direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Achterweg 1a, Sommelsdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.SMSAchterweg1-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Wonen op Flakkee B.V. heeft plannen ontwikkeld voor de realisatie van 2 woningen aan de Achterweg in Sommelsdijk. Aanleiding hiervoor is het behoud van het Meijer Theater in Middelharnis. Dit theater heeft cultuurhistorische waarden en een karakteristieke aanduiding, welke behouden dienen te blijven. Zowel het gebouw, de in het pand aanwezige muurschildering en de historische betekenis die het theater heeft voor veel bewoners van Goeree-Overflakkee, maakt het van groot belang dat het Meijer Theater behouden blijft. Het Meijer Theater verkeerde tot voor kort echter in zeer slechte bouwkundige staat. De functie van het pand was ook komen te vervallen. Dit had een negatief effect op de ruimtelijke kwaliteit van het theater zelf, maar ook op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. De voor behoud van het theater benodigde werkzaamheden vergen echter een financiële kostendrager. Dit was niet mogelijk op het perceel van het theater zelf, reden waarom de gemeenteraad heeft gezocht naar een alternatieve locatie voor woningbouw. Daaruit is voortgekomen dat realisatie van 2 woningen in het onderhavige plangebied ruimtelijk aanvaardbaar is. Op die ruimtelijke aanvaardbaarheid wordt in paragraaf 2.2 nader ingegaan.

De ontwikkeling past echter niet in het vigerende bestemming 'Buitengebied' (vastgesteld op 27 juni 2013). Het voorliggende bestemmingsplan biedt een passende juridisch-planologische regeling voor de beoogde ontwikkeling en voorziet in de daarvoor benodigde onderbouwing met de daarbij behorende onderzoeken.

1.2 Procedure

Voor het voorliggende plan is een bestemmingsplan ('Achterweg 1a, Sommelsdijk') opgesteld. Dit bestemmingsplan is op 21 mei 2021 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Goeree-Overflakkee. Tegen dit besluit is beroep door een omwonende ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling bestuursrechtspraak). De beroepsgronden van deze appellant zagen op:

  • a. het ontbreken van ruimtelijke motieven;
  • b. strijd met de Omgevingsverordening Zuid-Holland;
  • c. strijd met de gemeentelijke Woonvisie Goeree-Overflakkee 2018-2024;
  • d. strijd met het stedenbouwkundig kader voor Sommelsdijk West;
  • e. strijd met de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in een uitspraak van 5 april 2023 de beroepsgronden a t/m d ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de beroepsgrond ten aanzien van de strijdigheid van het plan met de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee (sub e) gegrond verklaard en het besluit van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee tot vaststelling van het bestemmingsplan vernietigd.

Waar toepasselijk wordt in deze toelichting per onderwerp ingegaan op de door de Afdeling bestuursrechtspraak besproken beroepsgronden.

Initiatiefnemer heeft in dit geval een nieuw bestemmingsplan opgesteld waarin een aanvullende onderbouwing is opgenomen ten aanzien van het gemeentelijk beleid. Als uitgangspunt is het voorgaande bestemmingsplan 'Achterweg 1a, Sommelsdijk' gebruikt. Er heeft een beleidsactualisatie plaatsgevonden en de gemaakte keuzes zijn op diverse punten nader toegelicht. Het plan zelf is niet inhoudelijk gewijzigd. De omvang en ruimtelijke impact daarvan blijft (nagenoeg) gelijk aan het vorige bestemmingsplan.

Indien een bestemmingsplan na vernietiging door de Afdeling bestuursrechtspraak wordt hersteld, dan kan dat zonder een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen als er geen sprake is van een 'naar aard en omvang wezenlijk ander plan'. Nu het voorliggende plan inhoudelijk niet is gewijzigd ten opzichte van het vorige plan en de ruimtelijke impact daarvan (nagenoeg) gelijk is, is er dan ook geen sprake van een 'naar aard en omvang wezenlijk ander plan'.

Voor het voorliggende bestemmingsplan wordt daarom teruggevallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, waarin het ontwerp in de periode van 29 juli 2020 tot en met 8 september 2020 ter inzage is gelegd. Dat betekent dat het voorliggende bestemmingsplan niet als ontwerpbestemmingsplan ter inzage hoeft te worden gelegd met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen, maar dat de gemeenteraad direct tot vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan kan overgaan.

Als gevolg daarvan valt dit bestemmingsplan (nog steeds) niet onder de Omgevingswet, maar onder het overgangsrecht daarvan. Uit artikel 4.4 van de Invoeringswet Omgevingswet volgt namelijk dat het oude recht van toepassing blijft op het bestemmingsplan als vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet (1 januari 2024) een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan is in de periode 29 juli 2020 tot en met 8 september 2020 reeds ter inzage gelegd, zodat het bestemmingsplan met toepassing van de Wet ruimtelijke ordening (oud) kan worden vastgesteld. Vervolgens wordt het bestemmingsplan van rechtswege onderdeel van het tijdelijke deel van het gemeentelijke omgevingsplan. 

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de gemeente Goeree-Overflakkee in Sommelsdijk. Het plangebied is aan de noordwestzijde van de kern gelegen en ligt ten zuiden van één van de grotere wegen, de Oudelandsedijk. Voor een weergave van de ligging zie figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMSAchterweg1-BP31_0001.png"

Figuur 1.1 Globale ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving

1.4 Vigerend bestemmingsplan

In het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied' dat is vastgesteld op 27 juni 2013 door de gemeenteraad van de gemeente Goeree-Overflakkee. Op basis van het vigerende bestemmingsplan vigeert de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1'. Daarnaast ligt er met de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' een wijzigingsbevoegdheid op het plangebied. Hierdoor is het mogelijk om de bestemming te wijzigen naar extensieve (dag)recreatie of een (onvolwaardig) agrarisch bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMSAchterweg1-BP31_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan Buitengebied (blauwe contour)

Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' is het niet mogelijk om 2 woningen te realiseren.

Verder geldt het 'Paraplubestemmingsplan Wonen en Parkeren' (vastgesteld 2 februari 2023 en onherroepelijk in werking). Het paraplubestemmingsplan is opgesteld om de begripsbepalingen en regels met betrekking tot wonen en parkeren in alle bestemmingsplannen binnen het grondgebied van de gemeente Goeree-Overflakkee te uniformiseren en aan te vullen. In het voorliggende bestemmingsplan is voor die onderdelen aangesloten bij de begripsbepaling en regels van dit paraplubestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk brengt het beleidskader in beeld. Hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied en gaat verder in op de nieuwe ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan het kader biedt. Na de beschrijving van het plan komt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid op het niveau van zowel rijk, provincie als gemeente aan bod. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze hoe het plan op een goede ruimtelijke manier met deze aspecten omgaat. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin geboden worden. Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke wijze uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

 

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit agrarische gronden die tevens worden gekenmerkt door de openheid die dit met zich meebrengt. In figuur 2.1 is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMSAchterweg1-BP31_0003.png"

Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied

2.2 Beoogde situatie

Wonen op Flakkee B.V. is voornemens om 2 vrijstaande woningen te realiseren in het plangebied. De woningen zullen een goothoogte van maximaal 6 m hebben. De inhoud van de woningen, inclusief aan-en uitbouwen, bedraagt maximaal 750 m3 . Verder dienen de woningen te worden afgedekt met een kap waarvan de helling minimaal 40 graden bedraagt. In figuur 2.2 is de kavelindeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMSAchterweg1-BP31_0004.png"

Figuur 2.2 Weergave kavelindeling plangebied

Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing

Voor het waarborgen van de landschappelijke inpassing bij vergunningverlening is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels. Woningbouw is alleen toegestaan indien de gebouwen landschappelijk worden ingepast volgens het landschappelijk inpassingsplan (bijlage 1 behorende bij de regels) en deze inpassing in stand wordt gehouden. Het landschappelijk inpassingsplan sluit aan bij dit deel van Goeree-Overflakkee.

De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast conform de Handreiking Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee van de provincie Zuid-Holland. Een gebiedsprofiel is een compacte kwaliteitsgids met een beschrijving van de ruimtelijke elementen die van bovenregionaal belang zijn. Het geeft richting aan middelgrote ruimtelijke ingrepen en aanpassingen en vormt een handreiking voor gemeenten bij het opstellen van beleid of bestemmingsplannen. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de inhoud van het gebiedsprofiel. De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast door rekening te houden met de karakteristieke kenmerken van de ringpolder. Zo blijft het contrast met de open polder en de gesloten boerenerven gehandhaafd. De nieuwe kavels komen als het ware als een groen eiland aan het lint te liggen. Dit versterkt het oude lint van de Achterweg. De zichtlijnen van de naastgelegen woning worden niet ontnomen. In deze zone is het plaatsen van struweel niet toegestaan. Door inheemse beplanting (Alnus glutinosa) te

gebruiken wordt het lint met boerenerven aan de Achterweg versterkt. Ten slotte bestaat de voortuin van de kavels uit minimaal 75% groen. Zo wordt het landelijke gebied van de

Achterweg versterkt.

Voorts sluit de ontwikkeling goed aan bij de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016 van de gemeente Goeree-Overflakkee. In overeenstemming daarmee is rekening gehouden met de omgeving door de rooilijn van de naastgelegen woning aan te houden. Hierdoor is sprake van samenhang tussen de bestaande woningbouw en de nieuwbouw. De openheid naar het achterliggende landschap wordt geborgd doordat het plaatsen van struweel in de zone van de zichtlijnen van de naastgelegen woning niet is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMSAchterweg1-BP31_0005.png"

Figuur 2.3 Indicatie landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 in werking getreden. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het rijk richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

In de NOVI heeft het rijk 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven benoemd. De eerste drie nationale belangen zijn van een ander, meer overkoepelend karakter, dan de overige. Het betreft:

  • bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.

De 21 nationale belangen komen samen in vier prioriteiten die het rijk in de NOVI heeft gesteld:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen noodzakelijk zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Toetsing

De NOVI kenmerkt zich door een hoog abstractieniveau. Gelet op de aard en het kleinschalige karakter van voorgenomen ontwikkeling ontstaat er geen strijdigheid met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het Barro is de juridische vertaling van nationaal ruimtelijk beleid, heeft daardoor een hoog abstractieniveau, en is alleen van toepassing op specifieke locaties of bij specifieke projecten. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen, valt niet binnen een van de specifieke locaties en/of project, en het Barro is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 sub 2)

Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. Daarmee geeft de Ladder invulling aan een nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging met betrekking tot ruimtegebruik en transparante besluitvorming.

Concreet betekent de Ladder dat een paar stappen moeten worden doorlopen: voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet daarnaast worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden. Een stedelijke ontwikkeling is in het Besluit ruimtelijke ordening gedefinieerd als de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of haventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties, of andere stedelijke voorzieningen.


Toetsing

Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Het bestemmingsplan maakt 2 woningen mogelijk. In dit geval is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing. Volledigheidshalve wordt in paragraaf 3.3 nader ingegaan op de behoefte aan het voorliggende woningbouwplan.

3.1.4 Conclusie

Het voorliggende plan is in overeenstemming met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Het provinciale omgevingsbeleid voor de fysieke leefomgeving bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie is beleid waarvan de juridische vertaling plaatsvindt in de Omgevingsverordening. Het laatstgenoemde document is bindend voor gemeenten.

De provincie zet in haar Omgevingsvisie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. Ook in dit artikel wordt het begrip 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' gehanteerd. Zoals hiervoor toegelicht, is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Volledigheidshalve wordt in paragraaf 3.3 wel ingegaan op de behoefte.

Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (herziening 2024)

In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. Deze verordening gaat over de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

Deze verordening is gericht op:

  • het waarborgen van de veiligheid;
  • het beschermen van de gezondheid;
  • het beschermen van het milieu;
  • het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;
  • het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;
  • het behoud van cultureel erfgoed;
  • het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed;
  • de natuurbescherming;
  • het tegengaan van klimaatverandering;
  • een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;
  • het beheer van infrastructuur;
  • het beheer van watersystemen;
  • het beheer van natuurlijke hulpbronnen;
  • het beheer van natuurgebieden.

De instructieregels in afdeling 7.3 Omgevingsplannen van deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen en het omgevingsplan. Het volgende is relevant voor dit bestemmingsplan.

Artikel 7.41a (risico's van klimaatverandering)

  • 1. In een omgevingsplan wordt rekening gehouden met de risico's van klimaatverandering, waaronder in ieder geval de te verwachten gevolgen van:
    • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
    • b. overstroming;
    • c. hitte;
    • d. droogte;

alsmede de effecten van de gevolgen op het risico van bodemdaling.

  • 2. Voor zover risico's aan de orde zijn wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, of het gericht aanvaarden van deze risico's.

Toetsing artikel 7.41a

Op de waterhuishoudkundige situatie wordt nader ingegaan in paragraaf 4.12. De aspecten duurzaamheid, klimaatadaptatie en circulariteit zijn beschreven in paragraaf 4.14. Overige maatregelen worden bij de vergunningaanvraag voor bouwen uitgewerkt.

Artikel 7.43a (borgen ruimtelijke kwaliteit)

  • 1. Een omgevingsplan laat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling alleen toe als de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
  • 2. In een omgevingsplan wordt voor het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit rekening gehouden met:
    • a. de beschermingscategorie en het gebiedstype;
    • b. het soort en de mate van ingrijpendheid van de ruimtelijke ontwikkeling: inpassen, aanpassen en transformeren;
    • c. de relevante richtpunten genoemd in bijlage IX, onder A.
  • 3. Voor de gebiedstypen, bedoeld in artikel 7.42, vierde, vijfde en zesde lid zijn de artikelen 7.43h, 7.43i, 7.43j, 7.43k, 7.43l, 7.43m en 7.43n van toepassing tenzij een zwaarwegend algemeen belang aan de toepassing van die artikelen, uitgezonderd artikel 7.43l, in de weg staat.

Artikel 7.43b (aanvaardbaarheid soort ruimtelijke ontwikkeling per beschermingscategorie)

  • 1. Een omgevingsplan voor een locatie met beschermingscategorie 3 als bedoeld in artikel 7.42, derde lid, kan ontwikkelingen mogelijk maken die kunnen vallen onder soort inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 7.43h.

De ruimtelijke ontwikkeling moet passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit, geen wijziging op structuurniveau voorzien, en passen bij de aard en schaal van het gebied (definiëring ruimtelijke ontwikkeling zie artikel 7.43).

Artikel 7.43c (randvoorwaarden soorten ruimtelijke ontwikkeling)

  • 2. Een omgevingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling van het soort aanpassen mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 7.43d (motivering locatiekeuze bij aanpassen en transformeren)

  • 1. Voor zover een omgevingsplan een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat deze een zorgvuldige afweging over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van de locatie en de effecten van de ontwikkeling daarop.
  • 2. Het eerste lid is alleen van toepassing als:
    • a. er sprake is van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling van het soort aanpassen of transformeren; of
    • b. één of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in bijlage IX, onder A, in het geding zijn.

Artikel 7.43e (randvoorwaarden bij aanpassen en transformeren)

Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij een ruimtelijke ontwikkeling van het soort aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):

  • a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
  • b. wegnemen van verharding;
  • c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
  • d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij:
  • 1. aanvullende maatregelen worden getroffen binnen de locatie van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten de locatie worden betrokken in de motivering;
  • 2. als aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.

Toetsing 7.43a t/m e

Artikel 7.43 van de Omgevingsverordening voorziet in een regeling voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hoofdregel is dat een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling indien is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk blijft. Daarbij wordt rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld in bijlage IX, onder A bij de Omgevingsverordening. De schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren wordt daarbij toegepast. Ook vindt er een zorgvuldige afweging plaats over de locatiekeuze waarbij de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop worden betrokken en worden specifieke regels uit de Omgevingsverordening voor het betreffende gebiedstype betrokken.

In de eerdere procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak is uitvoerig aandacht besteed aan genoemde artikel. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 7.43 (voorheen artikel 6.9 van de Omgevingsverordening).

In dit geval wordt niet voorzien in een wijziging op structuurniveau. Dit betreft een ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en structuur van het landschap. De ontwikkeling is gebiedseigen en passend bij de maat en de aard van de bestaande kenmerken van dit gebied. De ontwikkeling speelt zich af op het niveau van een kavel. Het betreft namelijk de toevoeging van twee woningen in een lint. Bij deze inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. Omdat sprake is van twee nieuwe kavels is sprake van 'aanpassen' als bedoeld in artikel 7.43c van de Omgevingsverordening. Op grond daarvan mag een plan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten die zijn opgenomen in de kwaliteitskaart (bijlage IX bij de Omgevingsverordening) (zo nodig met aanvullende maatregelen).

Voor het plangebied zijn de volgende richtpunten relevant:

  • Laag 1: De ondergrond (rivierdelta - jonge zeeklei)

Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. De onderhavige ontwikkeling heeft geen invloed op de zoet-zoutovergangen. De ontwikkeling staat de richtpunten toebehorend aan de Laag van de ondergrond niet in de weg.

  • Laag 2: De cultuur- en natuurlandschappen (zeekleipolderlandschap)

Op deze laag wordt in de volgende alinea afzonderlijk ingegaan.

  • Laag 3: De Stedelijke occupatie (bouwwerken voor energie-opwekking)

Bij de plaatsing van nieuwe bouwwerken voor energie-opwekking zal een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht moeten geven in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van deze bouwwerken op de (wijde) omgeving. De onderhavige ontwikkeling levert geen bijdrage aan een nieuw bouwwerk voor energie-opwekking. De laag van de stedelijke occupatie staat de ontwikkeling niet in de weg.

  • Laag 4: Laag van de beleving

In deze laag heeft de planlocatie geen aanduiding. De laag van de beleving staat de ontwikkeling niet in de weg.

De locatie van het plangebied is op de kwaliteitskaart 'laag van cultuur- en natuurlandschappen' aangemerkt als 'rivierdelta- en zeekleilandschap'. Richtpunten daarbij zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen;
  • Ontwikkelingen aan de rand van eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en deltawateren;
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas en (langgerekte) aanwaspolders door het behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contract met de grootschalige, open polder;
  • Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap;
  • Nieuwe bebouwing concentreert zich in of nabij compacte kernen of wordt geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in het open middengebied van de polders;
  • Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.

Niet alle richtpunten zijn op elke locatie van toepassing. Er is op deze locatie bijvoorbeeld geen sprake van een kreek, een locatie aan deltawater of bij een dijk. De locatie ligt ook niet in het open middengebied op op een grens tussen akkerbouw en buitendijkse natuur.

Hierna wordt ingegaan op de relevante richtpunten voor deze locatie.

De enkele omstandigheid dat met het plan mogelijk niet wordt voldaan aan alle relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, betekent ook niet dat niet wordt voldaan aan artikel 7.43 van de Omgevingsverordening. Er moet immers 'rekening worden gehouden' met de richtpunten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1352, r.o. 7.2 en 7 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:484 r.o. 8.6).

Het perceel ligt in een bestaand lint aan de rand van een polder op circa 30 meter van de Oudelandsedijk. Het gebied is aan te merken als een lint in een overgangszone tussen de kern Sommelsdijk en het open buiten gebied.

Vlakbij de voorziene woningen bevindt zich steeds meer bebouwing van het bestaande lint. De nieuwe bebouwing wordt geplaatst binnen een bestaand lint. Met het toevoegen van twee woonpercelen wordt het lint versterkt, en daarmee de karakteristieke kenmerken in dit gebied. Op de andere erven rondom het plangebied bevindt zich beplanting. De relatieve openheid van het gebied wordt door deze ontwikkeling (woningbouw en bijbehorende beplanting) slechts beperkt verminderd, omdat er al bestaande bebouwing en beplanting aanwezig is. De toevoeging is zeer beperkt. Door het aanhouden van de rooilijn van naastgelegen woningen, wordt de samenhang tussen bestaande bebouwing en nieuwbouw geborgd. Ook wordt de bebouwing daarmee op voldoende afstand geplaatst ten opzichte van de bestaande boerenerven zodat de groen omsingelde erven worden behouden en benadrukt als karakteristieke elementen in het landschap. De leesbaarheid en het karakter van het landschap blijft behouden.

De ontwikkeling bevindt zich in een hoekje van de ringpolder waar al meer bebouwing in het lint aanwezig is. De relatieve openheid van de polder wordt daarom niet onaanvaardbaar aangetast.

Woningbouw is op deze locatie op beperkte schaal ruimtelijk aanvaardbaar en levert geen relevante aantasting van de bovenstaande richtpunten op.

De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast door rekening te houden met de karakteristieke kenmerken van de ringpolder en het lint. Zo blijft het contrast met de relatief open polder en de gesloten boerenerven gehandhaafd. De nieuwe kavels komen als het ware als een groen eiland aan het lint te liggen. Dit versterkt het oude lint van de Achterweg. Met het toevoegen van twee woningen is bovendien een financiële drager gevonden voor behoud van het cultuurhistorisch waardevolle Meijer Theater. Hiermee is ook sprake van een kwaliteitsverbetering voor de kern.

Aldus past de ontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit, wordt de ontwikkeling zorgvuldig ingebed in de omgeving waarbij rekening wordt gehouden met de relevante richtpunten, en wordt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied per saldo versterkt. Daarmee wordt voldaan aan artikel 7.43 van de Omgevingsverordening.

Artikel 7.43h (gebiedstype: beschermingscategorie 3 buitengebied)

  • 1. Een omgevingsplan voor een locatie in het Buitengebied als bedoeld in artikel 7.42, zesde lid, kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de gebiedskenmerken en het groene karakter van het landschap niet onevenredig worden aangetast, zoals blijkt uit een afdoende motivering die ook ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied.
  • 2. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:
    • a. de kenmerkende maat, schaal en het groene karakter van het landschap;
    • b. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
    • c. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
    • d. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op grote buitenstedelijke bouwlocaties als bedoeld in artikel 7.46.

Toetsing artikel 7.43h

Het voorliggende plan is gesitueerd binnen 'beschermingscategorie 3 buitengebied'. Binnen deze categorie geldt conform de Omgevingsverordening dat inpassen, aanpassen en transformeren mogelijk is. De ruimtelijke kwaliteit dient daarbij per saldo ten minste gelijk te blijven. Hierna wordt nader ingegaan op de motivering van het artikel.

2a. de kenmerkende maat, schaal en het groene karakter van het landschap

In het voorliggende plan worden twee woningen mogelijk gemaakt in het buitengebied. De Ringpolder, waarin de planlocatie is gelegen, heeft een open en weids karakter. De thans aanwezige bebouwing rondom het plangebied kan worden gezien als groene eilanden binnen dit open landschap. Om de groen omsingelde erven te behouden en te benadrukken als karakteristieke elementen in het landschap worden de twee beoogde woningen op voldoende afstand geplaatst ten opzichte van de bestaande boerenerven. Het open en weidse landschap van de polder blijft beleefbaar door voldoende doorzichten tussen de bestaande en de nieuwe erven. De kenmerkende maat, schaal en het groene karakter van het landschap blijven intact.

2b. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen

De afstand van de woningen tot aan de Oudelandsedijk bedraagt minimaal 30 meter. Door deze afstand wordt de landelijke uitstraling van het lint Achterweg verder versterkt. Om versnippering van de polder te voorkomen, zal er geen beplanting aan de dijk gekoppeld worden en op deze manier wordt de dijk als belangrijk element zichtbaar gehouden. De nieuwe woonkavels voegen zich door een zorgvuldige landschappelijke inpassing binnen het lint in het buitengebied.

2c. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap

Het gebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van diverse functies. In het gebied zijn onder andere woningen, volkstuinen, paardenweides en een begraafplaats aanwezig. Ook zijn er enkele landbouwpercelen gelegen. In de directe omgeving van de planlocatie liggen meerdere woonbestemmingen. De leesbaarheid van het landschap blijft behouden. Ten behoeve van een goede ruimtelijke inpassing van de twee woonkavels is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld zodat het groene karakter wordt versterkt. De uit te voeren beplanting is gebiedseigen en versterkt het landschap van de Ringpolder. Tevens zal de biodiversiteit door de toevoeging van groenelementen in de omgeving toenemen.

2d. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap

Zoals onder lid a vermeld, worden de twee woonkavels op voldoende afstand geplaatst ten opzichte van de bestaande boerenerven. Het open en weidse landschap van de Ringpolder met hierbinnen de karakteristieke boerenerven blijft zo beleefbaar en herkenbaar. De twee woonkavels worden daarnaast ook zelf ingepast als 'groene eilanden' binnen de Ringpolder. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap maar versterkt deze juist.

Rondom het plangebied liggen meerdere woonbestemmingen. Een kleinschalige verdichting, door toevoeging van twee landschappelijk ingepaste woningen is op de locatie mogelijk door in de positionering van de woningen, schaal en omvang aan te sluiten bij de omgeving. Er is sprake van een zorgvuldige inpassing, de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied. De openheid in het gebied neemt iets af, maar de ontwikkeling houdt rekening met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, zodanig dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.

Artikel 7.45c (bereikbaarheid)

Een omgevingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.

Toetsing artikel 7.45c

Op het aspect bereikbaarheid wordt nader ingegaan in paragraaf 4.3. De conclusie daarvan is dat de bereikbaarheid voor de ontwikkeling goed is. De ontwikkeling ligt aan een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximum toegestane snelheid van 60 km per uur. In het noorden sluit de Achterweg aan op de Oudelandsedijk, via welke route het centrum van Sommelsdijk en Middelharnis te bereiken is. Richting het zuiden wordt via de Achterweg en de Staverseweg ontsloten op de N215. De verkeerstoename zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en bij de ontwikkeling zal worden geborgd dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Artikel 7.45ca (kansen voor biodiversiteit)

Een omgevingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, betrekt daarbij de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit.

Toetsing artikel 7.45ca

Het betreft in dit geval geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. De kansen voor biodiversiteit zijn in paragraaf 4.14 beschreven.

3.2.2 Gebiedsprofiel Goeree Overflakkee (2012)

De gebiedsprofielen geven een overzicht van de landschappelijke waarden, waarmee bij ruimtelijke ingrepen rekening moet worden gehouden. Maar ze beschrijven ook ambities die richting geven aan de ontwikkeling van de kenmerken. Het gebiedsprofiel is een regionale uitwerking van de provinciale kwaliteitskaart.

Het gebied is in het gebiedsprofiel aangemerkt als Ringpolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMSAchterweg1-BP31_0006.png"

Figuur 3.2 Ringpolder

Ambities ringpolder

  • Het open en weidse karakter van de ringpolders in contrast met de kleinere, meer besloten aanwaspolders versterken. Voorkom versnippering van de ruimte door beplantingen te koppelen aan de dijk en de erven en ontwikkelingen in te zetten voor de afronding van de compacte dorpskern.
  • Zet in op ruimte voor behoud en ontwikkeling van de landbouw (verbreding en schaalvergroting waar nodig) als drager van het open polderlandschap (zie ook: Verspreide boerenerven).
  • De herkenbaarheid van de ringpolder als eenheid versterken door het contrast tussen het open midden van de polder en de beplante randen te vergroten.
  • De ringdijken een onderscheidend en zo continu mogelijk profiel geven en – rekening houdend met de ecologische waarden van bloemdijken - zo mogelijk stevig inplanten (zie ook: Dijken).

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMSAchterweg1-BP31_0007.png"

Figuur 3.3 Weg door stad en land

Ambities lokale wegen

  • Lokale wegen zijn een vanzelfsprekend onderdeel van het landschap met zo weinig mogelijk verkeerstechnische ingrepen (rotondes, verkeersdrempels, bebording, verlichting, etc.). Bij een eventuele omlegging volgt de weg de richting van het landschap.
  • Het wegprofiel is functioneel en ingetogen, waarbij rekening gehouden wordt met het medegebruik en de oversteekbaarheid door langzaam (recreatief) verkeer.
  • De wegen in ringpolders zijn onbeplant, aangezien het hier draait om de beleving van de grote, open polder.
  • De wegen in aanwaspolders worden eenzijdig ingeplant met bomen, zodat de polder een menselijke maat krijgt en het besloten karakter van de aanwaspolder wordt versterkt.
  • De wegen op de kop hebben een smal en besloten karakter in aansluiting op de kleinschalige linten en schurvelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMSAchterweg1-BP31_0008.png"

Figuur 3.4 Linten blijven linten

Ambities boerenerf met boerderij

  • Behoud van de grote spreiding tussen de verschillende erven, zodat het open en weidse karakter van de polder gehandhaafd blijft. De erven worden landschappelijk ingepast door middel van erfbeplanting, waardoor zij als groene eilandjes in de polder liggen.
  • Bij de uitbreiding of transformatie van een boerenerf blijft het agrarische karakter en de karakteristieke erfindeling gehandhaafd. De ontwikkeling ondersteunt de (verbrede) functie van het landbouwbedrijf door ruimte te bieden aan verbreding en innovatie. Daarnaast is het mogelijk om boerenerven te transformeren naar woonerven, mits de agrarische bedrijvigheid hier geen hinder van ondervindt.
  • Verbetering van de beleefbaarheid, toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied door bijvoorbeeld de aanleg van wandelroutes, bloemrijke akkerranden en erfbeplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMSAchterweg1-BP31_0009.png"

Figuur 3.5 Water als structuurdrager

Ambities overig water

  • Behoud van het slotenpatroon en versterking van de ecologische inrichting en beheer van de slootkanten.
  • Waar mogelijk bevaarbaar maken van het waternetwerk voor (kleine) recreatievaart.
  • De aanleg van zoetwaterkanalen benutten voor toekomstbestendige en integrale landschapsontwikkeling (ecologie, recreatie etc.) met behoud van de kenmerkende landschappelijke structuren.
  • Inlaatpunten zoetwater waar mogelijk ontwikkelen tot markante, beleefbare en aantrekkelijke plekken in het tracé van de zeedijk. Onder andere door de werking van het watersysteem inzichtelijk te maken.

Toetsing

In het ontwerp is rekening gehouden met de hierboven benoemde kernkwaliteiten en ambities. Er worden in het lint 2 nieuwe erven (eiland in het landschap) geïntroduceerd en landschappelijk ingepast. Het agrarische open karakter van de ringpolder blijft behouden door voldoende doorzichten (zie paragraaf 2.2). De overige ambities zijn niet relevant voor dit specifieke plan.

3.2.3 Conclusie

Er is sprake van een ontwikkeling die past binnen de aard van het gebied en die aansluit bij de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie (2010 en eerste partiële herziening 2017)

De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, in december 2010 vastgesteld.

Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. De visie gaat uit van een globale visie voor de lange termijn en een precieze aanduiding van de dorpsgebieden op contourkaarten als ontwikkelingsgebied voor herstructurering, inbreiding en uitbreiding.

Binnen de structuurvisie bestaat de ontwikkelingssystematiek uit de volgende drie onderdelen:

  • a. Kernenprofilering voor gericht versterken van de sociaaleconomische vitaliteit (leefbaarheid en leefomgeving in de meeste brede zin van het woord).
  • b. Kansenkaart voor recreatie en toerisme, met vooral inspirerende en perspectiefvolle zones, locaties en thema's.
  • c. Landschapskwaliteitskaart met daarin waardevolle identiteitsbepalende elementen, structuren en gebieden.

De beschikbare woonwensenonderzoeken, demografische analyses, gevoerde gesprekken met gemeenten en woningmarktpartijen leiden tot het volgende globale beeld voor de kwalitatieve woningvraag vanuit de eilandbevolking.

  • De woningmarkt is (landelijk, maar zeker ook in deze regio) veranderd van een aanbodmarkt in een vragersmarkt.
  • De kritische woonconsument vraagt ruimte en wooncomfort in een rustige en veilige woonomgeving, liefst met een behoorlijk voorzieningenniveau in de nabijheid.
  • Twee belangrijke doelgroepen voor de huursector op het eiland zijn starters en senioren.
  • Starters zoeken in de huursector zowel eengezinswoningen (tussenwoningen) als appartementen.
  • Bij de senioren met verhuiswens scoren vooral nultredenwoningen erg hoog, waarbij naast appartementen vooral ook grondgebonden seniorenwoningen erg populair zijn.
  • In de koopsector is er per saldo een aanzienlijke behoefte aan voor starters betaalbare eengezinswoningen, en een (beperkte) markt voor appartementen voor verschillende leeftijdsklassen (o.a. senioren).
  • Voor veel starters betekent betaalbaarheid woningen van ruim beneden de € 200.000.
  • Verder is er een duidelijke markt voor huishoudens die willen doorstromen naar 2-onder-1-kapwoningen en vrijstaande woningen.
  • Vanuit de eigen regio is er ook een (beperkte) markt voor bijzondere woonprojecten (vrijstaande bouw) op ruime kavels.
  • De binding aan de (kleine) kernen is niet sterk. Uitkomsten van woonwensenonderzoek geven potentiële vertrekoverschotten aan voor de kleinste kernen met weinig voorzieningen. Dat betekent dat voorzichtigheid geboden is met het woningaanbod in deze kernen.
  • De kern Middelharnis en de kernen op de kop van Goeree (met name Ouddorp) hebben een sterke woningmarktpositie, met daaropvolgend de "verzorgingskernen" Dirksland, Oude Tonge en Stellendam.

Partiële herziening 2017

In 2017 is hoofdstuk 6 Visie op wonen (deel A) geactualiseerd. Door gewijzigd beleid van de provincie, die de rode contouren heeft losgelaten, en van de gemeente, die haar koers heeft vastgelegd in de Eilandvisie, was dit hoofdstuk niet actueel meer.

3.3.2 Regionale Structuurvisie tweede partiële herziening 2023

De tweede partiële herziening Regionale Structuurvisie is door de gemeenteraad op 14 december 2023 vastgesteld. In 2014 is de Omgevingsverordening Zuid-Holland aangepast. De aanpassing bracht onder andere mee dat de afweging over veel kleinschalige initiatieven, zoals de bouw van een woning buiten bestaand stedelijk gebied, grotendeels bij de gemeente werd gelegd. De gemeente heeft daarna beleid vastgesteld om hiervoor in een kader te voorzien. Er blijken echter onbedoelde tegenstrijdigheden in het gemeentelijk beleid te zitten. Met deze herziening is bereikt dat deze onbedoelde tegenstrijdigheden zijn opgelost en het beleid beter toepasbaar is, in het belang van de ruimtelijke kwaliteit in het gemeentelijk buitengebied.

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 april 2023 is echter gebleken dat de intentie van de gemeenteraad niet goed was vertaald in de combinatie van hoofdstuk 6 van de Structuurvisie en de beleidsregel. Zo heeft de gemeenteraad bedoeld te regelen dat woningbouw in het buitengebied zonder compensatie in beginsel niet wenselijk is, maar dat dit niet is uitgesloten. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan nog steeds sprake zijn van ruimtelijke kwaliteitswinst als gevolg waarvan woningbouw in het buitengebied wel wordt toegestaan. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft echter geoordeeld dat uit het beleid an sich enige ruimte zou kunnen worden afgeleid, maar dat hoofdstuk 6 (van latere datum) die ruimte niet biedt. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt vervolgens dat het beleid geen aanknopingspunt biedt voor de intentie van de raad om toch wel in ruimte voor woningbouw te voorzien. De Structuurvisie en beleidsregel zijn herzien om deze in lijn te brengen met de intentie van de gemeenteraad om wel in die ruimte te voorzien.

Concreet betekent dit dat er een nieuwe beleidsregel is vastgesteld ten behoeve van kleinschalige woningbouwinitiatieven buiten het bestaand stads- en dorpsgebied die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan. Onder kleinschalige woningbouw wordt in de beleidsregel verstaan een initiatief van maximaal drie woningen in een cluster. Artikel 2 van deze beleidsregel luidt als volgt.

Artikel 2 Voorwaarden kleinschalige woningbouw buitengebied

  • 1. Kleinschalige woningbouw in het buitengebied is toegestaan in combinatie met compensatiemaatregelen als bedoeld in het tweede lid met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 4 en 5 en mits er verbetering van de ruimtelijke kwaliteit als geheel optreedt als bedoeld in artikel 3;
  • 2. Compensatie vindt plaats in de vorm van sanering van bebouwing. Alternatieve compensatie is bij wijze van uitzondering mogelijk, er vindt dan geen sanering van bebouwing plaats maar een andere vorm van compensatie, zoals bedoeld in lid 4;
  • 3. Kleinschalige woningbouw in het buitengebied ten behoeve waarvan sanering van bebouwing in het buitengebied plaatsvindt, is slechts toegestaan als de sanering leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in artikel 3, op de locatie waar de sanering wordt uitgevoerd;
  • 4. Kleinschalige woningbouw in het buitengebied ten behoeve waarvan alternatieve compensatie als bedoeld in het tweede lid plaatsvindt, bestaat uit het doen van zodanige investeringen dat daarmee een uitzonderlijke ruimtelijke kwaliteitswinst elders in de gemeente wordt behaald. Onder uitzonderlijke ruimtelijke kwaliteitswinst kan worden verstaan het in stand houden of beschermen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in de gemeente;
  • 5. Alternatieve compensatie als bedoeld in het tweede en vierde lid kan niet leiden tot woningbouwmogelijkheden in landschappelijk waardevolle gebieden als bedoeld in artikel 5, derde lid, onder a, b en c;
  • 6. Voor de beoordeling of er sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit als geheel als bedoeld in het eerste en derde lid, en of er sprake is van uitzonderlijke ruimtelijke kwaliteitswinst als bedoeld in het vierde lid, wordt advies ingewonnen bij de commissie ruimtelijke kwaliteit.

Toetsing

Het plan maakt kleinschalige woningbouw in het buitengebied mogelijk. Voor het plan wordt geen bebouwing gesaneerd. Alternatieve compensatie is volgens artikel 2 lid 2 van de beleidsregel echter mogelijk. Alternatieve compensatie bestaat uit het doen van zodanige investeringen dat daarmee een uitzonderlijke ruimtelijke kwaliteitswinst elders in de gemeente wordt behaald.

In dit geval wordt als vorm van alternatieve compensatie het Meijertheater in Middelharnis gerestaureerd. Het theater heeft een cultuurhistorische waarde en een aanduiding 'karakteristiek' in het vigerende bestemmingsplan 'Beschermde dorps- en stadsgebieden'. Zowel het gebouw, de in het pand aanwezige muurschildering en de historische betekenis die deze plek heeft voor veel bewoners van Goeree-Overflakkee maakt dat het van groot belang is om het theater te behouden. De slechte staat van het theater maakte echter dat het een negatief effect had op de ruimtelijke kwaliteit van het perceel zelf en de omgeving. Door restauratie van het theater is sprake van een uitzonderlijke ruimtelijke kwaliteitswinst, omdat het cultuurhistorisch waardevolle gebouw in ere wordt hersteld en duurzaam behouden kan blijven.

Met het toevoegen van twee woningen is een financiële drager gevonden voor behoud van het cultuurhistorisch waardevolle Meijer Theater. Hiermee is ook sprake van een kwaliteitsverbetering voor de kern.

Er is tevens advies ingewonnen bij de commissie ruimtelijke kwaliteit. De commissie heeft geconcludeerd dat sprake is van uitzonderlijke ruimtelijke kwaliteitswinst door de restauratie van het Mejiertheater in Middelharnis. Met de restauratie van het theater worden zodanige investeringen gedaan dat daarmee een uitzonderlijke kwaliteitswinst wordt behaald. Het cultuurhistorisch waardevolle gebouw wordt in ere hersteld en kan duurzaam behouden blijven. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2 lid 4 van de beleidsregel en is het mogelijk om twee compensatiewoningen binnen het voorliggende plangebied mogelijk te maken.

De ontwikkeling van twee woningen wordt landschappelijk ingepast door rekening te houden met de karakteristieke kenmerken van de ringpolder. Zo blijft het contrast met de open polder en de gesloten boerenerven in dit lint gehandhaafd. De nieuwe kavels komen als het ware als een groen eiland aan het lint te liggen. Dit versterkt het oude lint van de Achterweg.

De commissie ruimtelijke kwaliteit geeft ook aan dat de twee nieuwe woningen op de planlocatie prima voorstelbaar zijn. De ruim terugliggende rooilijn zoekt goed aansluiting bij de tegenover en naastgelegen woningen. De commissie vraagt om ook aan de straatzijde een relatief gesloten groene inpassing (met smalle inrit naar de woningen), zodat vanaf het openbaar gebied een groenstructuur wordt ervaren en niet een aantal woonkavels. Naar aanleiding hiervan is in het landschappelijk inpassingsplan een zone aangewezen voor de groene inpassing aan de straatzijde. Na de positionering van de inrit wordt deze zone verder uitgewerkt.

Gelet op het bovenstaande is het voorliggende plan in lijn met de beleidsregel en de regionale structuurvisie.

3.3.3 Woonvisie 2018-2024 (2017)

De gemeente Goeree-Overflakkee biedt aantrekkelijke woonmilieus in grote en kleine kernen; met een kenmerkende hoge ruimtelijke en sociale kwaliteit. De komende jaren verandert de bevolking van Goeree-Overflakkee echter naar omvang en samenstelling. Dit heeft een belangrijke betekenis voor het woon- en leefklimaat in de kernen. De gemeente Goeree-Overflakkee wil met haar woonbeleid deze demografische ontwikkelingen begeleiden.

Per woonkern wordt er gekeken naar de grootte van een kern, het type en groei van het aantal huishoudens. Op basis van deze uitgangspunten zijn er per kern verschillende typen ambities geformuleerd. Deze ambities zijn richtinggevend. De groei van de woningvoorraad is gebaseerd op de woningbehoefteraming en betreft dus een minimum voor de lokale behoefte. Bij een kwalitatief goede invulling is extra nieuwbouw haalbaar:

  • In de grote kernen met nog een groeiende bevolking en veel jonge huishoudens zal er voornamelijk worden geïnvesteerd en kunnen planmatige uitbreidingen plaatsvinden;
  • In de wat kleinere kernen zal er voornamelijk inzet worden op het behouden van de basisvoorzieningen en het versterken van de lokale woningmarkt;
  • In de kleine kernen met een oudere bevolking zal voornamelijk geïnvesteerd worden in het behouden en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.

Wat betreft de grote kernen heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 5 april 2023 bevestigd dat hieruit niet volgt dat alleen planmatige uitbreidingen mogen plaatsvinden. Andere, kleinere ontwikkelingen zijn niet uitgesloten. Dat is ook in overeenstemming met de intentie en wensen van de raad.

Volgens de Woningbehoefteraming (WBR 2016) zal de komende vijf jaar de woningbehoefte toenemen met 830 woningen (+4% / 165 woningen per jaar). In de periode 2021 tot 2031 zullen er nog ruim 900 woningen extra nodig zijn (vanaf 2021 gemiddeld 95 woningen per jaar). Ondanks dat de WBR het uitgangspunt is, moeten plannen die de kwalitatieve behoefte van Goeree-Overflakkee vervullen, doorgang vinden. Hoewel er een afname is van het aantal inwoners, zal door de gezinsverdunning (minder mensen per woning) nog woningbehoefte blijven bestaan. Na 2030 is de voorspelling dat de groei zal ombuigen naar een daling van het aantal benodigde woningen.

3.3.4 Woningbouwprogramma 2017-2020 en 2020-2030 (2018)

De woningbouwplanning wordt regelmatig geactualiseerd. Gelet op de actuele marktvraag zijn in de woningbouwplanning 2017-2020 en 2020-2030 meer woningen in de gemeente gepland. Gelet op de grotere instroom van buiten het eiland, is het de verwachting dat de planning opnieuw naar boven zal worden bijgesteld.

3.3.5 Eilandvisie (2015)

0Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. Nu al worden eigenheid, traditie en identiteit van het eiland succesvol gecombineerd met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. De Eilandvisie versterkt en concretiseert deze ontwikkelingen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van het eiland. De focus ligt op de zelfvoorzienendheid van het eiland, waarbij de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen goed wordt benut.

Zes strategische kernthema's

Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:

  • 1. De eilanditeit: het behoud van de unieke identiteit van het eiland;
  • 2. De maatschappelijke balans: de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau;
  • 3. De kwaliteit: van leven en van groei;
  • 4. Duurzaamheid: Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.
  • 5. Innovatie: de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid;
  • 6. Verbindingen: de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.

Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.

Toetsing

Het voorliggende plan is niet in strijd met een van de strategische kernthema's. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, in niet in strijd met de bestaande ruimtelijke en functionele structuren. De twee woningen zullen daarnaast voldoen aan de huidige wet- en regelgeving op het gebied van duurzaamheid.

3.3.6 Visie Sommelsdijk West (2020)

De gemeenteraad van Goeree-Overflakkee heeft op 15 juli 2021 de Visie Sommelsdijk West vastgesteld. Het betreft een landschappelijke visie en een landschappelijk kader voor het gebied ten westen van Sommelsdijk. De visie heeft betrekking op het gebied tussen de Groene Zoom en de Achterweg. Het plangebied valt buiten dit gebied.

3.3.7 Conclusie

Het voorliggende plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven waarop dit plan van invloed is. Ieder aspect komt in een aparte paragraaf aan bod. Hierin worden het toetsingskader, de effecten van het plan en de beoordeling hiervan beschreven.

4.2 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek 

Het plangebied is op de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart aangeduid als onverdachte locatie waarvoor een vooronderzoek volstaat. Dit onderzoek is uitgevoerd en is terug te vinden in bijlage 1. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de onderzoekslocatie een dammetje is aangetroffen. De omvang van het dammetje wordt geschat op circa 20 m3. Dit deel van de onderzoekslocatie is derhalve verdacht voor het voorkomen van bodemverontreiniging. Voor de rest van de locatie is sprake van een "onverdachte, niet lijnvormige" (ONV-NL) locatie. Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. Het dammetje ligt ter plaatse van de bestemming 'Tuin'.

Gelet de beperkte omvang van het dammetje en de mogelijkheid om een eventuele bodemverontreiniging hier eenvoudig te kunnen saneren (conform Besluit Uniforme Saneringen; volledige verwijderen of aanbrengen isolatielaag), alsmede gezien het feit dat op het overige deel van de onderzoekslocatie geen bodemverontreinigingen worden verwacht, wordt op basis van het vooronderzoek niet verwacht dat ter plaatse van de onderzoekslocatie bodemverontreiniging aanwezig zal zijn die een milieuhygiënische belemmering zal vormen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging (uitvoerbaarheid plan).

Conclusie

Het aspect bodem staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.3 Mobiliteit

Beleid en normstelling

Er is geen specifieke wetgeving met betrekking tot het aspect verkeer en vervoer. Wel wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening de aanvaarbaarheid van het effect van nieuwe ontwikkelingen op de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid in beeld gebracht. In de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, diverse regionale en provinciale verkeer- en vervoersplannen en jurisprudentie is de toepassing van een mobiliteitsscan (ook wel 'Mobiliteitstoets' genoemd) als beleid opgenomen. In het kader van de Mobiliteitsscan wordt onderbouwd dat:

  • op een zorgvuldige wijze naar de mobiliteitsaspecten is gekeken;
  • er tijdig en voldoende maatregelen worden genomen om een goede ontsluiting en bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid te garanderen voor gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer.

Onderzoek

Ontsluiting

Het plangebied ligt aan de Achterweg. Dit is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximum toegestane snelheid van 60 km/h. Hier deelt het langzame verkeer de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. Vanwege de lage intensiteit op de weg is dit acceptabel. De Achterweg sluit in het noorden aan op de Oudelandsedijk, via deze route is het centrum van Sommelsdijk en Middelharnis te bereiken. Richting het zuiden wordt via de Achterweg en de Staverseweg ontsloten op de N215.

Verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van de kencijfers van het CROW (publicatie 744: 'Parkeerkencijfers 2024'). Uitgaande van een ligging van de ontwikkeling in niet stedelijk gebied en het buitengebied, is de verkeersgeneratie berekend op basis van de gemiddelde kencijfers per functie.

Tabel 4.1 Weergave van de berekening van de verkeersgeneratie

Berekening verkeersgeneratie   Aantal woningen   kencijfer CROW   mvt/etmaal/weekdag  
Koop, huis, vrijstaand   2   8,2   16,4  

De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 2 motorvoertuigen ondervinden. Dit aantal aan verkeersbewegingen zal op deze locatie in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer opgaan.

Parkeren

Als gevolg van de ontwikkeling zal ook de parkeerbehoefte wijzigen. Om de parkeerbehoefte in kaart te brengen is, waar mogelijk, aangesloten bij de parkeerkencijfers van CROW (publicatie 744: 'Parkeerkencijfers 2024') en zijn dezelfde uitgangspunten gehanteerd als voor de verkeersgeneratie.

Tabel 4.2 Weergave van de berekening van de parkeerbehoefte

Berekening parkeerbehoefte   Aantal woningen   Kencijfer CROW   Parkeerbehoefte  
Koop, huis, vrijstaand, bewoners   2   2,1 per woning   4,2 parkeerplaatsen  
Koop, huis, vrijstaand, bezoekers   2   0,3 per woning   0,6 parkeerplaatsen  
      4,8  

De parkeerbehoefte bedraagt 5 parkeerplaatsen. Op het eigen terrein is voldoende ruimte om deze parkeerbehoefte op te vangen.

Conclusie

De ontsluiting is voor de bovengenoemde ontwikkeling goed. De verkeerstoename zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Er zal worden gewaarborgd dat bij ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De aspecten verkeer en parkeren staan de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.

Woningen zijn volgens de Wgh geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk als de woningen binnen de geluidzone vallen van gezoneerde wegen. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/uur-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.

De Wgh stelt dat op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals de 2 geprojecteerde woningen, voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde is 63 dB. Deze grenswaarden dienen als richtwaarden bij de beschouwing van de 30 km/uur wegen.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de wettelijke (Wet geluidhinder) geluidzone van de Oudelandsedijk en de Achterweg. In het kader van een toetsing aan de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek (bijlage 2) uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer op het plangebied.

Geconcludeerd wordt dat:

  • de geluidbelasting ten gevolge van de Achterweg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB;
  • ten gevolge van de Oudelandsedijk de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB wordt overschreden op één woning. De hoogst berekende geluidbelasting is Lden 50 dB. Dit is lager dan de maximale ontheffingswaarde van Lden = 53 dB;
  • het aanvragen van een hogere waarde van 50 dB vanwege de Oudelandsedijk is nodig voor één woning.

Conclusie

Uit oogpunt van wegverkeerslawaai is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Het aspect wegverkeerslawaai staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Het college heeft hogere waarden op basis van de Wet geluidhinder vastgesteld voor de meest noordelijk gelegen woning vanwege de Oudelandsedijk. De hoogst benodigde waarde is 50 dB en is daarmee lager dan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB.

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden 2 woningen aan één ontsluitingsweg gerealiseerd. De toename van het verkeer bedraagt 16 motorvoertuigen per etmaal per weekdag. Uitgaande van de realisatie van het plan in 2024, zijn hieronder in figuur 4.1 de consequenties voor concentraties luchtverontreinigende stoffen weergegeven. Hierbij wordt de toename van het gehalte stikstofdioxide (NO2) in de lucht weergegeven en de toename van het gehalte fijn stof (PM10). Dit is weergegeven op basis van de Nibm-tool.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMSAchterweg1-BP31_0010.png"

Figuur 4.1 Nibm-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK). De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Oudelandsedijk, gelegen ten noordwesten van het plangebied. Uit het CIMLK blijkt dat in 2022 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2022; 14,1 µg/m³ voor NO2, 15,4 µg/m³ voor PM10 en 7,6 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,0 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de vaststelling van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

In de beoogde situatie worden 2 woningen gerealiseerd. Hiermee worden milieugevoelige functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden, zoals vermeld in de VNG-brochure. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich agrarische gronden.

Op circa 100 meter ten oosten van het plangebied ligt een begraafplaats (milieucategorie 1). Voor milieucategorie 1 geldt een richtafstand van 10 meter. Het plangebied ligt ruim buiten deze richtafstand.

Op circa 160 meter ten noordoosten van het plangebied bevindt zich de bestemming 'Bedrijf - 2'. Volgens het vigerende bestemmingsplan zijn hier bedrijfsactiviteiten van agrarische aanverwante bedrijven en tevens een landbouwmechanisatiebedrijf uit maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan. Voor milieucategorie 3.2 geldt een richtafstand van 100 meter. Het plangebied ligt buiten deze richtafstand.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de omliggende bedrijvigheid wordt niet in de bedrijfsvoering beperkt.

4.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

Op Goeree-Overflakkee zijn verschillende risicobronnen gelegen, zoals de provinciale wegen N57 en N215, hoofdtransportaardgasleidingen, het Volkerak en het Haringvliet en benzineservicestations (met verkoop LPG).

Ten westen van het plangebied liggen op een afstand van circa 40 meter 2 aardgasbuisleidingen. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van 95 meter van deze buisleidingen. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied is een QRA uitgevoerd, zie bijlage 3.

De berekeningen hebben niet geleid tot een PR 10-6-contour. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling. In zowel de huidige als toekomstige situatie is er geen sprake van een groepsrisico. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Er zijn in en rondom het plangebied geen andere risicobronnen aanwezig.

Beknopte verantwoording groepsrisico

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Achterweg op de Oudelandsedijk. Deze weg sluit aan op de provinciale weg N215. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie worden 2 woningen gerealiseerd. De mogelijk aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/buren/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Daarnaast is de bereikbaarheid van het plangebied goed, waardoor eventueel benodigde hulp makkelijk en snel kan arriveren. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Het maatgevende scenario voor de buisleidingen betreft een fakkelbrandscenario. Vanwege (graaf)werkzaamheden ontstaat een breuk in een hogedruk aardgasleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt.  De effecten van een fakkelbrand zijn hittestraling en rook. Om schuilen/vluchten te bevorderen wordt geadviseerd om afschakelbare ventilatie te installeren om te voorkomen dat (rook) gassen naar binnen worden gezogen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Advies VRR

De Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond heeft advies uitgebracht voor deze ontwikkeling:

  • Draag zorg voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen.
  • Stem de graafwerkzaamheden af met de eigenaren van de hogedruk aardgastransportleidingen.
  • Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen.

De bovenstaande punten worden in het verdere proces van de ontwikkeling meegenomen.

Conclusie

Voor het plangebied wordt voldaan aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.8 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat bestemmingsplannen, waarvoor geen milieueffectrapport wordt opgesteld, een beschrijving bevatten van de wijze waarop met de in het plangebied aanwezige historische waarden rekening is gehouden.

Onderzoek en conclusie

In of rondom het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.10 Archeologie

Beleid en normstelling

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

Onderzoek

Uit de gemeentelijke beleidskaart is op te maken het plangebied geen archeologische verwachtingswaarde heeft. In dit bestemmingsplan is er dan ook geen dubbelbestemming opgenomen voor archeologie. Nader onderzoek naar archeologische waarden op deze locatie is dan ook niet nodig.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.11 Ecologie

Beleid en normstelling

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Het is krachtens de Wnb verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het NNN is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en het omringende agrarisch gebied. Het NNN bestaat uit bestaande natuurgebieden (inclusief 20 nationale parken), gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, landbouwgebieden beheer conform agrarisch natuurbeheer, wateren, en alle Natura 2000-gebieden.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, dat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Huidige situatie

Het plangebied is regelmatig bemest wat resulteert in een zeer eutrofe bodem. Aan de oostgrens van het gebied lopen watergangen waar jaarrond water in staat. De oevers zijn stijl en de oevervegetatie bestaat voornamelijk uit gras en brandnetels. Aan de noordgrens, vlak buiten de onderzoekslocatie, staat een rij struiken en bomen met vooral inheemse soorten als taxus, hedra, zwarte els, eik en krulwilg. Ten zuiden van de onderzoekslocatie is een woonhuis met tuin gelegen, afgeschermd door bomen en struiken met soorten als eik, zilverpopulier, Canadese populier, gewone vlier en oosterse karmozijn bes.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals ook blijkt uit figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMSAchterweg1-BP31_0011.png"

Figuur 4.2 Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Haringvliet. Dit gebied is op circa 2,5 kilometer afstand ten opzichte van het plangebied gelegen. Op circa 6 kilometer afstand ligt het Natura 2000-gebied Grevelingen. Dit Natura 2000-gebied betreft het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied. Vanwege de afstand tot Natura 2000-gebieden zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten.

Gezien de grote afstand tot natuurgebieden en de geringe ontwikkeling kunnen ook verstoring, verandering van de waterhuishouding en vermesting/verzuring worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. Met het programma AERIUS Calculator (versie 2024.1.2) is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. De memo is opgenomen in bijlage 4 en de berekening in bijlage 5. Daaruit blijkt dat de realisatie- en gebruiksfase van de ontwikkeling geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op kwetsbare Natura 2000-gebieden opleveren. Er is geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.

Wegens het ontbreken van bomen op de onderzoekslocatie, kan het onderdeel houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming buiten beschouwing worden gelaten. Vervolgstappen zijn niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Er worden 2 woningen gerealiseerd aan de rand van de kern Sommelsdijk. Deze activiteit zou kunnen samengaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan is in 2020 een bureauonderzoek en verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten. In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is een actualiserende quickscan uitgevoerd, waarbij eveneens een bureauonderzoek en een veldbezoek heeft plaatsgevonden. Het veldonderzoek is uitgevoerd op 26 juli 2023. De eindrapportage is opgenomen in bijlage 6.

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel 4.4. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

Tabel 4.4 Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen (bron: Econsultancy)

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMSAchterweg1-BP31_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMSAchterweg1-BP31_0013.png"

Ten aanzien van vleermuizen wordt geadviseerd om tijdens de werkzaamheden rekening te houden met foerageergebieden op de onderzoekslocatie en/of in de directe omgeving. Indien werkzaamheden plaatsvinden in de uren voor of na zonsopkomst en/of zonsondergang wordt het aanbevolen om gebruik te maken van vleermuisvriendelijke verlichting. Door gebruik te maken van amberkleurig licht, weggericht van de omgeving, laag geplaatste verlichtingsarmaturen en verlichtingsarmaturen die naar beneden schijnen wordt zo min mogelijk strooilicht veroorzaakt. Hiermee wordt verstoring van foerageergebieden en vliegroutes voorkomen.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een (provinciale) vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om bij het verwijderen van het groen en grondwerkzaamheden rekening te houden met terrestrisch habitat van algemene grondgebonden zoogdieren, zoals de egel, muizen en met algemene amfibieën, zoals bruine kikker en gewone pad. Door te werken in één richting en zorgvuldig het groen te verwijderen, krijgen individuen een kans om te vluchten. Met betrekking tot algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht waarbij al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het beschadigen van individuen te voorkomen. Aantoonbaar werken conform de zorgplicht kan gebeuren door te handelen volgens een op maat gemaakt ecologisch werkprotocol.

Conclusie

Met inachtneming van de bovenstaande aanbevelingen kan geconcludeerd worden dat de vaststelling van het bestemmingsplan niet leidt tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Er is geen ontheffing of vergunning op basis van de Wet natuurbescherming nodig.

4.12 Waterhuishouding

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Omgevingsvisie
  • Omgevingsverordening

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2022- 2027) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Gemeentelijk beleid

Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:

  • 1. de inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen;
  • 2. het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater. Hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet. Het waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties;
  • 3. de omgang met afvalwater en regenwater in het gebied. Hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem.

Huidige situatie

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op gronden met een agrarische bestemming. Ter plaatse van het plangebied komen zeeafzettingen voor.

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit zavel en klei (fijn zand). Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand lager ligt dan 1,2 m beneden maaiveld.

Langs de Achterweg ligt een oppervlaktewater met een beschermingszone van 4 meter. In deze zone worden geen bouwwerken gerealiseerd. Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied.

Verder bevinden zich tevens geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel, bestaande uit een gemengd stelsel.

Toekomstige situatie

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water te worden gerealiseerd.

Het plangebied ligt in het landelijk gebied waar bij een verhard oppervlak van 1.500 m2 watercompensatie aan de orde is. De toename aan verhard oppervlak blijft onder deze drempelwaarde. Gelet op de omvang van deze uitbreiding zijn geen watercompenserende maatregelen noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap een vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.13 Besluit milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde woningbouwontwikkeling wordt vanwege de ligging en kleinschaligheid niet beschouwd als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Er is geen sprake van een m.e.r-beoordelingsplicht.

Hiernaast kan een m.e.r.-plicht ontstaan als er een passende beoordeling op grond van de natuurwetgeving (Wet natuurbescherming, Habitatrichtlijn) is vereist, vanwege mogelijk significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Dat is hier niet aan de orde, zo blijkt uit paragraaf  4.11.

4.14 Duurzaamheid

Klimaatadaptatie

De provincie Zuid-Holland wil tijdig en adequaat inspelen op het opwarmende klimaat. Door de mondiale opwarming stijgt de zeespiegel en worden weerpatronen beïnvloed. Hierdoor neemt in Zuid-Holland de intensiteit van neerslag toe, is sprake van een toename van het aantal hittegolven en neemt de kans op extreme droogteperiodes toe. Verder daalt de bodem en neemt de brakke kwel toe. Deze veranderingen zullen de komende decennia voor nieuwe uitdagingen zorgen.

In het Regionaal Waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 wordt onder andere aandacht besteed aan klimaatadaptatie. Klimaatadaptatie is een belangrijk onderdeel van de beleidsuitwerking in het regionaal waterprogramma. Klimaatverandering heeft immers grote impact op de wateropgaven, door andere veranderende rivierafvoeren, veranderende neerslagpatronen, zeespiegelstijging en toenemende watervraag door hitte, droogte en verzilting.

Toekomstbestendig bouwen

Om te zorgen voor een toekomstbestendig ingericht gebied dat zorgt voor een prettige, gezonde en veilige leefomgeving dient een ruimtelijke ontwikkeling (in toenemende mate):

  • energieneutraal te zijn, door optimaal in te zetten op besparing van elektriciteits- en warmte/koeltevraag, het benutten van rest- en aardwarmte en zoveel mogelijk in eigen (lokale) hernieuwbaar opgewekte elektriciteit te voorzien;
  • klimaatbestendig en waterrobuust te zijn ook op slappe ondergrond. Daarmee wordt bedoeld dat het nieuw ingerichte gebied en de omgeving goed blijft functioneren in extreme weersomstandigheden. Klimaatadaptief bouwen is daarom de norm in Zuid-Holland;
  • uit te gaan van natuurinclusief bouwen om daarmee de biodiversiteiten variatie aan biotopen voor de stedelijke soorten in het bebouwde gebied duurzaam te behouden en te versterken;
  • circulaire oplossingen te bieden bij realisatie en beheer door een verantwoord materiaalgebruik en het hanteren van de ontwerpprincipes modulariteit en losmaakbaarheid, zodat er kan worden ingespeeld op een veranderde behoefte in de toekomst;
  • gezonde en veilige leefomgeving te bevorderen; die een gezonde leefstijl ondersteunt, met een beweegvriendelijke leefomgeving voor sport en beweging stimuleert en waarin een goede milieukwaliteit wordt beschermd en bevorderd.

In het voorliggende plan zullen de twee woningen, conform de huidige wet-en regelgeving, gasloos worden gebouwd. In het plan worden tevens gebiedseigen landschapselementen toegevoegd. Landschapselementen vormen in het landelijk gebied een netwerk van groen dat (natuur)gebieden met elkaar verbindt. Daardoor kunnen planten en dieren zich verplaatsen van het ene naar het andere gebied. In de landschapselementen is ruimte voor dieren om te schuilen, te nestelen en te eten. Dit is belangrijk voor de biodiversiteit.

Er is nog geen gedetailleerd ontwerp gemaakt van de toekomstige bebouwing. In het ontwerpproces zal rekening worden gehouden met de bovenstaande ambities.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Bestemmingsplansystematiek

Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.2 Planregels

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.2.2 Bestemmingsregels

Agrarisch met waarden - 1

De bestemming Agrarisch met waarden - 1 is opgenomen voor de agrarische gronden naast het woonperceel. Met de aanduiding 'ontsluiting' is aangegeven dat de gronden tevens beschikbaar moeten zijn voor de ontsluiting van het naastgelegen woonperceel.

Groen

Deze bestemming is opgenomen aan de rand van de woonpercelen. Hierdoor wordt een groene overgang gewaarborgd.

Tuin

Deze bestemming is opgenomen voor de voortuinen. Binnen de bestemming 'Tuin' is erfbebouwing niet toegestaan.

Wonen

De gronden waar woningen zijn beoogd zijn bestemd tot 'Wonen'. Ondergeschikt aan de woonfunctie mag binnen de bestemming een beroep of bedrijf aan huis worden uitgevoerd.

Voor het waarborgen van de landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het realiseren van gebouwen is ter plaatse van het bestemmingsvlak alleen toegestaan, indien deze gebouwen landschappelijk worden ingepast en deze landschappelijke inpassing in stand gehouden wordt.

5.2.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregel

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De formulering van de antidubbeltelregel is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels

Dit artikel bevat enkele algemene bouwregels, waaronder een regeling voor de minimale afstand van bouwwerken tot zandwallen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden aan het bevoegd gezag om bij een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de bestemmingsregels. Het betreft afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van kleine overschrijdingen van maatvoeringen en bouwgrenzen.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een regeling opgenomen die het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid geeft de bestemmingslegging te wijzigen voor gronden waar de bestemmingslegging niet conform de werkelijke situatie is opgenomen.

Overige regels

In dit artikel is een regel opgenomen die de wettelijke regelingen waarnaar in het bestemmingsplan wordt verwezen fixeert op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.

Dit artikel bevat ook een algemene parkeerregeling in geval van wijziging of uitbreiding van functies, met een verwijzing naar de geldende normen van het CROW. Via omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, mits de parkeersituatie daardoor niet onevenredig wordt benadeeld.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

Er is sprake van aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er is een anterieure overeenkomst met de gemeente gesloten. Het plan is financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg en zienswijzen

Zoals in paragraaf 1.2 reeds is vermeld, wordt teruggevallen op de procedure van het eerder opgestelde bestemmingsplan ('Achterweg 1a, Sommelsdijk'), zoals vastgesteld in 2021. Dat betekent dat het voorliggende bestemmingsplan niet als ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd met de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen, maar dat de gemeenteraad direct tot vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan kan overgaan. Volledigheidshalve wordt hierna wel kort ingegaan op de uitkomsten van het wettelijk vooroverleg van het eerder opgestelde voorontwerpbestemmingsplan en de zienswijzen op het eerder opgestelde ontwerpbestemmingsplan. Deze zijn namelijk ook betrokken bij het voorliggende bestemmingsplan.

In het kader van het vernietigde bestemmingsplan 'Achterweg 1a, Sommelsdijk' is conform artikel 3.1.1 Bro het voorontwerpbestemmingsplan aan de wettelijke overlegpartners toegestuurd. Van de Veiligheidsregio Rijnmond is een reactie ontvangen. Dit advies is verwerkt in paragraaf 4.7.

Het eerdere ontwerpbestemmingsplan 'Achterweg 1a, Sommelsdijk' is in 2020, conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode konden zienswijzen worden ingediend door eenieder. De ontvangen zienswijzen op het plan zijn samengevat en beantwoord in een Nota van zienswijzen. Deze Nota van zienswijzen is voor de volledigheid bij het voorliggende bestemmingsplan opgenomen, zie bijlage 7.