Plan: | Rijzenburgseweg 1, Sommelsdijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1924.SMDRijzenbweg1-BP30 |
Bouwbedrijf P. van den Boogert en zn BV is vanaf de start van het bedrijf (30 jaar geleden) gevestigd in Sommelsdijk. Op dit moment wordt er gewerkt vanuit twee locaties: aan de Westelijke Achterweg 20-22 en aan de Dorpsweg 14 in Sommelsdijk. Verplaatsing van het bedrijf uit de woonkern is uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat en uit verkeersoogpunt gewenst.
Figuur 1.1. Gewenste uitplaatsing bouwbedrijf
Het terrein achter de boerderijwoning aan de Dorpsweg 14 is een opslagplaats van materialen en materieel. Juist deze activiteit zorgt voor veel verkeersbeweging van vrachtauto's, heftrucks en busjes in de straat en op de locatie. Afgezien van deze verkeersbewegingen gaat dit ook gepaard met de bijbehorende geluidsoverlast. Een situatie die niet wenselijk is in een woongebied met een hoge woningdichtheid. Nadelig is ook dat de overlast vaak al in de vroege uren van de dag plaatsvindt.
In de boerderijwoning Dorpsweg 14 woont dhr. P. van den Boogert. De schuren en het terrein achter deze boerderijwoning komen beschikbaar na verplaatsing van het bedrijf.
Figuur 1.2. Vertreklocatie Dorpsweg 14 (bron: Kadastrale kaart en Google Maps)
Het bedrijfspand aan de Westelijke Achterweg 20-22 in Sommelsdijk zal eveneens beschikbaar komen. Ook voor deze locatie geldt dat het voor de omgeving een sterke verbetering zal zijn als de bedrijfsactiviteiten zullen verdwijnen. De activiteiten in de werkplaats en de aan- en afvoer van materiaal veroorzaken overlast voor de woonomgeving.
Figuur 1.3. Vertreklocatie Westelijke Achterweg 20-22 (bron: Kadastrale kaart)
De beoogde locatie Rijzenburgseweg 1 ligt tegenover een belangrijke entree van de kern Sommelsdijk en is een herontwikkelingslocatie. Op de locatie staat een bedrijfswoning en een oude loods. Tot voor kort stonden er ook kassen. Het perceel wordt al gebruikt door een aannemer.
Figuur 1.4. Locatiekeuze uit te plaatsen bouwbedrijf
Dit perceel is een 'ruimte voor ruimte' locatie. Op een deel van het perceel wordt de gewenste kwaliteitsverbetering gerealiseerd, omdat de loods en de kassen achter de bedrijfswoning worden gesloopt.
Het bouwbedrijf wil op deze bedrijfslocatie de oude loods slopen en een nieuw kantoor en nieuwe loods bouwen, naast de bestaande bedrijfswoning. De locatie wordt landschappelijk ingepast. De beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt aan de Rijzenburgseweg ten zuiden van Sommelsdijk.
Figuur 1.5. Ligging plangebied (bron: Kadastrale kaart)
Binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan Ruimte voor ruimte, vastgesteld 16 juni 2016. Op dit moment zijn al stedelijke functies mogelijk, namelijk een bedrijfsfunctie. Op het achterliggende perceel ligt een agrarische bestemming, maar deze functie is niet uitvoerbaar gelet op het voormalige gebruik met glasopstanden en de aanwezigheid van glasverontreiniging in de grond.
Figuur 1.6. Vigerend bestemmingsplan
De huidige oppervlakte van het perceel met een bedrijfsbestemming is circa 2.130 m2. Hiervan mag 15% worden bebouwd: maximaal 320 m2. De bestaande bedrijfswoning heeft een oppervlakte van ongeveer 120 m2.
Op het achterliggende perceel met agrarische bestemming is circa 920 m2 bijgebouwen mogelijk met een goothoogte van 6 meter. Hiervan is nu circa 200 m2 bebouwd met een oude loods. Alle kassen zijn wegbestemd en worden gesaneerd.
Het vigerende bestemmingsplan staat 1.240 m2 aan bebouwing toe (namelijk 320 m2 + 920 m2).
Omdat het bebouwingspercentrage van de huidige bedrijfsbestemming ontoereikend is voor het bouwbedrijf en het achterliggende perceel met de oude loods geen bedrijfsfunctie toestaat, is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Hoofdstuk 2 brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van Rijk, provincie en gemeente komt hier aan bod. Hoofdstuk 3 beschrijft het plangebied en gaat verder in op de nieuwe ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan het kader biedt. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze waarop het plan op een goede ruimtelijke manier met deze aspecten omgaat. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin worden geboden. Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke zin uitvoerbaar is.
In paragraaf 2.1 is de ontwikkeling getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). In paragraaf 2.2 is de ontwikkeling getoetst aan de provinciale ladder (artikel 2.1.1 Verordening ruimte) en de overige relevante artikelen van de Verordening ruimte. Paragraaf 2.3 gaat in op het gemeentelijk beleid.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Barro en Bro
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Nationale belangen
De voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen.
Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Met het uitplaatsen van een bedrijf uit de kern van Sommelsdijk zijn geen rijksbelangen in het geding.
Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing initiatief
In de van 20 april 2016 (zaak nr. 201503895/1/R2, ECLI:NL:RVS:2016:1075) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) als volgt overwogen: 'Een bestemmingsplan dat ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, in beginsel niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015 in zaak nr. 201408879/1/R3 en van 5 augustus 2015 in zaak nr. 201500276/1/R2). Zoals in paragraaf 1.3 is overwogen, voorziet het plan ten opzichte van het vorige bestemmingsplan niet in uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden, en derhalve niet in nieuw ruimtebeslag, maar uitsluitend in uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden.'
In dit geval is gelet op het bovenstaande geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De totale bebouwingsmogelijkheden nemen niet toe en de ruimtelijke effecten van de beoogde functiewijziging zijn beperkt, zoals mede blijkt uit hoofdstuk 4.
Ook als geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, moeten nut en noodzaak in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden aangetoond. Daarom is hierna de behoefte beschreven en de locatiekeuze gemotiveerd.
Beschrijving behoefte
De behoefte betreft in dit geval de noodzaak om een lokaal bouwbedrijf uit de woonkern van Sommelsdijk te verplaatsen. De verplaatsing van het bouwbedrijf is noodzakelijk uit het oogpunt van de leefbaarheid in de woonkern van Sommeldsdijk. Daarnaast is verplaatsing wenselijk voor een duurzame bedrijfsvoering van het bouwbedrijf. Om de verplaatsing financieel haalbaar te maken worden woningen mogelijk gemaakt.
Motivering locatiekeuze
Het bouwbedrijf is sterk lokaal gebonden aan de kern Sommelsdijk. De relevante regio is daarom de kern Sommelsdijk. In Sommelsdijk is op dit moment geen andere geschikte locatie beschikbaar voor het bouwbedrijf. Er is geen eigen bedrijventerrein en de twee beschikbare percelen liggen in de woonkern. Het bouwbedrijf heeft bovendien behoefte aan een terrein van circa 6.000 m2. De mogelijkheid om grond te pachten maakt het voor het bedrijf financieel haalbaar om het bedrijf te verplaatsen. Op bedrijventerreinen in de omgeving is wel bedrijfsgrond te koop, maar niet beschikbaar met erfpacht.
Figuur 2.1. Uitgeefbaar bedrijventerreinen (Bron: Infodesk bedrijventerreinen Zuid-Holland)
Figuur 2.2. Te koop staande bedrijfsruimte in primair (Bron: Funda in business)
De vestiging van bouwbedrijven in de nabijheid van gevoelige functies is niet wenselijk.
De gekozen locatie ligt aan de zuidelijke rand van de kern Sommelsdijk en kan voorzien in de specifieke behoefte van het lokaal gebonden bouwbedrijf.
Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening ruimte (geconsolideerde versie juni 2018)
Uitgangspunt van de provinciale strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Naast de ladder is de ontwikkeling getoetst aan de overige relevante artikelen van de provinciale verordening.
In samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit is de Verordening ruimte 2014 (geconsolideerde versie juni 2018) opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de artikelen 2.1.1 en 2.2.1 relevant.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Toetsing
In paragraaf 2.1 is geconcludeerd dat in dit geval geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De behoefte is uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in paragraaf 2.1 en hoofdstuk 1 beschreven. Hier is ook gemotiveerd waarom het bouwbedrijf niet binnen het bestaand stedelijk gebied van Sommelsdijk kan worden verplaatst. Bij de locatiekeuze is afgewogen dat de ontwikkeling plaatsvindt op en aansluitend aan een bestaand bedrijfskavel. De gronden aan de achterzijde van het plangebied zijn niet geschikt voor agrarisch gebruik. De locatie is kleiner dan 3 hectare.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën
Nvt
Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
Lid 5 Afstemming op specifieke regels
nvt
Lid 6 Aanvullende regels voor kassen en bedrijfswoningen
Een bestemmingsplan voor gronden buiten het bestaand stads- en dorpsgebied is in overeenstemming met de volgende regels:
Toetsing
De relevante onderdelen van de kwaliteitskaart zijn de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de cultuur- en natuurlandschappen.
Figuur 2.3. Laag van de stedelijke occupatie
In het zeekleipolderlandschap (laag van de cultuur en natuurlandschappen) concentreert bebouwing zich in of nabij compacte kernen. In steden en dorpen (occupatielaag) bouwt nieuwe uitbreiding voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt het de overgangskwaliteit van de stads- en dorpsrand.
Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
Deze ontwikkeling ligt tegen de dorpsrand van Sommelsdijk. De kwaliteit van de overgang tussen dorp en buitengebied bestaat ter plaatse uit contactkwaliteit. Het begrip contactkwaliteit laat zich omschrijven als: "Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel) patroon". Het mag duidelijk zijn dat deze ontwikkeling is gelegen tussen bestaande structuren en zich voegt binnen het al aanwezige patroon.
In dit geval kan worden geconcludeerd dat het om 'aanpassing' gaat, omdat het perceel net buiten de indicatieve aanduiding 'stads- en dorpsrand' ligt. De nieuwe bebouwing past qua karakter (aard) binnen de identiteit van het grotere gebied, een lint met diverse bedrijven binnen 'groene kamers' in de zeekleipolder tegen de dorpsrand. De nieuwe functie doet geen afbreuk aan het open landschap, omdat in dit geval al sprake is van een bedrijfskavel met bebouwing. De schaal (functie) wordt deels aangepast van agrarisch naar bedrijven. In het deel met de agrarische functie worden de bebouwingsmogelijkheden geschrapt. Per saldo nemen de bebouwingsmogelijkheden niet toe.
Er is rekening gehouden met de richtpunten van de kwaliteitskaart, zie ook paragraaf 3.1. Aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht, met uitzondering van een goede landschappelijke inpassing. Met de verplaatsing is immers al sprake van een grote kwaliteitsverbetering voor de kern.
Op het perceel is 1 bedrijfswoning aanwezig. Dit blijft in de toekomstige situatie hetzelfde.
Conclusie
De Verordening ruimte bevat geen bijzondere regels voor de verplaatsing van bestaande functies. De algemene regels voor ruimtelijke kwaliteit zijn hierop van toepassing. Verplaatsing is veelal mogelijk, mits de ruimtelijke kwaliteit er per saldo niet op achteruit gaat. In dit geval is sprake van een kwaliteitsverbetering; de richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding. Bij verplaatsing van niet-agrarische bedrijven of agrarisch aanverwante bedrijven is het wenselijk om te bezien of verplaatsing naar een bedrijventerrein in de regio een reële optie is. In dit geval is dat geen optie. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de provinciale ladder.
Regionale Structuurvisie (2010)
De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, in december 2010 vastgesteld.
Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarmee worden recreatie en toerisme één van de belangrijkste economische pijlers van het eiland, die uiterst kansrijk is om verder te ontwikkelen.
Relevante kernopgaven zijn:
Eilandvisie (2015)
Tijdens de raadsvergadering van 12 februari 2015 is de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee unaniem akkoord gegaan met de toekomstvisie voor de gemeente, de Eilandvisie. Hiermee beschikt de gemeente over een heldere langetermijnvisie waar iedereen zich op kan richten en die de kaders biedt voor de besluitvorming van de gemeente.
Met deze visie kunnen de maatschappelijke opgaven waar het eiland voor staat, samen worden opgepakt. De inwoners van Goeree-Overflakkee worden hierbij vanzelfsprekend betrokken. Dit is ook gebeurd bij de ontwikkeling van deze nieuwe visie, waar de bewoners en de stakeholders tijdens twee bijeenkomsten hebben meegedacht over de toekomst van het eiland.
Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. Nu al worden eigenheid, traditie en identiteit van het eiland succesvol gecombineerd met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. De Eilandvisie versterkt en concretiseert deze ontwikkelingen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van het eiland. De focus ligt op de zelfvoorzienendheid van het eiland, waarbij de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen goed wordt benut.
Koploper in duurzame energie
De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen, werken en recreëren. Weg van de hectiek van de stad, dichtbij alle stedelijke voorzieningen. Innovatie in visserij, landbouw, recreatie en zorg staan centraal. Onderwijs op hoog niveau en brede zorg bieden werk en kansen op maatschappelijke participatie. Goeree-Overflakkee wil koploper zijn in duurzame energiewinning en besparing.
Zes strategische kernthema's
Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:
Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.
Het planvoornemen is niet in strijd met een van de strategische kernthema's. Verplaatsing van het bedrijf uit de woonkern levert ruimtelijke kwaliteitsverbetering in de woonkern Sommelsijk op. Dit past binnen de eilandidentiteit.
Verplaatsing van het bouwbedrijf naar de Rijzenburgseweg 1 is beleidsmatig mogelijk, omdat sprake is van grote kwaliteitsverbetering voor de kern Sommelsdijk. Verplaatsing van het bouwbedrijf is gewenst uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat, uit verkeersoogpunt en uit bedrijfseconomisch oogpunt.
Beleidsmatig heeft vestiging van bedrijven op een bedrijventerrein de voorkeur. Het bouwbedrijf heeft door haar sterke lokale binding behoefte aan een nieuwe locatie in Sommelsdijk, maar er is geen geschikte bedrijfslocatie in Sommelsdijk beschikbaar. Het bedrijf zal niet verplaatsen naar een locatie buiten Sommelsdijk. Verplaatsing naar het bedrijventerrein in Middelharnis is geen optie, gelet op de lokale binding en omdat daar geen erfpachtgrond beschikbaar is.
Omdat hervestiging binnen het bestaand stedelijk gebied van Sommelsddijk geen optie is, ligt een locatie aan de rand van Sommelsdijk voor de hand. Er is gekozen voor een locatie die al een bedrijfsbestemming heeft. De locatie is een logische plek, omdat deze in een lint ligt waar al meerdere bedrijven zijn gevestigd, de locatie zeer goed ontsloten is voor een Sommelsdijks bouwbedrijf en er geen gevoelige functies in de omgeving liggen.
Hervestiging met beperkte uitbreiding buiten het bestaand stedelijk gebied is beleidsmatig mogelijk als sprake is van kwaliteitsverbetering.
Er is in dit geval sprake van kwaliteitsverbetering: een bedrijfslocatie krijgt een duurzame invulling, een oude loods wordt gesloopt, de bouwmogelijkheden nemen per saldo niet toe en het perceel wordt landschappelijk ingepast. De openheid in het gebied wordt hierdoor niet aangetast. Een voormalige glaslocatie, die niet geschikt is voor agrarisch gebruik, krijgt een duurzame nieuwe functie.
Ligging in het landschap
Het eiland Overflakkee is gedurende vijf eeuwen gevormd door het bedijken van een reeks opwassen en aanwassen. Dit heeft geleid tot het kenmerkende patroon van min of meer ronde opwaspolders en langwerpige aanwaspolders. In dit landschappelijk systeem zijn de ringpolders de oudste polders en hebben een ronde vorm en vooral een open en weids karakter. Verspreid in de verschillende (ring)polders liggen boerenerven. Deze erven liggen zowel langs de dijken als middenin de polder en hebben een directe en functionele relatie met het landschap. Het zijn groene, helder begrensde eilandjes in het weidse polderlandschap.
Figuur 3.1. Ligging in het landschap
De locatie Rijzenburgseweg 1 ligt in de Polder Oudeland van Sommelsdijk even ten zuiden van Sommelsdijk en de Staverseweg (N215). Ook in deze polder liggen her en der bebouwingsclusters (boerenerven) met daaromheen een sterke opgaande groene rand. Deze clusters zijn sterk gekoppeld aan de linten van de polder. De meeste beplanting is dan ook terug te vinden langs de polderwegen en op de erven van (voormalige) boerderijen. Ten zuiden van de locatie Rijzenburgseweg 1 liggen twee groen omgeven bebouwingsclusters, de locatie zelf is enigszins groen omgeven. Tussen de bebouwingsclusters rondom de planlocatie liggen open stukken grond met een relatief smal doorzicht over de open polder. Ten zuiden van de planlocatie worden de afstanden tussen bebouwingsclusters groter en daarmee ook de doorzichten breder.
De ligging van het plangebied in het open polderlandschap en nabij een aantal groen omgeven erven en de kern Sommelsdijk vraagt erom ontwikkelingen goed af te stemmen en dusdanig vorm te geven dat er op een zorgvuldige wijze wordt aangesloten op de kwaliteiten van dit polder- en dijkenlandschap. Met de bedrijfsontwikkeling op de locatie ontstaan kansen om het perceel als een 'groen eiland' vorm te geven, zoals ook op andere locaties in de omgeving is gedaan.
Figuur 3.2. Zichtpunten
Ruimtelijke kwaliteitskader
Bij de ontwikkeling van het plan dient te worden bekeken of dit aansluit bij de handreiking van de provincie in de vorm van de kwaliteitskaart en de uitwerking daarvan in het gebiedsprofiel en of de ontwikkeling zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hierna wordt aangegeven op welke wijze het plan bij de ambities voor de kenmerken en kwaliteiten van het gebied kan aansluiten. Daarbij is de wijze waarop de ontwikkeling landschappelijk en stedenbouwkundig wordt ingepast van belang.
Het 'gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee' (2012) omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambities (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Bij de uitwerking van het plan zal rekening worden gehouden met de benoemde kwaliteiten en ambities van kwaliteitsverbetering vanuit het gebiedsprofiel.
De ambities vanuit het gebiedsprofiel worden in de volgende alinea's verwoord. Er wordt aangegeven welke ontwerp-uitgangspunten voor de inpassing op deze specifieke locatie kunnen worden gehanteerd.
Ringpolders
Ambities vanuit het gebiedsprofiel:
Uitgangspunten voor landschappelijke inpassing:
Bebouwing (verspreide boerenerven)
Ambities vanuit het gebiedsprofiel:
Uitgangspunten voor landschappelijke inpassing:
Mede op basis van de ambities uit het gebiedsprofiel is het een voorstel voor de landschappelijke inpassing uitgewerkt. Dit voorstel is weergegeven in figuur 3.3.
.
Figuur 3.3. Voorstel landschappelijke inpassing
De wens is om een loods met een oppervlakte van ongeveer 900 m2 realiseren en een kantoor met kantine met een gezamenlijke footprint van circa 150 m2. De bestaande bedrijfswoning blijft in de nieuwe situatie gehandhaafd.
Om de verplaatsing van het bedrijf mogelijk te maken is een bedrijfsbestemming met voldoende bouwmogelijkheden en erf noodzakelijk. Hiertoe wordt een dieper bedrijfsperceel mogelijk gemaakt met een bouwvlak van circa 3.205 m2 en een bebouwingspercentage dat is afgestemd op ongeveer 1.250 m2 aan bebouwing met een goothoogte van maximaal 6 m. De overige bedrijfsruimte achter de bedrijfswoning is noodzakelijk voor opslag, parkeren en de mogelijkheid om te keren met vrachtwagens. Dit terrein blijft onbebouwd.
Om kwaliteitsverbetering op het perceel te garanderen, is een voorwaardelijke verplichting in de bedrijfsbestemming opgenomen, gericht op aanleg en de instandhouding van de afschermende beplanting. Rond het merendeel van het perceel wordt een strook grond bestemd voor groen.
De bestaande loods (circa 200 m2) wordt verwijderd en de bouwmogelijkheden op het terrein met een agrarische bestemming (circa 920 m2) vervallen.
Er zijn aanvullende bouwregels opgenomen met het oog op de minimale afstand van de bedrijfsbebouwing tot de weg en de richting van de bedrijfsbebouwing.
In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven waarop dit plan van invloed is. Ieder aspect komt in een aparte paragraaf aan bod. Hierin worden het toetsingskader, de effecten van het plan en de beoordeling hiervan beschreven.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies , wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.
Onderzoek
Het plangebied ligt aan de Rijzenburgseweg ten zuiden van Sommelsdijk. In de omgeving zijn diverse bedrijven aanwezig, zoals Mastenbroek Bloembollen B.V., tuincentrum Graka en CZAV. Er is dan ook sprake van een gemengd buitengebied. Ter plaatse van het plangebied geldt deels een bedrijfsbestemming en deels een agrarische bestemming. Volgens het geldende bestemmingsplan is ter plaatse van de bedrijfsbestemming bedrijvigheid t/m milieucategorie 2 toegestaan. Het beoogde bouwbedrijf is vergelijkbaar met een aannemersbedrijf met werkplaats (b.o. > 1000 m2) waarvoor milieucategorie 3.1 geldt en past daarmee niet binnen de toegestane toelaatbaarheid. Tevens dient de bedrijfsbestemming aan de oostzijde te worden uitgebreid. Voor een bedrijf uit milieucategorie 3.1 geldt een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. De bestaande bedrijfswoning ter plaatse van het plangebied maakt onderdeel uit van de inrichting, zodat niet getoetst hoeft te worden ter plaatse van deze woning. De dichtstbijzijnde woning buiten het plangebied betreft de bedrijfswoning aan de Rijzenburgseweg 5. De afstand tot de geval van de woning bedraagt circa 44 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. Naast de 'feitelijke' woningen in de omgeving is het planologisch mogelijk om ter plaatse van de agrarische bouwvlakken en de bedrijfsbestemming ten westen van het plangebied een bedrijfswoning te realiseren. De afstand tot het dichtstbijzijnde bouwvlak bedraagt circa 13 meter. Aan de richtafstand wordt niet voldaan. Om te waarborgen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt het beoogde bouwbedrijf (loods en erf) aan de achterzijde van het perceel gerealiseerd, zodat wordt voldaan aan de richtafstand. Het beoogde kantoor wordt aan de voorzijde langs de Rijzenburgseweg gerealiseerd. Voor een kantoor geldt geen richtafstand in gemengd buitengebied.
Conclusie
Ter plaatse van de omliggende (potentiële) bedrijfswoningen zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het beoogde bouwbedrijf zal niet in de eigen bedrijfsvoering worden beperkt door woningen in de omgeving.
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Onderzoek en conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.1). Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Haringvliet, ligt op een afstand van circa 3,4 kilometer. Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt op een afstand van circa 1,4 kilometer (zie figuur 4.1).
Figuur 4.1. Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van beschermde natuurgebieden (Bron: Provincie Zuid-Holland)
Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Vanwege de geringe verkeersaantrekkende werking, de ruime afstand tot het dichtstbijzijnde (stikstofgevoelige) Natura 2000-gebied en het onttrekken van agrarische grond, genereert de beoogde ontwikkeling qua stikstofdepositie eveneens geen problemen. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien de bovenstaande conclusies staan de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie de uitvoering van het plan niet in de weg.
Soortenbescherming
Adviesbureau Mertens heeft in juni 2018 een Quick scan beschermde planten- en diersoorten uitgevoerd (zie bijlage 1). De conclusies zijn:
Op grond van de bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Transport van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking staat in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vervallen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens zijn in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Onderzoek
Uit de professionele risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied diverse risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, waaronder tuincentrum Graka, Mastenbroek Bloembollen B.V. en CZAV (figuur 4.2). Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet ligt binnen de PR 10-6-contouren van deze bedrijven. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van CZAV vanwege opslag van bestrijdingsmiddelen. Volgens de risicokaart wordt het groepsrisico niet overschreden. In de toekomstige situatie wordt een kantoor en loods gerealiseerd. Voor kantoor geldt conform de verantwoordingsplicht groepsrisico 1 persoon per 30 m2 bvo. Het kantoor krijgt een oppervlak van circa 150 m2 wat een toevoeging zal zijn van 5 personen. Daarnaast wordt de bestemming Bedrijf uitgebreid met circa 3.600 m2 . Ter plaatse van de bedrijfsuitbreiding wordt een loods met bijbehorend erf gerealiseerd. Uitgaande van het kengetal 80 personen per hectare (industrie - hoge personendichtheid) leidt dit tot een toename van 28 personen. In werkelijkheid ligt de personendichtheid van het te vestigen aannemersbedrijf lager, gelet op de beperkte aanwezigheid van personeel in de loods en op het buitenterrein. Gelet op de beperkte toename van personen wordt geen overschrijding van de oriëntatiewaarde verwacht. Vanwege de ligging in het invloedsgebied is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Figuur 4.2. Risicovolle inrichtingen nabij plangebied
Circa 100 meter ten noorden van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over de N215. Uit de vuistregels van het HART (Handleiding Risicoanalyse Transport, 2017) blijkt dat vanwege het beperkt aantal transporten van GF3 (460) geen sprake is van een PR 10-6-contour.
Het plangebied ligt binnen het maatgevende invloedsgebied van het groepsrisico (355 meter). Tevens ligt het plangebied op minder dan 200 meter afstand van de weg waardoor conform het Bevt de hoogte van het groepsrisico inzichtelijk moet worden gemaakt. Uitgaande van een weg buiten de bebouwde kom, 460 transporten van GF3, dubbelzijdige bebouwing, minimale afstand tot bebouwing van 40 meter, en een (worst-case) personendichtheid van 90 personen per hectare is het groepsrisico niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Wel is vanwege de ligging in het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging in het invloedsgebied van het groepsrisico van CZAV en de N215 is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.
Het invloedsgebied van de route van gevaarlijke stoffen door verschillende buisleidingen reikt gedeeltelijk over het plangebied. Hier zijn hoofdzakelijk woningen gelegen. De woonerven zijn via de hoofdwegenstructuur met elkaar verbonden. Via meerdere wegen is het gebied dus te bereiken. Aanwezige personen kunnen daarom via meerdere wegen van de bron af vluchten. Daarnaast komt het gedegen wegennetwerk ook de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden.
Het plangebied wordt ontsloten via de Rijzenburgseweg. Via deze weg is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten en kan van de bron af gevlucht worden.
Zelfredzaamheid
De beoogde ontwikkeling betreft een bedrijf. De aanwezigen zullen daarom over het algemeen zelfredzaam zijn. Eventueel aanwezige ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat overige aanwezigen deze personen kunnen begeleiden.
Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van CZAV en de N215. Conform de vuistregels uit het HART zal het groepsrisico van de N215 kleiner zijn dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Tevens is het groepsrisico van CZAV kleiner dan de oriëntatiewaarde en wordt vanwege de beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling geen overschrijding van de oriëntatiewaarde verwacht. Uit de verantwoording blijkt dat de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid als voldoende worden beschouwd.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan; het groepsrisico wordt verantwoord geacht.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 264 mvt/etmaal (zie paragraaf 4.10). Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 0,26 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,05 µg/m³. Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Voldaan wordt aan de luchtkwaliteitswetgeving.
Figuur 4.3. Uitsnede NIBM-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N215. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
De beoogde locatie van het bouwbedrijf aan de Rijzenburgseweg 1 heeft de bestemmingen Bedrijf en Agrarisch. Uit de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Goeree-Overflakkee blijkt dat zowel de boven- als ondergrond gekwalificeerd zijn als 'Achtergrondwaarde' (schoon) (figuur 4.4 en 4.5).
Figuur 4.4. Uitsnede Bodemkwaliteitskaart bovengrond gemeente Goeree-Overflakkee. Rode cirkel is plangebied.
Figuur 4.5. Bodemkwaliteitskaart ondergrond gemeente Goeree-Overflakkee. Rode cirkel is plangebied.
Vanwege de functie voor glastuinbouw in het verleden zijn er echter wel plaatselijke bodemverontreinigingen aanwezig.
In 2001 is door ARA adviesbureau een (nulsituatie) bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit kwamen enkele (lichte) verontreinigingen naar voren. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt actueel bodemonderzoek uitgevoerd en zo nodig worden vervolgstappen ondernomen.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning te worden aangevraagd in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied betreft het perceel aan de Rijzenburgseweg 1 te Sommelsdijk. Ter plaatse zijn een loods en een bedrijfswoning aanwezig. Tot voor kort stonden er ook kassen. De bodem bestaat uit klei op grof zand. Ter plaatse is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 meter beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 meter beneden het maaiveld ligt.
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering. Het plangebied wordt ten noorden en oosten begrensd door 'overig water' met een beschermingszone van 3 meter en aan de westzijde door een wegsloot met een beschermingszone van 4 meter (figuur 4.6).
Figuur 4.6. Watergangen omgeving plangebied. Bron: Legger Hollandsche Delta
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van de bestaande loods en de realisatie van een nieuwe loods met kantoor. In de tot voor kort aanwezige situatie heeft de verharding (bestaande uit wegverharding, kassen en loods) een oppervlak van circa 4.200 m2. Het bedrijfsperceel (exclusief bedrijfswoning met direct omliggende gronden) in de nieuwe situatie heeft een vergelijkbare omvang. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta gecompenseerd te worden. Alhoewel compensatie niet noodzakelijk is, wordt wel extra waterberging aangelegd (zie ontwerp, figuur 3.2).
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Vanwege de aanpassing van een bestaande watergang en werkzaamheden binnen de beschermingszone van de omliggende watergangen is een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Wel is vanwege de aanpassing van de bestaande watergang en werkzaamheden in de beschermingszone van de omliggende watergangen een vergunning noodzakelijk.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Beleidsnota archeologische monumentenzorg
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Onderzoek
In figuur 4.7 is een uitsnede van de beleidskaart opgenomen die de archeologische (verwachtings)waarden voor het plangebied weergeeft.
Figuur 4.7. Uitsnede beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee
Uit deze beleidskaart is op te maken dat het plangebied is aangeduid als 'geen waarde'. In deze zone is geen archeologisch onderzoek nodig.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de uitvoering van plan niet in de weg.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied is gelegen aan de Rijzenburgseweg in Sommelsdijk. De Rijzenburgseweg is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom binnen een 60 km/u-zone. De Rijzenburgseweg is voorzien van fietsstroken. De Rijzenburgseweg sluit aan op de Staverseweg waarmee de N215 kan worden worden. De N215 biedt verbindingen richting Dirksland, Sommelsdijk en Middelharnis.
Parkeren
Op eigen terrein is voldoende ruimte beschikbaar om in de toekomstige parkeerbehoefte te voorzien.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een bouwbedrijf. In de huidige situatie vinden op deze locatie vergelijkbare bedrijfsactiviteiten plaats.
De verkeersgeneratie is bepaald aan de hand van CROW-kentallen (publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Hierbij wordt uitgegaan van de stedelijkheidsgraad “weinig stedelijk”, ligging “buitengebied” en de gemiddelde kencijfers.
Voor deze functie kan uitgegaan worden van de functie “bedrijf arbeidsintensief/bezoekers extensief (industrie, laboratorium, werkplaats). Hiervoor geldt een kental van 10 mvt/etmaal per 100 m2 bvo. In de huidige situatie heeft het bedrijfsperceel een omvang van 2.347 m2 bvo. De verkeersgeneratie bedraagt in de huidige situatie 235 mvt/etmaal.
In de toekomstige situatie heeft het bedrijfsperceeol een omvang van 4.985 m2 bvo. De verkeersgeneratie in de toekomstige situatie bedraagt 499 mvt/etmaal. De verkeerstoename bedraagt 499 – 235 = 264 mvt/etmaal.
De toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling kan goed worden verwerkt op de Rijzenburgseweg en de overige ontsluitende wegen.
Conclusie
Op eigen terrein is voldoende ruimte beschikbaar om in de toekomstige parkeerbehoefte te voorzien. De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename van 264 mvt/etmaal. De toename van het verkeer kan goed worden verwerkt op de Rijzenburgseweg en de overige ontsluitende wegen. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De redactie van de regels is voorts afgestemd op het vigerende bestemmingsplan en recente bestemmingsplannen binnen de gemeente.
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bedrijf - 1
Het bedrijfsperceel heeft de bestemming Bedrijf - 1 gekregen, overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan. Ter plaatse zijn bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Daarnaast is een specifieke aanduiding toegevoegd met het oog op het te vestigen aannemersbedrijf. Er is een bebouwingspercentage opgenomen, afgestemd op circa 1.250 m2 aan bebouwing. De maximale goothoogte bedraagt 6 m. Ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning is een aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen.
Groen
De groene randen zijn bestemd tot Groen. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd. Binnen de bestemming Bedrijf - 1 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen met het oog op de groene afscherming in de randen.
Dit hoofdstuk bevat de antidubbeltelregeling, enkele algemene bouw-, gebruiks-, afwijkings- en overige regels (waaronder een parkeerregeling).
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
Het betreft een particulier initiatief. Verplaatsing is financieel haalbaar vanwege de mogelijkheid woningen te bouwen op (in elk geval) één van de vertreklocaties en omdat sprake is van erfpachtgrond op de vestigingslocatie. Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en gemeente. De gemeente acht het initiatief economisch uitvoerbaar.
Gelet op de aard van het plan heeft geen inspraakprocedure plaatsgevonden.
In het voorbereidingstraject heeft initiatiefnemer omwonenden en naastgelegen bedrijven geïnformeerd over zijn voornemen.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voornemen besproken met de provincie Zuid-Holland. Dit heeft geleid tot aanscherping van de plantoelichting. Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan diverse andere instanties. Van een drietal instanties is een reactie ontvangen. Deze hebben niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan. Zie ook bijlage 2.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode konden zienswijzen worden ingediend door eenieder. In deze periode is één zienswijze ingediend. De zienswijze is samengevat en beantwoord in de Nota van zienswijzen (zie bijlage 2).