebied
Er komen maximaal 25 ligplaatsen in de passantenhaven. De maximale verblijfsduur bedraagt 24 uur. Op grond van de definities uit het Bevi kan de haven worden beschouwd als een beperkt kwetsbaar object:
Sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zijn niet bestemd zijn voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
Het naastgelegen windpark heeft het voornemen om de bestaande windturbines te vervangen door een groter model met een maximale rotordiameter van 160 meter. In het Activiteitenbesluit is vastgelegd dat binnen de PR-contour 10-5 van een windturbine, geen bebouwing ten behoeve van beperkt kwetsbare objecten is toegestaan. In afbeelding 4.2 zijn schematisch de PR-contouren en de terminologie van een windturbine weergeven.
Afbeelding 4.2 PR-contour en terminologie van een windturbine (bron: Handboek Risicozonering Windturbines, Agentschap NL, Ministerie van Economische Zaken)
De mast van de dichtstbijzijnde bestaande windturbine ligt op minimaal 90 meter van het plangebied. De PR-contour 10-5 van een windturbine met een maximale rotordiameter van 160 meter bedraagt 80 meter. De haven ligt hierdoor buiten de PR-contour 10-5 van de windturbine.
Met behulp van de risicokaart (http://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html) is tevens gekeken of er in de directe omgeving van het plangebied verder nog risicovolle activiteiten plaatsvinden of riscovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ten noorden van van de haven op een afstand van ongeveer 700 meter ligt een propaantank. (zie rode stip in afbeelding 4.3)
Afbeelding 4.3: Uitsnede risicokaart (Bron: risicokaart.nl, peildatum augustus 2014).
De propaantank heeft een inhoud van 3.000 liter en een PR-contour 10-6 van twintig meter. Verder zijn in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook worden in de directe omgeving geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het spoor, het water of door leidingen.
Uit bovenstaande blijkt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.
Beleid, wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Situatie plangebied
De passantenhaven is geen gevoelige functie in zin van de Wet geluidhinder en veroorzaakt geen geluidsoverlast op de omgeving. Voor het aspect geluid is geen nader onderzoek nodig. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit wijzigingsplan.
Beleid, wet- en regelgeving
Wet luchtkwaliteit (2007)
Het doel van Wet luchtkwaliteit is het beschermen van mensen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid. De wet bevat grenswaarden voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOX), stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), lood (Pb), koolmonoxide (CO) en benzeen. De normen gelden overal in de buitenlucht en niet alleen ter plekke van gevoelige bestemmingen.
In de praktijk blijken er vooral grenswaardenoverschrijdingen te zijn voor PM10 en NO2.
Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)
Het begrip NIBM speelt een belangrijke rol in de regelgeving voor luchtkwaliteit en is uitgewerkt in het Besluit 'Niet in betekende mate' bijdragen en de Regeling 'Niet in betekende mate' bijdragen. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden). In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen), tot 100.000 m2 kantooroppervlakte met één ontsluitingsweg (200.000 m2 met twee ontsluitingswegen) en intensieve veehouderijen (afhankelijk van het aantal dieren), bij voorbaat aangemerkt als niet in betekenende mate.
Situatie plangebied
De verkeersbeweging bij de beoogde ontwikkeling is kleiner dan bij een woonwijk tot 1.500 woningen. Hierdoor draagt het project 'Niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging waardoor het niet hoeft te worden getoetst aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hieruit kan worden opgemaakt dat de omzetting van de vluchthaven naar een passantehaven geen bijdrage levert aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en past binnen de kaders van de Wet luchtkwaliteit.
Beleid
In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
Situatie plangebied
Het aanleggen van de passantenhaven zal in zeer geringe mate een verkeersaantrekkende werking met zich mee brengen. De passantenhaven is vooral bedoeld voor boten die enkele uren, dan wel een dag aanmeren, maar die niet per definitie een auto aan de kade hebben staan. Er is een bestaande parkeerplaats aanwezig voor de recreanten die gebruik willen maken van de passantenhaven. Het aantal verkeersbewegingen ligt naar alle waarschijnlijkheid lager dan 50 mvt/etmaal. De toegangsweg is vanwege de vroegere aanwezigheid van een veerhaven geschikt voor het afwikkelen van het verkeer. Hierdoor is geen nader onderzoek nodig.
Beleid, wet- en regelgeving
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Situatie plangebied
Ten noorden van het plangebied ligt een primaire waterkering. De beschermingszone van de waterkering ligt over het plangebied. Dit is op de verbeelding aangegeven door middel van een dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het wijzigingsplan heeft geen gevolgen voor de waterkering en de waterhuishouding. Er wordt geen bebouwing of verharding gerealiseerd. Compenserende maatregelen zijn hierdoor niet noodzakelijk.
In het moederplan bestemmingsplan 'Buitengebied Oostflakkee' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om onder voorwaarden de bestemming te wijzigen ten behoeve van de realisatie van een passantenhaven. Om van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik te maken is dit wijzigingsplan opgesteld waarin de bestemming ´Water´ gewijzigd wordt naar de bestemming ´Recreatie - Passantenhaven´.
Dit wijzigingsplan is opgesteld volgens de geldende RO-Standaarden 2012 en bestaat uit:
In aanvulling op het moederplan is in dit wijzigingsplan de bestemming ´Recreatie - Passantenhaven´ opgenomen. Op deze gronden is een passantenhaven toegestaan met de daarbij horende voorzieningen zoals steigers. Ook is een aanvulling in begrippen opgenomen waarin de definitie van een passantenhaven staat beschreven inclusief de maximale verblijfsduur voor het aanleggen van vaartuigen. De overige regels (met uitzondering van de slotbepaling) van het moederplan zijn ook op dit wijzigingsplan van toepassing.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van een wijzigingsplan onder andere inzicht te worden geboden in de economische uitvoerbaarheid van het plan binnen de wettelijke planperiode van tien jaar. Op de gemeente rust de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Dit kan door het vaststellen van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien indien kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst. Om tot kostenverhaal te kunnen overgaan, moet er sprake zijn van een bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Omdat de gemeente eigenaar is van de gronden en de ontwikkeling voor eigen rekening neemt is een grondexploitatieplan of overeenkomst zoals bedoeld Wro niet noodzakelijk.
Overleg artikel 3.1.1 Bro
Ten behoeve van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) is het wijzigingsplan ter kennisgeven naar de Provincie Zuid-Holland en het Waterschap Hollandse Delta
gestuurd.
Tervisielegging
Het ontwerp wijzigingsplan heeft van 1 september tot en met 8 oktober 2014 ter visie gelegen. De ter visie legging is gepubliceerd in de Staatscourant en geplaatst op www.ruimtelijkeplannen.nl onder project: Wijzigingsplan Galathese haven, met het identificatienummer NL.IMRO.1924.WP1lgbOFL-WP20. Tijdens deze periode heeft een ieder zienswijzen kunnen indienen.
Er zijn twee zienswijzen ontvangen. Één van het Waterschap Hollandse Delta en één van Windpark De Plaet BV. De zienswijzen zijn als Bijlage 2 van deze toelichting opgenomen.
In de zienswijze van windpark de Plaet B.V. wordt aangegeven dat men niet tegen de ontwikkeling an sich is. Wel wordt er aandacht gevraagd voor de veiligheids- en ruimtelijke aspecten in relatie tot het bestaande windpark en de opschaling in de toekomst. Nader onderzoek geeft aan dat de geplande planologische wijziging geen bezwaar oplevert in relatie tot het huidige windpark en de mogelijk geplande opschaling. De onderbouwing hiervan staat beschreven in paragraaf 4.6.