direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Prutweg 6 en 8, Sommelsdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.SMDprutweg6en8-BP30

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Aan de noordwestzijde van Sommelsdijk ligt de Prutweg. De initiatiefnemer heeft de wens om op een deel van de percelen Prutweg 4, 6, 8 en 10 7 vrijstaande woningen te realiseren (zie figuur 1). Deze ontwikkeling maakt deel uit van een grotere ontwikkeling op deze percelen aan de Prutweg. Het voornemen is om in totaal 77 wooneenheden te realiseren. Deze 77 wooneenheden zijn verdeeld in 70 zorgwoningen en 7 vrijstaande reguliere woningen. Tevens zijn reeds 2 bestaande bedrijfswoningen aanwezig. Dit plan ziet op de realisatie van de 7 vrijstaande woningen en het bestemmen van de 2 bedrijfswoningen als reguliere woningen. In het geldende bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Bedrijf', 'Tuin', en 'Recreatie-Paardenweide'. Het bouwen van woningen is binnen deze bestemming niet mogelijk.

Voor het gehele plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'Wro-zone-wijzigingsgebied 5'. Met deze wijzigingsbevoegdheid kunnen Burgemeester en wethouders de geldende bestemmingen wijzigen ten behoeve van de bouw van zorgappartementen en zorgwoningen. Reguliere woningen vallen hier niet onder. Daarom is er voor gekozen het plangebied op te splitsen. Voor de zorgwoningen en zorgappartementen wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid en wordt een wijzigingsplan opgesteld. Voor de 7 te realiseren vrijstaande woningen en de twee reeds bestaande bedrijfswoningen wordt een bestemmingsplan opgesteld. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet hier in.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDprutweg6en8-BP30_0001.png" Figuur 1 | Ligging plangebied (bron: www.zeeland.nl, bewerking Juust BV)

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de noordwestzijde van Sommelsdijk, aan de Prutweg 4, 6 en 8 (zie figuur 2). Het betreft de percelen kadastraal bekend, Sommelsdijk, sectie E, nummers 720 ged., 723, 724, 722, 381 ged., en 382 ged. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door adres Prutweg 2, aan de westzijde worden de percelen begrensd door de Prutweg, aan de noordzijde door de Joost van den Vondellaan en aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de begrenzing van het wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDprutweg6en8-BP30_0002.png"

Figuur 2 | Kadastrale percelen plangebied (bron: www.scheldestromen.nl, bewerking Juust BV)

1.3 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om met één of meer omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit vier andere hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende milieuaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Het project

2.1 Beschrijving project

2.1.1 Huidige situatie

Het plangebied is voor een groot deel onbebouwd en in gebruik als tuin bij Prutweg 6 en 8. Dit zijn geschakelde bedrijfswoningen uit 1988, behorend bij de op het perceel aanwezige bedrijfspanden. In dit bedrijfspand was een autoschadeherstelbedrijf gevestigd maar dit bedrijf is sinds 2009 verhuisd naar een andere locatie. Het bedrijfspand staat momenteel leeg, maar heeft nog wel een bedrijfsbestemming. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Een dergelijke grootschalige bedrijfsbestemming aan de entree van Sommelsdijk is gezien de uitstraling naar de omgeving, zowel qua beeldkwaliteit als woon- en leefklimaat voor de in omgeving gelegen woningen niet wenselijk.
Aan de noordzijde van het plangebied staat een schuur met een weide waar hobbymatig dieren worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDprutweg6en8-BP30_0003.png"

Figuur 3 | Huidige situatie (bron: www.zeeland.nl, bewerking Juust BV)

2.1.2 Toekomstige situatie

Onderhavig plan voorziet in een afronding van de kern Sommelsdijk aan de noordwestzijde. Ten noorden van de Joost van Vondellaan wordt de wijk Everdinapolder ontwikkeld en aan de westzijde van de Prutweg worden op een voormalige bedrijfslocatie vier nieuwe vrijstaande woningen gebouwd. Met dit bestemmingsplan wordt deels invulling gegeven aan de bouwlocatie tussen de bestaande woonbuurt Westplaat en de aangrenzende nieuwbouwprojecten. Hiermee wordt een afronding van de dorpsrand bewerkstelligd en tevens een passende entree van Sommelsdijk. De locatie van Blis containerschoonmaak aan de overzijde van de Prutweg is recentelijk al verwijderd en aldaar worden vier vrijstaande woningen gerealiseerd. De ontwikkeling van het onderhavige gebied is daar een welkome aanvulling op. In samenspraak met de stedenbouwkundige van de gemeente Goeree-Overflakkee is hiervoor een stedenbouwkundig kader opgesteld.

De bedrijfspanden van het voormalige autoschadeherstelbedrijf en de schuur in het noordelijke deel van het plangebied worden gesloopt. De twee bedrijfswoningen worden in het nieuwe plan behouden en als reguliere woningen bestemd. De overige gronden worden uitgegeven als bouwkavels voor woningbouw. In totaal kunnen 7 vrijstaande woningen worden gerealiseerd (zie figuur 4). De exacte perceelsgrenzen zijn nog niet bekend. Deze wordt nader bepaald en is mede afhankelijk van de wens van de kopers. De inhoud van de woningen mag niet meer bedragen dan 750 m3. De goothoogte van de woningen die georiënteerd zijn op de Prutweg mag maximaal 4,5 meter bedragen en de bouwhoogte maximaal 11 meter. Voor de overige woningen geldt een maximale goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 11 meter. In het plan worden twee ontsluitingen gerealiseerd die tevens het aansluitende deel van het te ontwikkelen plan ontsluiten op de Prutweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDprutweg6en8-BP30_0004.png"

Figuur 4 | Toekomstige situatie (bron: Estate Invest, bewerking Juust BV)

Beeldkwaliteitsplan
Voor de locatie en het aangrenzende gebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hierin wordt aangegeven op welke wijze de voorgenomen ontwikkeling aansluit op de ambities behorende bij de kwaliteitskaart van de provinciale structuurvisie en het daarbij behorende gebiedsprofiel. Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 1 bij de regels toegevoegd. De stedenbouwkundige uitgangspunten binnen de (totale) beoogde ontwikkeling zijn:

  • de dorpsentree tevens hoofdontsluitingsweg, Prutweg - Joost van den Vondellaan, versterken met het behoud van het groene karakter. Door het creëren van een nieuw dorpslint met groen aangelegde voortuinen, mogelijk met behoud van bestaande boemen en struiken en het aanleggen van groene bermen aan beide zijden van de Prutweg, zal de entree een sterker dorpskarakter meekrijgen. Het bestaande groen en de aanwezige bomen aan de Joost van den Vondellaan zullen worden behouden.
  • Slechts 1 kavel voorzien van een uitrit op de Prutweg, om de groene berm zo min mogelijk te onderbreken. De overige woningen langs de Prutweg krijgen een op eigen kavel te realiseren parkeervoorziening, welke ontsloten wordt via de binnenplanse infrastructuur.
  • De kreek/watergang 's Landshaven weer zichtbaar maken door deze voldoende ruimte te geven en/of te verbreden (bijv. aanleg natuurvriendelijke oevers).
  • Bestaand groen voor zover mogelijk behouden (inventarisatie).
  • Aanleg van voldoende recreatieve wandelroutes, aansluitend op de bestaande paden, zoals het houtsnipperpad langs de Isaäc da Costastraat.
  • Een verbinding maken tussen de planlocatie en de bestaande seniorenappartementen in verband met deelgebruik voorzieningen en aantakking op wandelroutes vanuit de wijk Westplaat.

De nieuwe bebouwing is maximaal 1,5 laag met diverse kapvormen in de langsrichting en dwarsrichting. De architectonische verschijningsvorm is zeer divers, alsmede de positionering, bouwmassa en hoogte, gevelopbouw, vormgeving en het materiaal- en kleurgebruik. Het profiel van de Prutweg geeft samen met de groen ingerichte en (hoofdzakelijk) 5 meter diepe voortuinen een groene uitstraling.

2.2 Juridische regeling

2.2.1 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Sommelsdijk' van de gemeente Goeree-Overflakkee. Dit bestemmingsplan is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Bedrijf', 'Tuin' en 'Recreatie - Paardenweide'. Daarnaast geldt voor het grootste gedeelte van het plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m'. Voor het gehele plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'wro-zone- wijzigingsgebied 5'.

'Bedrijf'
De gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bedoeld voor bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 bij de regels van het bestemmingsplan 'Sommelsdijk'. Een uitzondering geldt voor risicovolle inrichtingen, geluidzoneringplichtige inrichtingen, horeca, zelfstandige detailhandel en zelfstandige kantoren. Daarnaast zijn de gronden bedoeld voor bedrijfswoningen, productiegebonden detailhandel en bedrijfsgebonden parkeervoorzieningen. Het bouwen van reguliere woningen past niet binnen deze bestemming.

'Tuin'
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bedoeld voor bij woningen behorende tuinen of onbebouwde erven, toegangspaden, parkeren en voorzieningen voor de waterhuishouding. Binnen deze bestemming zijn gebouwen niet toegestaan, enkel andere bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde). Het bouwen van reguliere woningen past niet binnen deze bestemming.

'Recreatie-Paardenweide'
Gronden met de bestemming 'Recreatie-Paardenweide' zijn bedoelde voor paardenweiden, paden, dagrecreatieve voorzieningen en voor de uitoefening van agrarische bedrijfsvoering ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Er mogen gebouwen worden gebouwd, ten dienste van de bestemming. Het bouwen van reguliere woningen past niet binnen deze bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDprutweg6en8-BP30_0005.png"

Figuur 6 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust BV)

2.2.2 Planuitwerking

Met het onderhavige plan krijgen de gronden de b estemming 'Wonen'. De plangrens volgt aan de noordwest- en zuidzijde de grens van de in bestemmingsplan 'Sommelsdijk' opgenomen gebiedsaanduiding 'Wro zone- wijzigingsgebied 5'. Aan de oostzijde volgt de plangrens de erfgrenzen van de bouwpercelen voor de 7 nieuwe vrijstaande woningen en de twee bestaande woningen. Er is gekozen voor een globale bestemmingsplanmethodiek, omdat de exacte perceelsgrenzen bepaald worden bij de verkoop van de kavels. De kopers van de kavels hebben de vrijheid om zelf de vormgeving van de woningen te bepalen. Uiteraard moet hierbij wel voldaan worden aan de bouwregels (afstand tot de voorste en zijdelingse perceelsgrens) en het beeldkwaliteitsplan.

Binnen het plangebied is voor de twee ontsluitingen de aanduiding 'ontsluiting' opgenomen. Ook is de geldende gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop 400 m' overgenomen. Binnen het plangebied zijn maximaal 9 woningen toegestaan (7 nieuw te bouwen woningen en de twee bestaande (bedrijfs)woningen).

2.2.3 Juridische planbeschrijving

In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.

Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.

Verbeelding

De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.

Voor het gehele plangebied is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Op de verbeelding zijn de aanduidingen 'maximaal aantal wooneenheden', 'maximale goot- en bouwhoogte', 'twee-aaneen', 'vrijstaand', en 'ontsluiting' opgenomen. Daarnaast geldt voor het grootste gedeelte van het plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop 400 m'.

Regels

Algemeen

De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Inleidende regels

Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.

Bestemmingsregels

Tuin
De bestemming tuin is opgenomen voor de randen van het plangebied. Deze gronden zijn bedoeld voor bij de woning horende tuinen, onbebouwde erven, toegangspaden tot de gebouwen, parkeren met daarbij horende andere bouwwerken en voorzieningen voor de waterhuishouding.

Wonen
De bestemming 'Wonen' geldt voor het gehele plangebied. Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bedoeld voor wonen, beroep aan huis, bedrijf aan huis (waaronder bed&breakfast) en ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' een ontsluiting voor het plangebied. Daarnaast zijn de gronden ondergeschikt bedoeld voor parkeervoorzieningen, paden en wegen, erven en tuinen, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Er is een aanduiding opgenomen voor het maximaal aantal woningen, in totaal 9 stuks. Ook zijn zijn de bouwaanduidingen 'vrijstaand' en 'twee-aaneen' opgenomen. De inhoud van een woning mag maximaal 750 m³ bedragen. De goothoogte bedraagt maximaal 4,5 meter voor de woningen die georiënteerd zijn op de Prutweg. Voor de overige woningen geldt een maximale goothoogte van 6 meter. Voor alle woningen geldt een maximale bouwhoogte van 11 meter.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals kozijnen, schoorstenen en gevel- en kroonlijsten.

Algemene aanduidingsregels
Dit artikel bevat bouwregels ten aanzien van de molenbiotoop met maximum hoogten om de windvang van de betreffende molen niet te belemmeren.

Algemene gebruiksregels 
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken.

Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.

Overige regels
In deze regels zijn regels opgenomen ten behoeve van voldoende parkeergelegenheid.

Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd.

De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Bouwplannen met minder dan 11 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling. In dit geval is er sprake van de ontwikkeling van 9 nieuwe woningen (inclusief de twee bestaande bedrijfswoningen). Daarmee is het plan niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de ladder kan derhalve achterwege blijven.

Onderhavige ontwikkeling maakt deel uit van een grotere ontwikkeling. In het aangrenzende gebied worden zorgwoningen ontwikkeld waarbij een mix plaatsvindt van extramurale en intramurale zorg. Het betreft hier een totaal ander type woningen met een andere behoefte en kan daarom los worden gezien van de behoefte aan de vrijstaande woningen. Zoals ook uit de woonvisie van de gemeente blijkt (zie paragraaf 3.3), is er behoefte aan woningen in het duurdere koopsegment. Tevens betreft de locatie een inbreidingslocatie. Daarmee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor het overige zijn geen regels opgenomen die specifiek op deze situatie van toepassing zijn. Het project is lokaal en kleinschalig. Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en 'Omgevingsverordening Zuid-Holland' beschrijft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen.

Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De provincie zet in de Omgevingsvisie in op veel thema`s welke niet allemaal relevant zijn in het kader van dit bestemmingsplan. De volgende thema`s zijn relevant:

Garanderen in voldoende mate van windvang en zicht op historische windmolens
De provincie draagt zorg voor het garanderen (in voldoende mate) van vrije windvang van en zicht op historische windmolens in Zuid-Holland. Dit doet de provincie om te zorgen voor een beter beschermd, benut en beleefbaar cultureel erfgoed. Het plangebied ligt binnen een molenbiotoop. In paragraaf 4.2 wordt aan de regels van deze molenbiotoop getoetst.

Verstedelijking en wonen
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Daarnaast gaat het over woningen zo te bouwen, in samenhang met investeringen in infrastructuur, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving dat dit bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waar de provincie voor staat. Woningbouw als de enige of primaire oplossing voor de sociaal-economische vitaliteit is in de ogen van de provincie geen duurzame lange termijn strategie.

De bouwkavels worden uitgegeven als vrije kavels. Conform het woningbouwprogramma (zie paragraaf 3.3) is er een kwalitatieve opgave in het duurdere koopsegment (grondgebonden woningen vanaf € 250.000). Het plan voorziet hierin. Daarnaast kunnen de kopers naar eigen woonbehoefte bouwen, omdat de bouwkavels worden uitgegeven als vrije kavels.

Differentieer de woningvoorraad
Een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat biedt mensen keuzevrijheid in woonomgevingen en heeft een woningvoorraad die aansluit op de behoefte.

Kwaliteitskaart
In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Op het gebied van wonen zet de provincie in op voldoende (bouwen naar behoefte) en passende woningen voor verschillende doelgroepen, bij voorkeur naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

In het kader van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid wordt getoetst aan de kwaliteitskaart. Deze bestaat uit een viertal lagen met bijbehorende richtpunten. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt de ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving.

De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar voorziet in een wijziging op structuurniveau (aanpassen). Hierdoor wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

  • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
  • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen,

Laag 1 - De ondergrond

Rivierdelta complex
Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.

Jonge zeeklei
De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.

Richtpunt:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of vergroting van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

Dit richtpunt is niet van toepassing op het plangebied. Het plangebied is niet in de Deltawateren of buitendijks gebied gelegen.

Bijzonder reliëf en aardkundige waarden
Zuid-Holland is, uitgezonderd de duinen en de dijken, relatief plat. Binnen dit platte land is nog een aantal bijzondere, natuurlijke hoogteverschillen te vinden. Het betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand. Op de Kwaliteitskaart zijn de genoemde aardkundige structuren met archeologische waarde globaal aangegeven. Voor een gedetailleerd kaartbeeld: zie de Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland (www.zuid-holland.nl/chs).

De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap.

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
  • Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Laag 2 - De cultuur- en natuurlandschappen

Zeekleipolderlandschap

Zeekleipolders
Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken.

De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf.

Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.

Richtpunten:

Zeekleipolders algemeen:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
  • Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
  • Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
  • Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
  • Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.

Rivierdeltalandschappen

Eilanden en (voormalige) zeearmen

Een aantal Zuid-Hollandse eilanden kent nog steeds een eilandkarakter: omlijst door deltawateren met beperkte verbindingen met de andere eilanden of het vasteland. Ze zijn gelegen in de luwte van de Randstad en vormen landschappelijk een geheel met Zeeland. IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht zijn daarentegen meer onderdeel van het stedelijk netwerk.

De drie eilanden Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten hebben elk een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied, de landschappelijke opbouw van de eilanden zelf en de aard van het omringende water. Versterken van het deltakarakter en vergroten van de diversiteit van karakters van de eilanden draagt bij aan het behoud van diversiteit in de Delta. Een opgave is het om de recreatieve gebruikswaarde van de eilanden te vergroten in combinatie met een gebiedsspecifieke, in de omgeving passende inrichting. Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden dienen bij te dragen aan het versterken van het stoere deltakarakter en passen bij de maat en schaal van dijk en open wateren.

Ontwikkelingen worden benaderd in het licht van het eiland als geheel, waarbij bijvoorbeeld in Voorne-Putten en Hoeksche Waard een duidelijk verschil zit tussen de ‘dynamische’ noordrand en het ‘luwe’ zuiden.

Laag 3 - De stedelijke occupatie

Stads- en dorpsranden
De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Op kaart vinden we de hoogwaardige en bijzondere fronten terug. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit waarbij onderscheid wordt gemaakt in front, contact en overlap.

  • 1. De kwaliteit van het front (contrast)
    Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap ‘met het gezicht naar elkaar’ zijn gekeerd. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier of aan zee (waterfront, zeefront), appartementsgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij. Stad en buitengebied brengen hun eigen eigenschappen maximaal tot expressie. Vormen van hoogbouw kunnen hier aan het karakter bijdragen. Bij water- en zeefronten bieden combinaties met de waterkering kansen voor kwaliteit. Het ‘wegfront’ vraagt om extra aandacht voor verbindingen tussen stad en ommeland. Hier is het vaak niet het geval dat bebouwing en landschap met het gezicht naar elkaar zijn gekeerd. De grens is scherp, maar men mist de kwaliteiten van het ‘zicht op elkaar’.
  • 2. Contactkwaliteit
    Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.
  • 3. De kwaliteit in de overlap
    Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma’s vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.

Richtpunt

  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

In het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee zijn de volgende ambities opgenomen ten aanzien van de dorpsrand aan het open polderlandschap:

  • Er wordt ingezet op het contrast tussen kleinschalige compacte dorpen en het weidse polderlandschap. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan een heldere landschappelijke afronding van het dorp.
  • Er wordt rekening gehouden met landschappelijk waardevolle elementen zoals dijken en kreken. Deze structuren lopen in het dorpsgebied door.
  • De dorpen liggen als groene massa’s in het open polderlandschap. Dit betekent dat de dorpsrand groen wordt ingericht. Dit kan zowel door private tuinen, als door openbaar groen of een beplante dorpstraat. Deze afwisseling is belangrijk, want dit draagt bij aan het dorpse karakter.
  • De toegankelijkheid en beleefbaarheid van de dorpsrand verbeteren door fysieke en visuele relaties te handhaven dan wel te versterken. Daarnaast is het belangrijk dat de dorpsrand gebruikswaarde en betekenis heeft voor de bewoners. Hierbij kan gedacht worden aan een kinderboerderij, een dorpsbosje, maar ook aan waterberging.
  • De inrichting van de dorpsrand, met name rond de dorpsentree, draagt bij aan de oriëntatie van bewoners en recreanten. Dit betekent bijvoorbeeld dat hogere bebouwing zorgvuldig, met inachtneming van de andere ambities en in relatie tot het dorp als geheel ingepast moet worden.
  • Nieuwe ontsluitingswegen in samenhang met landschap en het dorp ontwerpen. Hierbij worden grotere infrastructurele werken vermeden, zodat het dorp niet afgesneden raakt van het aanliggend landschap.

Laag 4- Laag van de beleving
Deze laag is niet van toepassing op de onderhavige locatie.

Het onderhavige plan voorziet in een afronding van de dorpsrand aan de noordwestzijde van Sommelsdijk. Met de ontwikkeling wordt een ruimte tussen het dorp en een woonwijk ingevuld wat de contactkwaliteit tussen dorp en land versterkt langs de bestaande infrastructuur. Er wordt gebouwd naar behoefte omdat het uitgeefbare grond betreft voor particuliere ontwikkeling waarbij rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het gebied (molenbiotoop). Het onderhavige plan past binnen de Omgevingsvisie.

3.3 Gemeentelijk beleid

Regionale structuurvisie Goeree - Overflakkee
Op 26 oktober 2017 heeft de gemeente Goeree-Overflakkee de herziening op de regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee vastgesteld met als titel 'Vitaal belevingseiland in de Delta'. In deze structuurvisie is beleid opgenomen voor het thema wonen. De gemeente heeft als doel meer variatie aan te bieden en specifieke woonmilieus en woningtypen die een aanvulling zijn op het bestaande aanbod. De gemeente verwacht van initiatiefnemers dat nieuwe woningen iets toevoegen aan het bestaande en voorzien in woningtypes en woonmilieus die er nog niet zijn. De gemeente heeft voor nieuwe initiatieven een zestal basisprincipes opgesteld. Eén daarvan is 'overgangskwaliteit dorpsrand'. Ontwikkelingen aan de dorpsrand moeten bijdragen aan het realiseren van een rand met overgangskwaliteit. De nieuwe ontwikkeling is voor deze locatie een afronding van de dorpsrand waardoor er meer samenhang ontstaat tussen de woningen aan de westzijde van de Prutweg, Everdinapolder en woningen aan de Isaäc Da Costastraat. De ontwikkeling past binnen de beleidsdoelen van de structuurvisie.

Eilandvisie Goeree-Overflakkee
Op 12 februari 2015 heeft de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee de toekomstvisie voor de gemeente vastgesteld. Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen werken en recreëren. Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst. Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.

  • a. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.

Toetsvraag: Past het voorstel of plan bij onze identiteit?

  • b. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.

Toetsvraag: Draagt het voorstel of plan bij aan de sociale structuur op ons eiland?

  • c. De kwaliteit, van leven en van groei.

Toetsvraag: Heeft het voorstel of plan het hoogst haalbare en betaalbare kwaliteitsniveau?

  • d. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.

Toetsvraag: is het plan of voorstel duurzaam en levert het daarmee een bijdrage aan de ambities van Energy Island?

  • e. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.

Toetsvraag: Is het plan of voorstel zo innovatief dat we het kunnen uitdragen en het uiteindelijk ook banen oplevert?

  • f. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.

Toetsvraag: Verbindt het plan of voorstel mensen op het eiland met elkaar of verbindt het ons eiland met de (stedelijke) omgevingen?

De ontwikkeling van zeven nieuwe woningen is een kleinschalige ontwikkeling die geen afbreuk doet aan de kernthema's uit de Eilandvisie. Het is een kleinschalige ontwikkeling die goed ingepast kan worden in de dorpsrand van Sommelsdijk en de in de omgeving (geplande) woningbouwontwikkelingen. De locatie wordt kwalitatief opgewaardeerd door sanering van de bedrijfsfunctie, bijbehorende bebouwing en verharding en het ter plaatse terugbouwen van nieuwe woningen.

Woonvisie 2018-2024
Op 7 november 2017 heeft de gemeente Goeree-Overflakkee haar woonvisie 2018-2024 vastgesteld. De woonvisie is een belangrijke basis voor de gemeentelijke beleidsuitvoering. Belangrijke thema`s zijn betaalbaarheid van woningen, wonen met zorg en duurzaamheid. De volgende onderwerpen spelen een grote rol bij de woonvisie:

  • Goeree-Overflakkee is een aantrekkelijk eiland om te wonen. De regionale visie Smart Water geeft Goeree-Overflakkee een duidelijke focus voor de ontwikkeling en het stimuleren van de lokale economie.
  • De groei van de bevolking en de daling na 2030.
  • De vergrijzing en ontgroening en de daarbij horende uitdagingen voor het leefbaar en vitaal houden van de kernen.
  • Het passend wonen voor de meest kwetsbare inwoners van Goeree-Overflakkee.
  • De verduurzaming van de woningvoorraad.

Vraaggestuurd ontwikkelen is essentieel voor de woningmarkt. Dit betekent dat plannen goed aansluiten op de vragen die nu nog niet in de bestaande voorraad bediend worden. Volgens het WoON-onderzoek is er onder andere behoefte aan woningen in het duurdere koopsegment (vanaf € 250.000,-). Dan gaat het om tweekappers en vrijstaande woningen. In de grote kernen met nog een groeiende bevolking en veel jonge huishoudens zal er voornamelijk worden geïnvesteerd en kunnen planmatige uitbreidingen plaatsvinden.

Kwalitatief zet de gemeente primiair in op realisatie van nieuwe kwaliteiten die nu nog niet of onvoldoende in de gemeente Goeree-Overflakkee aanwezig zijn. Dit zijn onder andere woningen die een specifieke kwaliteit toevoegen aan het eiland, zoals variatie op een locatie (diverse wonintypen, financieringscategorieën en prijsklassen), collectieve woonvormen, nul-op-de-meterwoningen of andere innovatieve duurzaamheidsconcepten. De prioriteitsvolgorde is als volgt: projecten waarin rotte plekken worden opgeruimd, transformatielocaties, uitbreidingslocaties.

Onderhavig plan voorziet in een kwalitatieve opgave met woningen in het duurdere koopsegment (grondgebonden woningen vanaf € 250.000). Conform het afwegingskader in de woonvisie worden deze plannen met voorrang in behandeling genomen. Daarnaast wordt met deze woningen een specifieke kwaliteit toegevoegd aan het eiland. Met deze ontwikkeling wordt de voormalige bedrijfslocatie van een autospuiterij gesaneerd. Hiermee verdwijnt een bedrijfsfunctie die niet past in een woonomgeving. Daarnaast voorziet dit plan in zeven nieuwe vrijstaande woningen, waarmee variatie in woningbouwtypen en prijsklassen wordt gecreëerd met het aansluitende plan voor zorgwoningen in de vorm van rijwoningen en appartementen. De ontwikkeling maakt deel uit van de afroning van de dorpsrand van Sommelsdijk. Met de ontwikkeling van het noordelijk gelegen Everdinapolder en de ontwikkeling van vier woningen aan de overzijde van de Prutweg op een voormalige bedrijfslocatie (Blis containerschoonmaak) wordt voorzien in een afronding van de dorpsrand van Sommelsdijk. Met de ontwikkeling van onderhavig plangebied wordt deze afronding gecomplementeerd passend binnen de ambities van de dorpsrand en het gebiedsprofiel.

In het woningbouwprogramma is voor de locatie Prutweg rekening gehouden met 48 woningen. De 7 vrijstaande woningen passen hierbinnen. De twee bedrijfswoningen worden omgezet naar reguliere woningen. Omdat het hier bestaande (bedrijfs)woningen betreffen, worden deze niet meegerekend in het woningbouwprogramma. Overigens is het woningbouwprogramma gebaseerd op de (inmiddels verouderde) woningbehoefteraming (WBR) van 2016. Het woningbouwpgromma zal herijkt worden aan de hand van de WBR2019 en de Trendraming 2019 (TR2019). In de laatstgenoemde wordt voor de gemeente Goeree-Overflakkee uitgegaan van 2.780 woningen in de periode 2020-2040. De verwachting is dat het woningbouwprogramma op basis van deze trendraming naar boven wordt bijgesteld.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit van de leefomgeving

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.

Ter plaatse van het plangebied geldt geen archeologische dubbelbestemming. Een onderzoek naar archeologische waarden in de bodem is niet benodigd. Dit aspect vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.

Het plangebied ligt binnen de vrijwaringszone 'molenbiotoop - 400 m'. Deze molenbiotoop is opgenomen voor molen 'De Korenbloem'. Het dichtstbijzijnde deel van het plangebied ligt op een afstand van circa 277 meter. In het bestemmingsplan is de volgende berekening opgenomen ter bescherming van de windvang van de molen. Binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag de maximale hoogte van nieuwe bebouwing of beplanting niet meer bedragen dan 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk of beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek. Voor het onderhavige plan betekent dit dat de bebouwing niet hoger mag zijn dan 9,2 meter vanaf de onderste punt van de wieken. In het onderhavige plan is een maximum bouwhoogte van 11 meter opgenomen. Aangezien de onderste punt van de wiek minimaal 3 meter boven het maaiveld staat omdat de molen op een dijk staat en het maaiveld van het plangebied lager ligt dan die van de molen is een bouwhoogte van 11 meter toegestaan.

Ten zuiden en westen van het plangebied ligt respectievelijk de Oudelandsedijk en de Nieuwlandsedijk. Conform de cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland is de Nieuwlandsedijk aangewezen als polderdijk. De provincie wil de structurerende en ruimtelijke verbindende kracht van de dijken behouden. Dijken (zowel de primaire als regionale keringen) zijn meer dan civieltechnische waterkeringen. Historisch vormen ze veelal de basis voor occupatie en ontsluiting en daarmee verbinden ze stad, dorp en land. Ze geven reliëf aan het vlakke land, bieden zicht op land en water en dragen zo bij aan de identiteit en kwaliteit van het Zuid-Hollandse landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDprutweg6en8-BP30_0006.png"

Figuur 7 | Uitsnede kaart Cultuurhistorische hoofdstructuur provincie Zuid-Holland (bron. www.zuidholland.nl)

Het plangebied grenst aan de Nieuwlandsedijk, maar heeft geen invloed op de cultuurhistorische waarde van deze dijk.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.

Op een afstand van ruim 30 meter liggen gronden met de bestemming 'Bedrijf' (Oudelandsedijk 17/19). Ter plaatse van deze bestemming mogen bedrijven gevestigd worden met milieucategorie 1 en 2. Hiervoor geldt volgens de richtafstanden van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' een grootste afstand van 30 meter tot een rustige woonwijk. Het plangebied ligt daarom niet binnen de richtafstand.
Voor het overige zijn in de omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd of worden er activeiten uitgevoerd die een belemmering vormen in het kader van bedrijven en milieuzonering.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

4.4 Bodem

Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.

In het onderhavige plan wordt de bestemming gewijzigd van 'Bedrijf', 'Recreatie-paardenweide' en 'Tuin' naar 'Wonen' en 'Tuin'. Hiermee wordt een gevoeligere funtie mogelijk gemaakt. In het kader hiervan is door ATKB een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie van het bedrijfscperceel (d.d. 5 september 2018). Daarnaast is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de locatie van het tuingebied inclusief dierenweide (d.d. 7 december 2018). Het totale plangebied van beide onderzoeken bevat ook het naastgelegen gebied waar de 60 zorgwoningen worden gerealiseerd (zie Bijlage 1 en Bijlage 3). Hiervoor is een apart wijzigingsplan opgesteld.

Verkennend bodemonderzoek bedrijfsperceel (d.d 5 september 2018)
Uit het onderzoek blijkt dat er in de bodem, bodemvreemde materialen zitten. De bestanddelen betreffen repac en resten tot matige bijmenging met baksteen. Op de achterzijde van het terrein is circa 20 jaar geleden een depot gecreëerd tijdens de aanleg van de klinkerverharding. Dit depot is nog steeds aanwezig als een verhoging van het terrein. In de grond van het depot is een bijmenging met resten baksteen aangetoond wat de grond verdacht maakt voor de aanwezigheid van asbest. Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal is geen asbestvedacht materiaal waargenomen. Een deel van locatie met verharding en vegetatie kon niet worden geinspecteerd. In het opgeboorde materiaal is wel (een bijmenging met) bodemvreemd materiaal vastgesteld. Bodemvreemd materiaal (met name puin en ander sloopafval) kan duiden op aanwezigheid van asbest(verontreiniging). Daarom dient voor het achterrein een nader asbestonderzoek te worden uitgevoerd.

De zintuiglijk schone zandige boven- en kleiige ondergrond zijn niet verontreinigd. De zandige bovengrond met matige baksteen bijmenging is ten hoogste licht verontreinigd met PAK en minerale olie. De kleiige bovengrond met resten baksteen op de achterzijde van het terrein is maximaal licht verontreinigd met cadmium, kwik, lood, zink en PAK. Ter plaatse van de ondergrondse tank is de bovengrond ten hoogste licht verontreinigd met kobalt. In de kleilaag tussen 0,3 en 0,8 m-mv is een matig verhoogd gehalte PAK aangetoond. Dit betreft dezelfde laag waar bij voorgaand onderzoek een sterk verontreinigde PAK spot aangetoond is. Het matig verhoogde gehalte PAK is hier hoogstwaarschijnlijk aan gerelateerd. De zandige ondergrond ter plaatse van de ondergrondse tank is niet verontreinigd. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen.

Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek kan indicatief gesteld worden dat de locatie grotendeels geschikt is voor het voorgenomen gebruik wonen met tuin. Voor het geschikt maken van de gehele locatie zal de matig tot sterk met PAK verontreinigde grond rondom boring 20 en de klasse industrie grond ter plaatse van boring 11 verwijderd moeten worden. Overigens valt boring 11 buiten de grens van het plangebied en is niet van toepassing op onderhavig bestemmingsplan. De verontreiniging met PAK ter plaatse van boring 20 betreft circa 5 tot 10 m3. Deze grond zal afgevoerd worden. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Ter platse van het bedrijfsperceel is wel een verkennend asbestonderzoek benodigd.

Verkennend asbestonderzoek bedrijfsperceel
Naar aanleiding van de conslusies van het verkennende bodemonderzoek is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). De onderzoekslocatie is in het onderzoek opgedeeld in drie verschillende deelgebieden. Binnen deellocatie 1 en 3 zijn geen gewogen gehalten aan asbest vastgesteld welke de helft van de interventiewaarde van 100 mg/kg.ds overschrijden. Het is niet noodzakelijk nader onderzoek uit te voeren. Binnen deze deellocaties is geen sprake van een bodemverontreiniging met asbest. Voor deelgebied 2 (ter plaatse van het depot) is wel een nader onderzoek benodigd. Dit deelgebied is buiten het plangebied gelegen en daarom niet van toepassing voor dit bestemmingsplan.

Verkennend bodemonderzoek tuingebied (7 december 2018)
In het kader van de bestemmingswijziging is door ATKB een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de tuin en de dierenweide (zie Bijlage 3). Uit dit onderzoek blijkt dat er op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal is gevonden. Er is een lichte verontreiniging gevonden met cadmium. Het overige deel van de onderzoekslocatie is niet verontreinigd. Het grondwater is niet verontreinigd. De lichte verontreiniging vormt geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken wordt de bodemkwaliteit van de locatie geschikt geacht voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

4.5 Externe veiligheid

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.

Het plangebied ligt niet binnen de invloedzone van een gevaarlijke inrichting. Ook liggen er geen routes voor transport van gevaarlijke stoffen (Basisnet) in de omgeving van het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan. De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft in een reactie (d.d. 6 oktober 2020) aangegeven dat er geen relevante fysieke veiligheidsaspecten zijn geconstateerd. Wel adviseert de Veiligheidsregio zorg te dragen voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen, zodat de hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden.

4.6 Geluid

Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.

Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.

Langs het plangebied liggen binnen de zones van de op grond van de Wet geluidhinder zoneringsplichtige wegen de Prutweg, Joost van den Vondellaan, Nieuwlandsedijk en de Oudelandsedijk. Omdat er nieuwe geluidsgevoelige functies worden mogelijk gemaakt moet een akoestisch onderzoek uitgevoerd worden. Door Kraaij akoestisch adviesbureau is een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai (zie Bijlage 4).

Uit dit onderzoek blijkt dat niet op alle gevels wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Wel wordt op de gevels de maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet overschreden. Omdat niet aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan is een onderzoek naar maatregelen om de geluidbelasting te reduceren noodzakelijk. Dit onderzoek is in het rapport opgenomen. Hieruit blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen niet haalbaar of doelmatig zijn om de gewenste reducering te realiseren. Met het toepassen van geluidarm asfalt is een reductie aan geluid te bewerkstelligen, maar niet zodanig dat aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Tevens zou dit voor slechts een klein aantal woningen een reductie opleveren. Omdat het ook om een relatief kort wegdeel betreft, is deze bronmaatregel (financieel) niet doelmatig.

Om een hogere waarde vast te stellen mag volgens de Wet geluidhinder de geluidbelasting niet hoger zijn dan 63 dB voor woningen in stedelijk gebied. Aangezien de hoogst berekende geluidbelasting op de gevels 55 dB bedraagt, wordt aan deze voorwaarde overal voldaan en kan een hogere waarde worden aangevraagd.

De aan te vragen hogere grenswaarden bij de gemeente Goeree-Overflakkee zijn:

  • Vanwege de Prutweg voor de zes vrijstaande woningen langs deze weg een hogere waarde van maximaal 55 dB, maar afhankelijk van de (definitieve) positie van de woningen kan een hogere waarde van 52, 53 of 54 dB ook mogelijk zijn;
  • Vanwege de Joost van den Vondellaan voor de twee vrijstaande woningen langs deze weg een hogere grenswaarde van 51 dB voor de woning op de hoek met de Prutweg en 52 dB voor de woning ten oosten daarvan;
  • Vanwege de Oudelandsedijk voor de meest zuidelijke vrijstaande woning een hogere waarde van 49 dB. Een hogere waarde is in dit geval alleen noodzakelijk als de gevels met 49 dB geluidbelasting (uitsluitend gelegen aan één gevelzijde en op de tweede verdieping) grenzen aan geluidgevoelige ruimten en niet als ‘dove’ gevels zijn uitgevoerd).

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDprutweg6en8-BP30_0007.png"

Figuur 6 | Rekenresultaten (bron: Kraaij akoestisch adviesbureau)

4.7 Kabels en leidingen

In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen.

4.8 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.

Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.

In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In het onderhavige plan worden 7 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Dit aantal ligt ruim lager dan de 1.500 woningen en is daardoor aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet nodig.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de toename aan NO2 en PM10 inzichtelijk gemaakt aan de hand van de NIBM tool. In paragraaf 4.10 is de verkeersgeneratie van het project inzichtelijk gemaakt en komt uit op 77 verkeersbewegingen per etmaal. De NIBM tool laat zien dat deze verkeerstoename niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDprutweg6en8-BP30_0008.png"

4.9 Natuur

De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.

Gebiedsbescherming
Het plangebied is op circa 2 kilometer van het Natura2000-gebied Haringvliet gelegen en op circa 6,5 kilometer afstand van het Natura2000-gebied Grevelingen. Het laatstgenoemde natuurgebied betreft een stikstofgevoelig natuurgebied. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 over de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de nieuwe AERIUS-Calculator (2019A) moet en kan voor het plan de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura2000-gebieden worden berekend. De uitgangspunten en rekenresultaten zijn opgenomen in Bijlage 5 bij dit plan. Daarbij is uitgegaan van de totale ontwikkeling inclusief de zorgwoningen. Uit de berekening komt voort dat er geen uitkomsten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. De beoogde ontwikkeling heeft derhalve geen consequenties voor de instandhouding van stikstofgevoelige natuurgebieden. Significant negatieve effecten op Natura2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.

Daarnaast is het plangebied niet gelegen in de nabijheid van een onderdeel van het NatuurNetwerk Nederland.

Soortenbescherming
In het kader van soortenbescherming is door Ecolybrium een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie Bijlage 6). Uit dit onderzoek blijkt dat er geen jaarrond beschermde nesten zijn aangetroffen en/of te verwachten in de onderzochte gebieden. Met name het park vormt mogelijk een geschikt jachtgebied voor vleermuizen. Aanvullend onderzoek naar vleermuizen moet uitwijzen of het gebied daadwerkelijk als jachtgebied wordt gebruikt. Hiertoe is een jaarrond onderzoek uitgevoerd waarin vijf veldbezoeken hebben plaatsgebonden. De resultaten van het onderzoek zijn te vinden in het rapport in Bijlage 7. Uit het onderzoek komt voor dat in het plangebied (inclusief de opstallen) zich geen verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden. Er zijn uitsluitend foeragerende vleermuizen (in een lage dichtheid) aangetroffen, die afkomstig zijn uit naastgelegen woonwijken. Het plangebied betreft geen essentieel foerageergebied, omdat er een zeer laag aantal vleermuizen gebruik maakt van het gebied als foerageergebied. Er zijn ook geen essentiële vliegroutes in het plangebied aanwezig die worden verstoord. Er is geen opgaande lijnbeplanting die door vleermuizen worden gebruikt en die door het plan verstoord worden.

Ter plaatse van de ingreeplocatie is het voorkomen van andere beschermde soorten zoals vaatplanten, libellen, dagvlinders, vissen, reptielen, amfibiën, grondgebonden zoogdieren en overige ongewervelde geheel uit te sluiten.

Hiertoe wordt een jaarrond onderzoek uitgevoerd waarin vijf veldbezoeken plaatsvinden. Inmiddels zijn drie veldbezoeken uitgevoerd en zijn er tussenresultaten beschikbaar (zie Bijlage 7). Hieruit blijkt dat het terrein geen primair jachtgebied vormt voor grote aantallen vleermuizen en meerdere soorten. Tijdens de veldbezoeken zijn zeer lage aantallen vleermuizen waargenomen die relatief korte duur in het gebied aan het jagen waren. Bij de waterloop aan de oostzijde bleven ze langer jagen. Deze waterloop blijft behouden. Op basis van de tussenresultaten kan vooralsnog aangenomen worden dat er geen belemmeringen bestaan om tot de geplande werkzaamheden over te gaan.

De te slopen gebouwen (kantoor en loods) zijn geen geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen, omdat er geen geschikte openingen zijn. Ter plaatse van de ingreeplocatie is het voorkomen van andere beschermde soorten zoals vaatplanten, libellen, dagvlinders, vissen, reptielen, amfibieën, grondgebonden zoogdieren en overige ongewervelde geheel uit te sluiten.

4.10 Verkeer en parkeren

Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.

Ontsluiting
Het project maakt deel uit van een groter plan waarvoor in dit bestemmingsplan twee ontsluitingswegen zijn opgenomen die aansluiten op de Prutweg. Daarnaast ontsluiten de percelen aan de Prutweg en de Joost van den Vondellaan direct op deze wegen.

Parkeren
In artikel 11.2 van dit bestemmingsplan is opgenomen dat bij een ontwikkeling voldaan moet worden aan voldoende parkeergelegenheid. Als leidraad hiervoor wordt de CROW richtlijnen uit publicatie 381 gebruikt. De uitgangspunten voor de berekening zijn rest bebouwde kom in een weinig stedelijk gebied (zie onderstaande tabel).

Type woning   Aantal w0ningen   Minimum aantal parkeerplaatsen per woning   Maximum aantal parkeerplaatsen per woning   Gemiddeld aantal parkeerplaatsen per woning   Totaal aantal parkeerplaatsen o.b.v. gemiddelde  
vrijstaand   7   1,9   2,7   2,3   16,1  
twee-onder-één-kap   2   1,8   2,6   2,2   4,4  
Totaal   9         20,5  

Uitgaande van de gemiddelde parkeernorm zijn er afgerond 21 parkeerplaatsen benodigd. Bij de vrijstaande woningen is op eigen terrein ruimte aanwezig voor parkeren. Voor de woningen aan de Joost van den Vondellaan is uitgegaan van twee parkeerplaatsen op eigen terrein en bij de overige vrijstaande woningen van één parkeerplaats op eigen terrein. De bestaande twee-onder-één-kapwoningen hebben een dermate groot perceel dat hier volledig op eigen terrein geparkeerd kan worden. In totaal zijn daarmee 13,4 parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien (2 x 2 + 5 x 1 + 2 x 2,2 = 13,4). Er dienen nog 7,1 parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd te worden. Deze worden voorzien in de openbare ruimte in het aangrenzende plan met zorgwoningen. Ter plaatse van deze ontwikkeling worden 9,4 parkeerplaatsen extra aangelegd en kan voorzien worden in de benodigde parkeergelegenheid. Daarmee is er in totaal voldoende parkeergelegenheid aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDprutweg6en8-BP30_0009.png"

figuur 8 | Inrichtingsschets inclusief parkeren aangrenzend gebied (bron: Estate Invest)

Verkeersgeneratie
Voor de verkeersgeneratie (weekdag gemiddelde) is net als het onderdeel parkeren de CROW publicatie 381 van toepassing. Uitgegaan wordt van rest bebouwde kom in weinig stedelijk gebied (zie tabel 2).

Type woning   Aantal woningen   Minimum verkeersgeneratie   Maximum verkeersgeneratie   Totale verkeersgeneratie  
Vrijstaand   7   7,8   8,6   54,6 tot 60,2  
Twee ondereen kap   2   7,4   8,2   14,8 tot 16,4  
Totaal   9       69,4 tot 76,6  

De verkeersgeneratie bedraagt in totaal gemiddeld per weekdag 69 tot 77 verkeersbewegingen. De omliggende wegen zijn berekend op deze toename en zal geen nadelige invloed hebben op de goede werking van de wegen.

4.11 Water

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.

Bestaande situatie
Het plangebied is in de huidige situatie voor een groot deel onbebouwd. Het oppervlak aan verharding bedraagt circa 750 m². Het bestaand dakoppervlak bedraagt circa 291 m². Er is geen oppervlaktewater aanwezig in het plangebied.

Toekomstige situatie
In het plangebied worden 7 nieuwe vrijstaande woningen gebouwd met een dakoppervlak van circa 720 m2. Voor de tuinen is rekening gehouden met 25% verharding. De oppervlakte bedraagt daarmee 822 m2. In totaal wordt door onderhavige ontwikkeling 1.542 m2 verharding toegevoegd.

Watercompensatie
Door een toename aan verharding kan hemelwater niet langer infiltreren in de bodem, maar stroomt dit versneld af naar het oppervlaktewatersysteem. Als gevolg van deze versnelde afvoer wordt het oppervlaktewatersysteem meer belast. Om deze belasting te reduceren moeten compenserende voorzieningen worden aangebracht. Conform de voorschriften van het Waterschap Hollandse Delta dient 10% van het verhard oppervlak aan waterberging te worden aangebracht. Hierbij wordt de oppervlakte van de voetprint van de woning voor 100% meegerekend en de oppervlakte van tuinen bij vrijstaande woningen voor 25%. In sommige gevallen is de eis tot compensatie zwaar ten opzichte van het te dienen waterstaatkundige doel. Om deze reden heeft het waterschap de verhardingstoename van maximaal 500 m2 in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied via een algemene regel, vrijgesteld van compensatieplicht. Indien in het plangebied bestaande verharding wordt verwijderd, mag deze worden verrekend met de toename in verhard oppervlak als gevolg van de bouw van de woning. De watercompensatie dient plaats te vinden binnen het peilgebied waar de toename aan verharding plaatsvindt.

In het plangebied is reeds verharding en bebouwing aanwezig. Omdat het gehele gebied (dus inclusief de 60 (zorg)woningen in het aangrenzende gebied) ontwikkeld wordt, is er een berekening gemaakt voor het gehele gebied (bestemmingsplan en wijzigingsplan).

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDprutweg6en8-BP30_0010.png"

De te compenseren wateroppervlakte bedraagt 10% van de toename aan verhard oppervlak. Dit betreft dus 738 m2. In hetzelfde peilgebied wordt ten noorden van het plangebied de wijk Everdinapolder ontwikkeld. In dit gebied wordt 811 m2 extra wateroppervlak gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de te compenseren wateroppervlakte.

Waterkwaliteit
Het plan heeft geen effect op de waterkwaliteit. Het ontstaan van vervuilingsbronnen wordt zoveel mogelijk voorkomen om vervuiling van grond- en oppervlaktewater te beletten. Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink of teerhoudende dakbedekking gebruikt op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten of pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben).

Bodemdaling
Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van dit plan. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed.

Veiligheid
Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen
Het plangebied zal worden aangesloten op het gemeentelijk gemengde rioleringsstelsel. Het beheer en onderhoud van het inzameling- transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering ligt bij de gemeente. Het waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het onderhoud aan afvoervoorzieningen en bergingsvijvers van hemelwater op eigen terrein is voor rekening van de eigenaren van de betreffende percelen.

4.12 M.e.r.-beoordeling

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r. - beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijk) belangrijke nadelige milieu gevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r. plicht.

In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..

De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

In onderdeel D van het Besluit m.e.r. is de activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' opgenomen met een drempelwaarde van 100 hectare of 2000 of meer woningen. In onderhavig plan worden zeven nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Daarmee ligt de ontwikkeling ruim lager dan de drempelwaarde. Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling aan de rand van een bestaand stedelijk gebied en gezien de beperkte milieu-effecten (zie paragraaf 4.2 t/m 4.11), zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. Voor de volledigheid is voor de gehele ontwikkeling een notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie) opgesteld.

4.13 Conclusie

Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.

Dit plan voorziet in de bouw van 7 vrijstaande woningen. Dit betreft een bouwplan, zoals dat hierboven is benoemd. In voorkomende gevallen sluit de gemeente Goeree-Overflakkee met de initiatiefnemer een overeenkomst waarin onder andere het kostenverhaal is geregeld. De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Ook eventuele planschade wordt op de initiatiefnemer verhaald. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning zullen de gebruikelijke leges in rekening worden gebracht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg 
Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio.

Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingekomen. Uitsluitend Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft in een reactie aangegeven, dat ten aanzien van de plannen geen relevante fysieke veiligheidsaspecten zijn geconstateerd. Het plan wordt daarmee ongewijzigd vastgesteld.