direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wilhelminaweg 14 Ouddorp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.ODWilhelminaweg14-BP30

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In Ouddorp aan de Wilhelminaweg staat het voormalige politiebureau. De initiatiefnemer wil binnen het bestaande pand een woning toevoegen en in de rest van het pand diverse praktijkruimtes op het gebied van complementaire geneeskunde realiseren.

Het bestemmingsplan “Stad Goedereede en dorpsgebied Ouddorp 2012” staat de praktijkruimten binnen de bestemming “Maatschappelijk” toe. De functie wonen echter niet. Om dit planologisch te regelen is een bestemmingsplan nodig.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen langs de Wilhelminaweg in Ouddorp, in het westen van de kern Ouddorp. Zie de onderstaande luchtfoto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODWilhelminaweg14-BP30_0001.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODWilhelminaweg14-BP30_0002.png"  
Ligging plangebied in omgeving   Luchtfoto plangebied  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan Stad Goedereede en dorpsgebied Ouddorp 2012, vastgesteld op 21 maart 2012.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van zowel Rijk, provincie, regio als gemeente komt hier aan bod. Hoofdstuk 3 beschrijft het plangebied en gaat verder in op de nieuwe ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan het kader biedt. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze hoe het plan op een goede ruimtelijke manier met deze aspecten omgaat. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin worden geboden. Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke wijze uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een  aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:

  • 1. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • 2. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 3. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • 4. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)-nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 5. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • 6. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

2.2 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie Visie op Zuid-Holland

De provincie heeft een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland vastgesteld. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de provincie de visie tot 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040.

De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

De visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Het plangebied is in Visie op Zuid-Holland aangewezen als 'Stads- en dorpsgebied'. Stads- en dorpsgebied betreft een aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen.Een van de ambities voor stads- en dorpsgebieden is het behoud en de versterking van een brede waaier aan woon- en werkmilieus; elk dorp en stad zijn eigen kleur. De ontwikkeling past binnen de ambitie voor stads- en dorpsgebied.

Omdat de Structuurvisie uitsluitend zelfbindend is voor de provincie, is het met name van belang hoe deze en andere opgaven uit de visie zijn doorvertaald in de Provinciale Verordening. Dat document omvat regels waaraan ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau moeten voldoen.

Provinciale Verordening (2010) inclusief jaarlijkse actualiseringen

In samenhang met de Provinciale Structuurvisie is de Provinciale Verordening opgesteld en vastgesteld. Deze verordening stelt concrete regels die bij ruimtelijke ontwikkelingen in acht genomen moeten worden. Het plangebied ligt binnen de bebouwingscontour. Nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies zijn mogelijk binnen de bebouwingscontour. Wel dient een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen (of bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen) te voorzien in een aantoonbare behoefte die gebaseerd is op een regionale visie op het programma terzake of is ten minste regionaal afgestemd.

De beoogde ontwikkeling betreft de toevoeging van één woning en voldoet daarmee aan de voorwaarden van de provinciale verordening. De ontwikkeling (toevoeging van 1 woning) is dermate beperkt dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken.

2.3 Regionaal beleid

Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010)

De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, in december 2010 vastgesteld.

Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarmee worden recreatie en toerisme één van de belangrijkste economische pijlers van het eiland, die uiterst kansrijk is om verder te ontwikkelen. In algemene zin wordt geconstateerd dat de huidige toeristische infrastructuur onvoldoende en deels sterk verouderd is, zowel wat betreft de verblijfsaccommodaties als de dagattracties. Eén van de voornaamste opgaven uit de visie is daarom het vernieuwen en selectief uitbreiden van de toeristische infrastructuur alsmede het verbinden van allerlei losse elementen om tot een recreatief netwerk te komen met dag- en verblijfsrecreatie. Samen met recreatieve routes moet dit zorgen voor een beter toegankelijk en beleefbaar landschap. Dit laatste sluit op haar beurt weer aan bij de opgave voor natuur, die bestaat uit het beter beleefbaar maken van bestaande natuurwaarden.

Binnen het plangebied dient rekening gehouden te worden met het Cultuurhistorisch waardevolle schurvelingenlandschap. Waarbij rekening gehouden moet worden met het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle lintkarakter in Ouddorp bij nieuwe ontwikkelingen. De ontwikkeling betreft alleen een functionele verandering binnen het bestaande pand en heeft geen invloed op de eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden.

Beleidsvisie Goeree-Overflakkee energieneutraal 2030 (2011)

Deze beleidsvisie is een verdieping van het onderwerp 'duurzaamheid' uit de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee en is het beleidsmatige vervolg op de energievisie als studie. In de Beleidsvisie is een regionale ambitie over klimaat en energie opgesteld: “in 2030 is Goeree-Overflakkee energieneutraal”. De bedoeling is dat op het eiland in 2030 net zoveel duurzame (zon, wind, getijde) energie wordt geproduceerd als door huishoudens, toeristen, verkeer, bedrijven en dergelijke op Goeree-Overflakkee wordt verbruikt. Daarnaast moet er meer aandacht vanuit de gemeente komen voor de mogelijkheden van energieopwekking en -besparing voor Goeree-Overflakkee. Ook wordt een aanzet geven tot meer samenwerking met marktpartijen, overheden, maatschappelijke organisaties en bewoners. Hoofddoel hierbij is bijdragen aan een meer duurzame leefomgeving en voorbeeldfunctie vervullen ten aanzien van klimaatverandering. De uitvoeringsagenda geeft richting aan de geformuleerde ambitie. De ontwikkeling betreft de toevoeging van één woning binnen een bestaand pand. De ramen zijn reeds gedeeltelijk vervangen door dubbelglas, bij bewoning zullen alle ramen vervangen worden door dubbelglas. Tevens is initiatiefnemer van plan zonnepanelen te plaatsen en wil initiatiefnemer de mogelijkheid om houtgestookt te verwarmen op boiler en cv. Dit past binnen de beleidsvisie Goeree-Overflakkee energieneutraal 2030.

2.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie gemeente Goedereede 2020

De toekomstvisie van de voormalige gemeente Goedereede is een richtinggevend beleidsstuk dat op twee niveaus een doorkijk biedt tot 2020. Op gemeentelijk niveau geeft de visie aan welke ontwikkelingen gewenst zijn voor de gehele gemeente, op welke wijze deze ontwikkelingen ruimtelijk worden vertaald en hoe deze ontwikkelingen worden gefaseerd. Op kernniveau wordt dit beeld nader gespecificeerd. In de visie worden vier deelgebieden onderscheiden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied Ouddorp. Centraal uitgangspunt van de deelvisie op Ouddorp is dat de kwaliteiten van het omliggende landschap en van de lintenstructuur in de kern versterkt worden. Ouddorp is en blijft in de toekomst een identiteitsvolle kern met een compleet voorzieningenniveau.

De Wilhelminaweg is aangeduid als 'bebouwingslint'. In de toekomstvisie wordt ingezet op inbreidingen of transformaties in de linten. Transformaties van die plekken bieden mogelijkheden voor woningbouw. Inbreidingen of transformaties in de linten mogen het karakter van de linten niet aantasten.

De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan past binnen de Toekomstvisie gemeente Goedereede. Het betreft de transformatie van een voormalig politiebureau naar woningbouw met maatschappelijke voorzieningen. Het karakter van het lint blijft behouden, aangezien de onwikkeling slechts een functiewijziging betreft en geen nieuwbouw.

2.5 Conclusie

Het beleid op Rijksniveau is van een te hoog abstractie niveau om tot concrete gevolgen voor dit plan te leiden. De voornaamste conclusie is dat het Rijksbeleid het plan niet in de weg staat. De ontwikkeling past binnen het bestaand stedelijk gebied en is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid. De toevoeging van de woning past goed binnen het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Analyse plangebied

3.1 Ruimtelijke analyse (bestaande toestand)

Op het perceel staat een voormalig politiebureau. Het gebouw heeft twee lagen met een kap. Aan de achterzijde zijn aan de noordzijde enkele bergingen/garages aanwezig met één laag. Aan de voorzijde van het perceel zijn enkele parkeerplaatsen gevestigd. Op omliggende percelen is met name woningbouw aanwezig. Achterop het perceel is een telefooncentrale aanwezig. Deze valt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.

Zie de onderstaande figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODWilhelminaweg14-BP30_0003.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODWilhelminaweg14-BP30_0004.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODWilhelminaweg14-BP30_0005.png"
 
Luchtfoto huidige situatie   Foto's huidige situatie  

3.2 Ontwikkelingen

De ontwikkeling van het voormalige politiebureau betreft de toevoeging van één woning binnen het bestaande pand. De maatschappelijke functie blijft behouden. Het pand wordt ingericht voor diverse praktijkruimtes op het gebied van met name complementaire geneeskunde. De woning wordt op de 1e verdieping gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven waarop dit plan van invloed is. Ieder aspect komt in een aparte paragraaf aan bod. Hierin worden het toetsingskader, de effecten van het plan en de beoordeling hiervan beschreven.

4.1 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Bij functiewijziging moet normaal gesproken een bodemonderzoek plaatsvinden om te beoordelen of het plan uitvoerbaar is. Omdat de beoogde ontwikkeling de toevoeging van een functie binnen een bestaand pand betreft, geen tuin wordt ingericht en de bodem dus ook niet wordt geroerd, is een bodemonderzoek in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

4.2 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie 

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven gelegen. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het LPG-tankstation aan de Oosterweg. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.3 Cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat bestemmingsplannen, waarvoor geen milieueffectrapport wordt opgesteld, een beschrijving bevatten van de wijze waarop met de in het plangebied aanwezige historische waarden rekening is gehouden.

Onderzoek

Het plangebied is op de beleidskaart van de provincie aangeduid als kroonjuweel 'Schurvelingenlandschap' . Uitgangspunt is om bij toekomstige ontwikkelingen: zowel de structuur alsook van fysieke elementen (gebouwen, waterlopen, kades, e.d.) te behouden en versterken van door het herkenbaar houden van de ruimtelijke kenmerken hiervan (verkavelingspatroon, openheid, bebouwingsstructuur, profiel van kades, wegen en waterlopen).

Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met dit uitgangspunt de cultuurhistorische en landschappelijke belangen in principe prevaleren boven andere belangen. Ruimtelijke ontwikkelingen die passen binnen het genoemde uitgangspunt zijn in principe mogelijk. De ontwikkeling die met die bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt in niet in strijd met het genoemde uitgangspunt. De beoogde ontwikkeling betreft de toevoeging van de functie wonen binnen een bestaand pand.

Molenbiotoop

Ten zuidwesten van het plangebied staat een molen ('De Hoop'). Deze molen is gelegen aan de Molenweg 24 dateerd uit 1845. Deze molen heeft een molenbiotoop (beschermingszone) met een straal van 400 m. Binnen deze biotoop worden eisen gesteld aan de hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting. Bij de molenbiotoop is de ruimte die vrij wordt gehouden voor een goede windvang van cruciaal belang. Daarnaast staat met name de zichtbaarheid van de molen centraal. Doorgaans worden de eerste 100 m obstakelvrij gehouden, vanaf 100 m loopt de hoogte van de bebouwing en beplanting langzaam op. De molenbiotoop wordt in de regels en op de digitale verbeelding opgenomen. De ontwikkeling maakt geen nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.4 Archeologie

Beleidskader

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

Onderzoek

In figuur 4.1 is een uitsnede van de beleidskaart opgenomen die de archeologische (verwachtings)waarden voor het plangebied weergeeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODWilhelminaweg14-BP30_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODWilhelminaweg14-BP30_0007.png"  

Figuur 4.1 Uitsnede beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee

Uit deze beleidskaart is op te maken dat het plangebied is aangeduid als Waarde 5. In deze zone is onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 2.500 m2 / dieper dan 50 cm. De ontwikkeling betreft de toevoeging van de functie wonen binnen een bestaand pand. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Wel is de vigerende dubbelbestemming (Waarde Archeologie - 5) overgenomen in dit bestemmingsplan om de eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van plan niet in de weg.

4.5 Ecologie

Omdat het hergebruik van een bestaand pand betreft, is geen ecologisch onderzoek nodig.

4.6 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.7 Mobiliteit

Verkeersstructuur

Bereikbaarheid gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Wilhelminaweg. Deze weg geeft via de Molenweg en Hofdijksweg verbinding met de Oosterweg. De Oosterweg is een belangrijke ontsluitingsweg die zorgt voor de ontsluiting naar de provinciale weg N57.

De Wilhelminaweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/h. Conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig wordt het verkeer gemengd afgewikkeld. In de nabijheid van het plangebied halteren langs het Hoge Pad en de Hofdijksweg bussen in de richtingen Renesse, Hellevoetsluis, Rotterdam, Sommelsdijk en Oude Tonge.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

In het bestaande pand zullen praktijkruimten en een woning worden gerealiseerd. In de huidige situatie staat het pand leeg, eerder was het politiebureau hier gevestigd. De realisatie van de nieuwe functies zal niet leiden tot een noemenswaardige hoeveelheid extra verkeer op de ontsluitende wegen. Er zullen dan ook geen veranderingen optreden in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

De parkeerbehoefte is berekend aan de hand van parkeerkencijfers uit publicatie 317 (CROW). Uitgaande van een niet stedelijk gebied en een ligging in het centrum bedraagt het kencijfer voor de woning 1,2 parkeerplaats per woning. Het kencijfer voor een gezondheidscentrum bedraagt 1,5 parkeerplaats per behandelkamer. Er zullen maximaal 7 behandelkamers gerealiseerd worden. Dit betekent dat 10,5 parkeerplaatsen nodig zijn.

De totale parkeerbehoefte bedraagt dan 12 parkeerplaatsen. In de huidige situatie zijn 4 parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig. Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de overige parkeerplaatsen.

Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied is goed. Ten aanzien van de verkeersafwikkeling zullen geen knelpunten optreden. Er dienen 12 parkeerplaatsen aanwezig te zijn om de eigen parkeerbehoefte te voorzien. Het aspect verkeer staat de realisatie van de nieuwe functies dan ook niet in de weg.

4.8 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek zou dan ook achterwege kunnen blijven. Langs het plangebied ligt de Wilhelminaweg, een 30 km/h weg. Deze wegen zijn op basis van het snelheidsregime gedezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter aangetoond te worden of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging.

De geluidhinder wordt aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night) berekend. Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties 30 km/h wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek, conform artikel 3.4 uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012, is gebruikgemaakt.

Onderzoek

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in bijlage 1. De berekeningen zijn uitgevoerd op een waarneemhoogte van 4,5 m en 7,5 m aangezien de woning op de verdieping gerealiseerd wordt.

Verkeersgegevens

Van de Wilhelminaweg zijn geen verkeersgegevens bekend. Voor deze weg is dan ook een aanname gedaan gebaseerd op de verkeersintensiteiten op de Molenweg (ca 6.000 mvt/etmaal in 2009). Voor de extrapolatie naar het jaar 2024 is uitgegaan van een autonome verkeersgroei van 1% per jaar.

Tabel 4.1 Verkeersintensiteiten in mvt/etmaal (afgerond op 50 –tallen)

  2024  
Wilhelminaweg   2.300  

Voor de voertuigverdeling van het verkeer is uitgegaan van een standaard verdeling van het verkeer op een buurtverzamelweg. De wegdekverharding bestaat uit asfalt. De maximumsnelheid bedraagt 30 km/h.

Resultaten niet gezoneerde weg

De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Wilhelminaweg op een afstand van 10 m uit de as van de weg bedraagt 50 dB. Hierbij wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden.

Maatregelen

Bij kleinschalige ontwikkelingssituaties, zoals onderhavige situatie, stuit het treffen van geluidsreducerende maatregelen doorgaans op ernstige bezwaren. Gezien de binnenstedelijke ligging is het plaatsen van een geluidscherm niet mogelijk en stuit het plaatsen tevens op stedenbouwkundige bezwaren. Het aanbrengen van een 'stil type' asfalt is financieel niet haalbaar gelet op de kleinschalige ontwikkeling.

Bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn dan ook niet doelmatig, mogelijk en/of haalbaar. Aangezien de overschrijding van de richtwaarde met 2 dB gering is en de maximaal aanvaardbare waarde niet wordt overschreden kan worden gesteld dat het akoestisch klimaat aanvaardbaar is.

Conclusie

Ten gevolge van het verkeer op de Wilhelminaweg is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de realisatie van de nieuwe woning dan ook niet in de weg.

4.9 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³    

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling in het plangebied is met de toevoeging van een woning (ten koste van een gedeelte van de maatschappelijke gronden) dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie niet voor een verkeersaantrekkende werking zorgt. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N57 (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.10 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

De ontwikkeling betreft de toevoeging van 1 woning binnen het bestaande pand. De woning betreft een mileugevoelige functie. Ten oosten van de beoogde woning zijn de bestemmingen Horeca en Bedrijf gelegen en binnen hetzelfde pand is een maatschappelijke bestemming aanwezig.

Ter plaatse van de bestemming Horeca is uitsluitend lichte horeca (categorie 1 uit de Staat van Horeca-activiteiten) mogelijk. Voor de lichte horeca geldt een richtafstand van 10 m tot een rustige woonwijk en 0 m tot gemengd gebied in verband met het aspect geluid.

Ter plaatse van de bestemming Bedrijf zijn de volgende activiteiten mogelijk:

  • Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen (SBI-code 5138.2): richtafstand tot een rustige woonwijk 30 m, richtafstand tot gemengd gebied 10 m;
  • Restaurant (SBI-code 5530.1): richtafstand tot een rustige woonwijk 10 m, richtafstand tot gemengd gebied 0 m;
  • Binnenvisserijbedrijven (SBI-code 0501): richtafstand tot een rustige woonwijk 50 m, richtafstand tot gemengd gebied 30 m.

Binnen het bestaande pand waar de woning is beoogd, worden tevens praktijkruimtes voor complementaire geneeskunde gerealiseerd. Voor deze praktijkruimtes geldt een richtafstand van 10 m tot een rustige woonwijk en 0 m tot gemengd gebied.

Gezien de omgeving van het plangebied en de menging van de functies wonen, bedrijvigheid, detailhandel en horeca kan worden uitgegaan van de richtafstanden voor gemengd gebied. De afstand van het bestaande pand waar de woning in wordt gerealiseerd tot aan de bestemming Horeca is circa 40 m, tot aan de bestemming Bedrijf circa 37 m en tot aan de maatschappelijke bestemming 0 m. Er wordt dan ook aan de richtafstanden voldaan. Ter plaatse van de beoogde woning is daardoor sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de aanwezige bedrijven in de omgeving zullen door de beoogde ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

4.11 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Wilhelminaweg 14 te Ouddorp en bestaat uit een maatschappelijk pand (voormalige politiebureau). De bodem in het plangebied bestaat uit zandgrond. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP +2,45 m.

Waterkwantiteit

Ten noorden van het plangebied is een hoofdwatergang gelegen. Rondom deze watergang is sprake van een beschermingszone van 5 m. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.

Waterkwaliteit

De aanwezige watergang behoort niet tot de Kader Richtlijn Water (KRW)-lichamen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen in de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling betreft een de toevoeging van een woning binnen een bestaand pand.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden. Watercompensatie is voor voorliggende plan niet vereist aangezien geen extra verhard oppervlak wordt mogelijk gemaakt.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Bij voorliggende plan wordt geen nieuwbouw mogelijk gemaakt. De bestaande bebouwing blijft dan ook aangesloten op de bestaande riolering.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.12 Onderzoeksplicht vanwege mer-wetgeving

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit het mogelijk maken van één woning ter plaatse van de huidige maatschappelijke bestemming. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Bestemmingsplansystematiek

Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.2 Planregels

Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

Bestemmingsregels

Tuin (artikel 3)

Gronden tussen bebouwing en de weg waardoor deze bebouwing ontsloten wordt, zijn bestemd als Tuin. Binnen Tuin zijn in beginsel geen gebouwen toegestaan, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Wonen (artikel 4)

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. De aanduiding 'maatschappelijk' is opgenomen om ook maatschappelijke voorzieningen mogelijk te maken. Voor de bouwregels vormen de bouwmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan het uitgangspunt. De maximale goothoogte en het bebouwingspercentage is aangeduid op de verbeelding.

Waarde - Archeologie - 5 (artikel 5

Daar waar gronden een archeologische verwachtingswaarde kennen, wordt binnen de gemeente Goeree-Overflakkee deze waarde beschermd door de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2, 3, 4 of 5. De categorisering (2, 3, 4 en 5) is afkomstig van de Beleidskaart Archeologie van het ISGO. Binen het plangebied is de dubbelbestemming Waarde Archeologie - 5 opgenomen. De dubbelbestemming regelt dat (bouw)werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 2.500 m², die mogelijk een aantasting van de diverse archeologische waarden vormen, uitsluitend worden toegestaan na uitvoering van een verkennend archeologisch onderzoek waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot aantasting van die waarde. Daarbij moet het voorts gaan om werkzaamheden die tot een diepte reiken, van 0,5 m.

Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregel (artikel 6)

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels (artikel 7)

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee bestaande afwijkingen van maten uit het bestemmingsplan mogen worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd. Aanpassingen die leiden tot grotere afwijkingen dan in de huidige situatie aan de orde zijn, worden niet toegestaan. Het artikel legt daarnaast vast dat bij herbouw van woningen alleen op de bestaande fundamenten gebouwd mag worden. Dit om te voorkomen dat na 'verschuiving' van de woning situaties ontstaan die strijdig zijn met (milieu)wetgeving. Tot slot worden binnen bepaalde maten kleine overschrijdingen van bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen als trappen, hellingbanen en balkons toegestaan.

Algemene aanduidingsregels (artikel 8)

De molen ten zuidwesten van het plangebied is voorzien van een vrijwaringszone. Deze gebiedsaanduiding is opgenomen op de verbeelding. De bijbehorende regels, die met name betrekking hebben op bebouwing binnen deze zone, zijn opgenomen in deze algemene aanduidingsregel.

Algemene afwijkingsregels (artikel 9)

In dit artikel zijn algemene afwijkingsregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Deze regeling is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

Algemene wijzigingsregels (artikel 10)

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.

Overige regels (artikel 11)

Werking wettelijke regelingen

Er is een regeling opgenomen waarmee wordt vastgelegd dat daar waar het plan verwijst naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, de betreffende verwijzing betrekking heeft op het bedoelde document zoals dat van kracht is op het moment van vaststelling van dit plan.

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen voorschriften bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaald.

De bepaling in artikel 11 lid 2 is een uitwerking van de laatste zinsnede en moet voorkomen dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening. Uitsluitend die onderwerpen zijn genoemd, waarvan de aanvullende werking wenselijk is. De overige bepalingen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening worden daarmee buiten toepassing verklaard.

Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 12)

Overgangsrecht bouwwerken

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in dit lid. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk wanneer het bevoegd gezag afwijkt in het kader van een omgevingsvergunning.

Overgangsrecht gebruik

Dit lid betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Slotregel (artikel 13)

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk, omdat geen sprake is van een aangewezen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Tevens wordt er een exploitatie-overeenkomst gesloten tussen de gemeente en initiatiefnemer, met daarin ook een planschade-overeenkomst. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Overleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro is het ontwerp van het bestemmingsplan aan de volgende instanties voorgelegd:

  • provincie Zuid-Holland;
  • veiligheidregio Rotterdam-Rijnmond (VRR).

Alleen de VRR heeft een reactie verstuurd en merkt op dat met betrekking tot dit plan geen relevante externe veiligheidsaspecten zijn geconstateerd. De VRR ziet af van het indienen van een zienswijze.

7.2 Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Hierbij is eenieder in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een reactie. Er zijn geen zienswijzen ingediend.