direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westduinweg 5 te Ouddorp
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.ODPWduinweg5-WP30

Toelichting

Hoofdstuk 1 Het plan

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bestemming te wijzigen naar een woonbestemming. De reden hiervoor is dat op het gehele perceel het agrarische bedrijf is beëindigd en door de grootte van het perceel een agrarische functie op deze locatie ook niet meer kan worden vervuld.

Het wijzigen van de vigerende bestemming is op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Goedereede' (vastgesteld door de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee op 4 september 2014) niet rechtstreeks mogelijk. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Verder liggen binnen het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 5' en 'Waterstaat - Waterkering'.

Het vigerende bestemmingsplan bevat echter een wijzigingsbevoegdheid voor het college, waarmee de bestemmingen en aanduidingen van de gronden onder voorwaarden kunnen worden gewijzigd ten behoeve van de functies wonen, agrarisch verwant bedrijf, dagrecreatieve voorziening, horecabedrijf, zorgboerderij, landgoed en verblijfsrecreatief bedrijf (met uitzondering van een minicamping). Voorwaarde is wel dat aan de betreffende wijzigingsregels wordt voldaan.

Burgemeester en wethouders zijn bereid gebruik te maken van de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheied en de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Hiervoor dient een wijzigingsplan opgesteld te worden in de vorm van een toelichting, regels en verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPWduinweg5-WP30_0001.png"

Figuur 1.1: Plangebied binnen het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Goedereede'

1.2 Huidige situatie en omgeving

Het plangebied is gelegen binnen de gemeente Goeree-Overflakkee aan de Westduinweg 5 te Ouddorp. Het perceel is gelegen in het buitengebied ten westen van de kern Ouddorp. Het perceel wordt aan weerszijden en aan de achterzijde begrensd door agrarische bestemmingen. Aan de voorzijde van het perceel is de Westduinweg gelegen en tegenover het perceel zijn de 'Westerduinen' gelegen.

In de huidige situatie heeft het perceel Westduinweg 5 een oppervlakte van circa 6.300 m2. De bedrijfsvoering op het perceel is gestaakt. De voormalige bedrijfswoning is vervolgens gerestaureerd, van de woning zijn vier muren overgebleven. Eén van de bijgebouwen is gesloopt. Er is ook een paardenbak aangelegd.

Het plangebied is, zoals te zien is in figuur 1.2, voor een klein gedeelte bebouwd. De rest van de gronden betreft agrarische grond. De luchtfoto is niet actueel, voor een actueel beeld van het plangebied zie de figuren 1.3 tot en met 1.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPWduinweg5-WP30_0002.png"

Figuur 1.2: Bovenaanzicht plangebied in de huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPWduinweg5-WP30_0003.jpg"

Figuur 1.3: Weergave van de gerestaureerde woning, vanaf Westduinweg bezien

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPWduinweg5-WP30_0004.jpg"

Figuur 1.4: Weergave van de reeds aanwezige paardenbak

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPWduinweg5-WP30_0005.jpg"

Figuur 1.5: Weergave van de huidige situatie in het plangebied, hier is tevens de locatie te zien van het beoogde vervangende bijgebouw

1.3 Toekomstige situatie

Het perceel heeft in de nieuwe situatie een woonfunctie. Het betreft een vrijstaande woning (op dezelfde locatie als de voormalige bedrijfswoning) met ruime tuin. Hierbij wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. De reeds aanwezige paardenbak en twee van de drie bijgebouwen blijven behouden. Het bijgebouw dat tegen de voormalige bedrijfswoning aan was gelegen, is reeds gesloopt en wordt elders op het perceel teruggebouwd. De woning wordt nog uitgebreid met een aanbouw. In de toekomstig situatie bedraagt de inhoud van de woning van 750 m3 en is er 150 m2 aan bijgebouwen aanwezig.

Voor een weergave van de toekomstige indeling van het perceel zie het figuur 1.7. Voor een impressie van de gerestaureerde woning met aanbouw zie de figuren 1.8, 1.9 en 1.10. Voor een impressie van het nieuw te bouwen bijgebouw zie het figuur 1.10.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPWduinweg5-WP30_0006.png"

Figuur 1.7: Bovenaanzicht toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPWduinweg5-WP30_0007.png"

Figuur 1.8: Vooraanzicht gerestaureerde woning bezien vanaf de Westduinweg

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPWduinweg5-WP30_0008.png"Figuur 1.9: Zijaanzicht gerestaureerde woning vanaf de linkerkant

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPWduinweg5-WP30_0009.png"

Figuur 1.10: Voor- en rechtergevel nieuw bijgebouw

De ontwikkeling past qua verdeling van het perceel en qua vormgeving in het gebiedsprofiel van de Westduinweg. Het opheffen van bedrijvigheid is een positieve ontwikkeling voor de omgeving.

1.4 Wijzigingsplan

Burgemeester en wethouders zijn op basis van artikel 4 lid 4.7.1 van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Goedereede' bevoegd de bestemming binnen bouwvlakken met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' geheel of gedeeltelijk te wijzigen ten behoeve van de functies:

  • wonen;
  • agrarisch verwant bedrijf;
  • dagrecreatieve voorziening;
  • horecabedrijf;
  • zorgboerderij;
  • landgoed;
  • verblijfsrecreatief bedrijf (met uitzondering van een minicamping);


met inachtneming van het volgende:

  • a. de bedrijfsactiviteiten van het betreffende agrarisch bedrijf zijn beëindigd;
  • b. er mogen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid met dien verstande dat:
    • 1. nieuwbouw ten behoeve van hobbymatige agrarische activiteiten of terreinbeheer en -onderhoud wel is toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 150 m²;
    • 2. nieuwbouw wel is toegestaan indien het aanwezige gebouw in een zodanig slechte bouwkundige staat verkeert dat herstel in redelijkheid niet kan worden verlangd dan wel van het aanwezige gebouw geen zinvol ander gebruik kan worden gemaakt mits nieuwbouw gepaard gaat met afbraak van bestaande gebouwen, niet zijnde monumenten of MSP-panden en de oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing maximaal de helft bedraagt van de oppervlakte van het gebouw dat wordt afgebroken, tenzij afbraak en herbouw bijdraagt aan substantiële vergroting van de ruimtelijke kwaliteit van het totale perceel, zulks ter toetsing door de natuur- en landschapsdeskundige op grond van een (her)inrichtingsplan, waarbij herbouw tot maximaal 100% van de te slopen oppervlakte gebouwen kan worden toegestaan, hetgeen door de initiatiefnemer met een schriftelijk advies wordt aangetoond;
  • c. woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van reeds aanwezige woningen en overeenkomstig het aantal woningen dat ter plaatse aanwezig is op het tijdstip waarop het wijzigingsbesluit in ontwerp ter inzage wordt gelegd;
  • d. de oppervlakte van buitenverblijven ten behoeve van een dierenpension bedraagt ten hoogste 50 m²;
  • e. de bestemming wordt gewijzigd in een op de vervolgfunctie toegesneden bestemming;
  • f. er mag geen sprake zijn van buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten die buiten de gebouwen plaatsvinden;
  • g. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van vervolgfuncties dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient berekend te zijn op de nieuwe activiteit;
  • h. parkeren dient landschappelijk te worden ingepast en binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • i. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien is aangetoond dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf redelijkerwijs niet meer mogelijk is;
  • j. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • k. de vervolgfunctie dient inpasbaar ingevolge de Wet milieubeheer;
  • l. het aantal woningen mag niet toenemen;
  • m. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
  • n. detailhandel uitsluitend is toegestaan indien het zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten betreft;
  • o. de initiatiefnemer dient schriftelijk advies in te winnen bij een terzake deskundige ter beoordeling van de vraag of de agrarische functie niet meer kan worden vervuld.

Toetsing aan wijzigingsregels

In dit geval kan de wijzigingsbevoegdheid worden toegepast. Hieronder wordt aan de wijzigingsregels getoetst.

  • a. de bedrijfsactiviteit is beëindigd.
  • b. 1. niet van toepassing. 2. de voormalige bedrijfswoning verkeerde in een zodanige slechte bouwkundige staat dat herstel niet kon worden verlangd. Tevens draagt de gerestaureerde woning substantieel bij aan een vergroting van de ruimtelijke kwaliteit van het totale perceel. Het totale oppervlak aan hoofd- en bijgebouwen zal in de beoogde situatie groter zijn dan in de huidige situatie. Het maximaal toelaatbare oppervlak aan bijgebouwen zal 150 m2 bedragen dit is gelijk aan wat reeds vergunningvrij mogelijk is op basis van Bijlage II artikel 2 lid f sub 3 Bor. Hierin is bepaald dat als het bebouwinsgebied groter is dan 300 m2: de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2 mag zijn.
  • c. de burgerwoning staat op dezelfde locatie als de voormalige bedrijfswoning, er blijft sprake van één woning.
  • d. niet van toepassing.
  • e. de bestemming wordt gewijzigd in Wonen.
  • f. niet van toepassing.
  • g. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van een woning is veel kleiner dan die toebehorend aan de op dit moment mogelijke agrarische bedrijvigheid.
  • h. het parkeren wordt opgelost binnen het bouwvlak en dit wordt landschappelijk ingepast door de parkeerplaatsen uit de zichtlijnen vanaf de weg te realiseren.
  • i. de grootte van het perceel (6.300 m2) maakt dat het uitoefenen van een agrarisch bedrijf redelijkerwijs niet mogelijk is.
  • j. aan deze voorwaarde wordt voldaan, voor een onderbouwing zie ook paragraaf 3.7.
  • k. niet van toepassing.
  • l. het aantal woningen blijft gelijk, namelijk één woning.
  • m. niet van toepassing.
  • n. niet van toepassing.
  • o. de gemeente heeft het plan al akkoord bevonden als ter zake deskundige. Zie ook de toetsing aan punt i.

1.5 Planologische afweging

Behalve dat moet worden voldaan aan de wijzigingsregels, dient bij een wijzigingsplan sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening en moet het binnen het vigerende beleid passen. Hierop wordt in de volgende hoofdstukken ingegaan. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling planologisch gezien mogelijk is.

1.6 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van dit wijzigingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 4. De uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

2.1 Inleiding

Het plan dient getoetst te worden aan het vigerend rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Gezien de kleinschalige aard van het plan, is dit onderdeel beperkt gehouden. Er geldt geen specifiek rijksbeleid voor het plan.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Verordening ruimte 2014 (geconsolideerd, 29 juni 2018)

De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt is het Programma ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening ruimte 2014 daarom onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen - en landgoedbiotopen

Ladder voor duurzame verstedelijking

Een belangrijk onderdeel van het provinciale beleid, dat opgenomen is in de verordening, is de ladder voor duurzame verstedelijking. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet namelijk voldoen aan bepaalde eisen. In Artikel 3.1.6. lid 2 Bro is als volgt bepaald:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


In de Verordening Ruimte 2014 is er geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet worden gezien als een stedelijke ontwikkeling.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling wordt niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft daarom niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Ruimtelijke kwaliteit

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen twee uitgangspunten:

  • een kleinschalige ontwikkeling heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid,
  • hoe hoger en specifieker de kwaliteit van een gebied is, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkelingen:

  • 1. Inpassing. Dit betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de maat en de aard van de bestaande kenmerken van een gebied. De ontwikkeling speelt zich af op het niveau van een kavel. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met topkwaliteit.
  • 2. Aanpassing. Dit betreft een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen voorziet. Een voorbeeld is de aanleg of verbreding van een provinciale weg, een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief zo gunstig mogelijk resultaat.
  • 3. Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap of stedelijke gebied ontstaat. Er ontstaat een nieuwe toekomst voor het gebied met een nieuwe gebiedsidentiteit. De impact van deze plannen op een gebied is groot. Gelet op de wezenlijke verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat die nog niet is ondervangen in de richtpunten. In de meest verregaande vorm van transformatie is van de huidige identiteit niets meer zichtbaar. Bij transformatie-opgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen, een kwalitatief optimaal resultaat inclusief een maatschappelijke tegenprestatie.

Toetsing

Er is sprake van inpassing. De ontwikkeling past in het omliggende gebied.

2.2.2 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Eilandvisie

Op 12 februari 2015 is de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee unaniem akkoord gegaan met de toekomstvisie voor de gemeente, de Eilandvisie. Hiermee beschikt de gemeente over een heldere langetermijnvisie die kaders biedt voor de besluitvorming van de gemeente. Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de ‘eilanditeit’. Nu al worden eigenheid, traditie en identiteit van het eiland succesvol gecombineerd met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. De Eilandvisie versterkt en concretiseert deze ontwikkelingen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van het eiland. De focus ligt op de zelfvoorzienbaarheid van het eiland, waarbij de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen goed wordt benut.


De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen, werken en recreëren. Weg van de hectiek van de stad, dichtbij alle stedelijke voorzieningen. Innovatie in visserij, landbouw, recreatie en zorg staan centraal. Onderwijs op hoog niveau en brede zorg bieden werk en kansen op maatschappelijke participatie. Goeree-Overflakkee wil koploper zijn in duurzame energiewinning en besparing. Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:

  • 1. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.
  • 2. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.
  • 3. De kwaliteit, van leven en van groei.
  • 4. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.
  • 5. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.
  • 6. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.


Het planvoornemen is niet in strijd met een van de strategische kernthema's. Het voornemen betreft een verbetering van het woningbouwaanbod. Dit past binnen de eilandidentiteit.

2.3.2 Woonvisie 2014-2020

De gemeente Goeree-Overflakkee heeft op 16 oktober 2014 de Woonvisie 2014-2020 vastgesteld en op 3 september 2015 geactualiseerd. De woonvisie gaat uit van drie typen kernen, te weten 'streekcentrum', 'verzorgingskern' en 'steunkern'.


Het bijbehorende gemeentelijke woningbouwprogramma wordt regelmatig geactualiseerd en afgestemd op de actuele Woningbehoefteraming. Uit de WBR 2016 blijkt dat er in Goeree-Overflakkee behoefte is aan 1840 woningen in de periode 2015-2030. Uit het actuele woningbouwprogramma waarin alle harde en zachte plannen zijn aangegeven, blijkt dat de harde plancapaciteit in Goeree-Overflakkee uit circa 1460 woningen bestaat (gerealiseerd vanaf 2015, vastgesteld bestemmingsplan en uitwerkingsplicht).


Het onderhavige plan is niet in de lijst van het woningbouwprogramma opgenomen. Maar omdat het aantal woningen niet toeneemt en het tevens een verbetering in het woningaanbod betreft, is de woningbouwontwikkeling in kwantitatieve zin mogelijk.

2.3.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Sectorale aspecten

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit wijzigingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Het plan maakt een bestemmingswijziging mogelijk. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbij behorende conclusies.

3.2 Vormvrije mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Gelet op de aard van de ontwikkeling (de transformatie van bedrijfswoning naar burgerwoning) is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit m.e.r.. Een mer-plicht is daarom niet aan de orde.

3.3 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Provinciaal Waterplan 2010 - 2015

Op 1 januari 2010 is het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015 in werking getreden. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaalt naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken.

Waterbeheerprogramma 2016-2021

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied, of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding.

Waterplan Goeree-Overflakkee

Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:

  • de inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen;
  • het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater. Hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet. Het waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties;
  • de omgang met afvalwater en regenwater in het gebied. Hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem.

Huidige situatie

Algemeen

De bodem in de omgeving van het plangebied bestaat uit leem arm zand of klei op zand. Hier is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,20 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt ca. NAP + 1,4 m.

Waterkwantiteit

Aan de noord, zuid- en westzijde van het plangebied liggen watergangen met het kenmerk 'overig water'. Deze watergangen hebben een beschermingszone van 3 meter. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is deels gelegen binnen de beschermingszone van een regionale waterkering.

Afvalwater en riolering

De woning is aangesloten op de riolering.

Toekomstige situatie

Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.

Waterkwantiteit

De ontwikkeling voorziet niet in een toename van meer dan 1.500 m2 verhard oppervlak. Er is daarom voor de beoogde ontwikkeling geen watercompensatie noodzakelijk.

Waterkwaliteit

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwater en riolering

De gerestaureerde woning wordt aangesloten op het al aanwezige rioleringsstelsel. Verder zal worden voldaan aan het gemeentelijk rioleringsplan van de gemeente Goeree-Overflakkee (2015).

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Op het perceel ligt vanwege de ligging binnen de beschermingszone van een regionale waterkering deels de dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering. Deze dubbelbestemming wordt in dit wijzigingsplan overgenomen. In deze dubbelbestemming zijn de belangen van waterstaat geborgd.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterhuishouding in het gebied. Het plangebied is deels gelegen binnen de beschermingszone van een regionale waterkering. Om de belangen van de waterstaat te waarborgen wordt de dubbelbestemming uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen. Het aspect water belemmert het planvoornemen dan ook niet.

3.4 Duurzaamheid

(Inter)nationaal klimaatbeleid

Om minder afhankelijk te zijn van fossiele brandstoffen en CO2 uitstoot terug te dringen is er globaal, Europees en landelijk klimaatbeleid geformuleerd om verdere klimaatverandering en opwarming van de aarde te voorkomen. Een bekende internationale doelstelling voor Nederland komt voor uit het klimaatverdrag van de Verenigde Naties (1992), het aanvullende Kyoto Protocol uit 1997 en het klimaatakkoord van Parijs gesloten eind 2015. In het akkoord wordt de bovengrens van 2 graden opwarming ten opzichte van het pre-industriële tijdperk voor het eerst in een juridisch instrument vastgelegd. Bovendien wordt het streven vastgelegd om de opwarming beperkt te houden tot 1,5 graad. Verder moet er nu snel een eind komen aan het gebruik van fossiele brandstoffen omdat dit een belangrijke oorzaak is van de overmatige CO2-uitstoot. In Europees verband heeft Nederland zich verbonden aan de volgende klimaatdoelstellingen. In 2020 dient Nederland ten minste 20% CO2 reductie & 20% energiebesparing te hebben gerealiseerd en ten minste 14% duurzame energie op te wekken.


Gemeentelijk beleid
Goeree-Overflakkee heeft een ambitieuze doelstelling op het gebied van energie en CO2 reductie. De beleidsvisie “Van energiebeleid naar duurzaamheidsbeleid. Duurzaamheidsbeleid van de Gemeente Goeree-Overflakkee 2016” is een actualisatie van de beleidsvisie 'Energieneutraal Goeree-Overflakkee 2030' uit 2011. Een belangrijke doelstelling is om als gemeente in 2020 energieneutraal te zijn. Dit doel is een aanscherping van de vastgestelde beleidsvisie waar de doelstelling nog “Energieneutraal 2030” was. Dit doel is verbonden met de aanwijzing voor de grootschalige windopgave en de kansen voor duurzame energie zoals beschreven in de regionale structuurvisie (2010). Door die beleidsvisie ligt de focus op de energietransitie en vormt energieopwekking en -gebruik de kern van het huidige duurzaamheidsbeleid. Het energiebeleid wordt daarnaast uitgebreid tot een breder duurzaamheidsbeleid met focus op energie, innovatie en bewustzijn. Om aan te sluiten bij de veranderingen in het (Inter-) Nationale en Regionaal/Lokale speelveld zijn de activiteiten van de gemeente op het gebied van duurzame ontwikkeling de afgelopen jaren uitgebreid. Naast het ondersteunen van energieopwekking, opslag en besparing is er steeds meer aandacht voor het ondersteunen van innovatieve projecten en samenwerking met initiatief nemende partijen. De gemeente is trots op de innovatieve kracht van het eiland en wil Goeree-Overflakkee als duurzaam en innovatief eiland op de kaart zetten. De gemeente als organisatie streeft er ook naar het goede voorbeeld te geven. Hierbij speelt, net als bij bewoners, bewustzijn een belangrijke rol. Het opnemen van een duurzaamheidparagraaf in alle nieuwe ruimtelijke plannen valt onder het vergroten van het bewustzijn. Bij nieuwe ontwikkelingen of ingrijpende renovatie kan extra aandacht besteed aan de vraag op welke wijze zo duurzaam mogelijk met energie en materialen wordt omgegaan. Deze ontwikkelingen houden zoveel mogelijk met de onderstaande punten rekening binnen de al aanwezige context van de bestaande bebouwing:

  • Zongericht verkavelen of bouwen: het zodanig inrichten van een woongebied dat zoveel mogelijk passieve en actieve zonne-energie wordt benut. Dit kan passief bijvoorbeeld door opwarming door de zon van het gebouw of actief. Voorbeelden van het actief benutten van zonne-energie zijn zonnepanelen voor elektriciteitsopwekking en zonneboilers voor warmwater;
  • Compact bouwen: hierbij wordt gekozen voor een bouwvorm, waarbij de verhouding tussen het gebruiksoppervlak (vloeroppervlak) en het verliesoppervlak (gevels en daken) zo gunstig mogelijk is en de transmissieverliezen klein zijn;
  • Warmteopwekking door een kleinschalige warmtekrachtinstallatie. Dit betreft het gebruik maken van bijvoorbeeld koude- of warmteopslag in de bodem, zonne-energie en warmtepompen.
  • Geen gasinstallatie(s).

Duurzaam bouwen 

Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu zodat kan worden voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat voor toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om ook in hun behoeften te kunnen voorzien. Duurzaam bouwen is daarmee onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving, de volgende algemene stelregels kunnen als leidraad worden genomen met betrekking tot duurzaam bouwen en verbouwen.

  • Bouw gezonde, veilige en comfortabele gebouwen en wijken die wensen van gebruikers en veranderingen in de tijd moeiteloos kunnen verwerken;
  • Stem het ontwerp en de materiaalkeuze daarom af op zowel de functie als de gewenste levensduur van het gebouw. Houd bij gebouwen met een beoogde lange levensduur rekening met mogelijkheden voor verandering van functie en gebruik;
  • Kies voor energiebesparende maatregelen, duurzame energiebronnen en stem dit af op het beheer van het gebouw (bij voorkeur gasloos);
  • Kies voor materialen/producten die weinig milieubelastend zijn (vervuiling van lucht, water en bodem) en die in de gebruik- en afvalfase zo weinig mogelijk problemen opleveren.

3.5 Mobiliteit

Ontsluiting woning

De woning blijft op dezelfde manier ontsloten als in de huidige situatie, namelijk via de erftoegangsweg die aansluit op de Westduinweg. Deze weg kent een maximum snelheid van 60 km/h. De weg heeft een doorgaande functie en sluit verder aan op de Oudelandseweg aan de zuidkant en de Klarabeekweg aan de Noordzijde.

De fietser deelt op de Westduinweg de weg met het overige verkeer. De meest nabijgelegen openbaarvervoerhalte is de bushalte Ouddorp, Oudelandseweg op 15 minuten loopafstand. Hier zijn busverbindingen naar Spijkenisse en Renesse.

Parkeren

Het parkeren bij de woning wordt opgelost op eigen terrein. Hiervoor is, ten behoeve van de bewoners zelf, op eigen terrein ruimte gereserveerd voor twee parkeerplaatsen.

Verkeersgeneratie

Op basis van het vigerende bestemmingsplan is een agrarisch bedrijf toegestaan. Een agrarisch bedrijf heeft een hogere verkeersgeneratie dan één woning. Het planvoornemen zorgt dus niet voor een extra verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de vigerende planologische situatie. Hiermee wordt het effect op de omgeving ook kleiner.

Conclusie

Het aspect mobiliteit staat de realisatie van het plan niet in de weg.

3.6 Verkeerslawaai

Omdat geen sprake is van een nieuwe geluidsgevoelige functie, zijn de normen van de Wet geluidhinder niet van toepassing. Akoestisch onderzoek is daarom niet nodig.

3.7 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies de milieuaspecten in voldoende mate mee te nemen, wordt in de milieuonderbouwing van de beoogde ontwikkeling gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze uitgave is een lijst van bedrijfstypen opgenomen, waarin voor een groot aantal bedrijfstypen en -activiteiten richtafstanden ten opzichte van een 'rustige woonwijk/rustig buitengebied' worden vermeld. Zoals ook in de VNG-publicatie is aangegeven en in vaste jurisprudentie is bevestigd, kan voor het omgevingstype 'gemengd gebied' worden afgeweken van deze richtafstanden.

Onderzoek

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Ouddorp. In de beoordeling wordt daarom uitgegaan van rustig buitengebied.

Westduinweg 3

Ten zuiden van de Westduinweg 5 is een akkerbouwbedrijf gevestigd met tevens een minicamping (De Corneliahoeve). De Corneliahoeve is een minicamping met 25 staanplaatsen, waarvan 15 seizoenplaatsen. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor een akkerbouwbedrijf (SBI-CODE 0111, 0113) milieucategorie 2 met een grootste richtafstand voor geluid van 30 m. Voor kampeerterreinen geldt milieucategorie 3.1 met een grootste richtafstand van 50 meter. De percelen Westduinweg 3 en Westduinweg 5 liggen op een afstand van meer dan 60 m van elkaar. Er wordt voldaan aan de richtafstanden.

In de directe omgeving zijn verder woningen gelegen waar tevens aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan. Dit zijn activiteiten uit maximaal milieucategorie 1 of 2 met een maximale richtafstand van 30 m. De omliggende woningen liggen op meer dan 60 m van het plangebied. Er wordt voldaan aan de richtafstanden.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Omliggende bedrijven worden door het wijzigen van de bestemming van het perceel naar wonen niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. Ter plaatse van de woning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

Risicorelevante bedrijven

Op basis van informatie uit de professionele risicokaart zijn in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Over de N57 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt op circa 380 meter van deze weg. De PR 10-6-contour reikt daarbij niet tot buiten de weg. Over de weg vindt onder andere transport van GF3 plaats. Het plangebied ligt niet binnen het maatgevende invloedsgebied van het groepsrisico (355 meter). Verder vindt in de omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats per spoor, over het water of door buisleidingen.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het wijzigingsplan.

3.9 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoelt in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Duinen Goeree & Kwade Hoek bedraagt slechts 5 m. Dit is namelijk gelegen aan de overzijde van de Westduinweg. Het gebied Duinen Goeree & Kwade Hoek omvat een aantal duingebieden aan de noordwestkant van Goeree plus de aan de zeezijde gelegen Kwade Hoek. Dit gebied vormt tevens het dichtstbijzijnde NNN-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPWduinweg5-WP30_0010.png"

Figuur 3.1 Weergave ligging Natura 2000-gebieden ten opzichte van plangebied (zwart omlijnt)

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Qua stikstofdepositie leidt het plan niet tot een toename ten opzichte van de huidige situatie.

Tijdens de bouw van de aanbouw en het bijgebouw is mogelijk sprake van verstoring door geluid. Deze verstoring zal slechts een zeer klein deel van het aangrenzende Natura 2000-gebied beïnvloeden en slechts enkele weken duren.

Significante effecten op de instandhoudingsdoelen van dit Natura 2000-gebied kunnen gelet op het bovenstaande op voorhand worden uitgesloten.

Soortenbescherming

De meeste werkzaamheden hebben recent al plaatsgevonden (onder andere kap van bomen, sloop en herbouw). De realisering van een aanbouw en een extra bijgebouw zullen niet leiden tot aantasting van beschermde soorten.

Conclusie

De Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.1 weergegeven.

Tabel 3.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In het Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

In de nieuwe situatie is sprake van 1 woning. Hierdoor is er geen toetsing aan de grenswaarden nodig; deze toetsing is namelijk vrijgesteld tot en met de drempelwaarde van 1.500 woningen. De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2016 het jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N57 ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPWduinweg5-WP30_0011.png"

Figuur 3.2: Jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in 2016 (bron: NSL monitoringstool)

Conclusie

Het plan draagt 'niet in betekende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Daarnaast wordt ter plaatse van de woning ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden. Het aspect luchtkwaliteit staat de ontwikkeling niet in de weg.

3.11 Bodem

Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPWduinweg5-WP30_0012.png"

Figuur 3.3: Kaartfragment van het bodemloket met het plangebied, oranje omlijnd

Volgens de kaart van het bodemloket, zie figuur 3.3, is voor de locatie Westduinweg 5 voldoende onderzoek uitgevoerd en is de locatie reeds gesaneerd.

Bodemkwaliteitskaart Goeree-Overflakkee

In de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Goeree Overflakkee heeft de bodem ter plaatse van het plangebied de kwaliteitsklasse "achtergrondwaarde".

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPWduinweg5-WP30_0013.png"

Figuur 3.4: Uitsnede gemeentelijke ontgravingskaart bovengrond

Gronden die de kwaliteit “achtergrondwaarde” hebben kunnen worden gezien als schone gronden. Plaatselijke verontreinigingen zijn hierin niet meegenomen. In het kader van de Omgevingsvergunning bouwen kan alsnog bodemonderzoek worden geëist.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPWduinweg5-WP30_0014.png"

Figuur 3.5: Weergave van indeling in bodemkwaliteitsklassen

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.12 Archeologie en cultuurhistorie

3.12.1 Archeologie

Toetsingskader

Erfgoedwet

De archeologische monumentenzorg is geregeld in de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' zijn in de Erfgoedwet nog steeds de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

Gemeentelijk beleid

Voor een goed beheer van dit bodemarchief gebruikt de gemeente Goeree-Overflakkee een archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart geeft een gemeente breed overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. De kaart maakt inzichtelijk waar en bij welke ruimtelijke ingrepen een archeologisch onderzoek verplicht is en wordt als toetsingskader gebruikt voor ruimtelijke procedures.

Toetsing

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPWduinweg5-WP30_0015.png"

Figuur 3.6 Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart

Volgens de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart ligt het plangebied aan de noordoostzijde in waarde 5, de zuidwestzijde heeft geen archeologische waarde. Voor de gronden aangeduid met de waarde 5 geldt een onderzoeksplicht voor ingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m –MV. Aangezien de ingrepen op de gronden een kleiner oppervlak beslaan, valt de ontwikkeling binnen de vrijstellingsgrens.

De archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' die momenteel op een deel van de gronden vigeert, wordt in dit wijzigingsplan overgenomen om de eventueel aanwezige archeologische waarden van de gronden te beschermen.

Conclusie

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' blijft voor het gehele plangebied behouden. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.12.2 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is de Monumentenwet 1988 gewijzigd en gelijktijdig, als gevolg daarvan, ook het Bro. Hiermee is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Naast archeologie dienen ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Toetsingskader
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument ‘Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)’. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende ‘Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland’ zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.

Regioprofielen Cultuurhistorie

De provincie Zuid-Holland wil waardevolle cultuurhistorische elementen behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Om dit richting te geven, zijn Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. De zestien regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen zoals die staan in de provinciale Structuurvisie.


Cultuurhistorische kaart

De cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland geeft een overzicht van cultuurhistorische kenmerken en waarden in deze provincie. Het is een overzicht op hoofdlijnen, bijvoorbeeld van waardevolle verkavelingspatronen, gebieden met een archeologische verwachtingswaarde of monumentale boerderijlinten. Dit is het schaalniveau waarop de provincie beleid voert. De cultuurhistorische kaart - ook aangeduid als Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) - kent drie verschillende thema's: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap.

Uit de CHS-kaart van de provincie Zuid-Holland blijkt dat het plangebied niet is gelegen in erfgoedgebieden (kroonjuwelen en werelderfgoed). De erfgoed thema’s: molens, landgoederen en kasteelterreinen zijn ook niet van toepassing. Voor het thema archeologie wordt verwezen naar de hiervoor beschreven alinea’s onder de subtitel archeologie.


Voor de beoogde ontwikkeling is regioprofiel 12 ‘Topgebied: Kop van Goeree’ van belang. Voor topgebieden geldt de provinciale sturingsrichtlijn: continuïteit van karakter. Met deze richtlijn wordt aangegeven hoe de provincie in beginsel met ontwikkelingen wil omgaan wat betreft cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Cultuurhistorie is hier een belangrijke randvoorwaarde bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uitgangspunt is om bij toekomstige ontwikkelingen de structuur van topgebieden te behouden en versterken door het herkenbaar houden van de ruimtelijke kenmerken hiervan (verkavelingsrichting, openheid, bebouwingsstructuur, profiel van kades, wegen en waterlopen). Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met genoemd uitgangspunt altijd een nadere afweging zal plaatsvinden, waarbij het cultuurhistorische belang zwaar weegt. Ruimtelijke ontwikkelingen die passen binnen genoemd uitgangspunt zijn in principe mogelijk.

Onderzoek

De bouw van gebouwen op het perceel is al op het gehele perceel mogelijk. Daarnaast is er verouderde bebouwing op het perceel aanwezig. Door de restauratie van deze bebouwing verbetert de ruimtelijke kwaliteit van het perceel. Daarnaast wordt de bebouwing goed landschappelijk ingepast en worden zichtlijnen vanaf de Westduinweg gewaarborgd.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt gezien het voorstaande geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.13 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Het Ministerie van VROM (inmiddels Ministerie van Infrastructuur en Milieu geheten) heeft in 2005 advies uitgebracht aan gemeenten en provincies over het omgaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van bovengrondse hoogspanningsleidingen. Zij adviseert om geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de 0,4 microtesla zone rond een hoogspanningslijn. Aanleiding voor dit rijksbeleid voor hoogspanningsleidingen vormen mogelijke gezondheidsrisico's bij langdurige blootstelling van kinderen aan elektromagnetische velden. Bij ondergrondse hoogspanningsleidingen dient slechts rekening te worden gehouden met een beschermstrook.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen relevante kabels en leidingen in en om de omgeving van het plangebied aanwezig. Het aspect kabels en leidingen vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.14 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte aspecten zijn geen belemmeringen aanwezig voor de vaststelling van het wijzigingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

4.1 Planregels

Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Goedereede', zoals vervat in de bestanden set met planidentificatie NL.IMRO.1924.GDRLandelijkgebied-BP30. Dit betekent dat alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn (zoals de begripsbepalingen en de wijze van meten) ook voor dit plan gelden.

In afwijking van de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Goedereede' is bepaald dat het gezamenlijk oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen maximaal 150 m2 mag bedragen.

4.2 Verbeelding

Het plangebied heeft de bestemming Wonen - 3 gekregen en is voorzien een bouwvlak. Met het oog op de erfbebouwingsregeling is een specifieke aanduiding opgenomen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Met dit wijzigingsplan wordt een bestemmingswijziging mogelijk gemaakt. De kosten van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente acht het plan economisch uitvoerbaar.

Er is geen sprake van een aangewezen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 23 februari 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Het college van burgemeester en wethouders heeft in de vergadering van 30 april 2019 besloten het wijzigingsplan ongewijzigd vast te stellen.