direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stratensweg 2 - Sommelsdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.SMDStratensweg-BP30

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

TTW is een in 1987 opgericht, internationaal, gespecialiseerd advies- en onderzoeksbureau ten behoeve van de teelt en gewasverbetering van hoog salderende landbouwgewassen, zoals aardappelen, uien, witlof en bloembollen, ten behoeve van de agrarische sector. Het bedrijf is nu gevestigd aan de Capelleweg 1 in Oude Tonge. Gelet op de toenemende vraag naar de aangeboden adviezen en diensten en de wens om voor (een deel van) de te onderzoeken gewassen niet langer van derden afhankelijk te zijn, is er gezocht naar een nieuwe locatie. Op de huidige locatie is de gewenste uitbreiding van de bebouwing lastig te realiseren en kunnen geen proefvelden worden aangelegd.

Doordat TTW vanaf de oprichting op Goeree-Overflakkee is gevestigd en veel personeel uit de gemeente afkomstig is, is de zoektocht naar een nieuwe locatie ook beperkt tot het eiland. Inmiddels is achter het perceel Stratensweg 2 een terrein aangekocht van circa 2,7 hectare met een agrarische bestemming. Binnen deze bestemming kan invulling gegeven worden aan de wens (en noodzaak) om eigen proefvelden van de gewassen aan te leggen. Er is echter geen mogelijkheid om de te onderzoeken producten op te slaan, te onderzoeken, een kantoor te realiseren en ruimte te bieden voor educatie, omdat een bouwvlak ontbreekt.

De gemeente is gevraagd medewerking te verlenen aan de plannen en met het verkrijgen van een principeakkoord is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in het toekennen van een (agrarisch) bouwvlak op het perceel en de mogelijkheid om op het perceel verharding en parkeergelegenheid te realiseren ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van TTW.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDStratensweg-BP30_0001.png"

Figuur 1 | Locatie plangebied in omgeving en ingezoomd (bron: principeverzoek van Wereldadvies)

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt centraal op het eiland Goeree-Overflakkee in de driehoek van de kernen Middelharnis, Dirksland en Nieuwe-Tonge. Het plangebied ligt achter het perceel Stratensweg 2 te Sommelsdijk, op welk perceel een burgerwoning is gelegen die bij (één van de eigenaren van) het bedrijf in eigendom is. Het perceel is kadastraal bekend als perceel Sommelsdijk, sectie F, nummer 495. De afmetingen van het plangebied zijn circa 120 meter breed aan de voorzijde en aan de achterzijde circa 40 meter. Het perceel is circa 300 meter diep. De oppervlakte van het gebied is ongeveer 1,7 ha.

Het plangebied wordt westzijde begrensd door het genoemde woonperceel en de Stratensweg, die tevens de ontsluiting vormt en aan zuidzijde door de Boomvliet. De noord- en oostzijde van het gebied worden begrensd door agrarische percelen.

1.3 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is het realiseren van bebouwing, ten behoeve van agrarische bedrijfsbebouwing met onder meer opslag, een laboratorium en andere onderzoeksfaciliteiten, met bijbehorend kantoor en ruimten ten behoeve van educatieve functies planologisch mogelijk te maken. Ook zal het bestemmingsplan de aanleg van verharding mogelijk maken, onder meer ten behoeve van het parkeren. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om met één of meer omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit zes hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Het project

2.1 Beschrijving project

2.1.1 Huidige situatie

In de huidige situatie zijn de agrarisch bestemde gronden extensief in gebruik, de gronden zijn ingezaaid met gras. De percelen worden hiervoor normaliter twee maal per jaar gemaaid. Het geheel doet parkachtig aan en is deels ingericht met bomen/boomsingels en wandelpaden.

2.1.2 Toekomstige situatie

TTW is een bijzonder bedrijf, zij doen onderzoek naar de mogelijkheden voor gewasverbetering en de verbetering van teeltopbrengsten voor agrariërs. Het door deze agrariërs geleverde uitgangsmateriaal wordt in het laboratorium onderzocht, waarop een kwaliteitsadvies volgt voor het product. Zoals gezegd kunnen dit bijvoorbeeld aardappels zijn, maar ook witlof, uien of bloembollen. Vervolgens wordt het perceel/worden de percelen van de betreffende agrariër onderzocht. Hieruit volgt een advies over de aan te planten rassen en de toe te passen bemesting. Dit betekent dat tijdens het teeltseizoen elke twee weken fysieke monsters worden opgehaald, die, na onderzoek ter plaatse, worden meegenomen naar het laboratorium. Registratie van alle gegevens en de hieruit volgende advisering gebeurt middels het TTW-Systeem®, een werkwijze waarvoor in 1991 octrooirecht is aangevraagd. In 2000 is het systeem uitgebreid met een module die is toegespitst op de teelt van uien, in de jaren erna volgden aardappelen (2005), granen (2008) en bloembollen (2011). Door de groeiende vraag volstaat de bestaande faciliteit aan de Capelleweg 1 in Oude-Tonge niet meer. Het kantoor is te klein voor het personeel, de opslagfaciliteiten zijn te beperkt, evenals die van het laboratorium.

Daarnaast vinden nu alle proeven om te komen tot gewasverbetering en de verbetering van de teeltmogelijkheden plaats bij de agrarische klanten op het perceel. Dit levert ernstige beperkingen op ten aanzien van de onderzoeksmogelijkheden, de klanten zitten immers door heel Nederland en zelfs elders in Europa gevestigd, en handelen, zelfs met de beste bedoelingen, niet altijd in de 'best interest' van het te onderzoeken deel van het gewas. Zo wordt het oogsten afgestemd op het bedrijfs- en niet op het onderzoeksproces. Een diepe wens van TTW is dan ook om zélf proefvelden te realiseren ten behoeve van het eigen onderzoek.

Het aangekochte perceel achter/ten oosten van de bestaande woning Stratensweg 2 kan voorzien in alle wensen. De agrarische bestemming maakt de aanleg van de proefvelden rechtstreeks mogelijk, er is alleen nog geen agrarisch bouwvlak waar de beoogde nieuwe bedrijfsruimte kan worden gerealiseerd. Hiervoor dient dit bestemmingsplan.

2.2 Juridische regeling

2.2.1 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplangebied 'Buitengebied' van de gemeente Goeree-Overflakkee van toepassing (vastgesteld in 2013). Hierin heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden – 1' (artikel 3). In figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is hierop rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDStratensweg-BP30_0002.png" Figuur 2 | Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.2.2 Planuitwerking

Binnen het plangebied wordt een maximaal duurzaam gebouw gerealiseerd, dat enerzijds opgaat in het landschap en anderzijds een maximum aan comfort en gebruiksgemak geeft voor de werknemers. Rondom het gebouw worden de benodigde proefvelden aangelegd, voorzien in parkeerruimte voor medewerkers en bezoekers en in de noodzakelijke waterberging. De beoogde invulling is weergegeven in de figuren 3 tot en met 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDStratensweg-BP30_0003.png"

Figuur 3 | De beoogde nieuwe inrichting van het perceel (bron: architectenbureau Erik van den Bos)

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDStratensweg-BP30_0004.png"

Figuur 4 | De beoogde nieuwe bebouwing (bron: architectenbureau Erik van den Bos) 

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDStratensweg-BP30_0005.png"

Figuur 5 | De beoogde nieuwe bebouwing (bron: architectenbureau Erik van den Bos)

2.2.3 Juridische planbeschrijving

In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.

Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.

Verbeelding

De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.

Op de verbeelding van het onderhavige plan wordt, net als in de huidige situatie, voor het gehele perceel de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' opgenomen. Ter plaatse van de beoogde bebouwing wordt voorzien in een bouwvlak.

Regels

Algemeen

De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Inleidende regels

Begripsbepalingen en Wijze van meten

De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.

Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - 1
Net als in de huidige situatie is voor het gehele plangebied is de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' opgenomen. Voor de op te richten (agrarische) bedrijfsbebouwing, inclusief de taluds en de daarin opgenomen waterbassins, is een passend bouwvlak opgenomen. Naast de agrarische bedrijfsvoering zijn de gronden bestemd voor behoud en herstel van de aan het gebied eigen zijnde landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Agrarische functies die niet zijn gewenst of beoogd, zoals glastuinbouw, intensieve veehouderij en paardenhouderij, worden niet toegelaten. De agrarisch aanverwante functie en de adviserende en ondersteunende kantoor- en bedrijfsactiviteiten zijn rechtstreeks toegelaten binnen de bestemmingsomschrijving. De oppervlakte van het kantoor is via de gebruiksregels beperkt. Een bedrijfswoning wordt via een aanduiding op de verbeelding uitgesloten.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. Daarnaast is een parkeerregeling opgenomen. Deze regeling waarborgt dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van maten met ten hoogste 10%. Daarnaast kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning bestemmingsgrenzen overschrijden voor zover dit van belang is voor een technische betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover noodzakelijk in verband met de werkelijke toestand van het terrein.

Overgangs- en slotregels

In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De jurisprudentie geeft aan dat stedelijke voorzieningen in de vorm van gebouwen met een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2 niet als stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Het gebouw kent wel een grotere oppervlakte, maar deze is hoofdzakelijk gebonden aan de agrarische bedrijfsbestemming.

Voor het overige zijn geen regels opgenomen die specifiek op deze situatie van toepassing zijn. Het project is lokaal en kleinschalig. Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland 2018

In de Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland beschrijft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen.

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt ze ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving.

In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.

Op de kwaliteitskaart is de op de laag van de ondergrond het plangebied aangewezen als 'Rivierdeltacomplex – jonge zeeklei'. Het zuidelijke deel van het plangebied is tevens aangewezen als 'Bijzonder reliëf – jonge stroomgordels en geulafzettingen'. Op de laag van de cultuur- en natuurlandschappen is het plangebied aangewezen als 'Zeekleipolderlandschap' en 'Rivierdeltalandschappen'. Op de laag van de beleving is de watergang aangewezen als 'Natuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDStratensweg-BP30_0006.png"

Figuur 6 | Uitsnede kwaliteitskaart: laag van de ondergrond

Rivierdeltacomplex – jonge zeeklei

Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.

Jonge zeeklei

De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.

Richtpunt:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

Bijzonder reliëf en aardkundige waarden

Zuid-Holland is, uitgezonderd de duinen en de dijken, relatief plat. Binnen dit platte land is nog een aantal bijzondere, natuurlijke hoogteverschillen te vinden.   Het betreft strandwallen in de kustzone,  oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen,  rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken  aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand.

De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap.

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
  • Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDStratensweg-BP30_0007.png"

Figuur 7 | Uitsnede kwaliteitskaart: laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Zeekleipolderlandschap

Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. 

De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf. 

Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.

Richtpunten zeekleipolders algemeen:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
  • Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
  • Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
  • Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
  • Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.

Rivierdeltalandschappen - Eilanden en (voormalige) zeearmen 

Een aantal Zuid-Hollandse eilanden kent nog steeds een eilandkarakter: omlijst door deltawateren met beperkte verbindingen met de andere eilanden of het vasteland. Ze zijn gelegen in de luwte van de Randstad en vormen landschappelijk een geheel met Zeeland. IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht zijn daarentegen meer onderdeel van het stedelijk netwerk. 

De drie eilanden Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten hebben elk een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied, de landschappelijke opbouw van de eilanden zelf en de aard van het omringende water. Versterken van het deltakarakter en vergroten van de diversiteit van karakters van de eilanden draagt bij aan het behoud van diversiteit in de Delta. Een opgave is het om de recreatieve gebruikswaarde van de eilanden te vergroten in combinatie met een gebiedsspecifieke, in de omgeving passende inrichting. Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden dienen bij te dragen aan het versterken van het stoere deltakarakter en passen bij de maat en schaal van dijk en open wateren. Ontwikkelingen worden benaderd in het licht van het eiland als geheel, waarbij bijvoorbeeld in Voorne-Putten en Hoeksche Waard een duidelijk verschil zit tussen de 'dynamische' noordrand en het 'luwe' zuiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDStratensweg-BP30_0008.png"

Figuur 8 | Uitsnede kwaliteitskaart: laag van de beleving

Natuur

Natuurgebieden in Zuid-Holland zijn te onderscheiden naar hun ligging in het landschap. Inrichting en beheer zijn dan ook gerelateerd aan het onderscheid tussen kust-, delta- en veenlandschap. Het betreft een samenhangend netwerk van unieke natuurlandschappen dat toegankelijk en beleefbaar is in evenwicht met de ecologische draagkracht ter plaatse.

Richtpunten

  • Ontwikkelingen behouden of herstellen de wezenlijke natuurkenmerken en waarden van een gebied.
  • Toegankelijkheid en gebruik zijn in evenwicht met de ecologische draagkracht ter plaatse.

Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de omgevingsverordening is ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit de volgende regeling opgenomen:

Lid 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar voorziet in een wijziging op structuurniveau en wordt aangemerkt als een ontwikkeling in de categorie 'aanpassen'. Ontwikkelingen in deze categorie zijn uitsluitend toegestaan als de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen.
Er is sprake van een integraal ontwerp waarbij de bestaande landschapselementen zijn meegenomen in het ontwerp. Door het gebouw deels te integreren in een aardenwal en de realisatie van een groen dak, gaat het gebouw op in zijn omgeving. Door deze zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, blijft de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk. Op het perceel is reeds bebouwing en opgaande beplanting aanwezig. De openheid van de polder blijft behouden. De ontwikkeling heeft geen invloed op de kreek. Hiervoor wordt ook verwezen naar het uitgevoerde natuuronderzoek (paragraaf 4.9). Doordat het gebouw uitkijkt op de kreek wordt de kreek vanaf het perceel juist beter zichtbaar als herkenbare landschappelijke structuurdrager. Hiermee past de ontwikkeling binnen de richtpunten van de kwaliteitskaart.

Kantoren

In de omgevingsverordening is aangegeven (artikel 6.11) dat kantoren uitsluitend zijn toegestaan binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, binnen de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties en binnen bijzondere locaties zoals aangegeven in de omgevingsverordening. Dit is niet van toepassing op bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf.

Het nieuw te bouwen gebouw heeft een totale oppervlakte van circa 1070 m2, exclusief de luifel boven de entree die een oppervlakte heeft van circa 140m². Van de oppervlakte van het gebouw wordt circa 600 m2 gebruikt voor opslag en verwerking van de te onderzoeken agrarische producten, educatie en onderzoek. De kantoorruimte heeft een oppervlakte van circa 400 m2. De oppervlakte van het bedrijfsgebonden kantoor bedraagt daarmee minder dan 50% van de totale oppervlakte van het gebouw en voldoet daarmee aan de uitzonderingsregels in de omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Eilandvisie Goeree-Overflakkee

Op 12 februari 2015 heeft de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee de toekomstvisie voor de gemeente vastgesteld. Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen, werken en recreëren. Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst. Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.

  • 1. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.

Toetsvraag: Past het voorstel of plan bij onze identiteit?

Ja, de ontwikkeling past bij de identiteit van Goeree-Overflakkee. Goeree-Overflakkee is grotendeels een plattelandsgemeente met veel landbouw. TTW is een bedrijf dat direct gelieerd is aan de agrarische sector. TTW adviseert en verleent bijstand aan agrariërs bij het telen van landbouwgewassen. Daarnaast doet TTW ook onderzoek naar innovatie en verduurzaming van de landbouw. Dit past binnen de duurzaamheidsvisie van de gemeente (zie ook het antwoord op toetsvraag 4).

  • 2. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.

Toetsvraag: Draagt het voorstel of plan bij aan de sociale structuur op ons eiland?

Het plan betreft de verplaatsing van het advies en onderzoeksbureau TTW van Oude-Tonge naar Sommelsdijk. De werknemers van het bedrijf zijn alle woonachtig in de omgeving, het plan draagt in zoverre bij aan de sociale structuur op het eiland. Daarnaast vindt er in het kader van educatie en kennisoverdracht onderzoek plaats naar de kansen voor samenwerking met de afdeling 'Groen' van het praktijkonderwijs in Sommelsdijk.

  • 3. De kwaliteit, van leven en van groei.

Toetsvraag: Heeft het voorstel of plan het hoogst haalbare en betaalbare kwaliteitsniveau?

Ja, het gebouw is zo duurzaam mogelijk ontworpen en daarbij zoveel mogelijk landschappelijk ingepast. Bij het ontwerp is rekening gehouden met de reeds aanwezige begroeiing op het perceel. Het te realiseren gebouwen is een duurzaam gebouw dat ecologisch en landschappelijk optimaal wordt ingepast.

  • 4. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.

Toetsvraag: is het plan of voorstel duurzaam en levert het daarmee een bijdrage aan de ambities van Energy Island?

TTW doet onderzoek naar verduurzaming van de landbouw en past als bedrijf bij de ambities van Energy Island. Het gebouw wordt dan ook energieneutraal ontworpen, het uitgangspunt is '0 op de meter' door de toepassing van onder meer zonnepanelen, een warmte wisselpomp en warmte terugwin ventilatie. Naast het ontbreken van een gasaansluiting, wordt ook niet voorzien in een rioolaansluiting. Verder wordt voorzien in regenwateropvang ten behoeve van bedrijfsmatig gebruik. Afvalwater wordt verwerkt door middel van een helofyten- en een wilgenfilter die op het terrein worden aangelegd.

  • 5. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.

Toetsvraag: Is het plan of voorstel zo innovatief dat we het kunnen uitdragen en het uiteindelijk ook banen oplevert?

TTW doet onderzoek naar innovatie van de landbouw. Het werkgebied van TTW is niet alleen Goeree-Overflakkee, en zelfs niet alleen Nederland. Het bedrijf is ook actief in België, Engeland, Frankrijk, Jamaica, New Zeeland en is nog steeds groeiende. De locatie, inclusief het nieuwe gebouw, krijgt een hoogwaardige uitstraling waar agrariërs worden ontvangen en de resultaten van de experimenten worden getoond. Ook zal er ruimte zijn voor educatie. Het bedrijf is groeiende en levert daarmee ook banen op.

  • 6. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.

Toetsvraag: Verbindt het plan of voorstel mensen op het eiland met elkaar of verbindt het ons eiland met de (stedelijke) omgevingen?

TTW is een gerenommeerd en erkend bedrijf op Goeree-Overflakkee en werkt zowel nationaal als internationaal. Het bedrijf is gericht op de agrarische sector en zal vanwege zijn onderzoek naar innovatie en duurzaamheid het eiland met de (stedelijke) omgevingen verbinden.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit van de leefomgeving

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.


Archeologie

Voor het plangebied geldt geen archeologische dubbelbestemming. Ook op de Beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee is het gebied aangeduid als 'geen waarde'. Voor de uitvoering van het bouwplan geldt dan ook dat archeologisch onderzoek niet nodig is. Het is altijd mogelijk dat tijdens de uitvoeringsfase van de bouw archeologische sporen aan het licht komen. Voor dit soort vondsten geldt de wettelijke meldingsplicht als opgenomen in paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet.

Cultuurhistorie

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van cultuurhistorisch waardevolle elementen. Dit aspect vormt geen belemmering voor het plan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.

Direct grenzend aan de geldende agrarische bestemming is een burgerwoning gelegen, het perceel Stratensweg 2. Deze woning is in eigendom van, en wordt bewoond door, één van de eigenaren/ondernemers van TTW. De agrarische bestemming wijzigt niet, de afstand van het nieuw toe te kennen bouwvlak tot aan het woonperceel bedraagt meer dan 150 meter. Dit is in overeenstemming met de in de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' opgenomen richtafstand van 100 meter. Gelet op het feit dat de agrarische bedrijfsactiviteiten zich vooral beperken tot opslag en onderzoek, is een voldoende woon- en leefklimaat gewaarborgd. Er liggen in de directe omgeving van het plangebied geen andere woningen, bedrijven of inrichtingen die relevant zijn in het kader van de richtafstanden. Dit aspect vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.4 Bodem

Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.

Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Mitec Advies B.V. Uit het uitgevoerde laboratoriumonderzoek is gebleken dat geen sprake is van een overschrijding van de achtergrondwaarde van de mengmonsters van de grond. Wel is gebleken dat in het ondiepe grondwater voor de onderzochte parameters barium, naftaleen en som xylenen een overschrijding van de streefwaarden is aangetoond. Uit het advies blijkt dat op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de huidige en voorgenomen activiteiten op de onderzoekslocatie. Een nader onderzoek behoeft niet te worden uitgevoerd. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan. Het volledige rapport van 17 december 2018 met projectnummer 18MIT523.10 is als bijlage bijgevoegd.

Beoordeling

Het bodemonderzoek is door de gemeente ter beoordeling toegezonden aan de DCMR milieudienst Rijnmond. Bij brief van 14 juni 2019 met kenmerk 9999123853_9999613813 is bevestigd dat het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek voldoet aan de wettelijke eisen. Met het uitgevoerde bodemonderzoek is in voldoende mate aangetoond dat de bodem geschikt is voor de realisatie van het nieuw te bouwen bedrijfspand. De betreffende brief is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

4.5 Externe veiligheid

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.

Uit de risicokaart Nederland blijkt dat in de omgeving van het plangebied bij enkele landbouwbedrijven bovengrondse propaantanks aanwezig zijn. De 10-6 risicocontour hiervan is gelegen op 20 meter van de betreffende tank. De dichtstbijzijnde tank is gelegen op circa 500 meter van het plangebied.

Daarnaast is het plangebied gelegen op circa 50o meter van de N215. De N59 / N215 vormt de doorgaande verbinding tussen Oude-Tonge en Middelharnis. Uit de Risicokaart Nederland blijkt dat de N215 geen onderdeel uitmaakt van het Basisnet weg, er is geen sprake van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Wel is de weg aangeduid ten behoeve van 'Incident regionale wegen'. Een dergelijke aanduiding werpt geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Geluid

Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.

Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.

Er is geen sprake van een nieuwe geluidsgevoelige bestemming nu met het plan een agrarische bedrijfsruimte met bijbehorend kantoor mogelijk wordt gemaakt. Dit aspect vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.7 Kabels en leidingen

In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen waarmee rekening moet worden gehouden. Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het realiseren van het plan.

4.8 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.

Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.

Het bouwen van een agrarische bedrijfsruimte met bijbehorend kantoor draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De extra verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling zijn beperkt (ca. 5-10 bewegingen per etmaal). Pas indien er sprake is van realisatie van een woonwijk van 1500 woningen met 1 ontsluitingsweg, kan er sprake zijn van 'in betekenende mate'. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

4.9 Natuur

De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.

Ten behoeve van de ontwikkeling is in december 2018 door ecologisch adviesbureau De Branbantse Wal, een natuurtoets uitgevoerd. Hierbij zijn de natuurwaarden en de risico's bij ontwikkeling van het perceel voor de natuurwaarden in beeld gebracht.

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming in de Wet natuurbescherming betreft bossen en de zogenaamde Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Natura 2000 wil deze flora en fauna duurzaam beschermen. Nederland heeft in eerste instantie in totaal 162 gebieden aangemeld om onderdeel uit te maken van het Nederlandse deel van het Natura 2000 netwerk. Nadien zijn daar 4 gebieden op de Noordzee bijgekomen. Voor het grootste deel van de gebieden zijn inmiddels aanwijzingsbesluiten genomen. De dichtst bij de onderzoekslocatie gelegen Natura 2000-gebieden zijn Grevelingen en Haringvliet op 4 à 4,5 km afstand. Gelet op de afstand tot deze Natura 2000-gebieden zijn effecten hierop zo goed als uit te sluiten. Onderzoek daarnaar is dan ook achterwege gelaten.

Nationaal en Zuid-Hollands natuurnetwerk

Daarnaast maakt het plangebied onderdeel uit van een grootschalig polderlandschap. Dit landschap kenmerkt zich door de afwisseling van ringpolders en aandijkingen. Aandijkingen zijn aangeslibde zand- en slibplaten, die vanaf de hogere gronden zijn ingedijkt en zo toegevoegd aan het land. De ten zuiden van het perceel gelegen Boomvliet maakt onderdeel uit van een ecologische verbindingszone die natuurgebiedjes binnen het polderlandschap met elkaar verbinden.

De Boomvliet wordt, anders dan in het onderzoek is aangegeven, als gevolg van het overleg met het Waterschap Hollandse Delta niet langer verbreed. Er zijn dan ook geen effecten van het plan te verwachten op het natuurnetwerk.

Beschermde soorten

Ten behoeve van het onderzoek is het terrein op 18 december 2018 onderzocht en zijn naast overvliegende vogels geen op grond van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aangetroffen. Op grond van andere bronnen zoals Florafaunacheck.nl en verspreidingsatlassen is van een aantal andere soorten geconcludeerd dat ze op of in de omgeving van het terrein kunnen voorkomen. Het gaat om vogels, vleermuizen en wat kleine grondgebonden zoogdieren.

Negatieve effecten als gevolg van het bouwrijp maken en bouwen op beschermde vogels, grondgebonden zoogdiersoorten en amfibieën zijn niet geheel uit te sluiten. Effecten op beschermde soorten is te voorkomen door eventuele kapwerkzaamheden zo nodig buiten het broedseizoen uit te voeren en eventueel aanwezige kleine grondgebonden zoogdieren die verstoord worden de gelegenheid te geven een veilig heenkomen te zoeken. In de nieuwe situatie blijft het functioneel leefgebied voor de aangetroffen of te verwachten soorten in stand. Door zorgvuldig te werken en de voorgestelde mitigerende maatregelen uit te voeren wordt in voldoende mate invulling gegeven aan de algemene zorgplicht die er op grond van de Wet natuurbescherming is.

De gewenste ontwikkeling is ook niet in strijd met het natuurbeleid in de omgeving van de bouwlocatie. Het volledige rapport, met nummer 18.12.12, is als bijlage bijgesloten.

Beoordeling

De natuurtoets is door de gemeente ter beoordeling toegezonden aan de DCMR milieudienst Rijnmond. Bij brief van 14 juni 2019 met kenmerk 9999123853_9999613813 is bevestigd dat de natuurtoets een goed en volledig beeld geeft van de natuurwaarden en de risico's bij ontwikkeling van het terrein. Door invulling te geven aan de algemene zorgplicht, zoals opgenomen in de natuurtoets is het aspect ecologie in voldoende mate geborgd. De betreffende brief is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

Stikstofdepositie

Door Aelmans ROM bv is , als aanvulling op de natuurtoets als hiervoor omschreven, onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke stikstofdepositie als gevolg van de realisatie en het gebruik van de beoogde nieuwbouw. Omdat stikstofemissie mogelijk een effect kan veroorzaken op Natura-2000 gebieden, dient een toets te worden uitgevoerd of het bouwen en gebruiken van de planlocatie mogelijk vergunningsplichtig is in het kader van de Wet natuurbescherming.

Effecten kunnen in beginsel alleen optreden door zogenaamde externe werking, waarbij veranderingen en activiteiten binnen het plangebied kunnen leiden tot veranderingen van de milieusituatie in de natuurgebieden; in onderhavig plan betreft dit de uitstoot van stikstof als gevolg van het plan. Voor projecten, zoals onderhavig bouwplan, betekent dit dat moet worden beoordeeld of een natuurvergunning is vereist als gevolg van de uitstoot van stikstof tijdens de realisatie- en gebruiksfase. Blijkt uit bovenstaande beoordeling dat geen natuurvergunning is vereist, dan kan volstaan worden met de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het aspect natuur vormt dan geen belemmering voor de uitvoering van het project.

Onderzoeksopzet

Er is een inschatting gemaakt van de werkzaamheden met machines voor bouwfase op de locatie. Daarnaast is een inschatting gemaakt van het aantal verkeersbewegingen in de gebruiksfase. De invoer in het Aerius rekenmodel is in bijlage 1 van de motivatie met kenmerk M198525.008/TCR van 7 november 2019 weergegeven. Het berekende resultaat is met het rekenmodel Aerius als een `pdf´ weergeven. Voornoemde 'pdf' is als bijlage 2 aan deze motivatie toegevoegd. De gehele motivatie maakt onderdeel uit van de bijlagen bij dit bestemmingsplan.

Resultaten

Uit de berekening met AERIUS (zie bijlage 4) blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op een op voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Kortom: negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen met zekerheid worden uitgesloten. Deze uitkomsten geven derhalve geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen vanwege mogelijke effecten op N2000-gebieden.

Beoordeling

De motivatie met de bijbehorende bijlagen is door de gemeente ter beoordeling toegezonden aan de DCMR milieudienst Rijnmond. Bij brief van 27 november 2019 met kenmerk 9999148598_9999697688 is bevestigd dat met de ingediende berekeningen voldoende is aangetoond dat de voorgenomen activiteiten aan de Stratenweg 2 in Sommelsdijk geen depositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden veroorzaken. De betreffende brief is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

4.10 Verkeer en parkeren

Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.

TTW heeft circa 18 personeelsleden, het aantal verkeersbewegingen is dan ook beperkt. Veel van de activiteiten hebben immers betrekking op onderzoek en werkzaamheden op locatie bij de klanten. De aan te leveren en te onderzoeken gewassen komen elke twee weken in de vorm van een fysiek monster van circa 5 kg op het bedrijf aan. Deze worden veelal door het personeel meegenomen. De afvoer van onderzochte producten vindt plaats 1x per 2 tot 3 weken via een 6m³ bakcontainer op een kleine vrachtwagen (formaat vuilniswagen). De Stratensweg kan het verwachte aantal verkeersbewegingen eenvoudig verwerken.

Aan de achterzijde van het perceel wordt een parkeerterrein aangelegd, waar voldoende ruimte wordt gerealiseerd voor zowel het personeel als voor deelnemers aan de educatieve activiteiten, zoals lezing, workshops etc. Door de reeds aanwezige hoge bomen waardoor dit deel van het perceel wordt omringd, zijn de auto's aan het zicht onttrokken. Ook is dit deel van het perceel niet voor andere doeleinden, zoals de aan te leggen agrarische proefvelden, geschikt in verband met diezelfde bomen. Deze zorgen immers voor (te veel) schaduw en het is in verband met de landschappelijke waarde ongewenst deze bomen te kappen.

Verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.11 Water

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.

Door een toename aan verharding kan hemelwater niet langer infiltreren in de bodem, maar stroomt dit versneld af naar het oppervlaktewatersysteem. Als gevolg van deze versnelde afvoer wordt het oppervlaktewatersysteem meer belast. Om deze belasting te reduceren moeten compenserende voorzieningen worden aangebracht. Conform de voorschriften van het Waterschap Hollandse Delta dient 10% van het verhard oppervlak aan waterberging te worden aangebracht. Hierbij wordt de oppervlakte van de voetprint van de woning voor 100% meegerekend en de oppervlakte van tuinen bij vrijstaande woningen voor 25%. In sommige gevallen is de eis tot compensatie zwaar ten opzichte van het te dienen waterstaatkundige doel. Om deze reden heeft het waterschap de verhardingstoename van maximaal 500 m2 in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied via een algemene regel, vrijgesteld van compensatieplicht. Indien in het plangebied bestaande verharding wordt verwijderd, mag deze worden verrekend met de toename in verhard oppervlak als gevolg van de bouw van de woning. De watercompensatie dient plaats te vinden binnen het peilgebied waar de toename aan verharding plaatsvindt.

De onderhavige ontwikkeling voorziet in een toename van de verharding met circa 3500m², de oppervlakte van het gebouw bedraagt, inclusief de luifel, ongeveer 1250m². Deze oppervlakte is dan ook niet vrijgesteld van compensatieplicht. Voldaan moet worden aan Beleidsregel BL-11 Versnelde afvoer door toename verhard oppervlak (van minder dan 5 ha) van de Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem 2014. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. De toename aan verhard oppervlak brengt met zich mee dat 475m² (10% van 4.750m²) open water moet worden aangelegd. De initiatiefnemer heeft een inrichtingsplan voor het plangebied laten opstellen door het bureau Ruimte & Groen, waarbij een waterpartij/sloot op het perceel wordt gerealiseerd met een oppervlakte van 1000m². Deze waterpartij/sloot staat door middel van een duiker in verbinding met de reeds aanwezige (hoofd)watergang aan de zuidzijde van het perceel (zie figuur 9). Een volledig open verbinding is niet gewenst, deze zou de verplichte schouwstrook doorsnijden. Nu het nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename, te weten ten oosten van de bebouwing en ten zuiden van de parkeervoorziening, wordt gerealiseerd, voldoet het plan aan de compensatieplicht zoals die door het waterschap wordt voorgeschreven. Het graven van de waterpartij/sloot en het afvoeren van water (door een duiker) is meldingplichtig op grond van de keur van het waterschap. Nu de beoogde duiker niet voldoet aan de voorwaarden voor de meldingplicht, zal hiervoor een watervergunning worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDStratensweg-BP30_0009.png"

Figuur 9 | Inrichtingsplan met duikers

Zoals hiervoor omschreven wordt voldaan aan de voorgeschreven compensatieplicht. In aanvulling hierop wenst de initiatiefnemer het gebruik van grond- en drinkwater voor bedrijfsdoeleinden zoveel mogelijk te beperken. Hiertoe zal regenwater zoveel mogelijk worden opgevangen, door het gebouw zo te construeren dat het hemelwater wordt afgevoerd naar bassins in de aarden wal/taluds die het gebouw omgeven. Pas als deze bassins gevuld zijn, wordt het hemelwater afgevoerd naar de nieuwe sloot. Het opgevangen hemelwater kan dienen voor de beregening van de gewassen, het wassen van de agrarische producten, het reinigen van de opslag etc. Daarnaast wordt, om infiltratie op het perceel, ondanks de toegenomen verharding te bevorderen, de toegang tot het pand en het parkeerterrein zo veel mogelijk uitgevoerd in een vorm van een deels open verharding (bijv. doorgroeistenen) op een puinlaag.

Tenslotte wordt ten behoeve van de waterzuivering achter op het perceel een wilgenfilter voorzien met een oppervlakte van 900m², met een waterdiepte van ca. 500 mm.

4.12 Conclusie

Milieu- en andere sectorale aspecten ten aanzien van de bestemmingswijziging onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.

Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten, alle kosten worden verhaald op de initiatiefnemer. Ook eventuele planschade wordt op de initiatiefnemer verhaald. Het plan heeft geen nadelige financiële gevolgen voor de gemeente.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan toegezonden aan de provincie, waterschap en de veiligheidsregio.

Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro jo afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. Vaststelling van het bestemmingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.