direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rijzenburgseweg, Sommelsdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.SMDrijzenburgsewg2-BP30

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op de locatie Rijzenburgseweg te Sommelsdijk zijn twee woonpercelen aanwezig, waarvan één met een karakteristieke boerderij. De wens is om op deze locatie alle gebouwen op de twee percelen te slopen, met uitzondering van de karakteristieke boerderij en drie woonpercelen te realiseren.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van de Rijzenburgseweg op een afstand van circa 420 meter ten zuiden van de kern Sommelsdijk. De locatie bestaat uit de volgende kadastrale percelen:

- SMDOO, sectie F, nummer 512 (13.342 m2)

- SMDOO, sectie F, nummer 513 (21.992 m2)

- SMDOO, sectie F, nummer 279 (760 m2)

Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 36.240 m2. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Rijzenburgseweg. Aan de zuid- en oostkant wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden. Aan de noordkant wordt het plangebied begrensd door een bedrijfsperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDrijzenburgsewg2-BP30_0001.png"

Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: ruimtelijkeplannen.nl; bewerking Juust B.V. )

1.3 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om met één of meer omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit vijf hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Het project

2.1 Beschrijving project

2.1.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit twee woonpercelen met een aantal gebouwen, waaronder een karakteristieke boerderij (afbeelding 2 en afbeelding 3). Op het noordelijke woonperceel is de karakteristieke boerderij aanwezig. De boerderij bestaat uit een schuur met daaraan vast gebouwd de woning. De schuur is aan de zijde van de Rijzenburgseweg gesitueerd. Doordat de agrarische functie is beëindigd, staan de meeste gebouwen leeg en wordt er geen onderhoud meer gepleegd. Hierdoor verpauperd de bebouwing en is het perceel deels overwoekerd met bosschages. Het gebied is omgeven door een singel van bomen (afbeelding 4). Op het zuidelijke woonperceel is een woning aanwezig, maar deze wordt gesloopt. Op dit perceel is aan de zijde van de Rijzenburgseweg een poel aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDrijzenburgsewg2-BP30_0002.png"

Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied: historische boerderij (bron: Google Street View, opname 2014)

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDrijzenburgsewg2-BP30_0003.png"

Afbeelding 3 | Huidige situatie plangebied: vervallen gebouwen (bron: Google Street View, opname 2014)

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDrijzenburgsewg2-BP30_0004.png"

Afbeelding 4 | Huidige situatie plangebied: groene omlijsting rondom het plangebied (bron: Google Street View, opname 2014)

2.1.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie blijft de karakteristieke boerderij behouden en wordt alle overige bebouwing gesloopt. De karakteristieke boerderij krijgt een kwaliteitsverbeteringsslag. Er wordt één woonperceel extra toegevoegd waardoor de huidige twee woonpercelen gewijzigd wordt naar drie woonpercelen. Het plangebied krijgt een verticale verkavelingsrichting in plaats van de huidige horizontale verkavelingsrichting. Hierdoor ontstaat er ruimte voor drie woonpercelen op nagenoeg dezelfde oppervlakte van de huidige twee percelen. Het meest westelijke perceel met de karakteristieke boerderij behoudt zijn ontsluiting op de Rijzenburgseweg. Het middelste perceel wordt via de zuidzijde ontsloten op de Rijzenburgseweg en het meest westelijke perceel via de noordzijde. Ten aanzien van de ontsluiting van het meest oostelijke perceel wordt aan de noordzijde een strook grond met agrarische bestemming toegevoegd aan het plangebied. Deze strook van circa 15 meter breed ligt ingeklemd tussen de huidige woonpercelen en het bedrijfsperceel. Langs de rand van deze strook zijn meerdere bomen aanwezig, welke bijdragen aan de groene omkadering van de locatie. Ook aan de zuidkant wordt onder andere ten behoeve van de ontsluiting van het middelste perceel een strook met een agrarische bestemming aan het plangebied toegevoegd. Deze strook is reeds (en sinds lange tijd) in gebruik bij het huidige woonperceel. Deze strook is beplant met bomen als groene afscheiding van het huidige woonperceel en is niet agrarisch in gebruik.

Voor de nieuw te bouwen woningen geldt een goothoogte van 6 meter en een inhoudsvolume van 750 m3. In verband met de landschappelijke inpassing blijft de groene omlijsting rondom de locatie behouden. Er zijn echter geen waardevolle bomen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDrijzenburgsewg2-BP30_0005.jpg"

Afbeelding 5 | Toekomstige situatie plangebied variant 2 (bron: Estate Invest)

2.2 Juridische regeling

2.2.1 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Goeree- Overflakkee. Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Wonen'. Tevens is de functieaanduiding 'voormalig agrarisch bedrijf' en de functieaanduiding 'karakteristiek' opgenomen. Er geldt een maximale goothoogte van 4 meter. Over het noordelijke woonperceel ligt de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - externe veiligheid'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDrijzenburgsewg2-BP30_0006.png"

Afbeelding 6 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)

2.2.2 Planuitwerking

In het bestemmingsplan wordt de enkelbestemming 'Wonen' voor de drie woonpercelen opgenomen. Per perceel is een bestemmingsvlak opgenomen. Hiermee wordt aangesloten op de plansystematiek van het geldende bestemmingsplan. De functieaanduiding 'voormalig agrarische bedrijf' komt te vervallen. De functieaanduiding 'karakteristiek' blijft behouden. De maximale goothoogte van de gebouwen wordt 6 meter. Ter plaatse van de noordelijke beplantingsstrook waar ook de ontsluitingsweg van het meest oostelijke woonperceel is voorzien, is de agrarische bestemming gewijzigd in een groenbestemming. Ook aan de zuidzijde is ter plaatse van de beplantingsstrook een groenbestemming opgenomen.

2.2.3 Juridische planbeschrijving

In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.

Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.

Verbeelding

De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.

Regels

Algemeen

De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Inleidende regels

Begripsbepalingen en Wijze van meten

De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.

Bestemmingsregels

Groen
Het plangebied is aan de noord-, oost- en zuidzijde voorzien van een beplantingsstrook. Deze groene omranding dient behouden te blijven. Hiervoor is een groenbestemming opgenomen. Tussen de bomenrijen is ruimte voor de ontsluiting van de woonpercelen. Deze zal ter plaatse van deze strook aangelegd worden. Gebouwen zijn niet toegestaan.

Wonen
De bestemming 'Wonen' geldt voor het gehele plangebied. Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bedoeld voor wonen, beroep aan huis, bedrijf aan huis (waaronder bed&breakfast). Daarnaast zijn de gronden ondergeschikt bedoeld voor parkeervoorzieningen, paden en wegen, erven en tuinen, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. De inhoud van een woning mag maximaal 750 m3 bedragen. De maximale goothoogte van de woningen is met een aanduiding op de verbeelding weergegeven en bedraagt maximaal 6 meter.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals galerijen, afdaken en erkers. Tevens is een regeling opgenomen die waarborgt dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij nieuwbouw.

Algemene aanduidingsregels

Dit artikel bevat de algemene bepalingen ten aanzien van de aanduiding 'karakteristiek'. Het pand mag niet gesloopt worden zonder een omgevingsvergunning en advies van de gemeentelijke monumentencommissie en welstandscommissie.

Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is.

Overgangs- en slotregels

In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd.

De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Bouwplannen met minder dan 11 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling. In dit geval is er sprake van de ontwikkeling van één extra woning en daarmee is het dus niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder kan derhalve achterwege blijven.

Voor het overige zijn geen regels opgenomen die specifiek op deze situatie van toepassing zijn. Het project is lokaal en kleinschalig.

Nationale Omgevingsvisie (Ontwerp)

Gemeenten, provincies en het Rijk worden verplicht om een omgevingsvisie op te stellen vanuit de nieuwe Omgevingswet. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Het ontwerp van de NOVI is in juni 2019 verschenen. De NOVI kent ondermeer de volgende vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Het beleid uit de NOVI bevat geen specifieke zaken die betrekking hebben op de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en 'Omgevingsverordening Zuid-Holland' beschrijft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen. Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De provincie zet in de Omgevingsvisie in op veel thema`s welke niet allemaal relevant zijn in het kader van dit bestemmingsplan. De volgende thema`s zijn relevant:

Verstedelijking en wonen
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Daarnaast gaat het over woningen zo te bouwen, in samenhang met investeringen in infrastructuur, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving dat dit bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waar de provincie voor staat. Woningbouw als de enige of primaire oplossing voor de sociaal-economische vitaliteit is in de ogen van de provincie geen duurzame lange termijn strategie.

Conform het woningbouwprogramma (zie paragraaf 3.3) is er een kwalitatieve opgave in het duurdere koopsegment (grondgebonden woningen vanaf € 250.000,-). Het plan voorziet hierin.

Kwaliteitskaart
In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Op het gebied van wonen zet de provincie in op voldoende (bouwen naar behoefte) en passende woningen voor verschillende doelgroepen, bij voorkeur naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied. In het kader van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid wordt getoetst aan de kwaliteitskaart. Deze bestaat uit een viertal lagen met bijbehorende richtpunten. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt de ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving.

Laag 1 - De ondergrond

Rivierdeltacomplex
Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.

Jonge zeeklei
De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.

Richtpunt:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of vergroting van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

Laag 2 - De cultuur- en natuurlandschappen

Zeekleipolderlandschap

Zeekleipolders
Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken.

De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf.

Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.

Richtpunten:

Zeekleipolders algemeen:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
  • Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
  • Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
  • Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
  • Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.

Rivierdeltalandschappen

Eilanden en (voormalige) zeearmen

Een aantal Zuid-Hollandse eilanden kent nog steeds een eilandkarakter: omlijst door deltawateren met beperkte verbindingen met de andere eilanden of het vasteland. Ze zijn gelegen in de luwte van de Randstad en vormen landschappelijk een geheel met Zeeland. IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht zijn daarentegen meer onderdeel van het stedelijk netwerk.

De drie eilanden Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten hebben elk een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied, de landschappelijke opbouw van de eilanden zelf en de aard van het omringende water. Versterken van het deltakarakter en vergroten van de diversiteit van karakters van de eilanden draagt bij aan het behoud van diversiteit in de Delta. Een opgave is het om de recreatieve gebruikswaarde van de eilanden te vergroten in combinatie met een gebiedsspecifieke, in de omgeving passende inrichting. Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden dienen bij te dragen aan het versterken van het stoere deltakarakter en passen bij de maat en schaal van dijk en open wateren.

Ontwikkelingen worden benaderd in het licht van het eiland als geheel, waarbij bijvoorbeeld in Voorne-Putten en Hoeksche Waard een duidelijk verschil zit tussen de ‘dynamische’ noordrand en het ‘luwe’ zuiden.

Laag 3 - De stedelijke occupatie

Deze laag is niet van toepassing op de onderhavige locatie. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Goeree-Overflakkee en kent geen stedelijke occupatie.

Laag 4- Laag van de beleving
Deze laag is niet van toepassing op de onderhavige locatie.

Gebiedsprofiel
In het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee zijn de volgende ambities opgenomen ten aanzien van een herkenbaar open zeekleilandschap. Het plangebied ligt in een zogenaamde ringpolder:

De ringpolders zijn de oudste polders van het eiland. De polders hebben een ronde vorm, een open en weids karakter en zijn voor het overgrote deel in agrarisch gebruik. De ringpolders hebben veelal een tegen de dijk aan gelegen kern, vaak bij een kreek. Het verkavelingspatroon is grillig, daaroverheen ligt een rationeel opgezet wegenpatroon. De ruimtelijke verscheidenheid in maat en openheid van de verschillende poldertypen is in de loop van de jaren vervaagd en daardoor nauwelijks meer te ervaren.

Ambities

  • Het open en weidse karakter van de ringpolders in contrast met de kleinere, meer besloten aanwaspolders versterken. Voorkom versnippering van de ruimte door beplantingen te koppelen aan de dijk en de erven en ontwikkelingen in te zetten voor de afronding van de compacte dorpskern.
  • Zet in op ruimte voor behoud en ontwikkeling van de landbouw (verbreding en schaalvergroting waar nodig) als drager van het open polderlandschap (zie ook: Verspreide boerenerven).
  • De herkenbaarheid van de ringpolder als eenheid versterken door het contrast tussen het open midden van de polder en de beplante randen te vergroten. De ringdijken een onderscheidend en zo continu mogelijk profiel geven en – rekening houdend met de ecologische waarden van bloemdijken - zo mogelijk stevig inplanten (zie ook: Dijken).

Ambities

  • Behoud van de grote spreiding tussen de verschillende erven, zodat het open en weidse karakter van de polder gehandhaafd blijft. De erven worden landschappelijk ingepast door middel van erfbeplanting, waardoor zij als groene eilandjes in de polder liggen.
  • Bij de uitbreiding of transformatie van een boerenerf blijft het agrarische karakter en de karakteristieke erfindeling gehandhaafd. De ontwikkeling ondersteunt de (verbrede) functie van het landbouwbedrijf door ruimte te bieden aan verbreding en innovatie. Daarnaast is het mogelijk om boerenerven te transformeren naar woonerven, mits de agrarische bedrijvigheid hier geen hinder van ondervindt.
  • Verbetering van de beleefbaarheid, toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied door bijvoorbeeld de aanleg van wandelroutes, bloemrijke akkerranden en erfbeplanting.

Het plangebied bestaat uit een boerenerf en is gelegen in een ringpolder. Door het clusteren en intensiveren van de woonpercelen blijft het open zeekleilandschap behouden. Het ruimtebeslag wordt niet of nauwelijks vergroot door herinrichting van de twee bestaande woonpercelen, waardoor op nagenoeg hetzelfde oppervlak ruimte ontstaat voor drie woonpercelen. De karakteristieke boerderij wordt opgeknapt en ondergaat een kwaliteitsverbetering. De overige, vervallen gebouwen worden gesloopt en in de plaats daarvan worden nieuwe woningen geplaatst. Door eisen te stellen aan de stedenbouwkundige opzet en uitstraling van de nieuwe bebouwing wordt door middel van de sloop van de leegstaande schuren de ruimtelijke kwaliteit van het boerenerf en de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied van Middelharnis versterkt. De agrarische activiteiten zijn in de huidige situatie beëindigd en ondervinden dus geen hinder van de transformatie. Er wordt voldaan aan de kwaliteitskaart.

Provinciaal beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

Regionale structuurvisie Goeree - Overflakkee
Op 26 oktober 2017 heeft de gemeente Goeree-Overflakkee de herziening op de regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee vastgesteld met als titel 'Vitaal belevingseiland in de Delta'. In deze structuurvisie is beleid opgenomen voor het thema wonen. De gemeente heeft als doel meer variatie aan te bieden en specifieke woonmilieus en woningtypen die een aanvulling zijn op het bestaande aanbod. De gemeente verwacht van initiatiefnemers dat nieuwe woningen iets toevoegen aan het bestaande en voorzien in woningtypes en woonmilieus die er nog niet zijn. De gemeente heeft voor nieuwe initiatieven een zestal basisprincipes opgesteld. Eén daarvan is 'behoud openheid buitengebied'. Ontwikkelingen in het buitengebied moeten passen binnen het open landschap en de landschappelijke kwaliteit behouden of versterken.

Onderhavig plan voorziet in het toevoegen van één woonperceel en de herbouw van een woning. De gebiedsontwikkeling vindt geclusterd plaats waardoor het open zeekleilandschap niet wordt aangetast. Door de overige bestaande gebouwen te saneren en door een kwaliteitsverbetering van de karakteristieke boerderij, wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt.

De ontwikkeling past binnen de beleidsdoelen van de structuurvisie.

Eilandvisie Goeree-Overflakkee
Op 12 februari 2015 heeft de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee de toekomstvisie voor de gemeente vastgesteld. Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen werken en recreëren. Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst. Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.

  • a. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland
    Toetsvraag: Past het voorstel of plan bij onze identiteit?
  • b. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.
    Toetsvraag: Draagt het voorstel of plan bij aan de sociale structuur op ons eiland?
  • c. De kwaliteit, van leven en van groei.
    Toetsvraag: Heeft het voorstel of plan het hoogst haalbare en betaalbare kwaliteitsniveau?
  • d. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.
    Toetsvraag: is het plan of voorstel duurzaam en levert het daarmee een bijdrage aan de ambities van Energy Island?
  • e. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.
    Toetsvraag: Is het plan of voorstel zo innovatief dat we het kunnen uitdragen en het uiteindelijk ook banen oplevert?
  • f. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.
    Toetsvraag: Verbindt het plan of voorstel mensen op het eiland met elkaar of verbindt het ons eiland met de (stedelijke) omgevingen?

Met het plan wordt de unieke identiteit van Sommelsdijk behouden en versterkt door het opknappen van de karakteristieke boerderij in een opzet die past bij de karakteristieke kenmerken van het gebied. Het plangebied draagt niet bij aan de sociale structuur van Sommelsdijk. Wel wordt voorzien in een woningbouwbehoefte. Door de voorgenomen kwaliteitsverbetering in het gebied wordt de ruimtelijke uitstraling van het gebied versterkt. Er is sprake van duurzaam ruimtegebruik door twee bestaande percelen op te splitsen in drie percelen door middel van een gewijzigde perceelsindeling. Het plan levert geen bijdrage aan de ambities van Energy Island en is niet innovatief, maar doet hieraan ook geen afbreuk. Het plangebied is nu overwoekerd door beplanting en heeft daardoor een onverzorgde uitstraling. Door het opknappen van het plangebied vindt er een kwaliteitsverbetering plaats.

Woonvisie 2018-2024
Op 7 november 2017 heeft de gemeente Goeree-Overflakkee haar woonvisie 2018-2024 vastgesteld. De woonvisie is een belangrijke basis voor de gemeentelijke beleidsuitvoering. Belangrijke thema`s zijn betaalbaarheid van woningen, wonen met zorg en duurzaamheid. De volgende onderwerpen spelen een grote rol bij de woonvisie:

  • Goeree-Overflakkee is een aantrekkelijk eiland om te wonen. De regionale visie Smart Water geeft Goeree-Overflakkee een duidelijke focus voor de ontwikkeling en het stimuleren van de lokale economie.
  • De groei van de bevolking en de daling na 2030.
  • De vergrijzing en ontgroening en de daarbij horende uitdagingen voor het leefbaar en vitaal houden van de kernen.
  • Het passend wonen voor de meest kwetsbare inwoners van Goeree-Overflakkee.
  • De verduurzaming van de woningvoorraad.

Volgens het WoON-onderzoek (onderzoek van de Rijksoverheid naar woonwensen) is er onder andere behoefte aan woningen in het duurdere koopsegment (vanaf € 250.000,-). Dan gaat het om tweekappers en vrijstaande woningen. Kwalitatief zet de gemeente primair in op realisatie van nieuwe kwaliteiten die nu nog niet of onvoldoende in de gemeente Goeree-Overflakkee aanwezig zijn. Dit zijn onder andere woningen die een specifieke kwaliteit toevoegen aan het eiland, zoals variatie op een locatie (diverse woningtypen, financieringscategorieën en prijsklassen), collectieve woonvormen, nul-op-de-meterwoningen of andere innovatieve duurzaamheidsconcepten. De prioriteitsvolgorde is als volgt: projecten waarin rotte plekken worden opgeruimd, transformatielocaties, uitbreidingslocaties.

Op de locatie wordt detonerende bebouwing gesloopt en vindt er kwaliteitsverbetering plaats door het opknappen van de karakteristieke boerderij. Het plan voorziet in de behoefte aan woningen in het duurdere koopsegment en vormt een unieke woonlocatie door clustering van drie woningen in het buitengebied. Daarmee wordt met de bouw van de woningen een specifieke kwaliteit toegevoegd.

Onderhavig plan past daarmee binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit van de leefomgeving

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.
Conform de Beleidskaart Archeologie van de gemeente Goeree-Overflakkee zijn er ter plaatse van het plangebied geen archeologische verwachtingswaarden aanwezig. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is niet nodig. Het aspect archeologie vormt geen belemmering om het plan mogelijk te maken.

Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.

Cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het plangebied, waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden, zijn aanwezig. De boerderij is aangewezen als een karakteristiek pand, maar is geen (rijks)monument. Dit betekent dat het pand beschermd is en niet gesloopt mag worden zonder omgevingsvergunning en advies van de gemeentelijke monumentencommissie en welstandscommissie. Door het opknappen van de karakteristieke boerderij vindt er een kwaliteitsverbetering plaats. Nieuwe bebouwing wordt op ruime afstand gesitueerd waardoor deze geen afbreuk doen aan de cultuurhistorische waarden van de boerderij. De ingrepen binnen de boerderij zijn beperkt van aard. Het aspect cultuurhistorie vormt daarom geen beperking om het plan mogelijk te maken.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.

Ten noorden van de locatie is een bedrijfsbestemming aanwezig. De gronden zijn hier bestemd voor bedrijfsactiviteiten van agrarisch aanverwante bedrijven. Ter plaatse was een vestiging/depot van de CZAV aanwezig, maar is nu vervallen. De contour van de inrichting ten behoeve van opslag van bestrijdingsmiddelen is hierdoor niet meer van toepassing. De voormalige locatie van de CZAV is momenteel in gebruik als opslaglocatie voor de agrarische activiteiten (bollenkwekerij) op locatie Rijzenburgseweg 5. Agrarische activiteiten van de bollenkwekerij vallen binnen milieucategorie 2 en hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. De afstand van de perceelsgrens van de bedrijfsbestemming tot de karakteristieke boerderij bedraagt circa 50 meter en de afstand tot de overige woningen bedraagt nog meer. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering om het plan mogelijk te maken.

4.4 Bodem

Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.

De locatie heeft reeds grotendeels een woonbestemming. Uitsluitend ten behoeve van de noordelijke ontsluiting wordt een strook met een agrarische bestemming omgezet in een groenbestemming. Ter plaatse is ook de ontsluiting van het meest oostelijke woonperceel voorzien. Aan de zuidkant wordt eveneens een strook met een agrarische bestemming aan het plangebied toegevoegd. Dit deel is al lange tijd in gebruik als erf/tuin behorende bij het woonperceel. Op de gronden zijn bosschages en bomen aanwezig. Hier hebben in het verleden geen agrarische activiteiten plaatsgevonden. Ter plaatse is een groenbestemming opgenomen. In het kader van het bestemmingsplan is er geen sprake van een functiewijziging en is het uitvoeren van bodemonderzoek niet nodig.

4.5 Externe veiligheid

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.

De vestiging/het depot van de CZAV is vervallen, waardoor ook de risicocontour niet meer van toepassing is. Daarom hoeft daar niet aan getoetst te worden. Over de N215 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De PR 10-6-contour ligt in de huidige situatie niet buiten de wegas. Voor het GR geldt een invloedsgebied van 85 meter. Het plangebied is op circa 300 meter afstand van de N215 gelegen en ligt daarmee ruim buiten het invloedsgebied van de weg. In de nabije omgeving zijn geen andere risicovolle inrichtingen of bronnen aanwezig. Externe veiligheid vormt daarom geen belemmering om het plan mogelijk te maken.

4.6 Geluid

Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.

Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.

De locatie ligt langs de Rijzenburgseweg waar een snelheidsregime van 60 km/uur geldt. Bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de onderzoekszone dient op basis van de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Echter, de Rijzenburgseweg ontsluit slechts enkele percelen. Op basis hiervan is de veronderstelling dat de intensiteit hier laag is. Ook gezien de afstand van de nieuw te bouwen woningen tot aan de weg (circa 80 meter), kan op voorhand gesteld worden dat geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde niet zal overschrijden. Om deze reden is er geen akoestisch onderzoek nodig. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.7 Kabels en leidingen

In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen. Het aspect 'kabels en leidingen' vormt geen belemmering om het plan mogelijk te maken.

4.8 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.

Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Onderhavig plan maakt de bouw van 1 extra woning mogelijk en blijft daarmee ruim onder de NIBM-grens. Het project draagt daardoor niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet nodig.

De NSL-monitoringstool geeft inzicht in de luchtkwaliteit in Nederland. Volgens de NSL monitoringstool is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied (dichtstbij gelegen rekenpunt Staverseweg) 17,7 NO2 µg/m3, 18,2 PM10 µg/m3 en 10,6 PM2,5 µg/m3. Deze waarden liggen ruim beneden de grenswaarde van 35 µg/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDrijzenburgsewg2-BP30_0007.png"

Afbeelding 7 | NSL-monitoringstool met rekenpunt in rood (bron: NSL-monitoringstool)

4.9 Natuur

De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op een afstand van circa 2,5 kilometer van het Natura-2000 gebied Haringvliet en op een afstand van circa 6 kilometer afstand van het Natura-2000 gebied Grevelingen. Het Haringvliet bevat geen stikstofgevoelige habitattypes. De Grevelingen ligt op een ruime afstand van het plangebied. Conform de 'Handreiking woningbouw en AERIUS' van de Rijksoverheid (januari 2020) is de stikstofdepositie van 50 woningen op een Natura2000-gebied op een afstand van 6 kilometer 0,00 mol/ha/jaar in de gebruiksfase en 0,01 mol/ha/jaar in de aanlegfase. Conform de handreiking bedraagt de stikstofdepositie van de aanleg van 50 woningen op een Natura2000-gebied op 7 kilometer afstand 0,00 mol/ha/jaar.

Het Natura2000-gebied Haringvliet is op circa 3,6 kilometer afstand van het plangebied gelegen. Het Natura2000-gebied Grevelingen op circa 4,8 kilometer. Het Haringvliet vormt echter geen stikstofgevoelig natuurgebied. In de Grevelingen zijn stikstofgevoelige habitattypen op circa 7 kilometer afstand gelegen en zeer gevoelige habitattypen op meer dan 10 kilometer afstand. Daarnaast betreft de ontwikkeling een kleinschalige ontwikkeling bestaande uit de herbouw en nieuwbouw van een woning. Daarmee kan op voorhand significant negatieve effecten op de Natura2000-gebieden worden uitgesloten. Nader onderzoek is niet nodig.

Conform het advies van de DCMR is het indicatief maximaal aantal woningen, die gebouwd kunnen worden zonder een specifieke beoordeling aangaande stikstofdepositie, voor Sommelsdijk 36. Omdat er 2 woningen (waarvan 1 extra) worden gebouwd is er geen sprake van significant negatieve effecten in het kader van de Wet Natuurbescherming.

Soortenbescherming
Door Ecolybrium Ecologisch onderzoek en advies is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (d.d. 19 oktober 2020, kenmerk 20-743). Het rapport is in Bijlage 1 opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat op de onderzoekslocatie mogelijk jaarrond beschermde nesten van vogels aanwezig zijn en/of te verwachten (sperwer en kerkuil). Hiertoe zullen twee kerkuilenkasten geplaatst worden. De huidige bomen blijven staan om het groene karakter van het gebied te behouden. Nader onderzoek is op dit punt niet nodig.
De voormalige boerderij, woonhuis en de opstallen vormen geen geschikte locatie als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. Nader vleermuisonderzoek naar de functie van het gebied als jachtgebied en vliegroutes is niet noodzakelijk, omdat er nauwelijks aantasting is van dit foerageergebied.
De locatie vormt in potentie geschikt leefgebied voor marterachtigen, zoals hermelijn en wezel. Dit betreft specifiek een begroeide terreinverheffing. Vanwege de ecologische waarde hiervan, zal deze behouden blijven. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van kleine marterachtigen (wezen en hermelijn) is vanwege het behoud van het leefgebied niet aan de orde.
Er kunnen en komen diverse (algemeen voorkomende) soorten amfibieën voor binnen de begrenzing en in de waterhoudende elementen (poel en vijver) en de beboste delen (landhabitat). Deze delen blijven binnen het plangebied behouden. De twee nieuwe woonpercelen worden op het oostelijke deel gesitueerd, waar deze elementen niet aanwezig zijn.
De meest verstorende werkzaamheden (sloop en nieuwb0uw) dienen buiten de kwetsbare periode van broedvogels uitgevoerd te worden. Deze kwetsbare periode loopt van grofweg februari tot en met half juli (vogels, amfibieën en algemeen voorkomende zoogdieren).

4.10 Verkeer en parkeren

Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.

Het meest westelijke perceel met de karakteristieke boerderij behoudt zijn ontsluiting op de Rijzenburgseweg. Het middelste perceel wordt via de zuidzijde ontsloten op de Rijzenburgseweg en het meest westelijke perceel via de noordzijde.

Parkeren
Bij een nieuwe ontwikkeling dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Als leidraad wordt hiervoor de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' gebruikt. Uitgangspunt voor het bepalen van de parkeernorm is het gebiedstype 'buitengebied' en stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk gebied'. Voor een vrijstaande woning is de parkeernorm minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen. Dit betekent het gemiddelde van 2,4 parkeerplaats per vrijstaande woning. Het parkeren kan volledig op eigen terrein worden opgelost. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.

Verkeersgeneratie
Voor de verkeersgeneratie (weekdag gemiddelde) is de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' toegepast. Uitgegaan wordt van het gebiedstype 'buitengebied' en stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk gebied'. Voor een vrijstaande woning bedraagt de gemiddelde verkeersgeneratie 8,2 motorvoertuigen per etmaal. De Rijzenburgseweg loopt in het noorden uit op de Staverseweg (N215) en in het zuiden op de Stratensweg. Aan de noordzijde van de Rijzenburgseweg liggen twee verkeersaantrekkende functies, namelijk het tuincentrum Graka en Firma Mastenbroek. De extra verkeersgeneratie als gevolg van het toevoegen van één extra woning heeft geen invloed op de huidige verkeersstructuur en vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Water

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.

Bestaande situatie
Het plangebied is in de huidige situatie deels verhard. De aanwezige bebouwing bestaat uit de karakteristieke boerderij en enkele opstallen. Rondom de karakteristieke boerderij is erfverharding aanwezig. Het onverharde gedeelte bestaat uit oppervlaktewater (poel), bosschages, bomen en tuin. De totale oppervlakte van verharding binnen het plangebied (bebouwing en erfverharding) is circa 2.873 m2.

Toekomstige situatie
Binnen het plangebied worden twee nieuwe woningen gebouwd. De totale verharde oppervlakte van kavel 1 is circa 1.223 m2 (karakteristieke boerderij), de totale verharde oppervlakte van kavel 2 is circa 1.270 m2 en de totale verharde oppervlakte van kavel 3 is 1.320 m2. De oppervlakte aan verharding in de toekomstige situatie bedraagt daarmee in totaal circa 3.813 m2. Dit is een inschatting, omdat de kavels als vrije kavels worden verkocht en na de vaststelling van het bestemmingsplan de bouwplannen zullen worden gemaakt. In Bijlage 2 is een afbeelding opgenomen waarin de oppervlaktes huidige (oranje arcering) en toekomstige verharding (grijze arcering) is weergegeven.

Watercompensatie
Door een toename aan verharding kan hemelwater niet langer infiltreren in de bodem, maar stroomt dit versneld af naar het oppervlaktewatersysteem. Als gevolg van deze versnelde afvoer wordt het oppervlaktewatersysteem meer belast. Om deze belasting te reduceren moeten compenserende voorzieningen worden aangebracht. Conform de voorschriften van het Waterschap Hollandse Delta dient 10% van het verhard oppervlak aan waterberging te worden aangebracht. In sommige gevallen is de eis tot compensatie zwaar ten opzichte van het te dienen waterstaatkundige doel. Om deze reden heeft het waterschap de verhardingstoename van maximaal 500 m2 in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied via een algemene regel, vrijgesteld van compensatieplicht. Indien in het plangebied bestaande verharding wordt verwijderd, mag deze worden verrekend met de toename in verhard oppervlak als gevolg van de bouw van de woning. De watercompensatie dient plaats te vinden binnen het peilgebied waar de toename aan verharding plaatsvindt.

De Rijzenburgseweg ligt in het buitengebied van Sommelsdijk en daarmee is het gebied onder te brengen in de categorie landelijk gebied. In het landelijk gebied is een verhardingstoename van 1.500 m2 vrijgesteld van compensatieplicht. De extra verharding in de toekomstige situatie vergeleken met de huidige situatie bedraagt circa 863 m2. Daarmee wordt onder de verhardingstoename van 1.500 m2 gebleven en is watercompensatie niet aan de orde.

Waterkwaliteit
Het plan heeft geen effect op de waterkwaliteit. Het ontstaan van vervuilingsbronnen wordt zoveel mogelijk voorkomen om vervuiling van grond- en oppervlaktewater te beletten. Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink of teerhoudende dakbedekking gebruikt op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten op pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben).

Bodemdaling
Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van dit plan. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed.

Veiligheid
Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone van een waterkering

Afvalwaterketen
Van het Waterschap is toestemming verleend om huishoudelijk afvalwater na zuivering op het oppervlaktewater te lozen.

4.12 Milieu Effect Rapportage

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.  Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.

In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de dremeplwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..

De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

In onderdeel D van het Besluit m.e.r. is de activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' opgenomen met een drempelwaarde van 100 hectare of 2000 of meer woningen. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject is afhankelijk van de aard en omvang van de ontwikkeling. Met dit plan wordt één extra woning mogelijk gemaakt op twee percelen die reeds een woonbestemming. Er is geen sprake van extra ruimtebeslag. Het project wordt daarmee niet beschouwd als een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Tevens zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten, omdat de milieu-effecten zeer beperkt zijn (zie paragraaf 4.2 t/m 4.11 van deze toelichting. Het opstellen van een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsnotitie is niet nodig.

4.13 Conclusie

Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg 

Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio.

Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. Vaststelling van het bestemmingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.