direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dorpsweg 14, Sommelsdijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.SMDDorpsweg14-BP30

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Van den Boogert Onroerend Goed B.V. heeft plannen ontwikkeld voor een locatie aan de Zuidelijke Achterweg in Sommelsdijk. De locatie bestaat in de huidige situatie uit bedrijfsbebouwing voor de naastgelegen woning/bedrijf aan de Dorpsweg 14. De ontwikkeling betreft de realisatie van 4 grondgebonden woningen en de omzetting van de bedrijfswoning naar burgerwoning. Deze ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Beschermde dorps- en stadsgebieden'.

In verband daarmee is de aanpassing van de bestemmingsregeling noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan biedt een passende juridisch-planologische regeling voor de beoogde ontwikkeling en voorziet in de daarvoor benodigde onderbouwing met de daarbij behorende onderzoeken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDDorpsweg14-BP30_0001.png"

Figuur 1.1. Liggign plangebied (bron: Google Maps)

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt op het achtergebied van de Dorpsweg 14 en de Zuidelijke Achterweg en wordt omringd door de achtertuinen van de omliggende woningen. In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied weergegeven.

Het plangebied is nu in gebruik voor het bedrijf aan de Dorpsweg 14.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDDorpsweg14-BP30_0002.png"

Figuur 1.2. Ligging plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Beschermd dorps- en stadsgebieden', vastgesteld op 19 mei 2016. Een uitsnede is opgenomen in figuur 1.3.

Ter plaatse van het bestemmingsplan 'Beschermd dorps- en stadsgebieden' gelden de enkelbestemmingen 'Bedrijf', 'Wonen' en 'Tuin'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDDorpsweg14-BP30_0003.png"

Figuur 1.3. Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen)

De gronden bestemd als 'Bedrijf' zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten, bedrijfsgebonden kantoren, productiegebonden detailhandel, bedrijfsgebonden parkeervoorzieningen met ondergeschikte functies.

De gronden bestemd als 'Tuin' zijn bestemd voor bij woningen behorende tuinen.

De gronden bestemd als 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, beroep aan huis, bedrijf aan huis en ondergeschikte functies.

Binnen de bestemming 'Bedrijf' is het niet mogelijk om woningen te realiseren. Geconcludeerd kan worden dat de gewenste ontwikkeling niet past binnen de vigerende bestemmingen.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van Rijk, provincie en gemeente komt hier aan bod. Hoofdstuk 3 beschrijft het plangebied en gaat verder in op de nieuwe ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan het kader biedt. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze waarop het plan met deze aspecten omgaat. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin worden geboden. Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke zin uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Toetsing

De Novi kenmerkt zich door een hoog abstractieniveau en bevat geen concreet beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Er is geen sprake van strijdigheid met de NOVI.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro)

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Toetsing

Het bestemmingsplan maakt maximaal 5 woningen mogelijk. In dit geval is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie en omgevingsverordening Zuid-Holland

De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte.

In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de beoogde ontwikkeling is het onderstaande artikel relevant.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. en bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
  • 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
  • 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
  • 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
    • a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
    • b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
  • 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
  • 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als bedoeld in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, worden in acht genomen tenzij een zwaarwegend openbaar belang hieraan in de weg staat.
  • 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:
    • a. duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;
    • b. wegnemen van verharding;
    • c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij
      • aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;
      • indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.

Lid 8 tm 12 zijn voor deze ontwikkeling niet relevant.

Toetsing

De ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en voorziet geen wijzigingen op structuurniveau en past bij de aard en schaal van het gebied. Er is sprake van inpassen. Er dient rekening te worden gehouden met de kwaliteitskaart van de Omgevingsvisie. De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor het plangebied zijn de volgende richtpunten relevant.

1) Laag van de ondergrond

Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

De onderhavige ontwikkeling heeft geen invloed op de zoet-zoutovergangen. De ontwikkeling staat de richtpunten toebehorend aan de Laag van de ondergrond niet in de weg.

2) Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Zeekleipolderlandschap

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
  • Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
  • Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
  • Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
  • Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.

De ontwikkeling vindt plaats in de huidige kern van Stellendam en sluit hiermee aan bij de compacte kern. Hiermee past de ontwikkeling binnen de directe omgeving.

3) Laag van de stedelijke occupatie

Steden en dorpen

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

De onderhavige ontwikkeling vindt plaats in huidig stedelijk gebied en omvat geen hoogbouw. De ontwikkeling draagt door het toevoegen van woningen bij aan de versterking van de karakteristieke kenmerken van de kern.

4) Laag van de beleving

In de laag van de beleving heeft het plangebied geen aanduiding.

Artikel 6.35a risico’s van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

  • wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • overstroming;
  • hitte;
  • droogte;
  • alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.


Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.

Toetsing

Op de waterhuishoudkundige situatie wordt nader ingegaan in paragraaf 4.8. In het bestemmingsplan is in de regels vastgelegd (11.3) dat er voldoende watercompensatie moet worden gerealiseerd. Overige maatregelen worden bij de vergunningaanvraag voor bouwen uitgewerkt.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010, herziening 2017)

De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, in december 2010 vastgesteld.

Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. De visie gaat uit van een globale visie voor de lange termijn en een precieze aanduiding van de dorpsgebieden op contourkaarten als ontwikkelingsgebied voor herstructurering, inbreiding en uitbreiding.

Binnen de structuurvisie bestaat de ontwikkelingssystematiek uit de volgende drie onderdelen:

  • a. Kernenprofilering voor gericht versterken van de sociaaleconomische vitaliteit (leefbaarheid en leefomgeving in de meeste brede zin van het woord).
  • b. Kansenkaart voor recreatie en toerisme, met vooral inspirerende en perspectiefvolle zones, locaties en thema's.
  • c. Landschapskwaliteitskaart met daarin waardevolle identiteitsbepalende elementen, structuren en gebieden.

De beschikbare woonwensenonderzoeken, demografische analyses, gevoerde gesprekken met gemeenten en woningmarktpartijen leiden tot het volgende globale beeld voor de kwalitatieve woningvraag vanuit de eilandbevolking.

  • De woningmarkt is (landelijk, maar zeker ook in deze regio) veranderd van een aanbodmarkt in een vragersmarkt.
  • De kritische woonconsument vraagt ruimte en wooncomfort in een rustige en veilige woonomgeving, liefst met een behoorlijk voorzieningenniveau in de nabijheid.
  • Twee belangrijke doelgroepen voor de huursector op het eiland zijn starters en senioren.
  • Starters zoeken in de huursector zowel eengezinswoningen (tussen-woningen) als appartementen.
  • Bij de senioren met verhuiswens scoren vooral nultredenwoningen erg hoog, waarbij naast appartementen vooral ook grondgebonden seniorenwoningen erg populair zijn.
  • In de koopsector is er per saldo een aanzienlijke behoefte aan voor starters betaalbare eengezinswoningen, en een (beperkte) markt voor appartementen voor verschillende leeftijdsklassen (o.a. senioren).
  • Voor veel starters betekent betaalbaarheid woningen van ruim beneden de € 200.000.
  • Verder is er een duidelijke markt voor huishoudens die willen doorstromen naar 2^1-kapwoningen en vrijstaande woningen.
  • Vanuit de eigen regio is er ook een (beperkte) markt voor bijzondere woonprojecten (vrijstaande bouw) op ruime kavels.
  • De binding aan de (kleine) kernen is niet sterk. Uitkomsten van woonwensenonderzoek geven potentiële vertrekoverschotten aan voor de kleinste kernen met weinig voorzieningen. Dat betekent dat voorzichtigheid geboden is met het woningaanbod in deze kernen.
  • De kern Middelharnis en de kernen op de kop van Goeree (met name Ouddorp) hebben een sterke woningmarktpositie, met daaropvolgend de "verzorgingskernen" Dirksland, Oude Tonge en Stellendam.

Toetsing

Het plan past binnen de visie en sluit aan op de vraag naar grondgebonden seniorenwoningen.

2.3.2 Woonvisie 2018-2024 (december 2017)

De gemeente Goeree-Overflakkee biedt aantrekkelijke woonmilieus in grote en kleine kernen; met een kenmerkende hoge ruimtelijke en sociale kwaliteit. De komende jaren verandert de bevolking van Goeree-Overflakkee echter naar omvang en samenstelling. Dit heeft een belangrijke betekenis voor het woon- en leefklimaat in de kernen. De gemeente Goeree-Overflakkee wil met haar woonbeleid deze demografische ontwikkelingen begeleiden.

Per woonkern wordt er gekeken naar de grootte van een kern, het type en groei van het aantal huishoudens. Op basis van deze uitgangspunten zijn er per kern verschillende typen ambities geformuleerd. Deze ambities zijn richtinggevend. De groei van de woningvoorraad is gebaseerd op de woningbehoefteraming en betreft dus een minimum voor de lokale behoefte. Bij een kwalitatief goede invulling is extra nieuwbouw haalbaar:

  • In de grote kernen met nog een groeiende bevolking en veel jonge huishoudens zal er voornamelijk worden geïnvesteerd en kunnen planmatige uitbreidingen plaatsvinden;
  • In de wat kleinere kernen zal er voornamelijk inzet worden op het behouden van de basisvoorzieningen en het versterken van de lokale woningmarkt;
  • In de kleine kernen met een oudere bevolking zal voornamelijk geïnvesteerd worden in het behouden en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.

Kwalitatief zet de gemeente in op realisatie van nieuwe kwaliteiten die nu nog niet of onvoldoende in de gemeente Goeree-Overflakkee aanwezig zijn.

  • Woningen voor kwetsbare groepen / sociale huur (levensloopgeschikt): indicatie programma 30%.
  • Sociale huurwoningen (zo veel mogelijk tot aftoppingsgrenzen, en verspreid over de kernen).
  • Woningen voor zorgbehoevende ouderen, zelfstandige eenheden voor GGZ- cliënten en verstandelijk gehandicapten.
  • Vrije sectorhuurappartementen senioren, vanaf 711 euro (levensloopgeschikt): indicatie programma 10%.
  • Woningen voor starters, koop tot 180.000 euro (met bijpassende kwaliteit / ruimte voor nieuwe initiatieven gericht op starters): indicatie programma 15%.
  • Woningen tussen 180.000 en 250.000 euro: vooral inzet op beschikbaarheid van deze woningen door doorstroming uit bestaande voorraad.
  • Ontwikkelingen in duurdere koopsegment, grondgebonden woningen vanaf 250.000 euro: indicatie programma 45%..
  • Woningen die een specifieke kwaliteiten toevoegen aan het eiland: Prioriteitsvolgorde van locaties is:
    • 1. Projecten waarin rotte plekken worden opgeruimd;
    • 2. Transformatielocaties;
    • 3. Uitbreidingslocaties.

Toetsing

Met dit project wordt ingezet op grondgebonden woningen voor senioren. Hiermee wordt aangesloten op de woonvisie.

2.3.3 Woningbouwprogramma 2017-2020 en 2020-2030 (2018)

De woningbouwplanning wordt regelmatig geactualiseerd. Gelet op de actuele marktvraag zijn in de woningbouwplanning 2017-2020 en 2020-2030 meer woningen in de gemeente gepland. Gelet op de grotere instroom van buiten het eiland, is het de verwachting dat de planning opnieuw naar boven zal worden bijgesteld.

Toetsing

Het toevoegen van woningen sluit aan bij het woningbouwprogramma.

2.3.4 Eilandvisie (2015)

Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. Nu al worden eigenheid, traditie en identiteit van het eiland succesvol gecombineerd met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. De Eilandvisie versterkt en concretiseert deze ontwikkelingen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van het eiland. De focus ligt op de zelfvoorzienendheid van het eiland, waarbij de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen goed wordt benut.

Zes strategische kernthema's

Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:

  • 1. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.
  • 2. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.
  • 3. De kwaliteit, van leven en van groei.
  • 4. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.
  • 5. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.
  • 6. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.

Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.

Toetsing

Het toevoegen van woningen naast het centrum van Sommelsdijk past binnen de eilandvisie.

2.4 Conclusie

De ontwikkeling past binnen het geldende beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het dorp Sommelsdijk, gemeente Goeree-Overflakkee. Het plangebied kenmerkt zich door de huidige bedrijfsbebouwing van het bedrijf aan de Dorpsweg 14, zie figuur 3.1 en 3.2. Het plangebied wordt omringd door tuinen van de woningen aan de Zuidelijke Achterweg en de Koninginnelaan. Ter hoogte van de Zuidelijke Achterweg is het plangebied begroeid met verschillende bomen en struiken en bebouwd met een schuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDDorpsweg14-BP30_0004.png"

Figuur 3.1. Luchtfoto plangebied en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDDorpsweg14-BP30_0005.png"

Figuur 3.2. Huidige situatie plangebied, zicht vanuit inrit Dorpsweg 14 (bron: Google streetview)

Verplaatsing van het bedrijf uit de woonkern is uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat, verkeer en ruimtelijke kwaliteit gewenst. Het terrein achter de boerderijwoning aan de Dorpsweg 14 is een opslagplaats van materialen en voertuigen. De activiteiten zorgen voor veel verkeersbeweging van vrachtauto's, heftrucks en busjes in de straat en op de locatie. Afgezien van deze verkeersbewegingen gaat dit ook gepaard met de bijbehorende geluidsoverlast. Een situatie die niet wenselijk is in een woongebied met een hoge woningdichtheid. Nadelig is ook dat de activiteit vaak al in de vroege uren van de dag plaatsvindt.

3.2 Toekomstige situatie

Voor deze locatie is een inrichtingsplan opgesteld, zie figuur 3.3. Met de inrichting is met volgende uitgangspunten rekening gehouden:

  • het ontwerp dient aan te sluiten op het dorpse karakter van Sommelsdijk;
  • er is voldoende parkeren;
  • ontsluiting op de Zuidelijke Achterweg;
  • de boerderijwoning aan de Dorpsweg 14 blijft gehandhaafd.

Beschermd dorpsgezicht

Kenmerkend voor de ruimtelijke opbouw in Sommelsdijk is de aaneengesloten bebouwing direct aan de straat met voor het merendeel 1 bouwlaag met een hoge steile kap, waarin soms een volwaardige verdieping huist. Voor het achterterrein aan de rand van het beschermd dorpsgezicht is het van belang dat:

  • massa en hoogte niet die van de omliggende bebouwing aan de straten overschrijdt (maximaal 1,5 laag met kap van minimaal 45o);
  • de bebouwing in het orthogonale stelsel van de omliggende bebouwing, geen hoekverdraaiingen op het achterterrein, wordt gerealiseerd.

In het plangebied worden maximaal 4 grondgebonden (senioren)woningen mogelijk gemaakt. Deze woningen bestaan uit 1 laag met een kap. De huidige bedrijfswoning aan de Dorpsweg 14 wordt omgezet naar een burgerwoning.

De ontsluiting van de woningen vindt plaats via de Zuidelijke Achterweg. De ontsluiting wordt tussen de woning en de huidige schuur gerealiseerd. De bebouwing aan deze weg blijft behouden. Er ontstaat een hofje voor de nieuwe woningen. Bij elke woning wordt 1 parkeerplaats gerealiseerd. Hiernaast worden parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDDorpsweg14-BP30_0006.png"

Figuur 3.3. Plattegrond inrichtingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDDorpsweg14-BP30_0007.png"

Figuur 3.4. Doorsnede toegangsweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDDorpsweg14-BP30_0008.png"

Figuur 3.5. Impressie voorgevel

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het project is naar verschillende ruimtelijk relevante (onderzoeks)aspecten gekeken. In voorliggend hoofdstuk worden de resultaten hiervan beschreven.

4.2 Vormvrije mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Beoordeling

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 4 woningen en bevindt zich op enige afstand van (stikstof)gevoelige gebieden. Omdat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te voorzien is het opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling of het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure derhalve niet nodig. Dit is vastgelegd in het m.e.r.-beoordelingsbesluit, zie bijlage 1.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Beoordeling

In de beoogde situatie worden 4 woningen gerealiseerd en wordt een bedrijfswoning naar een burgerwoning omgezet. Hiermee worden milieugevoelige functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen en enkele bedrijven. Het plangebied kan zodoende worden getypeerd als 'rustige woonwijk'.

Ten westen is een bedrijfsbestemming gelegen waar bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 2 mogelijk zijn. In een rustige woonwijk bedraagt de richtafstand 30 meter voor milieucategorie 2. De afstand tot de dichtstbijzijnde beoogde woongevel bedraagt circa 42 meter. Er wordt ruim aan de richtafstand voldaan. Ook ten noorden op een afstand van circa 38 meter en ten zuiden op een afstand van circa 30 meter zijn bedrijven uit milieucategorie 2 mogelijk. Er wordt aan de richtafstanden voldaan. Hierdoor is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Daarnaast zijn er bij alle 3 bedrijfsbestemmingen woningen dichterbij gelegen. Door de beoogde ontwikkeling worden er geen bedrijven in hun bedrijfsvoering beperkt.

Conclusie

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4 Ecologie

Beleid en normstelling

Wet natuurbescherming

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

- Natura 2000-gebieden 

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

- Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Bomenlijst gemeente Goeree-Overflakkee

Een groot aantal bomen op Goeree-Overflakkee heeft een beschermde status en mogen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening alleen met toestemming van de gemeente gekapt worden. De gemeente houdt een lijst bij van de bomen die niet zonder toestemming mogen worden verwijderd.

Beoordeling

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, Grevelingen, ligt op circa 6 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 1,9 kilometer (figuur 4.1).

Binnen het plangebied zijn geen bomen aanwezig die aangeduid zijn op de bomenlijst van de gemeente Goeree-Overflakkee.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDDorpsweg14-BP30_0009.png"

Figuur 4.1. Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland ten opzichte van het plangebied (rood omcirkeld)

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering en verandering van de waterhuishouding in Natura 2000-gebieden op voorhand uitgesloten.

De DCMR Milieudienst Rijnmond heeft onderzocht hoeveel woningen er in algemene zin in de verschillende woonkernen van de gemeente Goeree-Overflakkee gerealiseerd kunnen worden, zonder dat dit ene depositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge heeft (zie bijlage 2). Per dorpskern is het indicatief aantal woningen gegeven, die gebouwd zouden kunnen worden op die specifieke locatie. Deze indicatieve waarde kan als leidraad voor woningbouwplannen worden gebruikt. Zodra het geplande aantal woningen op een locatie het hier gegeven maximaal aantal woningen benadert of overschrijdt, dient een specifieke beoordeling van het project aangaande stikstofdepositie opgesteld te worden. Om te bepalen hoeveel woningen gerealiseerd kunnen worden, is voor alle dorpskernen in Goeree-Overflakkee de maximale stikstofemissie berekend waarvoor de depositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden onder de 0,005 mol/ha/jaar blijft. De berekeningen zijn uitgevoerd met de rekentool AERIUS (versie 2019A). Om te bepalen hoeveel woningen gerealiseerd kunnen worden, is voor alle dorpskernen in Goeree-Overflakkee de maximale stikstofemissie berekend waarvoor de depositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden onder de 0,005 mol/ha/jaar blijft. De berekeningen zijn uitgevoerd met de rekentool AERIUS (versie 2019A). Voor de dorpskern Sommelsdijk is dit vastgesteld op 36 woningen. Met de beoogde ontwikkeling worden maximaal 4 woningen gerealiseerd en wordt een bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. Hiermee valt de beoogde ontwikkeling ruim onder de grens van 36 woningen. Er hoeven geen stikstofberekeningen uitgevoerd te worden. Op voorhand is vast te stellen dat door de beoogde ontwikkeling er geen sprake is van een depositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar.

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.

Soortenbescherming

Om te bepalen of binnen het plangebied beschermde planten- en/of diersoorten aanwezig zijn, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 4. Uit de quickscan blijkt dat de aanwezigheid van vleermuizen niet kan worden uitgesloten.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde.

Werkzaamheden worden buiten het broedseizoen uitgevoerd.

Om significante effecten op vleermuizen uit te sluiten wordt een nader onderzoek naar deze soort uitgevoerd. Indien uit dit onderzoek blijkt dat mitigerende maatregelen nodig zijn, worden deze opgevolgd. Zo nodig wordt ontheffing aangevraagd.

Conclusie

Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen worden uitgesloten. Eventuele effecten op vleermuizen worden nog onderzocht. Waar nodig worden maatregelegen getroffen. Zo nodig wordt ontheffing van de bepalingen uit de Wet natuurbescherming aangevraagd. De ontheffing is in dat geval redelijkerwijs te verwachten. Effecten op overige beschermde soorten zijn niet aan de orde. Het aspect ecologie staat de beoogde functiewijziging niet in de weg.

4.5 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Beoordeling

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen te vinden. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via de weg, het water of het spoor (figuur 4.2). Verder zijn binnen en in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDDorpsweg14-BP30_0010.png"

Figuur 4.2. Uitsnede risicokaart met plangebied groen omkaderd

Ten westen bevinden zich 2 buisleidingen op een afstand van minimaal 840 meter. Het betreffen aardgasbuisleidingen W-538-26 en W-538-06. Beide buisleidingen hebben een grootte van 8 inch en een werkdruk van 40 bar. Het bijbehorende invloedsgebied betreft 95 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied. Het groepsrisico hoeft niet berekend of verantwoord worden.

Conclusie

Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een risicobron. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het beleid en normstelling voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 ( = 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Beoordeling

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 4 woningen en het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Dorpsweg, ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020: 15,6 µg/m³ voor NO2, 17,3 µg/m³ voor PM10 en 10,1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,1 dagen.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

4.7 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het gebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Beoordeling

Vanwege de functiewijziging naar woning is een milieuhygiënisch vooronderzoek bodem uitgevoerd, zie bijlage 5.

Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied grotendeels onverdacht is voor de aanwezigheid van verontreinigingen. Ten oosten van de schuur is een bijmenging van bakstenen en/of bouwafval aangetroffen. Op basis van deze resultaten is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6. Uit het verkennend onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit op de locatie geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect bodem staat de bestemmingswijziging niet in de weg.

4.8 Water

Beleid en normstelling

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Op 16 juli 2021 is de digitale watertoets ingevuld, zie bijlage 3 voor het toetsresultaat. Hieruit volgt dat volstaan kan worden met een standaardparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Omgevingsvisie
  • Provinciale Omgevingsverordening

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding.

Gemeentelijk beleid

Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:

  • de inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen;
  • het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater. Hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet. Het waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties;
  • de omgang met afvalwater en regenwater in het gebied. Hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem.

Beoordeling huidige situatie

Algemeen

Het plangebied ligt op het achtergebied van de Dorpsweg 14 en wordt omringd door tuinen. De locatie is in de huidige situatie bijna geheel verhard.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging van het plangebied in de bebouwde kom van Sommelsdijk is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten zuiden van het plangebied bestaat de bodem uit lichte klei met homogeen profiel klei op grof zand en is sprake van grondwatertrap VI. Dit wil zeggen dat de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen 40 en 80 cm onder het maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) ondieper ligt dan 120 cm-mv. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 1,0 meter +NAP.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied en in de nabije omgeving zijn geen watergangen aanwezig, zie figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDDorpsweg14-BP30_0011.png"

Figuur 4.3. Uitsnede legger wateren en kunstwerken Waterschap Hollandse Delta met het plangebied groen omkaderd

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich niet in de kernzone of beschermingszone van een waterkering, zie figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SMDDorpsweg14-BP30_0012.png"

Figuur 4.4. Uitsnede legger keringen Waterschap Hollandse Delta met het plangebied rood omkaderd

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied bevat bestaande bebouwing en is daarmee al aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De bestaande bebouwing zal worden gesloopt. Er worden maximaal 4 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. De huidige bedrijfswoning aan de Dorpsweg 14 wordt omgezet naar een burgerwoning.

Waterkwantiteit

Bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2 (in stedelijk gebied) of 1.500 m2 (in landelijk gebied) is compensatie door aanleg van waterberging nodig. Momenteel is het plangebied bijna geheel verhard. Er is geen sprake van een toename in verharding, compensatie is daarom niet nodig.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Er zal daarnaast worden voldaan aan het gemeentelijk rioleringsplan van de gemeente Goeree-Overflakkee (2015).

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

Er is geen sprake van een toename aan verhard oppervlak. Compensatie is daarom niet nodig. Ook bevindt het plangebied zich niet in de beschermings- of kernzone van een watergang of waterkering. Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde onwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Beoordeling en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Erfgoedwet

De Erfgoedwet bundelt wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het projectgebied.

Beleidsplan Erfgoed en cultuur 2016-2020

De gemeente Goeree-Overflakkee hecht aan haar erfgoed en archeologie en aan een rijk geschakeerd cultureel aanbod. De gemeente vindt het belangrijk om te onderstrepen dat cultuur een unieke intrinsieke waarde in zich heeft. Cultuur geeft plezier, biedt ethische inzichten, verschaft esthetisch genoegen en draagt bij aan de persoonlijke ontwikkeling van mensen. Het cultureel erfgoed bestaat uit het materieel- en het immaterieel erfgoed en onderstreept de eilandelijke identiteit. De ambitie is om hier proactief inhoud aan te geven.

Beoordeling archeologie

Het plangebied kent in het huidige bestemmingsplan geen dubbelbestemming archeologie. Conform de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Zuid-Holland kent het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. De beoogde ontwikkeling vormt daarmee geen bedreiging voor archeologische waarden.

Beoordeling cultuurhistorie

Het plangebied kent in het huidige bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2'. Deze dubbelbestemming zorgt voor een bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarde. De bedrijfspanden die worden gesloopt ten behoeve van de nieuwe woningen hebben geen cultuurhistorische waarde.

De bedrijfswoning die wordt omgezet naar burgerwoning behoudt haar aanduiding 'karakteristiek'. Enkel de woonfunctie wordt bij deze woning aangepast, er vinden geen fysieke wijzigingen plaatst.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Mobiliteit

Beleid en normstelling

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren). Het kencijfer wordt bepaald aan de hand van de stedelijkheid (adressendichtheid). De gemeente heeft een weinig stedelijk karakter. Het plangebied ligt in de rest bebouwde kom. Binnen de bandbreedte van het kencijfer wordt het gemiddelde gehanteerd op basis van het gemiddelde autobezit van de gemeente ten opzichte van het landelijk gemiddelde.

Beoordeling

Ontsluiting

De 4 nieuwe woningen worden ontsloten via de zuidelijke Achterweg. De Zuidelijke Achterweg sluit in westelijke richting aan op de Dorpsweg, waaraan de huidige bedrijfswoning is gelegen. Via de Dorpsweg wordt in zuidelijke richting ontsloten op de N215.

Het gebied wordt ontsloten door voornamelijk erftoegangswegen in de 30 km-zone. Fietsers maken hier gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. Voor voetgangers zijn trottoirs voorzien langs de rijbanen.

De dichtstbijzijnde bushalte ligt aan de Koningin Julianaweg, op circa 400 meter loopafstand vanaf het plangebied. Op deze halte halteren bussen tussen Dirksland, Stellendam en in de richting van Rotterdam Zuidplein.

Parkeren

Voor de grondgebonden seniorenwoningen is geen categorie opgenomen door CROW. De verwachting is dat niet alle bewoners zullen bezitten over een auto. Het uitgangspunt voor deze woningen is een parkeerbehoefte van 1,3 parkeerplaatsen per woning. Dit biedt bewoners en bezoekers voldoende parkeerruimte.

Voor de 4 seniorenwoning geldt derhalve een parkeerbehoefte van 6 parkeerplaatsen (5,2 pp). Binnen het plangebied worden 6 parkeerplaatsen gerealiseerd. Binnen het plangebied wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.

Verkeersgeneratie en -afwikkeling

Als gevolg van de ontwikkeling zal er ook sprake zijn van een verkeerstoename. Aan de hand van kencijfers van het CROW is in tabel 4.2 de verkeersgeneratie opgenomen. De werkelijke verkeersgeneratie van de grondgebonden woningen zal lager uitvallen, omdat het seniorenwoningen betreft.

Tabel 4.2. Verkeersgeneratie

Functies   CROW-benaming   Kencijfer   Verkeersgeneratie  
4 grondgebonden woningen   koop, huis, twee-onder-een-kap   7,8 mvt/etmaal   31,2 mvt/etmaal  

In de huidige situatie staat 1 grondgebonden woning binnen het plangebied en wordt de locatie gebruikt als opslag voor een aannemersbedrijf.

De ontwikkeling leidt tot een verkeersgeneratie van 31 mvt/etmaal. Op de locatie is nu een bedrijf aanwezig met een bijhorende verkeersgeneratie. Op basis van kencijfers van de initiatiefnemer genereert het bedrijf in de huidige situatie circa 20 mvt/etmaal. De toename is dan ook dermate minimaal dat er geen problemen in de verkeersafwikkeling worden verwacht.

De ontsluiting van het plangebied wijzigt echter wel van de Dorpsweg naar de Zuidelijke Achterweg. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Met name op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen (o.a. Zuidelijke Achterweg) een verkeerstoename van circa 3 mvt ondervinden. Deze verkeerstoename zal geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor alle vervoerswijzen goed. De parkeerbehoefte wordt in het plangebied opgevangen. De verkeersgeneratie bedraagt circa 31 mvt/etmaal en zal zich verspreiden over de omliggende wegen. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.12 Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer normen voor geluid van wegverkeers- en spoorweglawaai vastgelegd. Bij ruimtelijke plannen dient daarom rekening te worden gehouden met de in de Wgh genoemde grenswaarden en bepalingen.

In de Wgh gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de gevelbelastingen op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals in dit geval nieuw te bouwen woningen. Overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan, mits voldoende onderbouwd. Het bevoegd gezag, in dit geval het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee, bepaalt of een overschrijding daadwerkelijk mag plaatsvinden. Dit wordt 'het verlenen van een ontheffing van de voorkeurswaarde' of 'het vaststellen van een hogere grenswaarde' genoemd. Het gaat hierbij om het vaststellen van een hogere grenswaarde dan de voorkeurswaarde en is mogelijk indien maatregelen om de geluidbelasting te reduceren aan de bron of tussen bron en ontvanger niet doelmatig zijn of financiële of stedenbouwkundige bezwaren ondervinden.

Indien hogere grenswaarden worden aangevraagd en een locatie is gelegen binnen de zones van meerdere geluidbronnen, dient tevens onderzoek gedaan te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen (de cumulatieve geluidbelasting). Er dient te worden aangegeven op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij het bepalen van de te treffen maatregelen. Wanneer ook de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden is in principe geen bouw van woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk tenzij deze worden voorzien van dove gevels of andere maatregelen.

Wegverkeerslawaai

Conform artikel 74 van de Wgh (zones langs wegen) hebben alle wegen een zone, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De zone is een gebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijden van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buiten stedelijk).

Beoordeling

Met de beoogde ontwikkeling worden vier nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidgevoelige functies waarvoor, indien gelegen binnen de zone van gezoneerde wegen (50 km/u of hoger), akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

De woningen worden ontsloten door wegen met een maximum snelheid van 30 km/u en zijn op het achterterrein gelegen. Het plangebied ligt niet binnen een geluidzone waardoor toetsing aan de Wgh niet aan de orde is.

De Dorpsweg is een 30 km/u-weg met asfalt. Vanwege de lage intensiteit (geen doorstromende functie) en het wegdek kan worden gesteld dat de geluidsbelasting op de woning aan de Dorpsweg 14 en achterliggende woningen acceptabel zijn. Vanuit de Zuidelijke Achterweg geldt dezelfde conclusie, vanwege het lage aantal verkeersbewegingen op deze weg.

Conclusie

Het aspect geluid levert geen problemen voor de beoogde ontwikkeling. Het plangebied ligt niet binnen een geluidzone. Vanwege de lage intensiteit van omliggende wegen kan worden gesteld dat de woningen in een akoestisch aanvaardbaar leefklimaat worden gerealiseerd.

4.13 Duurzaamheid

Beleid en normstelling

Landelijke ambitie

Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasvrij maatschappij.

Door de toenemende onzekerheid over het aardgas, de effecten van aardgaswinning in Groningen, de toenemende afhankelijkheid van geïmporteerd aardgas en de klimaatdiscussie kiezen projectontwikkelaars, overheden en netbeheerders vaker voor wijken zonder gasleidingen.

Nederland wil in 2050 volledig duurzaam zijn en heeft ook de klimaatakkoorden (Parijs) getekend. Een van de maatregelen om volledig duurzaam te worden en te stoppen met aardgas. Alternatieven kunnen zijn: volledig elektrisch met een warmtepomp, blokverwarming of wijkverwarming uit duurzame bronnen.

Op basis van de Wet Voortgang Energietransitie mogen geen vergunningen meer mogen worden afgegeven voor nieuwbouw die wordt aangesloten op een gasnet, tenzij de gemeente hiervoor om zwaar wegende redenen ontheffing verleent.

Beoordeling

Duurzaamheid is een belangrijk vertrekpunt bij de ontwikkeling. De gebouwen worden geïsoleerd, zodat deze voldoen aan de standaarden die momenteel gelden voor nieuwbouwwoningen. Concreet betekent dit dat gevels een isolatiewaarde van 4,5 RC krijgen en het dak een isolatiewaarde van 6 RC. De woningen worden gasloos. De bouw zal verder geschieden met duurzame materialen.

Iedere bewoner kiest individueel voor zijn eigen uitwerking van de energiehuishouding van de woning. Er is een basispakket, wat standaard aanwezig is om de woning goed te laten functioneren. Daarnaast kan er voor extra opties gekozen worden.

De woningen kunnen worden uitgevoerd met PV- panelen en/of krijgt een zonneboiler op het dak. De warmtehuishouding kan worden aangevuld met een warmtepomp en de nodige opslagcapaciteit. Door vloerverwarming kan de woning hierdoor verwarmd worden in de winter en gekoeld worden in de zomer. Dit is mogelijk door de woningen heel goed te isoleren waardoor de warmte behouden blijft. Door op deze wijze in de warmtevraag te voorzien en daarnaast elektrisch te koken hoeft er geen gasaansluiting te worden aangelegd. Dit is tevens (brand) veiliger.

Om in de toekomst volledig uitgerust te zijn voor elektrisch rijden worden zowel bij de parkeerplaats van de woningen als op openbare parkeerplaatsen de benodigde voorzieningen getroffen om laadpalen aan te (kunnen) leggen.

Conclusie

Door de toe te passen duurzame maatregelen sluit de beoogde ontwikkeling aan bij de landelijke en gemeentelijke duurzaamheidambities.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Bestemmingsplansystematiek

Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.2 Planregels

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

De gronden tussen de grondgebonden woningen en het park zijn bestemd als 'Tuin'. Binnen deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht (met uitzondering van erkers onder voorwaarden). Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in beperkte mate toegestaan.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

De ontsluitingsweg en het achterpad zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

Artikel 5 Wonen - 1

Op deze gronden zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan. Voor de hoofdgebouwen is een bouwvlak opgenomen en er geldt een maximale goothoogte.

Naast de regels voor hoofdgebouwen, zijn er afzonderlijke regels voor erfbebouwing. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden daarbij onder de gezamenlijke noemer 'erfbebouwing' geschaard, waarvoor een gezamenlijke maatvoering wordt genoemd. Deze houdt in dat de erfbebouwing niet meer mag bedragen dan 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 75 m². Bovendien is vastgelegd dat erfbebouwing ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw moet zijn gesitueerd.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie 2

De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' is toegekend aan de gronden buiten het historische kerngebied van Sommelsdijk. De dubbelbestemming dient ter bescherming van de waarde die samenhangen met het beschermde stads- en dorpsgebied.

Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' gelden enkele beperkingen. De strikte bouwregels gelden alleen voor de objecten met de aanduiding 'karakteristiek'. Deze aanduiding is voor de huidige woning aan de Dorpsweg 14 opgenomen. Binnen de beschermde stads- en dorpsgebieden is de sloop van gebouwen (of delen daarvan) omgevingsvergunningplichtig.

5.2.3 Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld een bestaande maten regeling en een regeling voor extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een aantal aanvullende gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt het bevoegd gezag de mogelijkheid geboden om onder voorwaarden af te wijken van bestemmingsregels. Het betreft afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van kleine overschrijdingen van maatvoeringen en bouwgrenzen, alsmede afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van ontwikkelingen van algemeen nut.

Artikel 11 Overige regels

In dit artikel is een artikel opgenomen over de werking van wettelijke regelingen, een algemene parkeerregeling en de regeling voor de borging van watercompensatie.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Tevens is er een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Overleg

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties worden verwerkt in het bestemmingsplan.

7.2 Zienswijzen

Samen met de verzending naar de overlegpartners is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. In deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.