direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eendrachtsdijk 1, Stellendam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op het perceel Pampus 15 op het bedrijventerrein Korteweg te Stellendam is het bedrijf MCTS B.V. gevestigd. Dit bedrijf is gespecialiseerd in industriële en maritieme dienstverlening bestaande uit industriële reiniging. Op de locatie Pampus 15 kampt het bedrijf met een tekort aan opslagruimte. Met de aankoop van het perceel Eendrachtsdijk 1 te Stellendam kan voorzien worden in de benodigde ruimte voor het stallen van onder andere vrachtwagens en containers. Op dit perceel is tevens een bedrijfsgebouw met inpandige bedrijfswoning aanwezig. De hoofdvestiging van het bedrijf blijft op de locatie Pampus 15.

Om industriële reininging uit te mogen voeren is een specifieke opleiding nodig. Momenteel is het lastig om voldoende gecertificeerd personeel te vinden. Daarom heeft het bedrijf besloten zelf trainingen te gaan geven waarbij een onafhankelijke organisatie de examens afneemt ten behoeve van de certificering. Het bedrijfsgebouw en aansluitend terreinop het perceel Eendrachtsdijk 1 lenen zich uitstekend voor het geven van de trainingen. De trainingen/het opleidingscentrum dient als nevengeschikte activiteit planologisch te worden mogelijk gemaakt.

Op het bedrijfsperceel Eendrachtsdijk 1 is een groot deel van het bouwvlak binnen de beschermingszone van een waterkering gelegen, waardoor hier niet gebouwd kan worden. Tevens is aan de noordoostzijde een deel van de bedrijfsbestemming gelegen, dat agrarisch in gebruik zal worden genomen. Het voornemen is de situering van het bestemmingsvlak en het bouwvlak te wijzigen, zodat deze beter benut kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een vormverandering van het bestemmingsvlak en bouwvlak en het mogelijk maken van een opleidingscentrum als nevengeschikte activiteit.

1.2 Plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel Eendrachtsdijk 1 te Stellendam en is aan de oostzijde, net buiten de kern, van Stellendam gelegen. Het perceel bestaat uit drie kadastrale percelen: SLD01 H184, SLD01 H185 en SLD01 H280.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30_0001.png"

Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: PDOK viewer, bewerking Juust)

1.3 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om met één of meer omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit nog vier hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Het project

2.1 Beschrijving project

2.1.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een bedrijfsperceel met één gebouw. In het gebouw is een inpandige bedrijfswoning aanwezig. Het perceel is aangekocht door MCTS B.V. ten behoeve van opslagactiviteiten als nevenvestiging van de hoofdvestiging op het perceel Pampus 15 te Stellendam. Dit bedrijf voert industriële reinigingen uit en is reeds op het bedrijventerrein Korteweg in Stellendam gevestigd, maar kampt op dit huidige perceel met een tekort aan opslagruimte. Het perceel Eendrachtsdijk 1 biedt ruimte om te voorzien in de benodigde opslagcapaciteit voor containers en vrachtwagens.

Het bestaande gebouw is verbouwd ten behoeve van bijscholing van de werknemers van het bedrijf. Er is een praktijkruimte en theorielokaal aanwezig. Tevens is een kantoorruimte gerealiseerd. De gronden rondom het gebouw zijn grotendeels verhard. Hier is ruimte aanwezig voor parkeren en voor opslag. Daarnaast zijn een aantal containers aanwezig die gebruikt worden voor praktijktrainingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30_0002.png"

Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied (bron: PDOK viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30_0003.jpg"

Afbeelding 3 | Stallen van vrachtwagens (bron: Juust)

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30_0004.jpg"

Afbeelding 4 | Opslag ten behoeve van industriële reinigingsdiensten (bron: Juust)

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30_0005.jpg"

Afbeelding 5 | Praktijkruimte (bron: Juust)

De gronden ten zuiden van het bedrijfsperceel tot de Eendrachtsdijk bestaan uit grasland met een poel. In het kader van de landschappelijke inpassing zijn reeds meerdere bomen ingeplant en is een Hedera-haag aangebracht. Het perceel aan de noordoostzijde is agrarisch in gebruik.

2.1.2 Toekomstige situatie

Opslag industriële reiniging
Het perceel zal hoofdzakelijk gebruikt worden voor opslag van containers, vrachtwagens en overig materieel ten behoeve van de industriële reinigingsdiensten. Dit is op basis van de huidige bestemming reeds mogelijk. De huidige bestemmingslegging is mede gebaseerd op de eigendomssituatie van de vorige eigenaar. Het perceelsgedeelte aan de noordoostkant (3.422 m2) is verkocht en zal agrarisch in gebruik worden genomen aansluitend aan de huidige aangrenzende agrarische percelen. De oppervlakte aan bedrijfsbestemming die aan de oostzijde komt te vervallen, wordt aan de zuidzijde/voorzijde van het perceel (zijde Eendrachtsdijk) toegevoegd (3.435 m2).

Het bestemmingsvlak en bouwvlak is zodanig gesitueerd dat het huidige gebouw binnen het bouwvlak ligt, uitbreiding aan de oostzijde kan plaatsvinden en eventuele nieuwe bebouwing aan de voorzijde parallel aan de Eendrachtsdijk kan worden gesitueerd. De voorgevel van nieuwe bebouwing (bijvoorbeeld een vrijstaande bedrijfswoning, na afwijking) kan daarmee op de Eendrachtsdijk worden georiënteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30_0006.png"

Afbeelding 6 | Toekomstige situatie plangebied (bron: PDOK viewer, bewerking Juust)

Opleidingscentrum
Het voornemen is het bestaande gebouw verder inpandig te verbouwen tot volwaardig opleidingscentrum met alle benodigde voorzieningen, zoals een theorielokaal, kantine en ontvangstruimte. Hier kunnen dan ook trainingen aan derden worden aangeboden en examens worden afgenomen door een onafhankelijke organisatie ten behoeve van de certificering. De trainingen duren 2,5 dag, waarvan twee dagen theorie- en praktijktraining en een halve dag voor het examen. Tijdens de trainingen zullen maximaal 20 tot 30 personen aanwezig zijn. In de beginfase zullen de trainingen op enkele dagen in de week plaatsvinden. Uiteindelijk is het de bedoeling dat de trainingen vier dagen in de week plaatsvinden.
Door de koppeling van het opleidingscentrum en het bedrijf, is er een unieke relatie tussen opleiding en praktijk.

Landschappelijke inpassing
Aan de voorzijde van het perceel vindt een landschappelijke inpassing plaats (zie Bijlage 1), waarvan een deel reeds is uitgevoerd. Er worden meerdere groepen met bomen geplant (Prunus, Walnoot, Berk). Ook is er een bloemenweide aangelegd met een bijenhotel. Om het terrein met opslag zoveel mogelijk uit het zicht te onttrekken is er een Hederahaag van 180 centimeter hoog aangeplant.

 
afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30_0007.png"

Afbeelding 7 | Landschappelijke inpassing (bron: Grinwis TuinTotaal)

2.2 Juridische regeling

2.2.1 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Goedereede' van de gemeente Goeree-Overflakkee. Dit bestemmingsplan is op 4 september 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf', 'Agrarisch' en 'Waterstaat-Waterkering'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30_0008.png"

Afbeelding 8 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.2.2 Planuitwerking

2.2.3 Juridische planbeschrijving

In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.

Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.

Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.

Regels

Algemeen

De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Inleidende regels

Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.

Bestemmingsregels

Agrarisch
De gronden aan de oostzijde waar de bedrijfsbestemming komt te vervallen, is een agrarische bestemming opgenomen zonder bouwvlak. Voor de inhoud van de bestemming is aangesloten op de bestemmingsregels uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied Goedereede, zoals deze ook geldt voor de aangrenzende agrarische gronden.

Bedrijf
De gronden ter plaatse van het (gewijzigde) bedrijfsperceel zijn bestemd als 'Bedrijf'. Er mag uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden. Hier geldt een bebouwingspercentage van 25%. Dit betekent dat binnen het bouwvlak van 6.853 m2, bebouwing is toegestaan tot een oppervlakte van 1.713 m2. Ten aanzien van de hoogtes geldt een maximale goothoogte van 6 meter en maximale bouwhoogte van 10 meter. Ter plaatse is één bedrijfswoning toegestaan met een maximale inhoud van 750 m3. Binnen de bedrijfsbestemming zijn bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Op het perceel zijn aanduidingen opgenomen die tevens een aannemersbedrijf mogelijk maakt en trainingsdoeleinden/ opleidingscentrum als nevengeschikte activiteit.

Waterstaat - Waterkering
Ter bescherming van de naastgelegen waterkering is ter plaatse van de beschermingszone en de waterkering de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt dat er uitsluitend gebouwd mag worden ten dienste van de onderliggende bestemmingsplan indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

Algemene regels

Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals entreeportalen, afdaken en erkers. Tevens is geregeld dat algehele herbouw van een bedrijfswoning uitsluitend mag plaatsvinden op bestaande fundamenten.

Algemene gebruiksregels 
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken.

Algemene aanduidingsregels
Dit artikel bevat bouwregels ten aanzien van de molenbiotoop met maximum hoogten om de windvang van de betreffende molen niet te belemmeren.

Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is. Tevens is een afwijking opgenomen voor een andere situering van een bedrijfswoning indien er sprake is van algehele herbouw.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.

Overige regels
In deze regels zijn regels opgenomen ten behoeve van voldoende parkeergelegenheid.

Overgangs- en slotregels

In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. In onderhavig bestemmingsplan is er sprake van een wijziging van het bestemmingsvlak en bouwvlak. Met deze vormverandering blijft de oppervlakte nagenoeg gelijk. De hoofdfunctie bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 blijft eveneens ongewijzigd. Hieraan wordt uitsluitend trainingsdoeleinden als een nevengeschikte functie toegevoegd. Ten opzichte van het voorgaande planologische regime voorziet dit plan niet in een groter planologisch beslag op de ruimte en is er geen sprake van een wijziging van de hoofdfunctie. Tevens voorziet het plan is een meer zorgvuldig ruimtegebruik. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de ladder kan derhalve achterwege blijven.

Voor het overige zijn geen regels opgenomen die specifiek op deze situatie van toepassing zijn. Het project is lokaal en kleinschalig. Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en 'Omgevingsverordening Zuid-Holland' beschrijft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen.

Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De provincie zet in de Omgevingsvisie in op veel thema`s welke niet allemaal relevant zijn in het kader van dit bestemmingsplan. De volgende thema`s zijn relevant:

Garanderen in voldoende mate van windvang en zicht op historische windmolens
De provincie draagt zorg voor het garanderen (in voldoende mate) van vrije windvang van en zicht op historische windmolens in Zuid-Holland. Dit doet de provincie om te zorgen voor een beter beschermd, benut en beleefbaar cultureel erfgoed. Het plangebied ligt binnen een molenbiotoop. In paragraaf 4.2 wordt aan de regels van deze molenbiotoop getoetst.

Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit
In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt de ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën ruimtelijke ontwikkelingen:

  • Inpassen
  • Aanpassen
  • Transformeren

Onderhavige ontwikkeling valt in de categorie 'Inpassen'. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.

De ontwikkeling omvat de vormwijziging van het bestemmingsvlak en bouwvlak. Door deze wijziging wordt de ruimtelijke structuur verbeterd. De bedrijfsbestemming wordt geconcentreerd, waardoor het aangrenzende agrarische perceel doorloopt tot het achterland. De oppervlakte van de bedrijfsbestemming blijf nagenoeg gelijk. Daarmee past de ontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit en voorziet geen wijziging op structuurniveau. De ontwikkeling past bij de aard en schaal van het gebied.

In het kader van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid wordt getoetst aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Deze kaart bestaat uit een viertal lagen met bijbehorende richtpunten.

Laag 1 - De ondergrond

Rivierdelta complex
Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.

Jonge zeeklei
De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.

Richtpunt:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of vergroting van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

Dit richtpunt is niet van toepassing op het plangebied. Het plangebied is niet in de Deltawateren of buitendijks gebied gelegen.

Bijzonder reliëf en aardkundige waarden
Zuid-Holland is, uitgezonderd de duinen en de dijken, relatief plat. Binnen dit platte land is nog een aantal bijzondere, natuurlijke hoogteverschillen te vinden. Het betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand. Op de Kwaliteitskaart zijn de genoemde aardkundige structuren met archeologische waarde globaal aangegeven. Voor een gedetailleerd kaartbeeld: zie de Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland (www.zuid-holland.nl/chs).

De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap.

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
  • Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Laag 2 - De cultuur- en natuurlandschappen

Zeekleipolderlandschap

Zeekleipolders
Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken.

De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf.

Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.

Richtpunten:

Zeekleipolders algemeen:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
  • Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
  • Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
  • Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
  • Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.

Rivierdeltalandschappen

Eilanden en (voormalige) zeearmen

Een aantal Zuid-Hollandse eilanden kent nog steeds een eilandkarakter: omlijst door deltawateren met beperkte verbindingen met de andere eilanden of het vasteland. Ze zijn gelegen in de luwte van de Randstad en vormen landschappelijk een geheel met Zeeland. IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht zijn daarentegen meer onderdeel van het stedelijk netwerk.

De drie eilanden Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten hebben elk een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied, de landschappelijke opbouw van de eilanden zelf en de aard van het omringende water. Versterken van het deltakarakter en vergroten van de diversiteit van karakters van de eilanden draagt bij aan het behoud van diversiteit in de Delta. Een opgave is het om de recreatieve gebruikswaarde van de eilanden te vergroten in combinatie met een gebiedsspecifieke, in de omgeving passende inrichting. Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden dienen bij te dragen aan het versterken van het stoere deltakarakter en passen bij de maat en schaal van dijk en open wateren.

Ontwikkelingen worden benaderd in het licht van het eiland als geheel, waarbij bijvoorbeeld in Voorne-Putten en Hoeksche Waard een duidelijk verschil zit tussen de ‘dynamische’ noordrand en het ‘luwe’ zuiden.

Laag 3 - De stedelijke occupatie

Stads- en dorpsranden
De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Op kaart vinden we de hoogwaardige en bijzondere fronten terug. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit waarbij onderscheid wordt gemaakt in front, contact en overlap.

  • 1. De kwaliteit van het front (contrast)
    Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap ‘met het gezicht naar elkaar’ zijn gekeerd. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier of aan zee (waterfront, zeefront), appartementsgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij. Stad en buitengebied brengen hun eigen eigenschappen maximaal tot expressie. Vormen van hoogbouw kunnen hier aan het karakter bijdragen. Bij water- en zeefronten bieden combinaties met de waterkering kansen voor kwaliteit. Het ‘wegfront’ vraagt om extra aandacht voor verbindingen tussen stad en ommeland. Hier is het vaak niet het geval dat bebouwing en landschap met het gezicht naar elkaar zijn gekeerd. De grens is scherp, maar men mist de kwaliteiten van het ‘zicht op elkaar’.
  • 2. Contactkwaliteit
    Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.
  • 3. De kwaliteit in de overlap
    Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma’s vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.

Richtpunt

  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).

In het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee zijn de volgende ambities opgenomen ten aanzien van de dorpsrand aan het open polderlandschap:

  • Er wordt ingezet op het contrast tussen kleinschalige compacte dorpen en het weidse polderlandschap. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan een heldere landschappelijke afronding van het dorp.
  • Er wordt rekening gehouden met landschappelijk waardevolle elementen zoals dijken en kreken. Deze structuren lopen in het dorpsgebied door.
  • De dorpen liggen als groene massa’s in het open polderlandschap. Dit betekent dat de dorpsrand groen wordt ingericht. Dit kan zowel door private tuinen, als door openbaar groen of een beplante dorpstraat. Deze afwisseling is belangrijk, want dit draagt bij aan het dorpse karakter.
  • De toegankelijkheid en beleefbaarheid van de dorpsrand verbeteren door fysieke en visuele relaties te handhaven dan wel te versterken. Daarnaast is het belangrijk dat de dorpsrand gebruikswaarde en betekenis heeft voor de bewoners. Hierbij kan gedacht worden aan een kinderboerderij, een dorpsbosje, maar ook aan waterberging.
  • De inrichting van de dorpsrand, met name rond de dorpsentree, draagt bij aan de oriëntatie van bewoners en recreanten. Dit betekent bijvoorbeeld dat hogere bebouwing zorgvuldig, met inachtneming van de andere ambities en in relatie tot het dorp als geheel ingepast moet worden.
  • Nieuwe ontsluitingswegen in samenhang met landschap en het dorp ontwerpen. Hierbij worden grotere infrastructurele werken vermeden, zodat het dorp niet afgesneden raakt van het aanliggend landschap.

Het onderhavige plan voorziet in een ontwikkeling in de dorpsrand van Stellendam. Door de wijziging van het bestemmingsvlak van de bedrijfsbestemming wordt het bedrijfsperceel meer geconcentreerd binnen de dorpsrand. Dit draagt bij aan de versterking van het weidse polderlandschap en de patronen en het reliëf in het landschap. Dit sluit ook aan bij het richtpunt dat bebouwing - en in dit geval verharding en opslag - zich concentreert bij compacte kernen en niet in het open middengebied van de polders. De ontwikkeling heeft geen invloed op waardevolle elementen zoals dijken en kreken. De landschappelijke inpassing van het perceel draagt bij aan de groene inrichting van de doprsrand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30_0009.png"

Afbeelding 9 | Uitsnede kwaliteitskaart, Laag van stedelijke occupatie, dorpsrand (bron: kwaliteitskaart Zuid-Holland)

Laag 4- Laag van de beleving
Deze laag is niet van toepassing op de onderhavige locatie.

Conclusie
Provinciaal beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

Regionale structuurvisie Goeree - Overflakkee
Op 26 oktober 2017 heeft de gemeente Goeree-Overflakkee de herziening op de regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee vastgesteld met als titel 'Vitaal belevingseiland in de Delta'.

Ten aanzien van het thema 'werken' wordt in de structuurvisie een aantal zwakke punten benoemd, waaronder:

  • een relatief sterke aanwezigheid van sectoren, waarin de werkgelegenheid onder druk staat (o.a. landbouw en visserij), met naar verhouding beperkte bedrijvigheid in groeisectoren.
  • een tekort aan arbeidskrachten voor bepaalde sectoren, mede omdat leerlingen voor opleidingen zijn aangewezen op mogelijkheden buiten het eiland.

Als kansen worden onder andere de volgende punten benoemd:

  • Innovatie en ondernemerschap in beroepsbevolking, bedrijvigheid en flankerend beleid.
  • Ruimte voor bedrijvigheid, via herstructurering van bedrijventerreinen en creëren van meer woon-werkmogelijkheden.
  • Regiomarketing ter vergroting van de naamsbekendheid en het positieve imago van het eiland voor (potentieel nieuwe) bedrijven, bewoners en toeristen.

Met onderhavige ontwikkeling wordt aan een groeiend bedrijf extra ruimte geboden. Door het mogelijk maken van een opleidingscentrum, wordt bijgedragen aan voorzieningen voor arbeidskrachten. Er wordt tevens gedacht aan een koppeling met de scholengemeenschap in Middelharnis. Hiermee kan voorzien worden in een specifieke opleiding in een groeiende sector voor leerlingen op het eiland. Door de koppeling van het opleidingscentrum en het bedrijf, is er een unieke relatie tussen opleiding en praktijk. Er is hier duidelijk sprake van innovatie en ondernemerschap. Een nieuw opleidingscentrum kan het positieve imago van het eiland versterken.

Eilandvisie Goeree-Overflakkee
Op 12 februari 2015 heeft de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee de toekomstvisie voor de gemeente vastgesteld. Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen werken en recreëren. Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst. Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.

  • a. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.

Toetsvraag: Past het voorstel of plan bij onze identiteit?

  • b. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.

Toetsvraag: Draagt het voorstel of plan bij aan de sociale structuur op ons eiland?

  • c. De kwaliteit, van leven en van groei.

Toetsvraag: Heeft het voorstel of plan het hoogst haalbare en betaalbare kwaliteitsniveau?

  • d. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.

Toetsvraag: is het plan of voorstel duurzaam en levert het daarmee een bijdrage aan de ambities van Energy Island?

  • e. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.

Toetsvraag: Is het plan of voorstel zo innovatief dat we het kunnen uitdragen en het uiteindelijk ook banen oplevert?

  • f. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.

Toetsvraag: Verbindt het plan of voorstel mensen op het eiland met elkaar of verbindt het ons eiland met de (stedelijke) omgevingen?

Het plan past binnen de identiteit van het eiland. Deze wordt met onderhavige ontwikkeling niet aangetast. Door de realisatie van een opleidingscentrum dat direct gekoppeld is aan het bedrijf, wordt er bijgedragen aan de sociaaleconomische vitaliteit van het eiland. Zeker als het voornemen, om een relatie aan te gaan met de scholengemeenschap, uitgevoerd kan worden, draagt het plan bij aan de sociale structuur op het eiland en levert de ontwikkeling ook banen op en wordt voorzien in gecertificeerde medewerkers voor bedrijven in de metropolen Rotterdam en Antwerpen.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit van de leefomgeving

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.

Conform de archeologische beleidskaart van de gemeente Goeree-Overflakkee heeft het plangebied geen archeologische waarde. Archeologisch onderzoek is dan ook niet aan de orde. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30_0011.png"

Afbeelding 10 | Uitsnede archeologische beleidskaart (bron: Archeologiebeleid Goeree-Overflakkee)

Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.

Het plangebied ligt binnen de vrijwaringszone 'molenbiotoop'. Deze molenbiotoop is opgenomen voor molen 'Korenlust' (Molenkade 3 Stellendam). Het dichtstbijzijnde deel van het bouwvlak ligt op een afstand van circa 190 meter. In het bestemmingsplan is de volgende berekening opgenomen ter bescherming van de windvang van de molen. Binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag de maximale hoogte van nieuwe bebouwing of beplanting niet meer bedragen dan 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk of beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek. Voor het onderhavige plan betekent dit dat de bebouwing niet hoger mag zijn dan 5,7 meter vanaf de onderste punt van de wieken. De onderste punt van de wiek heeft een hoogte van 4,3 meter (hoogte stelling). Daarmee is een hoogte van maximaal 10 meter toegestaan op het meest dichtstbijzijnde deel van het bouwvlak. In het overige deel van het bouwvlak is een hogere bouwhoogte toegestaan. De maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 10 meter. Daarmee wordt voldaan aan de regels van de molenbiotoop en vormt het plan geen belemmering voor de windvang van de molen.

Voor het overige zijn in de omgeving van het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.

Het plangebied heeft reeds grotendeels een bedrijfsbestemming waarbinnen bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan en tevens een aannemersbedrijf. Met de vormverandering komt de bedrijfsbestemming niet dichterbij woningen te liggen. Ten aanzien van de aanwezige woningen is reeds een bedrijfsbestemming op kortere afstand aanwezig. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.4 Bodem

Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.

De ontwikkeling betreft de vormverandering van het bestemmingsvlak en bouwvlak met de bestemming 'Bedrijf'. Daardoor wijzigt voor enkele delen binnen het plangebied de bestemming van 'Agrarisch' naar 'Bedrijf' en vice versa. Er is geen sprake van het toevoegen van een gevoelige bestemming. Door het toestaan van de trainingsdoeleinden, zullen groepen personen van maximaal 30 personen enkele dagdelen op het terrein verblijven. Er is geen sprake van langdurig verblijf van personen. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.5 Externe veiligheid

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook vindt er geen transport plaats van gevaarlijke stoffen. Op een grotere afstand (ruim 300 meter) is op het perceel Eendrachtsdijk 10 een camping aanwezig met een bovengrondse propaantank. De plaatsgebonden risicocontour (10-6 contour) bedraagt 20 meter. Het plangebied is (ver) buiten deze contour gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30_0012.png"

Afbeelding 11 | Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart)

4.6 Geluid

Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.

Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidbron mogelijk en er worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies toegestaan. In het huidige bedrijfsgebouw is reeds een bedrijfswoning aanwezig. Het plan maakt daarmee geen ontwikkelingen mogelijk die onder de Wet geluidhinder vallen. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is niet nodig. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

4.7 Kabels en leidingen

In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen.

 

4.8 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.

Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. De bedrijfsactiviteiten die momenteel op het perceel plaatsvinden wijzigen niet. Het perceel wordt gebruikt voor opslag van containers, vrachtwagens en overig materieel ten behoeve van de industriële reinigingsdiensten. Deze activiteiten zijn op basis van het huidige bestemmingsplan reeds mogelijk en zal zodanig worden voortgezet. Door de wijziging van het bestemmingsvlak en bouwvlak vinden er geen activiteiten plaats die invloed hebben op de luchtkwaliteit.

Aan de trainingen zullen in het maximale scenario 30 personen deelnemen en 4 dagen in de week aanwezig zijn. Uitgaande van het worstcasescenario dat elke persoon met eigen vervoer komt, zijn er 4 dagen in de week 60 verkeersbewegingen extra. Dit is een etmaalintensiteit van 34,3 verkeersbewegingen per etmaal per gemiddelde weekdag.

In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de trainingen, ligt hier ruim onder en is dan ook aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de NIBM-tool ingevuld. Hieruit blijkt dat de bijdrage aan NO2 en PM10 ruim lager liggen dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3. Nadere toetsing van de grenswaarden is niet benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30_0013.png"

4.9 Natuur

De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt in de omgeving van de Natura2000-gebieden Haringvliet, Grevelingen en Duinen Goeree & Kwade Hoek. Op onderstaande afbeelding zijn de globale afstanden van het plangebied tot de dichtstbijzijnde natuurgebieden weergegeven. In het kader van de Wet natuurbescherming dienen de effecten van de ontwikkeling op beschermde habitattypes in Natura2000-gebieden te worden onderzocht. Met behulp van de AERIUS-calculator is onderzocht of de toename aan verkeersbewegingen als gevolg van de trainingen invloed hebben op de stikstofgevoelige habitattypes in Natura2000-gebieden. Daarbij is ervan uitgegaan dat het verkeer ter plaatse van de N57 opgaat in het heersend verkeersbeeld. Uit de stikstofberekening blijkt dat de rekenresultaten niet hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar (zie Bijlage 2). Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen daarmee worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30_0014.png"

Afbeelding 9 | Afstand plangebied tot Natura2000-gebieden (bron: AERIUS-calculator, bewerking Juust)

Aan de noordzijde van het plangebied is een natuurgebied gelegen (dijk). Door de gewijzigde situering van het bouwvlak komt deze verder van de natuurbestemming te liggen. De ontwikkeling heeft daarmee geen negatief effect op dit natuurgebied. Voor het overige zijn in de omgeving geen natuurgebieden aanwezig.

Soortenbescherming
Er vindt geen sloop van gebouwen plaats, er worden geen bomen gekapt en geen watergangen gedempt of vergraven. Aan de voorzijde van het perceel wordt een deel van de agrarische bestemming omgezet in een bedrijfsbestemming. De gronden ter plaatse van de agrarische bestemming bestaat uit grasland dat regelmatig gemaaid wordt. Ter plaatse zijn geen beschermde plan- en diersoorten te verwachten. De bestaande poel blijft behouden. Door de landschappelijke inpassing van het perceel wordt ter plaatse de biodiversiteit vergroot. Daarmee heeft de ontwikkeling een positieve bijdrage ten aanzien van soortenbescherming in het kader van de Wet natuurbescherming.

 

4.10 Verkeer en parkeren

Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.

Verkeer
De vormverandering van het bestemmingsvlak en bouwvlak hebben geen invloed op de verkeersaantrekkende werking van het plangebied. De functie blijft onveranderd en de oppervlaktes blijven nagenoeg gelijk. Tijdens de trainingen zullen circa 20 tot 30 extra personen aanwezig zijn. Uitgaande van het worstcasescenario, betreft dit 60 verkeersbewegingen op vier dagen in de week extra. De capaciteit van de Eendrachtsdijk als gebiedsontsluitingsweg met een snelheidslimiet van 50 km/uur bedraagt 15.000 motorvoertuigen per etmaal. Dit is gebaseerd op het Verkeerscirculatieplan 2017-2030 voor Middelharnis en Sommelsdijk, waarbij de Eendrachtsdijk vergelijkbaar is met de Rottenburgseweg. In het bestemmingsplan Dorpsgebied Stellendam en Havenhoofd 2011 is aangegeven, dat de intensiteit op de Eendrachtsdijk 3.200 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Daarmee heeft de weg voldoende capaciteit over om de extra verkeersbewegingen goed af te wikkelen.

Parkeren
Op het terrein is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Het oostelijk deel van het terrein wordt hoofdzakelijk gebruikt voor opslag. Het terrein aan de noordzijde van het bedrijfsgebouw wordt deels gebruikt voor de trainingsdoeleinden. Het verharde terrein aan de westzijde en zuidzijde van het gebouw blijft vrij voor parkeren. Uitgaande van het worstcasescenario waarbij 30 cursisten aanwezig zijn en vijf overige personen, kan voorzien worden in voldoende parkeerplaatsen, zoals op onderstaande afbeelding is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30_0015.png"

Afbeelding 10 | Ruimte voor parkeerplaatsen (bron: PDOK viewer, bewerking Juust)

4.11 Water

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.

Bestaande situatie
Het huidige terrein is nagenoeg helemaal verhard. De oppervlakte aan verharding bedraagt circa 7.200 m2. Het bestaande dakoppervlak bedraagt circa 520 m2. Het plangebied grenst aan de noord- en westzijde aan een waterkering.

Toekomstige situatie
De inrichting van het terrein blijft als zodanig behouden. Ook de functie ten behoeve van bedrijfsmatige opslag blijft ongewijzigd. Er vindt een vormverandering plaats van het bestemmingsvlak en bouwvlak. Daarbij wordt het bouwvlak buiten de beschermingszone van de waterkering gesitueerd. Vooralsnog zijn er geen plannen om extra verharding of bebouwing toe te voegen. Omdat er uitsluitend sprake is van een vormverandering, blijven de planologische mogelijkheden ten aanzien van bebouwing en verharding nagenoeg gelijk. Op het terrein worden trainingsdoeleinden/een opleidingscentrum als nevengeschikte activiteit mogelijk gemaakt.

Watercompensatie
Er vindt een vormverandering van het bestemmingsvlak en bouwvlak plaats. De oppervlakte van deze vlakken blijven nagenoeg gelijk. Het bouwvlak is zodanig gesitueerd, dat deze buiten de beschermingszone van de waterkering ligt en op 10 meter afstand van de watergang aan de oostzijde. Omdat de oppervlakte aan bebouwings- en verhardingsmogelijkheden niet wijzigen, is watercompensatie niet aan de orde.

Waterkwaliteit
In het plangebied is geen watergang aanwezig. Onderhavig plan heeft geen gevolgen voor de waterkwaliteit van het water in de omgeving van het plangebied.

Veiligheid
Het plangebied grenst aan de westzijde en noordzijde aan een waterkering (groene lijn), zie onderstaande afbeelding. Het plangebied ligt daarmee deels binnen de beschermingszone van de waterkering (rode lijn). In het geldende bestemmingsplan was het bouwvlak grotendeels binnen deze beschermingszone gelegen, terwijl het niet zondermeer mogelijk is om binnen een beschermingszone van een waterkering te bouwen. In onderhavig bestemmingsplan is het bouwvlak zodanig gesitueerd, dat deze buiten de beschermingszone is gelegen, met uitzondering van een klein deel ter plaatse van het bestaande gebouw. Eventuele nieuwbouw en/of uitbreiding kan daardoor buiten de beschermingszone van de waterkering plaatsvinden. Dit komt de waarborging van de veiligheid ten goede.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.SLDEendrachtsd1-BP30_0016.png"

Afbeelding 11 | Ligging waterkering en beschermingszone (bron: PDOK viewer)

Afvalwaterketen
Er is geen sprake van nieuwe bebouwing of extra oppervlakte aan verharding. De afvoer van afvalwater en hemelwater blijft ongewijzigd.

4.12 Milieu Effect Rapportage

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.  Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.

In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..

De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die genoemd is in onderdeel D van het Besluit m.e.r.. Een beoordeling of besluit is dan ook niet benodigd.

4.13 Conclusie

Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.

Dit plan voorziet niet in een bouwplan zoals aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er is geen verplichting om een exploitatieplan vast te stellen. Omdat door de vormverandering van het bestemmingsvlak en bouwvlak wel een risico is op planschade, is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is ondermeer vastgelegd dat de kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling voor rekening zijn van de initiatiefnemer en dat ook eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het bestemmingsplan is daarmee financieel uitvoerbaar.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg 

Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio.

Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan

Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. Vaststelling van het bestemmingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.