direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ouddorp Bad
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.ODPOuddorpBad3-OV30

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Goeree-Overflakkee werkt samen met diverse partners aan de ontwikkeling van Ouddorp Bad. De gemeenteraad heeft hiervoor het Raamplan Ouddorp Bad, dat in overleg met verschillende partijen (waaronder de provincie) tot stand is gekomen, vastgesteld. Estate Invest is voornemens invulling te geven aan deelgebied Oost van Ouddorp Bad.

In 2007 is door het Innovatieplatform Kop van Goeree het rapport ‘Het moet en kan anders!’ opgesteld. In dit rapport worden projecten genoemd die de lokale economie kunnen versterken. Ouddorp Bad is één van die projecten. De voormalige gemeente Goedereede omarmde dit project en nam het in 2009 op in de Toekomstvisie Goedereede 2020. Ook is het project in 2010 opgenomen in de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee. Vanaf 2011 is de projectgroep opgestart die samen met de betrokken partijen ging werken aan een Raamplan Ouddorp Bad.

De uitwerking van de ontwikkeling is gebaseerd op de uitgangspunten van het Gebiedsprofiel Goeree- Overflakkee en het Raamplan Ouddorp Bad. Het doel is om in Ouddorp Bad meer duinbeleving te creëren en een productdifferentiatie van verblijfsrecreatie te bewerkstelligen. Daarnaast vindt herstructurering van de bestaande recreatieterreinen plaats en dient tussen de kern Ouddorp en de duinen – zowel ruimtelijk als functioneel – een betere verbinding te komen. Verder is het zaak om bij de inrichting van het gebied rekening te houden met de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving.

De ontwikkeling van Ouddorp Bad Oost is een op zichzelf staande ontwikkeling die zich onderscheidt van de andere deelgebieden van Ouddorp Bad, waaronder Duynhille en Ouddorp Duin. Deze laatstgenoemde ontwikkelingen zijn bedrijfsmatig geëxploiteerde recreatieparken welke meer naar binnen zijn gekeerd. Ouddorp Bad Oost is naar buiten gericht met een openbaar gebied, waardoor een geheel andere beleving ontstaat. Dit wordt gerealiseerd door middel van de aanleg van een pleintje en de algehele routing.

Het Raamplan vormt het uitgangspunt voor de volgende ontwikkelingen:

  • 1. viersterrenhotel in deelgebied 1;
  • 2. 12 woningen in deelgebied 2;
  • 3. 26 woningen in deelgebied 3;
  • 4. deelgebied 4 met 2 nieuwe woningen en het omzetten van vijf bestaande recreatiewoningen naar burgerwoningen.

De voorgestane ontwikkelingen passen niet binnen de geldende bestemmingsplannen. Om de ontwikkelingen mogelijk te maken is in het verleden een bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan is echter vernietigd door de Raad van State.

Om het nieuwe gebruik alsnog planologisch mogelijk te maken kan met de procedure van een uitgebreide omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) afgeweken worden van de geldende bestemmingsplannen. In artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a onder 3 Wabo is bepaald dat een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de omgevingsvergunning vergezeld gaat van een goede ruimtelijke onderbouwing. Voorliggend document voorziet in de ruimtelijke onderbouwing voor de gebruikswijziging van de gronden. De inhoud van deze ruimtelijke onderbouwing is gebaseerd op het eerder opgestelde bestemmingsplan.

De ontwikkeling voorziet in het wijzigen van het gebruik (de functie) van de betreffende gronden.

1.2 Projectgebied

Het projectgebied is gelegen in het noordoosten van Ouddorp, en ligt tussen de Vrijheidsweg in het noorden en de Oude Nieuwlandseweg in het zuiden. De globale ligging van het projectgebied is in afbeelding 1.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPOuddorpBad3-OV30_0001.png"

Afbeelding 1.1 | Globale begrenzing projectgebied (binnen witte kader)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het projectgebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan   Vaststelling door gemeenteraad  
Recreatieterreinen 2012   22 november 2012  
Oudeland en Oude Nieuwland 2013   12 december 2013  

1.4 Doel

Het voorgenomen project past niet binnen de bouw- en gebruikersregels opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Het doel van deze ruimtelijke onderbouwing is te onderzoeken of het project (de voorgenomen activiteiten en functiewijzigingen in het gebied) in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening (zie paragraaf 1.1). Deze ruimtelijke onderbouwing wordt als bijlage bij de omgevingsvergunning bijgevoegd. Dit document toetst de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling (gebruikswijziging) aan de geldende regelgeving. Daarnaast wordt beschreven wat het effect van de voorgenomen ontwikkeling is op de kwaliteit van de leefomgeving.

1.5 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing bestaat, naast dit inleidend hoofdstuk, uit nog vier hoofdstukken. In hoofdstuk twee wordt het project nader toegelicht. Hoofdstuk drie beschrijft het geldende beleidskader en in hoofdstuk vier worden de verschillende milieuaspecten beoordeeld. Tot slot wordt in hoofdstuk vijf ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Het project

2.1 Huidige situatie

Projectgebied

Het westelijke en grootste deel van het projectgebied (1 tot en met 3) wordt in het midden doorsneden door de Blankersberg, en bestaat uit een weiland/akkerland. Het westelijke deel van deel 4 in het oostelijke gedeelte van het projectgebied – beide aan de west- en oostzijde ingeklemd tussen twee zandwallen en de Vrijheidsweg en de Oude Nieuwlandseweg – bestaat voornamelijk uit bosschages. Het oostelijke deel van deel 4 bestaat uit vijf bestaande vrijstaande recreatiewoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPOuddorpBad3-OV30_0002.png"

Afbeelding 2.1 | Deelgebieden in het projectgebied

Omgeving
Het gebied ‘Ouddorp Bad’ is gelegen aan de noordzijde van Ouddorp tussen de Oude Nieuwlandseweg en de duinen. Het gebied heeft een zeer kenmerkende ligging in de nabijheid van het waardevolle, kleinschalige schurvelingenlandschap en de duinen en vormt de schakel tussen de dorpskern van Ouddorp en het strand.

Aan de oostkant van de entree van de duinovergang ligt een groot parkeerterrein. Aan de oostkant van het projectgebied zijn tuinen van woningen gelegen. Ten zuiden van het projectgebied is aan de Oude Nieuwlandseweg het Strandpark Duynhille, het hotel en restaurant Duinzicht en een parkeergelegenheid gelegen. Aan de westkant grenst het projectgebied aan de tuinen van de woningen aan de Oude Nieuwlandseweg.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Ontwikkelingen

Algemeen
Voor het gebied tussen de kern Ouddorp en de duinen is een positieve impuls gewenst, waaronder een kwalitatieve verbetering van de verblijfsrecreatie en de uitbreiding van de recreatievoorzieningen. Met het toevoegen van 40 (tweede) woningen (en een functieverruiming van 5 recreatiewoningen) en een hotel met 40 hotelkamers in het projectgebied wordt de verbinding tussen het recreatiegebied en de duinen verbeterd. Hoewel het projectgebied niet is gelegen binnen het als kroonjuweel aangeduide schurvelingenlandschap en binnen het projectgebied geen zandwallen aanwezig zijn, wordt met de ontwikkeling hierbij aansluiting gezocht door de woningen in een groene setting te plaatsen. Zie voor het inrichtingsplan onderstaande afbeelding en Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPOuddorpBad3-OV30_0003.png"

Afbeelding 2.2 | Inrichtingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPOuddorpBad3-OV30_0004.png"

Afbeelding 2.3 | Deelgebieden in het projectgebied

Deelgebied 1
Er wordt een viersterrenhotel gerealiseerd met maximaal 40 hotelkamers met bijbehorende functies, zoals een receptie, een bar, restaurant en wellnesscentrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPOuddorpBad3-OV30_0005.png"

Afbeelding 2.4 | Functiekaart deelgebied 1

Deelgebied 2
In deelgebied 2 worden woningen gerealiseerd. Het aantal woningen bedraagt in dit deelgebied 12 woningen. Daarnaast worden in het deelgebied bijbehorende voorzieningen gerealiseerd, zoals wegen, parkeerplaatsen, nutsvoorzieningen, groen, water en straatmeubilair. Ook zullen er nieuwe zandwallen worden gecreëerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPOuddorpBad3-OV30_0006.png"

Afbeelding 2.5 | Functiekaart deelgebied 2

Deelgebied 3
Dit deelgebied ligt aan de oostzijde van de Blankersberg. Hier worden 26 woningen gerealiseerd. Daarnaast worden in het deelgebied bijbehorende voorzieningen gerealiseerd, zoals wegen, groen, water en straatmeubilair. Ook zullen er nieuwe zandwallen worden gecreëerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPOuddorpBad3-OV30_0007.png"

Afbeelding 2.6 | Functiekaart deelgebied 3

Deelgebied 4
In deelgebied 4 wordt de functie gewijzigd in wonen ten behoeve van twee vrijstaande woningen. Daarnaast zijn in dit deelgebied vijf bestaande recreatiewoningen aanwezig. Deze krijgen een ruimere functie, zodat de woningen ook gebruikt kunnen worden als reguliere woningen en tweede woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPOuddorpBad3-OV30_0008.png"

Afbeelding 2.7 | Functiekaart deelgebied 4

Beeldkwaliteitplan
Voor de gewenste ontwikkeling is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan is als Bijlage 2 opgenomen. In het beeldkwaliteitplan is ingegaan op de historie, de huidige situatie, het nieuwe stedenbouwkundige plan, de groen- en infrastructuur, de gewenste beeldkwaliteit en de beeldkwaliteitseisen en wel welstandsaspecten. Uit het stedenbouwkundig plan volgt ook een concretisering van de locatie (voorgevelrooilijnen) waar de ontwikkeling (hotel en woningen) uit de aanvraag om omgevingsvergunning worden gerealiseerd.

Behoefte
Voor de gewenste ontwikkelingen is nagegaan of er voldoende behoeft is. Dit is in paragraaf 3.4 nader toegelicht. Hieruit blijkt dat er voldoende behoefte is aan de voorgestane ontwikkelingen.

2.2.2 Mobiliteit

Infrastructuur
De bestaande Vrijheidsweg is afgewaardeerd van 80 km/h naar 50 km/h. Het westelijk deel van het projectgebied krijgt een eigen interne infrastructuur en een plein. De woningen zijn vanaf de Blankersberg en de Oude Nieuwlandseweg bereikbaar. Het oostelijke gedeelte van het projectgebied is bereikbaar via de Oude Nieuwlandseweg.

Verkeersaantrekkende werking
In de huidige situatie is nabij het projectgebied een groot parkeerterrein aanwezig voor bezoekers van het strand. De bestaande recreatieterreinen zijn aan het extensiveren (deels reeds uitgevoerd). Een deel van de huidige standplaatsen en stacaravans wordt verwijderd, zodat meer kwaliteit aangeboden wordt en beter wordt voldaan aan de huidige vraag. In In totaal worden 983 standplaatsen gesaneerd (op basis van het Verkeerscirculatieplan Ouddorp). Dit betreft een verkeersgeneratie van 393 motorvoertuigen per etmaal (uitgaande van een verkeersgeneratie van 0,4 mvt/etmaal CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'). Door deze extensivering zijn er minder bezoekers in het hoogseizoen, omdat deze standplaatsen hoofdzakelijk seizoensgebonden zijn. De stacaravans en standplaatsen maken deels plaats voor woningen en een hotel. Het aantal verkeersbewegingen zal door de nieuwe functies meer verspreid zijn over het gehele jaar. De verkeersgeneratie zal in vergelijking daardoor over een heel jaar gezien, gelijk blijven of licht toenemen, maar op de piekmomenten (hoogseizoen) zal het aantal verkeersbewegingen lager liggen dan voorheen. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is in onderstaande tabel 2.1 weergegeven. Deze verkeersgeneratie is bepaald aan de hand van de richtlijnen uit de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. De toevoeging van woningen en het hotel binnen het projectgebied zorgt voor een kleine toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie (445 - 393 = 52). Gezien deze kleine toename kan de verkeersafwikkeling van het plan evenwel binnen de bestaande verkeersstructuur plaatsvinden, zonder dat dit waarneembare effecten heeft op de doorstroming van het verkeer. In het Verkeerscirculatieplan Ouddorp (VCP, zie Bijlage 3) is reeds rekening gehouden met een verkeersgeneratie van 378 motorvoertuigen als gevolg van de ontwikkeling van 60 reguliere woningen in het plan Ouddorp Bad. In het VCP is aangegeven dat zowel voor een werkdag als zaterdag de verkeersintensiteit (inclusief ontwikkeling) op de wegen rondom het projectgebied acceptabel is. Zoals in onderstaande tabel is weergegeven, is de verkeersgeneratie van het totale plan 445 motorvoertuigen per etmaal. Dit zijn er 67 meer dan in het VCP rekening is gehouden. Gezien de intensiteit van 4.904 motorvoertuigen op de Vrijheidsweg is de toename van 67 motorvoertuigen per etmaal zodanig gering (1,4%), dat dit geen effect heeft op de doorstroming van het verkeer op de weg. De Vrijheidsweg is in het VCP (na afwaardering) gecategoriseerd als 'gebiedsontsluitingsweg met een maximale snelheid van 50 km/h. Een dergelijke weg heeft doorgaans een capaciteit van circa 8.000 motorvoertuigen per etmaal. Dit is meer dan de berekende intensiteit van de weg, waardoor er geen belemmeringen voor de doorstroming zijn. De Blankersberg wordt zodanig ingericht dat deze weg het toekomstige verkeer goed kan afwikkelen.

Functie   Aantal   Norm per   Kengetal   Totaal  
      minimaal   gemiddeld   maximaal   gemiddeld  
Hotel (4*)   40 kamers   10 kamers   20,2   21,7   23,1   87  
Wonen (koop, huis, vrijstaand)   40   woning   7,8   8,2   8,6   328  
Bestaande recreatiewoning met functie reguliere woning   5   (recreatie)woning (toename)   5,7
7,8-2,1  
6,0
8,2-2,2  
6,3
8,6-2,3  
30
 
TOTAAL             445  

Tabel 2.1 Verkeersgeneratie

De bij het hotel behorende functies zoals het restaurant en de wellness zijn bedoeld voor eigen hotelgasten. Deze functies leiden daardoor niet tot extra verkeersbewegingen. De detailhandelsvoorzieningen hebben een zodanige kleine omvang en ondergeschikte functie dat ook dit niet zal leiden tot zelfstandige verkeersstromen. Uitsluitend de eigen hotelgasten of hoogstens omwonenden in het gebied zelf zullen hier gebruik van maken.

Parkeren
Binnen de gemeente Goeree-Overflakkee wordt het benodigd aantal parkeerplaatsen en de verkeersgeneratie berekend op basis van de CROW-publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren’. Volgens het CBS is de gemeente te typeren als een weinig stedelijke gemeente. De locatie is gelegen binnen ‘rest bebouwde kom’. Het CROW hanteert een minimum en een maximum kencijfer. Voor de parkeerbalans wordt uitgegaan van het gemiddelde van deze twee waarden. Daarnaast dient het plan te voorzien in de aanleg van parkeerplaatsen die in de huidige situatie reeds binnen het projectgebied aanwezig zijn voor bestaande faciliteiten in de omgeving. Het betreffen 24 parkeerplaatsen. Dit aantal dient in de toekomstige situatie gehandhaafd te worden en is aanvullend op de parkeerbehoefte ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. In de huidige planopzet wordt uitgegaan van een hotel met bijbehorende functies, zoals een bar, restaurant en wellnesscentrum. In de bovenvermelde norm voor hotels zijn de bijbehorende functies inbegrepen zoals een receptie, lobby, ontbijtzaal, restaurant, wellness en fitnessruimte. Deze functies zijn ten dienste van de hotelgasten en er behoeft dan ook geen extra parkeergelegenheid te worden gecreëerd ten behoeve van deze bijbehorende functies.

Om het aantal benodigde parkeerplaatsen te berekenen is worst-case uitgegaan van het type ‘koop, huis, vrijstaand’.

Op basis van deze uitgangspunten is de in tabel 2.2 weergegeven parkeerbalans samengesteld. In afbeelding 2.8 is de parkeerbalans doorvertaald naar de voorgenomen inrichting van het projectgebied. De vijf bestaande recreatiewoningen hebben reeds voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, ook als deze als reguliere woning in gebruik worden genomen en zijn daarom in de parkeerbalans buiten beschouwing gelaten.

Functie   Aantal   Norm per   Norm   Benodigd  
      minimaal   gemiddeld   maximaal   gemiddeld  
Hotel (4*)   40 kamers   10 kamers   7,0   7,5   8,0   30  
Wonen (koop, huis, vrijstaand)   40   woning   1,9   2,3   2,7   92  
SUBTOTAAL             122  
Bestaande parkeerplaatsen             24  
TOTAAL             146  

Tabel 2.2 Parkeerbalans

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPOuddorpBad3-OV30_0009.png"

Afbeelding 2.8 | Aan te leggen parkeerplaatsen in het projectgebied

Op basis van het voorliggende plan en de maximale invulling daarvan, dienen (gemiddeld) 146 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden, inclusief het handhaven van de 24 bestaande parkeerplaatsen.

De parkeerbehoefte wordt binnen het projectgebied opgelost. Nabij het hotel wordt in ruim voldoende parkeerplaatsen voorzien op een openbaar parkeerterrein. Bij de woningen wordt hoofdzakelijk op eigen terrein geparkeerd, maar ook hier is rekening gehouden met parkeren in de openbare ruimte voor bijvoorbeeld bezoekers. Daarmee is in het plan ruimte voor de realisatie van 204 parkeerplaatsen (zie afbeelding 2.8). Hiermee wordt ruim voldaan aan de parkeernorm.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma’s.

Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio’s wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.

Bij besluit van 28 augustus 2012 (in werking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Op 1 juli 2017 is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in werking getreden (artikel 3.1.6 lid twee en drie Bro). De Laddertoets geldt alleen voor plannen of omgevingsvergunningen afwijken planologisch regime (als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onderdeel a onder 3 Wabo) die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.

Toetsing aan de nieuwe Ladder houdt in dat een bestemmingsplan of omgevingsvergunning afwijken planologisch regime (als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onderdeel a onder 3 Wabo) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het besluit die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en 'Omgevingsverordening Zuid-Holland' beschrijft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen. Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit.

Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Uitgangspunt voor de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De provincie Zuid-Holland past hierbij de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro toe. In paragraaf 3.4 wordt de ladder voor duurzame verstedelijking specifiek voor de voorgenomen ontwikkeling uitgewerkt.

Verstedelijking en wonen
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op het juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van de woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Daarnaast gaat het over woningen zo te bouwen, in samenhang met investeringen in infrastructuur, werklocaties en een aantrekkelijke groenblauwe leefomgeving dat dit bijdraagt aan de maatschappelijke opgaven en transities waar de provincie voor staat. Woningbouw als de enige of primaire oplossing voor de sociaal-economische vitaliteit is in de ogen van de provincie geen duurzame lange termijn strategie.

Kwaliteitskaart
In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Op het gebied van wonen zet de provincie in op voldoende (bouwen naar behoefte) en passende woningen voor verschillende doelgroepen, bij voorkeur nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

In het kader van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid wordt getoetst aan de kwaliteitskaart. De integrale kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. De kwaliteitskaart is uitgewerkt in een aantal specifieke richtpunten per laag. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen.

Toepassing projectgebied
Het projectgebied is op de laag van de ondergrond aangewezen als 'verblijfsrecreatiegebieden'. Op de laag van de cultuur- en natuurlandschappen is het gebied aangeduid als 'schurvelingenlandschap' en 'rivierdeltalandschappen'. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de kwaliteitskaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPOuddorpBad3-OV30_0010.png"

Afbeelding 3.1 | Uitsnede kwaliteitskaart (laag van de beleving)


Verblijfsrecreatiegebieden variëren van relatief open en groene campings tot terreinen met stacaravans en complexen met recreatiebungalows en bijbehorende voorzieningen. Er is sprake van een tendens tot herstructurering en opwaardering, waarbij campings worden bebouwd, stacaravans worden vervangen door bungalows, of bungalowterreinen worden heringericht. Bij verblijfsrecreatiegebieden is van belang dat ze een aantrekkelijke, recreatieve uitstraling hebben en qua locatie, schaal, inrichting en kwaliteit van de randen goed passen in hun omgeving.

Richtpunt: Verblijfsrecreatiegebieden hebben een recreatief karakter en passen qua locatie, schaal, inrichting en kwaliteit van de randen goed in hun omgeving.

Het schurvelingenlandschap ligt ten westen en noorden van Ouddorp. Het is gevormd in de middeleeuwen door het uitgraven en ontginnen van het oorspronkelijke duinlandschap. Hierdoor ontstonden akkertjes (haaymeten), omgeven door zandwallen (schurvelingen). In veel gevallen zijn de schurvelingen in de 19e en 20e eeuw opgehoogd toen de tussengelegen akkers verder werden uitgegraven voor een beter grondwaterpeil. De nieuwere zandwallen zijn 2 tot 4 meter hoog en begroeid met houtachtige elementen zoals eik, iep en brem. De hoogte van de beplante wallen in verhouding tot de afmetingen van de kleinschalige open akkers maken van de akkers een soort kamers. Het schurvelingenlandschap is sterk verweven met de lintenstructuur in en rondom Ouddorp. Het huidige gebruik van de kleinschalige kavels is afwisselend (agrarisch, wonen, tuinen, etcetera). Uitbouwen / versterken van het schurvelingenpatroon kan als basis dienen voor nieuwe ontwikkelingen.

Richtpunten: Behoud en versterking van het afwisselende en kleinschalige karakter van het landschap door behoud en herstel van de wallen (met begroeiing) en herkenbaar houden van de open en groene kamers. Nieuwe ontwikkelingen dienen te passen binnen de kleinschalige structuur van het landschap.

Een aantal Zuid-Hollandse eilanden kent nog steeds een eilandkarakter: omlijst door deltawateren met beperkte verbindingen met de andere eilanden of het vasteland. Ze zijn gelegen in de luwte van de Randstad en vormen landschappelijk een geheel met Zeeland. IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht zijn daarentegen meer onderdeel van het stedelijk netwerk.

De drie eilanden Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten hebben elk een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied, de landschappelijke opbouw van de eilanden zelf en de aard van het omringende water. Versterken van het deltakarakter en vergroten van de diversiteit van karakters van de eilanden draagt bij aan het behoud van diversiteit in de Delta. Een opgave is het om de recreatieve gebruikswaarde van de eilanden te vergroten in combinatie met een gebiedsspecifieke, in de omgeving passende inrichting. Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden dienen bij te dragen aan het versterken van het stoere deltakarakter en passen bij de maat en schaal van dijk en open wateren.

Ontwikkelingen worden benaderd in het licht van het eiland als geheel, waarbij bijvoorbeeld in Voorne-Putten en Hoeksche Waard een duidelijk verschil zit tussen de ‘dynamische’ noordrand en het ‘luwe’ zuiden.

De kwaliteitskaart is op regionaal niveau uitgewerkt in gebiedsprofielen. Het Raamplan Ouddorp Bad is als casus opgenomen in het door de provincie Zuid-Holland vastgestelde gebiedsprofiel voor Goeree-Overflakkee. In paragraaf 3.4 wordt de kwaliteitskaart specifiek voor de voorgenomen ontwikkeling uitgewerkt.

Categorieën van alle gebieden

De provincie heeft gebieden ingedeeld in drie beschermingscategorieën:

  • 1. Beschermingscategorie 1: gebieden met topkwaliteit (bv. EHS en Natura2000 en cultuurhistorische kroonjuwelen). Ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met beschermingscategorie 1 zijn in beginsel alleen mogelijk voor zover ze bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de specifieke waarden.
  • 2. Beschermingscategorie 2: gebieden met bijzondere kwaliteit (weidevogelgebieden buiten EHS, groene buffers, graslanden in Bollenstreek en openbare recreatiegebieden). Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van het in standhouden van de specifieke waarden.
  • 3. Beschermingscategorie 3: overige gebieden.

Omgevingsvisie Zuid-Holland (in werking per 1 februari 2023)
Na de terinzagelegging van het ontwerpbesluit is de Omgevingsvisie Zuid-Holland gewijzigd.

Deelgebieden 1,2, 3 en 4 zijn gelegen in het schurvelingenlandschap. Dit landschap is gevormd in de middeleeuwen door het uitgraven en ontginnen van het oorspronkelijke duinlandschap. Hierdoor ontstonden akkertjes (haaymeten), omgeven door zandwallen (schurvelingen). In veel gevallen zijn de schurvelingen in de 19e en 20e eeuw opgehoogd toen de tussengelegen akkers verder werden uitgegraven voor een beter grondwaterpeil. De nieuwere zandwallen zijn 2 tot 4 meter hoog en begroeid met houtachtige elementen zoals eik, iep en brem. De hoogte van de beplante wallen in verhouding tot de afmetingen van de kleinschalige open akkers maken van de akkers een soort kamers. Het schurvelingenlandschap is sterk verweven met de lintenstructuur in en rondom Ouddorp. Het huidige gebruik van de kleinschalige kavels is afwisselend (agrarisch, wonen, tuinen, et cetera).

In de Omgevingsvisie is daarbij aangegeven dat bij ruimtelijke ontwikkelingen de volgende richtpunten in acht genomen moeten worden:

  • behoud en versterking van het afwisselende en kleinschalige karakter van het landschap door behoud en herstel van de wallen (met begroeiing) en herkenbaar houden van de open en groen kamers;
  • nieuwe ontwikkelingen dienen te passen binnen de kleinschalige structuur van het landschap.

Voorts is in de Omgevingsvisie aangegeven dat de specifieke kwaliteiten van dit landschap zijn uitgewerkt in het 'Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee' van de provincie Zuid-Holland. In dit gebiedsprofiel is uiteengezet dat het schurvelingenlandschap een kleinschalig landschap van bijzondere cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke waarde is. Daarbij zijn de volgende ambities opgenomen:

  • inzet op behoud en ontwikkeling van het waardevolle schurvelingenlandschap: behoud en herstel van de wallen, zichtbaar houden van de kamers, behoud en versterking van het afwisselende en kleinschalige karakter van het landschap;
  • uitbouwen / versterken van het schurvelingenpatroon als basis voor nieuwe ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen passen binnen de kleinschalige structuur van het landschap en hebben geen grote verkeersaantrekkende werking;
  • het verplaatsen van recreatieve verblijfseenheden gaat altijd samen met verdunning/ kwaliteitsverbetering van bestaande recreatieterreinen. Hierbij blijven de aanwezige landschappelijke waarden behouden en deze vormen de basis voor de landschappelijke inpassing van het terrein.

Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee (oktober 2012)
Het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee is een nadere uitwerking van de richtpunten van de kwaliteitskaart. In het gebiedsprofiel heeft de provincie samen met gemeenten en andere gebiedspartners een beschrijving van karakteristieken, ontwikkelingen, kwaliteiten en ambities in het gebied opgenomen. Het gebiedsprofiel is een handreiking aan de hand waarvan de gebiedseigen ruimtelijke kwaliteit een plek kan krijgen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In dit gebiedsprofiel is een raamwerk voor Ouddorp Bad opgenomen als casus. Over de casus Ouddorp Bad wordt aangegeven dat het projectgebied is gelegen aan de kust van Goeree-Overflakkee, tussen Ouddorp en de duinen in de polder het Oude Nieuwland. Ouddorp Bad wordt in dit raamwerk in groter perspectief bezien en omvat het een gebied dat aan de oostzijde wordt begrensd door de Oosterweg, aan de zuidzijde door de Oude Nieuwlandseweg aan de westzijde door de Langedijk en aan de noordzijde door het Noordzeestrand.

In het gebiedsprofiel staat vermeld dat het de doelstelling is om de toegankelijkheid, ruimtelijke kwaliteit en circulatie te verbeteren. Verdere ambities zijn een kwalitatieve verbetering van de verblijfsrecreatie en de uitbreiding van de recreatievoorzieningen met een hoogwaardig programma zoals kunst, cultuur, speelduinen en waterelementen.

Alhoewel het projectgebied niet is gelegen binnen het als cultuurhistorische kroonjuwelen aangeduide gebied wordt bij de uitwerking van deze casus ingezet op:

  • het versterken van het kleinschalige en gedifferentieerde karakter van het landschap
  • het behoud en ontwikkeling van het schurvelingenlandschap als geheel alsook
  • het versterken van de toegankelijkheid en beleefbaarheid van het duinlandschap.

De planlocatie is gelegen binnen de in het gebiedsprofiel beschreven casus Ouddorp Bad.

Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de Omgevingsverordening Zuid-Holland is in artikel 6.9 ‘Ruimtelijke kwaliteit’ onder lid 1 vermeld dat een bestemmingsplan (daaronder ook begrepen een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3, Wabo een bestemmingsplan of van de beheersverordening wordt afgeweken) kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

3. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en

4. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Uitgangspunt beleid ruimtelijke kwaliteit: ‘ja, mits’

Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van ‘ja, mits’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie.

Drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen twee uitgangspunten:

  • een kleinschalige ontwikkeling heeft in beginsel minder ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten dan een grootschalige ontwikkeling en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid,
  • hoe hoger en specifieker de kwaliteit van een gebied is, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.

In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling:

  • 1. Inpassing. Dit betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, passend bij de maat en de aard van de bestaande kenmerken van een gebied. De ontwikkeling speelt zich af op het niveau van een kavel. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of een woning in een lint. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met topkwaliteit.
  • 2. Aanpassing. Dit betreft een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar op structuurniveau wijzigingen of aanvullingen voorziet. Een voorbeeld is de aanleg of verbreding van een provinciale weg, een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed. Bewoners en gebruikers uit de bestaande omgeving merken duidelijk invloed van de nieuwe ontwikkeling. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief zo gunstig mogelijk resultaat. Omdat in deze gevallen niet aan (alle) richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, zijn ontwerpoptimalisatie, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
  • 3. Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap of stedelijke gebied ontstaat. Er ontstaat een nieuwe toekomst voor het gebied met een nieuwe gebiedsidentiteit. De impact van deze plannen op een gebied is groot. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Gelet op de wezenlijke verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat die nog niet is ondervangen in de richtpunten. In de meest verregaande vorm van transformatie is van de huidige identiteit niets meer zichtbaar. In alle gevallen is het belangrijk om aansluiting te zoeken bij structuren en patronen aan de rand van de omgeving, bijvoorbeeld een bosrand, waterloop of woonlint. Het ontwerp kan gepaard gaan met inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen in de omgeving. Gelet op de omvang van de ontwikkeling kunnen dergelijke maatregelen – eenvoudiger dan bij aanpassing – onderdeel uitmaken van hetzelfde plan. Bij transformatie-opgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen, een kwalitatief optimaal resultaat inclusief een maatschappelijke tegenprestatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPOuddorpBad3-OV30_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPOuddorpBad3-OV30_0012.png"

Op kaart 19 van de Omgevingsverordening is het projectgebied als woningbouwlocatie (artikel 6.10) ook als zodanig opgenomen.

Omgevingsverordening Zuid-Holland (in werking per 1 februari 2023)
Na de terinzagelegging van het ontwerpbesluit is de omgevingsverordening Zuid-Holland gewijzigd.

In paragraaf 6.2.2. van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (hierna: 'de Omgevingsverordening') staat aan welke regels ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen. Op grond van artikel 6.9 lid 1 van de Omgevingsverordening kan een bestemmingsplan (waaronder ook een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan wordt verstaan) voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen, bepaalt lid 2 van dat artikel dat rekening wordt gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor de ruimtelijke kwaliteit zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.

Op kaart 14 in bijlage II van de Omgevingsverordening zijn deelgebieden 1, 2, 3 en 4 aangemerkt als 'beschermingscategorie 3 buitengebied'. Op grond van artikel 6.9a kunnen hier alleen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden indien de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

  • a. de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;
  • b. de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;
  • c. het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;
  • d. de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.

Deze bepaling is niet van toepassing op de ontwikkeling van natuur- en groengebied en grote buitenstedelijke bouwlocaties als bedoeld in artikel 6.10 van de omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee (december 2010, partieel herzien 26 oktober 2017)
In de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee (RSG) worden de ruimtelijke, sociaal-culturele en economische aspecten integraal behandeld en wordt de ruimtelijke koers van het eiland tot 2030 uitgezet. Dit betekent dat fundamentele keuzen gemaakt worden. De waargenomen trend van sociaaleconomische terugloop dient te worden doorbroken. Enerzijds zonder de kernkwaliteiten van het eiland (kust, rust, natuur en ruimte) uit het oog te verliezen. Anderzijds door ruimte te bieden aan kwalitatieve plannen voor het eiland. De RSG bestaat uit twee documenten, een visie en een onderbouwend analysedocument.

Toepassing op het projectgebied
Het projectgebied ligt in de Strategische Visiekaart in een gebied met de aanduiding ‘herstructurering verouderde woon- en werkgebieden + inbreiding binnen nieuwe dorpscontouren’. Het ontwikkelen van nieuwbouw past binnen de strategische visie.

Raamplan Ouddorp Bad (oktober 2013)
De Kop van Goeree-Overflakkee vormt een belangrijk toeristisch-recreatief gebied. De gemeente Goeree-Overflakkee en de betrokken ondernemers willen deze positie versterken. Hierbij wordt gedacht aan kwaliteitsverbetering en differentiatie van het recreatieve aanbod. Tegelijkertijd zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de identiteit en ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

Eén van de projecten in dit kader is de realisatie van “Ouddorp-Bad”. Dit gebied is gelegen aan de noordzijde van Ouddorp tussen de Oude Nieuwlandseweg en de duinen. Het gebied heeft een zeer kenmerkende ligging op de grens van het waardevolle, kleinschalige schurvelingenlandschap en de duinen en vormt de schakel tussen de dorpskern van Ouddorp en het strand.

In opdracht van de gemeente Goeree-Overflakkee heeft H+N+S Landschapsarchitecten het raamplan Ouddorp Bad opgesteld. Dit raamplan is een nadere uitwerking van de casus zoals deze is opgenomen in het provinciale Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee. Het raamplan schetst de koers ten aanzien van de ontwikkeling van het landschap Ouddorp-Bad en het ruimtelijk concept voor dit gebied.

Het Raamplan Ouddorp-Bad voorziet in een toekomstbeeld, een beoordelingskader voor de gemeente en een aantal aanbevelingen met als doel een integrale kwaliteitsverbetering van Ouddorp-Bad. Voor het Raamplan Ouddorp-Bad zijn de verschillende initiatieven Gebiedsvisie Oude Nieuwlandseweg & Vrijheidsweg Ouddorp, Klepperduinen, Ouddorp-Duin en Ouddorp-Bad als input bekeken en beschreven. Ouddorp-Bad Oost dient hierbij te worden beschouwd als een deelplan cq. uitwerking van de in het raamplan benoemde eerdere visie Ouddorp-Bad van Zeelenberg Architectuur.

Het Raamplan ziet de doorgroei van het landschap met sterke eigen identiteiten als een basis voor de toekomst. Het duingebied wordt breder, natuurlijker én aantrekkelijker voor recreanten. De duinsfeer kleurt ook de hier geplande verblijfsrecreatie. De Vrijheidsweg vormt niet langer een anonieme zone tussen Ouddorp en de duinen, maar biedt volop zicht op de omgeving en verbindt de landschappen aan weerszijden. Bos en lanen geven nieuwe allure aan het gebied tussen de Vrijheidsweg en de Oude Nieuwlandse weg.

Zeven planlagen vormen met elkaar het landschappelijk raamwerk waarbinnen volop ruimte is voor ontwikkelingen die bijdragen aan de versterking van Ouddorp-Bad. Deze onderdelen en/of planlagen hebben - voor zover van toepassing - ook als uitgangspunt gediend voor de uitwerking van de ontwikkeling van het landschap en het ruimtelijk concept van deelplan Ouddorp-Bad Oost.

  • 1. Verbreed het duin en leg een natte duinvoet aan
    • a. behoud en versterken bestaande duinlandschap
    • b. zichtbaar maken van de duinvoet
    • c. aanleg natte zone voor beleving, recreatie en natuur
    • d. ruimte geven aan nieuwe recreatie-activiteiten in verbreed duinlandschap
  • 2. Koester het schurvelingenlandschap

- behoud landschap van linten met doorzichten en schurvelingen

- versterk groene randen rond grootschalige aaneengesloten recreatieterreinen

- herstel ruimte rond schurvelingen op verdichte terreinen

- versterk beleving kleinschaligheid, intensivering padennetwerk

  • 3. Tussenzone krijgt eigen identiteit

- verheviging en verbijzondering schurvelingenlandschap tussen Oude Nieuwlandseweg

en Vrijheidsweg

- toevoeging binnenduinrandkwaliteit: bos en lanen

- dé toekomstzone voor doorontwikkeling van recreatieterreinen

  • 4. Vrijheidsweg als landschappelijke weg

- zichtbaar maken van ligging tussen duin en verdicht schurvelingenland-schap

- beplanting aan duinzijde openen: zicht op natte duinvoet

- versmalling verharding profiel ten gunste van groene bermen

- verlaging maximumsnelheid naar 60 km/u met behoud huidige stroomfunctie

- verbeteren oversteekbaarheid

- rotondes met landschappelijk thema

  • 5. Oude Nieuwlandseweg als toegangsweg met verblijfskwaliteit

- eenduidigheid en zichtbaarheid entrees recreatieterreinen verbeteren

- verblijfskwaliteiten toevoegen

- op termijn herprofilering

- landschappelijk karakter, beperk verkeerstechnische uitstraling

  • 6. Linten versterken, continuïteit, doortrekken tot aan het duin

- linten in het schurvelingenlandschap behouden, inclusief doorzichten

- visueel en functioneel doortrekken linten tot aan de duinen en naar het strand, mogelijke

architectonische accenten op de 'koppen'

- verbinden Ouddorp met de zee

- drager van recreatievoorzieningen met collectief karakter en uitstraling naar buiten,

zoals museum, fietsverhuur, pluktuinen, fruitschuur, etc.

  • 7. Recreatieve routes

- opwaarderen toegangen naar het strand

- doorontwikkelen doorgaande route langs de kust met bijzondere plekken in de duinen

- opwaarderen inrichting van de parkeerplaatsen bij het strand; landschappelijke inpassing, groene aankleding of deels vervangen asfalt door gras

- aanleg van informele wandel- en fietsroutes langs en over de recreatieterreinen

Toepassing op het projectgebied
De zone tussen de Oud Nieuwlandse Wetering en Oude Nieuwlandseweg vormt de kern van Ouddorp-Bad en is dé toekomstzone voor doorontwikkeling van recreatieve voorzieningen, met name daar waar koppeling aan de bestaande linten mogelijk is.

De ontwikkeling Ouddorp-Bad Oost voorziet in dergelijke nieuwe voorzieningen aan doorgetrokken linten, juist op die punten als in de opgenomen plankaart zowel ten noorden en zuiden van de Vrijheidsweg met sterren gemarkeerd. Voor de volledigheid is in Bijlage 5 in beeld en detail de zeven onderdelen c.q. zeven planlagen van het Raamplan Ouddorp-Bad verder uitgewerkt ten behoeve van de uitwerking van de ontwikkeling van het landschap en het ruimtelijk concept van het deelplan Ouddorp-Bad Oost.

Toeristische-recreatieve visie Goeree-Overflakkee 2025 (14 september 2017)
De gemeenteraad heeft op 14 september 2017 de Toeristisch-recreatieve visie Goeree-Overflakkee 2025 vastgesteld. Dit betreft de visie voor de ontwikkeling van toerisme en recreatie in de gehele gemeente tot en met 2025. De basis voor de visie ligt in de kernwaarden in de gemeente en de aanwezige landschappelijke, ruimtelijke, sociale en recreatieve kwaliteiten. Samen met de Vereniging voor Eigenaren en Exploitanten van Recreatie Ondernemingen (VEERO) en in overleg met ondernemers, dorpsraden en natuur- en landschapsorganisaties is de visie gevormd waarin wordt beschreven welke vormen van toerisme en reactie gewenst zijn en welke gebieden zich hier het beste voor lenen. Eén van de gebiedsgerichte strategieën in de visie is de omgeving Ouddorp Bad: deze locatie wordt alsnog doorontwikkeld tot een volwaardige badplaats aan zee.

Woonvisie Goeree-Overflakkee (14 december 2017)
De gemeenteraad van de gemeente Goeree-Overflakkee heeft op 14 december 2017 de Woonvisie 2018-2024 vastgesteld. In de Woonvisie 2018-2024 wordt de visie op wonen in de gemeente Goeree-Overflakkee voor de komende jaren omschreven. Onderwerpen die hierin onder meer aan de orde komen betreffen de ontwikkeling van het wonen op Goeree-Overflakkee, beschikbaarheid en betaalbaarheid van de sociale voorraad, duurzaamheid alsmede wonen en zorg.

De volgende onderwerpen spelen een grote rol bij de woonvisie;

  • Goeree-Overflakkee is een aantrekkelijk eiland om te wonen. De regionale visie Smart Water geeft Goeree-Overflakkee een duidelijke focus voor de ontwikkeling en het stimuleren van de lokale economie;
  • De groei van de bevolking en de daling na 2030;
  • De vergrijzing en ontgroening en de daarbij horende uitdagingen voor het leefbaar en vitaal houden van de kernen;
  • Het passend wonen voor de meest kwetsbare inwoners van Goeree-Overflakkee;
  • De verduurzaming van de woningvoorraad.

3.4 Onderzoek

Ladder voor duurzame verstedelijking

De voorgenomen ontwikkeling omvat de realisatie van een hotel met 40 hotelkamers en 40 reguliere woningen in het hogere segment. Deze woningen zijn opgenomen in de uitwerking van de gemeentelijke woonvisie (het woningbouwprogramma). Hiermee wordt de ontwikkeling haalbaar geacht. Ook wordt van 5 bestaande recratiewoningen de functie gewijzigd, zodat deze ook als reguliere of tweede woning kan worden gebruikt.

Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om de woningen te gebruiken als recreatiewoning of tweede woning (inclusief de vijf bestaande recreatiewoningen). Ook wordt de openbare ruimte ingericht, waaronder een plein tegenover Duinzicht, conform de ambities uit het raamplan.

De gemeente Goeree-Overflakkee ziet mogelijkheden om op plekken met bijzondere kwaliteiten woningen te realiseren voor nieuwe bewoners van het eiland. De woningen zijn daarmee aanvullend op de reguliere woningbouwplannen en komen in categorie 2b van het woningbouwprogramma. Voorwaarde voor plannen in categorie 2b van het woningbouwprogramma is dat er sprake moet zijn van een bijzonder woonmilieu dat duidelijk afwijkt van een reguliere woonwijk en ook niet op elke willekeurige andere plek te realiseren is. Daarbij moet het aannemelijk zijn dat het plan in hoofdzaak bewoners trekt van buiten de gemeente, die specifiek op dit woonmilieu afkomen.

Het te realiseren woonmilieu in Ouddorp Bad kenmerkt zich door de korte afstand tot het Noordzeestrand, de vele natuurgebieden in de directe omgeving en de korte afstand tot de Zuidvleugel van de Randstad. Een dergelijk woonmilieu is op de Kop van Goeree al aanwezig onder andere aan de Oostdijkseweg, de Oude Nieuwlandsweg en de West Nieuwlandseweg. In deze bebouwingslinten worden woningen gebruikt voor permanente bewoning, tweede woning en recreatief gebruik. Het merendeel van de eigenaren is woonachtig in of afkomstig uit de Zuidvleugel van de Randstad en is specifiek op dit woonmilieu afgekomen. De beoogde woningen liggen, evenals de bestaande woningen met hetzelfde woonmilieu, op ruime afstand van de voorzieningen in de kern. Ook hieruit blijkt dat dit woonmilieu zich onderscheid van een reguliere woonwijk. In de gemeentelijke woonvisie is namelijk geconstateerd dat de aanwezigheid van voorzieningen voor de reguliere woonwijken van groot belang is.

Uit het rapport “Leisure leefstijlen in overnachtingsaccommodatie op Goeree-Overflakkee” (Bureau Ruimte en Vrije Tijd, oktober 2014) blijkt dat de Kop van Goeree zich kenmerkt door veel oudere vaste gasten uit de Zuidvleugel van de Randstad. Deze gasten hebben een sterke binding met Ouddorp en in praktijk blijkt dat veel van deze gasten rond pensionering de wens hebben om zich definitief in Ouddorp te vestigen. Deze doelgroep heeft grote belangstelling voor het aangeboden woonmilieu zoals dat voorkomt aan de Oostdijkseweg, Oude Nieuwlandseweg en West Nieuwlandseweg. Door de landschappelijke ingrepen in Ouddorp Bad zal de kracht van het groene, rustige karakter van het woonmilieu verder worden versterkt.

Om de vraag naar tweede woningen in beeld te brengen is door de provincie een pilot tweede wonen op Goeree-Overflakkee gehouden. Uit de resultaten blijkt dat de vraag naar tweede wonen zich vooral voordoet op de Kop van Goeree en dan in de vorm van vrijstaande woningen. Ook door ZKA is in 2010 een onderzoek gedaan naar tweede wonen op Goeree-Overflakkee. Dit onderzoek is opgenomen in de Recreatievisie Goeree-Overflakkee van de provincie Zuid-Holland. Het onderzoek gaat uit van een behoefte van 50 tot 75 nieuwe woningen per jaar voor deeltijd wonen op Goeree-Overflakkee. Ook in dit onderzoek wordt recreatief gebruik als belangrijkste motivering voor het realiseren van tweede woningen genoemd. De Kop van Goeree wordt hierbij als meest kansrijke locatie gezien. Voor zowel de reguliere woningen als de tweede woningen geldt dat het om kleine aantallen gaat.

In de recreatieve sector is er in kwantitatieve zin geen vraag naar nieuwe eenheden op de Kop van Goeree. Onderzoeken op dit vlak, zoals de Recreatievisie Goeree-Overflakkee (provincie Zuid-Holland) en de Toeristische Visie Goeree-Overflakkee 2025, wijzen wel op een kwalitatieve vraag. Ten aanzien van de omgeving Ouddorp-Bad is hierin het volgende opgenomen: alsnog door-ontwikkelen tot een volwaardige badplaats aan zee. Maak een lommerrijke en geclusterde kustplaats. Intensiveer het strandleven: meer activiteiten en hipper dan nu. Focus op hotels, groepsaccommodaties, wellness, een enkele chique villa/landhuis en mini-events (circus, sport en spel). Versterk daardoor de mix van diverse verblijfsvormen en werk aan meer integratie met de oorspronkelijke kustomgeving, landschappelijke inpassing en diversiteit in vormgeving. Breek radicaal met de huidige monotone ontwikkeltrend: slagboom en identieke standaard huisjes (bijdrage tot diversiteit en balans tussen recreatie en bewoners).

Nieuwe recreatie eenheden die aansluiten bij de vraag van de markt en aanvullend zijn op het bestaande aanbod zijn gewenst. In het plan Ouddorp Bad worden vooral woningen gerealiseerd in een openbaar toegankelijk gebied. Het gaat hier vooral om grotere unieke woningen en mogelijk ook grotere appartementen. Hiermee wordt een ander type woningen aan de bestaande woningen toegevoegd. Deze markt wordt nu nog niet echt bediend op de Kop van Goeree. Ter zijde, het totale aantal verblijfseenheden zal ook niet toenemen ten opzichte van de hiervoor genoemde visies, doordat er op Duynhille 288 eenheden zijn verdwenen.

Het overgrote deel van de gronden in deelgebied 1, 2 en 3 heeft op basis van het geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming. In het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking worden deze gronden aangemerkt als buitenstedelijk gebied. De ontwikkeling voorziet in een integrale kwaliteitsverbetering van Ouddorp Bad. Het doel is een betere en kwalitatieve overgang tussen de recreatieterreinen en de duinen. Dit wordt bewerkstelligd door het creëren van een bijzonder woonmilieu en het realiseren van een hotel. Dit alles in een groene setting waarbij wordt aangesloten op de bestaande (groen)structuren. Deze ontwikkeling is niet mogelijk in het bestaand stedelijk gebied. Er zijn geen locaties beschikbaar die enerzijds voldoende groot zijn om te kunnen voorzien in het kwantitatieve programma en anderzijds de doelstelling van kwaliteitsverbetering van het overgangsgebied bewerkstelligen. De deelgebieden zijn opgenomen op de kaart 'Woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen' van de provincie Zuid-Holland (3 hectare kaart). Op deze kaart zijn stedelijke ontwikkelingen opgenomen met een omvang van meer dan 3 hectare en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Deze ontwikkelingen zijn regionaal afgestemd en getoetst door de provincie.

Behoefte ontwikkeling Ouddorp Bad
Het opgestelde plan voor Ouddorp Bad Oost sluit aan bij de behoefte aan de tweede woningen, recreatiewoningen in het hogere marktsegment en de behoefte aan hotelkamers. De te realiseren reguliere woningen mogen namelijk ook als tweede woningen en als recreatiewoning gebruikt worden.

Er is behoefte aan een bijzonder woonmilieu. Ouddorp Bad is een unieke ontwikkeling. De uitstekende ligging van Ouddorp Bad aan de voet van de duinen in de directe nabijheid van het strand, maar ook op korte afstand van de Randstad is één van de belangrijkste aspecten. Nergens anders kan een dergelijk woonmilieu worden gecreëerd met een zelfde unieke ligging. De doelgroep voor een dergelijk bijzonder woonmilieu bestaat enerzijds uit oudere vaste gasten uit de Randstad. Deze gasten hebben een sterke binding met Ouddorp en in de praktijk blijkt dat veel van deze gasten rond pensionering de wens hebben om zich definitief in Ouddorp te vestigen. Anderzijds is er de doelgroep van jonge (hoger opgeleide) gezinnen in de leeftijdscategorie 30-40 jaar. Zij zoeken een ruime en betaalbare woning in een groene en veilige omgeving voor hun kinderen. Ook uit de cijfers blijkt dat er steeds meer mensen vanuit de steden zich vestigen in de gemeente Goeree-Overflakkee. In het woningbouwprogramma van de gemeente (2017-2020 en 2020-2030) is rekening gehouden met de realisatie van 40 woningen in Ouddorp Bad (zie Bijlage 6). Daarin is het project gecategoriseerd als 'bijzonder'. In deze categorie zijn in het woningbouwprogramma slechts nog twee projecten aangewezen die gelegen zijn in Middelharnis en Sommelsdijk. Gezien het aantal woningbouwprojecten in deze categorie en spreiding op het eiland, kan gesteld worden dat er geen sprake is van concurrerende projecten die invloed zouden kunnen hebben op de behoefte.

De behoefte aan tweede woningen wordt gevormd door personen die enkele dagen per week in de Randstad werken en overige dagen in hun tweede huis buiten het stedelijk gebied wonen. Maar ook personen en huishoudens die voor werk en inkomen niet gebonden zijn aan een vaste woonplek en het zich kunnen veroorloven een pied-à-terre te hebben in een aantrekkelijk, meer landelijk gebied en een woning in het stedelijke gebied. In paragraaf 3.3 van deze ruimtelijke onderbouwing is reeds ingegaan op de behoefte aan tweede woningen. Ouddorp Bad kan mede door zijn bijzondere woonmilieu een aanzienlijk deel van de totale vraag naar tweede woningen bedienen.

Ouddorp Bad omvat een gedifferentieerd aanbod in het hogere marktsegment. De prijsklasse van een recreatiewoning ligt tussen de € 350.000,- en € 400.000,-. In dit segment is weinig tot geen aanbod. Daarnaast is het aannemelijk dat er een substantiële vraag naar recreatiewoningen is vanuit het buitenland. Daarmee is met zekerheid te stellen dat er ruim voldoende behoefte is aan de recreatiewoningen die zijn opgenomen in het plan Ouddorp Bad.

Op Goeree-Overflakkee zijn slechts 5 hotel-restaurants aanwezig welke in totaliteit 385 slaapplaatsen bieden. Naast Nederlandse toeristen komt er een aanzienlijk aantal buitenlandse toeristen naar Goeree-Overflakkee. Belgische toeristen hebben een relatief korte verblijfsduur van gemiddeld 3 nachten. Het verblijf in een hotel is daarbij de meest voor de hand liggende. Het totaal aantal overnachtingen op Goeree-Overflakkee bedraagt circa 2 miljoen (pré-Corona). In de provincie Zeeland bestaan circa 10% van het totaal aantal overnachtingen uit hotelovernachtingen. Uitgaande van het huidige aanbod op Goeree-Overflakkee zijn er circa 140.000 overnachtingen mogelijk. Derhalve een tekort van 60.000 overnachtingen oftewel 165 slaapplaatsen. Ook de huidige bezettingsgraad van het aanwezige Fletcher hotel Duinzicht in Ouddorp, hoog boven het Nederlandse gemiddelde, geeft aan dat er behoefte is aan hotelaccommodatie op Goeree-Overflakkee. De voorgestane ontwikkeling betreft de eerste grootschalige hotelontwikkeling op Goeree-Overflakkee. In de afgelopen jaren zijn geen andere hotels ontwikkeld.

Er is een groeiende behoefte aan jaarrond verblijfsrecreatie en dagrecreatie. Consumenten vragen wel meer luxe, comfort en voorzieningen. Door een hoogwaardig hotel te realiseren met bijbehorende voorzieningen, zoals wellness, wordt voorzien in de behoefte aan luxere en jaarrond verblijfsaccommodatie. Hierbij wordt ingespeeld op de kwalitatieve marktvraag. Ten aanzien van de kwantitatieve marktvraag, is ten opzichte van enkele jaren geleden, nog steeds behoefte aan een hotelaccommodatie. Het aanbod aan hotelaccommodaties is de afgelopen jaren op heel Goeree-Overflakkee namelijk niet toegenomen. Na de Coronajaren is de vraag juist weer toegenomen.

Omgevingsverordening Zuid-Holland: drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen
De voorgestane ontwikkeling, valt in de categorie ‘aanpassen’ omdat de ruimtelijke ontwikkeling niet past binnen de aard of schaal van het gebied (zie ook kader provinciale Werkboek Ruimtelijke ontwikkeling, waarin het project als voorbeeld voor de categorie 'aanpassen' is benoemd en uitgelegd). Conform provinciaal beleid wordt deze ontwikkeling uitsluitend toegestaan als de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkelingen in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Dat daarvan sprake is wordt hieronder nader toegelicht.

Allereerst dient te worden bepaald of het plan aansluit bij de gebiedsidentiteit. Zoals reeds eerder gesteld beschrijft de kwaliteitskaart de bestaande gebiedskenmerken- en waarden en hoe nieuwe ontwikkelingen hier rekening mee kunnen houden. De kaart is echter op hoofdlijnen, deze is op regionaal niveau uitgewerkt in het Provinciale Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee en beschrijft de gebiedseigen kenmerken. Het gebiedsprofiel is door de provincie tezamen met gemeenten, waterschappen en maatschappelijke partners gemaakt en opgesteld door H+N+S Landschapsarchitecten en Enno Zuidema Stedebouw, in opdracht van de provincie.

Met het plan Ouddorp Bad Oost wordt aangesloten op de huidige identiteit van het gebied zoals beschreven in het Provinciale Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee. Op structuurniveau is er sprake van aanvullingen. Aan de hand van de Omgevingsverordening Zuid-Holland alsmede de hierbij behorende toelichting dient dan ook te worden gesteld dat Ouddorp Bad als geheel dient te worden gekwalificeerd als zijnde “Aanpassen”. De voorgestane ontwikkeling heeft betrekking op de uitvoering van het oostelijke plandeel van Ouddorp Bad. Andere plandelen van Ouddorp Bad betreffen onder andere Ouddorp Bad Noord, Klepperduinen, Ouddorp Duin. Indien benodigd worden c.q. zijn hiervoor afzonderlijke ruimtelijke procedures gevoerd.

Naar aanleiding van voorgaande (‘aanpassen’) is een tekening vervaardigd met daarop de hoofdstructuur van de groenvoorzieningen binnen het projectgebied, welke de aan te leggen groen en zandwallen omvat (zie Bijlage 4). Met de aanleg van de groenstructuur blijft de ruimtelijke kwaliteit per saldo en per deelgebied gelijk. Deelgebied 1 en 2 betreffen een aaneensluitend gebied hetgeen nu agrarisch in gebruik is. De tenminste gelijk blijvende ruimtelijke kwaliteit wordt bewerkstelligd door de aanleg van de groenvoorzieningen (o.a. zandwallen en bomenlaan) zoals aangeduid op de tekening Hoofdstructuur Groenvoorzieningen. Deelgebied 3 betreft een open agrarisch perceel wat niet direct aansluitend is op de overige deelgebieden. Door middel van de aanleg van zandwallen wordt bewerkstelligd dat er aansluiting is op het schurvelingenlandschap. De ruimtelijke kwaliteit wordt hiermee verbeterd. Deelgebied 4 is op ruime afstand van de overige deelgebieden gelegen. Het betreft een tussen zandwallen gelegen gebied wat volledig is dichtgegroeid waardoor de zandwallen niet meer zichtbaar zijn. De ruimtelijke kwaliteit aldaar blijft ten minste gelijk doordat alle begroeiing wordt verwijderd en daarmee de zichtbaarheid van de zandwallen alsmede de "open kamer" (het gebied gelegen tussen de zandwallen) weer zichtbaar wordt gemaakt. De ontwikkeling kan per deelgebied worden gerealiseerd, waarbij de ruimtelijke kwaliteit per deelgebied per saldo gelijk blijft, met uitzondering van deelgebied 1 en 2. Hier zal de groenstructuur te allen tijden geheel en gelijktijdig worden gerealiseerd. De aanleg van de op tekening aangegeven groen en zandwallen dient te worden aangelegd en in stand te worden gehouden.

Ook is er een beeldkwaliteitplan opgesteld (zie Bijlage 2) waarin de landschappelijke inpassing van de voorgenomen ontwikkeling is beschreven.

Naar aanleiding van de aanvragen en het (ontwerp)besluit tot verleningen van de omgevingsvergunningen heeft er nader overleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer en de Provincie Zuid-Holland omtrent de gewenste ruimtelijke- en landschappelijke kwaliteit binnen Ouddorp Bad Oost. Dit heeft in samenspraak geleid tot een nadere duiding, verbeteringen en nadere uitwerking van de ruimtelijke- en landschappelijke kwaliteiten binnen het voorgenomen planontwerp alsmede de binnen dit planontwerp te definiëren structuurlagen. Uitgangspunt hierbij is dat planrealisatie per afzonderlijk gebied mogelijk is, echter dat de groenvoorzieningen zoals aangeven op de kaart Hoofdstructuur Groenvoorziening in deelgebieden 1 en 2 te allen tijde geheel en gelijktijdig worden gerealiseerd.

Met de inrichtingstekening van de groene hoofdstructuur alsmede het beeldkwaliteitplan is gewaarborgd dat de ontwikkeling passend is in haar omgeving. In het projectgebied worden ook zandwallen en groenvoorzieningen aangelegd ten einde het netwerk van zandwallen te versterken en de gebiedseigen kwaliteit terug te brengen in het landschap. Deze zandwallen en/of groenvoorzieningen worden veelal aangelegd ter plaatse van erfgrenzen en accentueren de verschillende zones binnen het projectgebied. Hiermee wordt bewerkstelligd dat het fijnmazige stelsel van zandwallen en groenvoorzieningen wordt uitgebreid en tevens behouden blijft voor de toekomst. De zandwallen hebben een divers karakter. Van oorsprong zijn ze begroeid met gras, maar nu zijn er vele met een begroeiing van struiken en bomen. Met de aanleg van recreatieterreinen zijn veel zandwallen beplant ten behoeve van de ruimtelijke inpassing van deze terreinen. Een andere karakteristiek van het gebied is dat zowel de percelen als de wegen in noord/zuid-richting zijn gesitueerd. De Blankersberg is reeds op deze wijze gepositioneerd, echter door toepassing van een onjuiste profilering en schaalgrootte gaat de deze verloren in het landschap. In de nieuwe situatie wordt de Blankersberg ingericht als bomenlaan met allure. De toepassing van de bomen leidt ertoe dat niet alleen de Blankersberg duidelijk wordt geaccentueerd, maar ook de noord/zuid-oriëntatie wordt versterkt. De tussenliggende straten in het projectgebied vinden hun aansluitingen bij profilering van de karakteristieke linten uit de omgeving.

De huidige gronden zijn agrarisch in gebruik en hebben geen betekenisvolle ruimtelijke kwaliteiten. Met de ontwikkeling wordt (conform het Raamplan) de koppeling tussen het recreatiegebied en de duinen gemaakt waarbij de beleving van het duingebied wordt vergroot. Hiermee wordt het recreatiegebied versterkt en verlevendigd. Feitelijk is sprake van een nieuwe dorpsrand, waarbij extra aandacht besteed dient te worden aan doorgaande landschappelijke structuren, recreatieve verbindingen alsmede de inrichting van het plangebied zelf. Middels de in het plan opgenomen recreatieve verbindingen, het doorzetten van de zandwallenstructuur en het voorgenomen inrichtingsplan wordt dit bewerkstelligd, zodat ook de belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde van dit plangebied wordt verbeterd. Er vindt kwaliteitsverbetering plaats door landschappelijke inpassing van de Vrijheidsweg en de verbindingsweg tussen de Vrijheidsweg en de Oude Nieuwlandseweg.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er bij deze planontwikkeling sprake is van een zorgvuldige inbeddeing van de ontwikkeling in de omgeving, waarbij er rekening is gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.

Omgevingsverordening Zuid-Holland (buitenstedelijke bouwlocatie)

Verder is relevant dat op kaart 19 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland het projectgebied opgenomen is als een bouwlocatie voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 6.10 waarbij rekening is gehouden met de criteria uit bijlage X van de Omgevingsverordening.

Ad B: Integrale kwaliteitskaart

De integrale kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen:

  • 1. laag van de ondergrond;
  • 2. laag van de cultuur- en natuurlandschappen;
  • 3. laag van de stedelijke occupatie;
  • 4. laag van de beleving.

De kwaliteitskaart is uitgewerkt in een aantal specifieke richtpunten per laag. Ontwikkelingen moeten rekening houden met deze richtpunten. De kwaliteiten zijn uitgewerkt in de gebiedsprofielen.

Laag van de ondergrond
Deze laag gaat over de grondslag van de provincie en natuurlijke (landschapsvormende) processen. De laag bestaat uit de bodem, de geomorfologische kenmerken en het water. Binnen Zuid-Holland is daarbij grofweg een driedeling te maken tussen het complex van de kust (strand, duinen, strandwallen en strandvlakten), de natte veengronden en plassen ten oosten hiervan en de kleicomplexen en wateren van de delta. Ieder complex stelt zijn eigen eisen aan ontwikkelingen. Dit vraagt om een logische relatie tussen de ondergrond en het menselijk handelen.

Het voorliggende projectgebied is gelegen binnen het kustcomplex, met daaronder natuurlijke duinen, strandwallen en strandvlakten. Het kustlandschap is opgebouwd uit een opeenvolging van jonge duinen, strandvlakten en strandwallen parallel aan de kust. Deze langgerekte structuur is op twee plaatsen onderbroken: bij de monding van de Oude Rijn en bij de voormalige monding van de Maas. Veel strandwallen zijn in de loop van de tijd vergraven voor het zand of de bollenteelt, waardoor het kenmerkende reliëf is verdwenen. De duinen en het strand kennen een grote natuurlijke dynamiek en uitersten in omstandigheden: van droog en heet naar nat en koud of van zout naar zoet. Dit maakt de duinen ecologisch erg waardevol.

Voor deze ondergrond gelden de volgende richtpunten:

  • a. Ontwikkelingen versterken en gebruiken waar mogelijk de natuurlijke dynamiek en omstandigheden van de duinen en de kust.
  • b. Ontwikkelingen maken het verschil herkenbaar tussen “hoog en droog” en “laag en nat” en bouwen voort op de parallelle kuststructuur.
  • c. Veiligheidsmaatregelen zijn mede gericht op het versterken van het natuurlijke kustkarakter.

Het voorliggende plan voorziet in de toekomstige ontwikkeling van Ouddorp Bad oost. Het entreegebied - de Vrijheidsweg - doet in de huidige situatie geen recht aan de karakteristieken van het kustlandschap. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een meer samenhangend gebied gecreëerd hetgeen een aantrekkelijke overgangszone zal vormen richting het duingebied. De ‘nieuwe’ Vrijheidsweg zal niet langer een barrière vormen tussen het duingebied en het achterland. Uitgangspunt is het creëren van meer ruimte voor het beleven van het duinlandschap. Het inpassen van enkele villa’s aan de Vrijheidsweg zorgt voor het ontstaan van een vriendelijker en landschappelijker karakter. Door het mogelijk maken van bebouwing worden achterkantsituaties voorkomen. Als gevolg van de realisatie van de vrijstaande woningen worden ‘omlijstingen’ gecreëerd welke de dieptewerking en de doorkijk naar het achtergelegen schurvelingenlandschap en het boslandschap versterken.

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
De laag van de cultuurlandschappen is de laag van het zichtbare landschap en het (grondgebonden) nut. De natuurlandschappen zijn veelal beeldbepalend in het buitengebied van Zuid-Holland. Dicht bij de stad is daarnaast een veelheid aan cultuurlandschappen te vinden.

Het voorliggende projectgebied maakt deel uit van de kustlandschappen, meer specifiek het schurvelingenlandschap, hetgeen niet dient te worden verward met de cultuurhistorische kroonjuwelen zoals beschreven in paragraaf 3.2. Dit landschap ligt ten westen en noorden van Ouddorp. Het is gevormd in de middeleeuwen door het uitgraven en ontginnen van het oorspronkelijke duinlandschap. Hierdoor ontstonden akkertjes (haaymeten), omgeven door zandwallen (schurvelingen). In veel gevallen zijn de schurvelingen in de 19e en 20e eeuw opgehoogd toen de tussengelegen akkers verder werden uitgegraven voor een beter grondwaterpeil. De nieuwe zandwallen zijn 2 tot 4 meter hoog en begroeid met houtachtige elementen zoals eik, iep en brem. De hoogte van de beplante wallen in verhouding tot de afmetingen van de kleinschalige open akkers maken van de akkers een soort kamers.

Het schurvelingenlandschap is sterk verweven met de lintenstructuur in en rondom Ouddorp. Het huidige gebruik van de kleinschalige kavels is afwisselend (agrarisch, wonen, tuinen, et cetera). Uitbouwen / versterken van het schurvelingenpatroon kan als basis dienen voor nieuwe ontwikkelingen.

Voor dit landschap gelden de volgende richtpunten:

  • a. Behoud en versterking van het afwisselende en kleinschalige karakter van het landschap door behoud en herstel van de wallen (met begroeiing) en herkenbaar houden van de open en groene kamers.
  • b. Nieuwe ontwikkelingen dienen te passen binnen de kleinschalige structuur van het landschap.

Het voorliggende plan maakt ontwikkelingen mogelijk die passend zijn binnen de specifieke kleinschalige structuur van het schurvelingenlandschap (niet zijnde de cultuurhistorische kroonjuwelen). In het projectgebied worden ook zandwallen en groenvoorzieningen aangelegd teneinde het netwerk van zandwallen te versterken en de gebiedseigen kwaliteit terug te brengen in het landschap. Deze zandwallen en/of groenvoorzieningen worden veelal aangelegd ter plaatse van erfgrenzen en accentueren de verschillende zones binnen het projectgebied. Hiermee wordt bewerkstelligd dat het fijnmazige stelsel van zandwallen en groenvoorzieningen wordt uitgebreid en tevens behouden blijft voor de toekomst.

Een andere karakteristiek van het gebied is dat zowel de percelen als de wegen in noord/zuid-richting zijn gesitueerd. De Blankersberg is reeds op deze wijze gepositioneerd, echter door toepassing van een onjuiste profilering en schaalgrootte gaat deze verloren in het landschap. In de nieuwe situatie wordt de Blankersberg ingericht als bomenlaan met allure. De toepassing van de bomen leidt ertoe dat niet alleen de Blankersberg duidelijk wordt geaccentueerd, maar ook de noord/zuid-oriëntatie wordt versterkt. De tussenliggende straten in het projectgebied vinden hun aansluitingen bij profilering van de karakteristieke linten uit de omgeving.

Laag van de stedelijke occupatie
Deze laag bestaat uit het bebouwde gebied (steden en dorpen) en de doorlopende netwerken van wegen, vaarwegen, spoor en groen. Zuid-Holland is een dynamisch gebied met een veelheid aan steden en dorpen. Steden en dorpen kennen elk hun eigen karakteristiek, ontstaan door ligging in het landschap of bijvoorbeeld verschil in economisch accent. Het voortbouwen op de eigen identiteit van steden en dorpen (en het landschap) zorgt voor herkenbare en onderscheidende woon- en werkmilieus. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor het behouden of versterken van de identiteit en gebruikswaarde van stads- en dorpsgebied.

Omdat het voorliggende projectgebied niet binnen Bestaand Stads- en Dorpsgebied is gelegen, is het projectgebied niet opgenomen in de kwaliteitskaart. Wel grenst het gebied aan een verblijfsrecreatiegebied. Verblijfsrecreatiegebieden hebben een recreatief karakter en passen qua locatie, schaal, inrichting en kwaliteit van de randen goed in hun omgeving.

Verblijfsrecreatiegebieden variëren van relatief open en groene campings tot terreinen met stacaravans en complexen met recreatiebungalows en bijbehorende voorzieningen. Er is sprake van een tendens tot herstructurering en opwaardering, waarbij campings worden bebouwd, stacaravans worden vervangen door bungalows, of bungalowterreinen worden heringericht. Bij verblijfsrecreatiegebieden is van belang dat ze een aantrekkelijke uitstraling hebben en qua locatie, schaal, inrichting en kwaliteit van de randen goed passen in hun omgeving.

Het voorliggende projectgebied voorziet in, onder andere, de ontwikkeling van recreatieve functies. Deze zullen qua schaal, inrichting en kwaliteit van de randen goed passen in de omgeving.

Laag van de beleving

De vierde laag bestaat uit de beleving van Zuid-Holland. Deze laag gaat over zorgvuldig omgaan met wat van waarde is in combinatie met het vergroten van de recreatieve gebruikswaarde van de provincie. Het betreft bijzondere plekken van cultuurhistorische waarde, maar gaat ook over het zorgdragen voor een recreatief toegankelijke provincie met een heldere groenstructuur als basis. Zuid-Holland wordt gekenmerkt door een groot verschil tussen luwe en dynamische gebieden. Kwaliteiten als stilte en beleving van ruimte kenmerken de luwe gebieden en zijn belangrijke waardes. Het beleid is dan ook gericht op het behouden en versterken van de beleving tussen het luwe buiten en de dynamiek van de stad.

Identiteitsdragers zijn de bijzondere plekken die de wordingsgeschiedenis van Zuid-Holland vertellen. Hiertoe worden in elk geval de kroonjuwelen cultureel erfgoed gerekend. Voor alle identiteitsdragers is instandhouding en versterking van de beleefbaarheid van belang. Daarbij is aandacht gewenst voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gebieden.

De volgende richtpunten zijn van belang met betrekking tot identiteitsdragers:

  • a. Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van de uitzonderlijke kwaliteit van de identiteitsdrager.
  • b. Ontwikkelingen dragen bij het leesbaar houden van het verhaal dat de identiteitsdragers als oriëntatiepunten in tijd en ruimte vertellen.

Voor het projectgebied geldt dat dit niet binnen het Kroonjuweel Schurvelingen Goeree ligt. Van belang hierbij is het behoud en versterking van het afwisselende en kleinschalige karakter van het landschap door behouden en herstellen van de wallen (met begroeiing) en herkenbaar houden van de open en groene kamers. In de planvorming is hier ook rekening mee gehouden.

In de laag van de beleving is het projectgebied aangemerkt als fietsroute. Het netwerk van fiets- en wandelpaden verbindt een verscheidenheid van stedelijke en landelijke gebieden, natuur en recreatiegebieden en andere toeristische trekpleisters. Dit netwerk is bedoeld als ontsluiting, maar ook als middel om stad en landschap van Zuid-Holland te ervaren. Een samenhangend, gevarieerd en aantrekkelijk stelsel van gebieden en routes vraagt om het opheffen van barrièrewerking of het toevoegen van ontbrekende schakels. De basis van een regionaal fijnmazig netwerk wordt gevormd door langeafstandroutes aangevuld met stadlandverbindingen.

Recreatieve ontwikkelingen worden gebaseerd op een regionale recreatieve uitwerking naar routes en bestemmingen. Voor de uitbreiding van recreatieve voorzieningen wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van cultuurhistorisch erfgoed, maar kunnen ook nieuwe bijzondere locaties worden toegevoegd. Gangbare maaswijdten in een routenetwerk zijn voor wandelaars 0,5 km en voor fietsers 2 km.

Met betrekking tot fietsroutes gelden de volgende richtpunten:

  • a. Voorkomen van nieuwe obstakels en omwegen in het recreatief netwerk.
  • b. Recreatieve voorzieningen worden zoveel mogelijk gekoppeld aan recreatieknooppunten in het recreatieve netwerk.
  • c. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van het cultuurhistorisch erfgoed of andere recreatief interessante locaties.

Het projectgebied grenst ten noorden en ten oosten aan een natuurgebied. Natuurgebieden zijn te onderscheiden naar hun ligging in het landschap. Inrichting en beheer zijn dan ook gerelateerd aan het onderscheid tussen kust-, delta- en veenlandschap. Het betreft een samenhangend netwerk van unieke natuurlandschappen dat toegankelijk en beleefbaar is in evenwicht met de ecologische draagkracht ter plaats.

De volgende richtpunten gelden met betrekking tot natuurgebieden:

  • a. Ontwikkelingen behouden of herstellen van de wezenlijke natuurkenmerken en waarden van een gebied.
  • b. Toegankelijkheid en gebruik zijn in evenwicht met de ecologische draagkracht ter plaatse.

Ten noordoosten van het projectgebied is het natuurgebied aangewezen als stiltegebied. Hiervoor geldt dat dit (relatief) luwe gebieden zijn met beperkte verstedelijking, waar het dagelijks geluid de 40 decibel niet overstijgt. Hier vindt men rust en stilte als contrast met het dynamisch stedelijk gebied.

Als richtpunt geldt:

  • a. in stiltegebieden is allen ruimte voor ‘gebiedseigen’ geluid.

Ook het strand maakt onderdeel uit van de laag van de beleving. Het projectgebied ligt nabij het strand. De beleving van het strand kenmerkt zich door een afwisseling van (drukke) strandopgangen en boulevards, waar strandtenten en strandhuisjes vaak het beeld bepalen, naar zeer rustige stranden zonder bebouwing. Deze diversiteit is een kwaliteit van het strand als belangrijke openbare en recreatieve ruimte van Zuid-Holland.

Het volgende richtpunt geldt met betrekking tot het strand:

  • a. Ontwikkelingen dragen zorg voor het behoud van het openbare karakter en de afwisseling in de belevingskwaliteit (van druk naar rustig) langs de kust van Zuid-Holland. Nieuwe strandbebouwing sluit aan bij de bestaande bebouwing bij strandopgangen en boulevards en vormt geen belemmering voor de aanwezige waterkering.

Het gebied ten zuiden van het projectgebied is aangewezen als recreatiegebied. Recreatieterreinen liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buiten. De kwaliteit van deze overgangen kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van zowel de recreatie- als de natuurgebieden. De inrichting van de gebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van ander stedelijk groen.

Richtpunten voor recreatiegebieden zijn:

  • a. Ontwikkelingen vergroten de diversiteit in ruimtelijke inrichting en programma tussen de verschillende recreatie- en groengebieden.
  • b. Recreatieve routes dragen bij aan een betere verbinding van de buitenstedelijke groengebieden onderling en met de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • c. Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen.
  • d. (Her)inrichting van recreatiegebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van ander stedelijk groen.
  • e. Ontwikkelingen behouden of versterken de openbaarheid van recreatiegebieden.

Met betrekking tot de beleving van het landschap, sluit het voorliggende projectgebied aan bij een belangrijke identiteitsdrager van het gebied: het Kroonjuweel Schurvelingen Goeree. De ontwikkelingen die in onderhavig projectgebied mogelijk worden gemaakt versterken de landschappelijke karakteristieken van het schurvelingen landschap. Hiermee wordt de recreatieve beleving van het gebied verder versterkt. De ‘nieuwe’ Vrijheidsweg voorziet in een optimalisatie van belevingswaarden tussen het duingebied en het achterland. Hierdoor wordt meer ruimte gecreëerd voor het beleven van het duinlandschap. Dit komt eveneens ten goede aan de fietsroutes binnen het projectgebied.

Omgevingsverordening Zuid-Holland (in werking per 1 februari 2023)
Na de terinzagelegging van het ontwerpbesluit is de omgevingsverordening Zuid-Holland gewijzigd.

Aangezien deelgebieden 1, 2, 3 en 4 zijn aangewezen als 'Beschermingscategorie 3 Buitengebied' is een ruimtelijke ontwikkeling alleen toegestaan mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast. Daarbij dient tevens ingegaan te worden op keuze voor de locatie buiten bestaand stad- en dorpsgebied. Deze bepaling is niet van toepassing op de ontwikkeling van natuur- en groengebied en grote buitenstedelijke bouwlocaties als bedoeld in artikel 6.10 van de omgevingsverordening.

Het plangebied Ouddorp Bad is aangewezen als een grote buitenstedelijke bouwlocatie, zoals bedoeld in artikel 6.10 van de omgevingsverordening. De locatie is groter dan 3 ha en is als grote buitenstedelijke bouwlocatie aangewezen op kaart 19 in bijlage II van de omgevingsverordening. De randvoorwaarden die gelden voor ontwikkelingen in 'Beschermingscategorie 3 Buitengebied' zijn daarmee niet van toepassing op de ontwikkeling Ouddorp Bad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPOuddorpBad3-OV30_0013.png" Afbeelding 3.2 | Uitsnede Kaart 19 Woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen (bron: Omgevingsverordening Zuid-Holland)

3.5 Conclusie

De ontwikkeling van Ouddorp Bad, deelgebied Oost is passend binnen de ruimtelijke uitgangspunten zoals opgenomen in het Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee en het Raamplan Ouddorp-Bad. Ook is er voldoende aangetoond dat er vraag is naar het programma, dat binnen de ontwikkeling zal worden gerealiseerd (in een bijzonder woonmilieu). De ontwikkeling staat niet op zichzelf, maar zal als onderdeel van een totaalplan voor de zone Ouddorp Bad worden ontwikkeld. In het woningbouwprogramma - de uitwerking van de gemeentelijke woonvisie– is opgenomen dat Ouddorp Bad 40 nieuwe woningen zal omvatten. Het projectgebied is ook als bouwlocatie voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de Omgevingsverordening opgenomen. Tot slot wordt de ontwikkeling landschappelijk ingepast, in overeenstemming met het beeldkwaliteitsplan en de Hoofdstructuur Groenvoorziening (Bijlage 2 en Bijlage 4). Door het doortrekken van de kenmerken van het omliggende landschap worden landschapselementen toegevoegd waarmee de ruimtelijke kwaliteit behouden blijft. Hiermee wordt (ook) voldaan aan de voorwaarden van ‘aanpassen’ uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit van de leefomgeving

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Kader

Erfgoedwet

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien is aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals deze in de oude wetten en regelingen gold, blijft gehandhaafd. Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was geregeld in zes verschillende wetten en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. Het gaat daarbij om de volgende zaken:

  • a. Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • b. Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie
  • c. Bescherming van stads- en dorpsgezichten

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument ‘Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)’. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende ‘Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland’ zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De provincie wil stimuleren dat cultuurhistorie behouden of ingepast wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Om dit mogelijk te maken heeft de provincie Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld (zie paragraaf 3.2)

Onderzoek

Op basis van de Beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee blijkt dat het projectgebied geen archeologische waarde heeft (zie kleur groen op onderstaande afbeelding). Dit houdt in dat bij ontwikkelingen het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPOuddorpBad3-OV30_0014.png"

Afbeelding 4.1 | Uitsnede Beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee (projectgebied rood omkaderd)

Conclusie

Het projectgebied heeft geen archeologische waarde. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is dan ook niet benodigd.

4.2.2 Cultuurhistorie

Kader

Visie erfgoed en ruimte ‘Kiezen voor karakter’ (juni 2011)

In de Visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de Visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaalculturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.

Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  • 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.

Regioprofielen Cultuurhistorie

De provincie Zuid-Holland wil waardevolle cultuurhistorische elementen behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Om dit richting te geven, zijn Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. De zestien regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen zoals die staan in de provinciale Structuurvisie.

Onderzoek

Binnen of nabij het projectgebied bevinden zich geen monumenten of andere karakteristieke gebouwen. De provincie Zuid-Holland heeft regioprofielen opgesteld om cultuurhistorie te behouden of in te passen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het gebied ‘Kop van Goeree’ is een regioprofiel opgesteld. De Kop van Goeree is een duinlandschap met een gelaagde opbouw: van oost naar west de ‘oudere jonge duinen’, strandpolders en ‘jongere jonge duinen’. Bijzonder in de binnenduinrand zijn het schurvelingenlandschap en de contrastrijke zone bij Oostdijk. Het duinlandschap is kleinschalig met veel afwisseling tussen duinen, duinbossen en agrarische gronden. In het veel vlakkere zeekleilandschap achter het duingebied ligt het beschermd stadsgezicht Goedereede. De grote landschappelijke diversiteit en de daaraan verbonden contrasten, vormen een belangrijke kwaliteit van het topgebied. Schurvelingen en zandwallen zijn karakteristieke elementen in het landschap van de Kop van Goeree. Een schurveling (een wal met greppel) diende als perceelsscheiding en veekering. Direct achter de jonge duinen ligt een aantal strandpolders (ingepolderde zandvlaktes): West-Nieuwland, Nieuwenoord, Springertpolder en Bokkepolder. Het zijn rationeel verkavelde polders, in gebruik voor akkerbouw, tuinbouw en de teelt van bloemzaden. Bijzonder is het contrast tussen dit vlakke, regelmatige polderlandschap en de grillige, hoge binnenduinrand. In het oosten van het topgebied liggen jonge zeekleipolders (ingepolderde aangeslibde klei). Goedereede is via het Spui (havenkanaal) verbonden met het Zuiderdiep. Het ensemble als geheel is een beschermd dorpsgezicht.

De algemene richtlijn voor dit topgebied is continuïteit van karakter. Dit betekent voor dit gebied het:

  • zichtbaar houden van de gelaagde opbouw van het duinlandschap;
  • bewaren van het contrast tussen open polders en binnenduinrandzone;
  • koesteren van de open zichtrelatie tussen duinvoet en Goedereede.

Ten westen en noorden van Ouddorp bepalen de Schurvelingen het landschap Het gebied is uitermate karakteristiek: een patroon van kronkelige wegen met lintbebouwing die vanuit Ouddorp het achterland in waaieren, ingevuld met een lappendeken van onregelmatige akkers omzoomd door schurvelingen. Schurvelingen en zandwallen zijn beeldbepalende elementen in het landschap van de Kop van Goeree. De oorsprong van dit landschap is Middeleeuws. Boeren legden in de binnenduinrand kleine akkers aan, de zogenaamde haaimeten, omgeven door een aarden wal van ongeveer één meter hoog beplant met stekelige struiken (bramen en meidoorns). Rondom de haaimeet lag een greppel. De combinatie van wal en greppel heet een schurveling en diende als perceelsscheiding en veekering. In de negentiende eeuw werden de haaimeten afgegraven om dichterbij het grondwater te komen. Het overtollige zand werd rondom het perceel opgeworpen: een ‘hoagte’. Vaak werden hoagtes op oude schurvelingen gelegd.

De richtlijn ‘behoud van uitzonderlijke kwaliteit’ betekent voor dit ensemble het:

  • a. behouden en versterken van de samenhang tussen de onderdelen van dit typische landschap: kronkelige wegen met lintbebouwing en onregelmatige akkers omzoomd door schurvelingen.
  • b. zichtbaar houden van de kamerstructuur van het schurvelingenlandschap door het openhouden van de weitjes en akkers in het gebied en het onderhouden van de perceelsscheidingen.
  • c. beperken van verdere invulling van de akkers met recreatieve functies als campings en recreatiewoningen.

Het projectgebied maakt geen deel uit van het schurvelingenlandschap. Daarmee heeft het projectgebied geen cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Het duinlandschap en de schurvelingen vormen belangrijke cultuurhistorische waarden in de omgeving. Het projectgebied zelf vormt geen onderdeel van het als kroonjuweel aangewezen schurvelingenlandschap. Binnen het projectgebied wordt wel zorgvuldig met dit landschap omgegaan gelet op de afstand van de woningen tot aan de aanwezige schurvelingen in de nabijheid van het projectgebied. Daarnaast zijn de goot- en bouwhoogtes op het landschap afgestemd.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

Onderzoek

Het projectgebied grenst aan de noordzijde aan de Vrijheidsweg en natuurgebied. Aan de oost- en westzijde zijn enkele woningen aanwezig. Aan de zuidzijde grenst het projectgebied aan een recreatieterrein met recreatiewoningen. Voor het overige zijn in de omgeving geen andere inrichtingen aanwezig die van belang zijn in het kader van milieuzonering. Omdat binnen het projectgebied ook woningen worden gerealiseerd, dient nagegaan te worden of voldaan wordt aan de richtafstanden.

De afstand tussen de woningen en het recreatieterrein dient 50 meter te bedragen uitgaande van een rustige woonwijk. Gezien de aanwezige functiemenging (zoals hotels, (recreatie)woningen, agrarische functies) is in deze situatie sprake van een gemengd gebied. Voor een gemengd gebied geldt dat de richtafstanden met één stap verlaagd kunnen worden. Dit houdt in dat tot de camping een afstand van minimaal 30 meter moet worden aangehouden. Enkele woningen, direct grenzend aan de Oud Nieuwlandseweg, zullen niet aan deze afstand kunnen voldoen. De ontwikkelingen binnen het projectgebied kunnen worden aangemerkt als een voortzetting van de omliggende (recreatieve) activiteiten met reguliere woningen. Gelet hierop kan van de richtafstand worden afgeweken en nu alsnog een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

Daarnaast vormt het hotel en het bijbehorende parkeerterrein in de zuidwesthoek van het projectgebied zelf een milieubelastende activiteit (met als maatgevend aspect geluid) waarbij de richtafstand tot geluidgevoelige functies in acht genomen moet worden. De richtafstand is 30 meter, in gemengd gebied mag een stap terug genomen worden en bedraagt de richtafstand 10 meter. Deze afstand wordt gerespecteerd. Ten aanzien van verkeer is op basis van de extra verkeersgeneratie de geluidbelasting inzichtelijk gemaakt. Hieruit blijkt dat dit niet leidt tot een waarneembare geluidsbelasting. Zie hiervoor paragraaf 4.6.

Conclusie

Nabij het projectgebied is een recreatieterrein met recreatiewoningen gelegen die van belang is in het kader van milieuzonering. De ontwikkelingen binnen het projectgebied kunnen als voortzetting van de omliggende (recreatieve) activiteiten worden beschouwd, met reguliere woningen. Een goed woon- en leefklimaat kan hierbij worden gegarandeerd. Daarnaast worden de richtafstanden gerespecteerd ten opzichte van de bestaande omliggende woningen. Ten aanzien van dit aspect zijn er dan ook belemmeringen voor de uitvoering van het project.

4.4 Bodem

Kader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.

Relatie Wabo, Wbb en Woningwet (Ww)

De inwerkingtreding van de Wabo (1 oktober 2010) heeft ook effect op de Wbb en de Woningwet (Ww): in de Wabo is aangegeven dat in de plaats van de aanhoudingsgrond (uit de Ww) een afstemmingsregeling wordt opgesteld waarbij de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning wordt afgestemd op de acties ten aanzien van de bodemverontreiniging. Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften moeten in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem, op de aard en omvang van dat onderzoek en op inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport.

Bodemkwaliteitskaart

De gemeentelijke bodemkwaliteitskaart is opgesteld conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. De kaart is onderverdeeld in verschillende zones, te weten:

  • Zone A: Recente bebouwing en buitengebied;
  • Zone B: Bebouwing 1945 – 1970;
  • Zone C: Vooroorlogse bebouwing;
  • Zone D: Bedrijfsterrein Havens van Stellendam;
  • Zone E: Inpolderingen 1850 – 1940;
  • Zone F: Inpoldering na 1953.

Vervolgens is per zone bepaald wat de bodemkwaliteitsklasse is van de bovengrond en de ondergrond. Daarbij is weer onderscheid gemaakt in achtergrondwaarde (schoon), wonen, industrie en niet gezoneerd.

Onderzoek

Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat het projectgebied in de zowel de boven- als de ondergrond is aan te merken als schoon. Het uit voeren van een bodemonderzoek is dan ook niet nodig.

Conclusie

Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat het projectgebied in de zowel de boven- als de ondergrond is aan te merken als schoon. Het uit voeren van een bodemonderzoek is dan ook niet nodig.

4.5 Externe veiligheid

Kader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.

Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.

Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uit 2004 legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico’s voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken.

Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.12 lid 2 onder a sub 3º Wabo met externe veiligheid rekening te houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200 m dient in de toelichting aandacht moet worden gegeven aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zover het binnen het invloedsgebied van de transportroute is gelegen.

Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt, net als bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Een volledige verantwoording kan bovendien achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:

  • het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
  • het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
  • de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden;
  • Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het projectgebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen.

In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen een aanvullende verantwoording noodzakelijk is met betrekking tot het al dan niet nemen maatregelen om de effecten van een plasbrand te beperken en de zelfredzaamheid van personen.

Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarmee zijn nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour niet toegestaan. Ook is vastgesteld dat wanneer binnen het invloedsgebied van een buisleiding een ruimtelijk besluit wordt genomen, de verantwoordingsplicht van toepassing is.

Het Bevb gaat uit van een belemmerde strook van 4 of 5 meter, afhankelijk van de werkdruk. Voor deze strook geldt een bouwverbod en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.

Net als bij het Bevi worden de risicoafstanden en rekenmethodiek die volgen uit het Bevb opgenomen in een regeling, de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

Onderzoek

In het projectgebied en in de omgeving van het projectgebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Ook de ontwikkeling omvat geen vestiging van risicobronnen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

Conclusie

In het projectgebied of de nabije omgeving zijn geen risicobronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

4.6 Geluid

Kader

Wegverkeerslawaai

Conform artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone waarbinnen akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Alvorens geluidgevoelige objecten - zoals woningen, scholen en kinderdagverblijven- kunnen worden geprojecteerd, dient te worden onderzocht of aan de normen van de Wgh wordt voldaan. Daarnaast is een toetsing aan geluid relevant in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Onderzoek

Door Kraaij Akoestisch adviesbureau is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 7 (d.d. 15 maart 2021) aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. De conclusies van het onderzoek zijn in deze paragraaf beschreven.

Het nieuwbouwplan ligt binnen de geluidzone van de Vrijheidsweg/Oosterweg. De planlocatie ligt niet binnen de zone van een spoorlijn of industrieterrein. Door het plan loopt de Blankersberg en ten zuiden van het plan loopt de Oude Nieuwlandseweg. Voor beide wegen geldt een 30 km/u regime. Dergelijke wegen hebben volgens de Wgh geen geluidzone en formeel dus ook geen toetsingsplicht aan de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan de geluidbelasting vanwege de Blankersberg en de Oude Nieuwlandseweg relevant zijn. Deze wegen zijn daarom in het onderzoek opgenomen.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Vrijheidsweg op de noordkant van deelgebied 2 ten hoogtste 54 dB bedraagt en op de noordrand van zowel deelgebied 3 en 4 ten hoogste 56 dB bedraagt. Op de bestaande recreatiewoningen bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 54 dB op de meest noordelijk gelegen woning aan de Oude Nieuwlandseweg 4e. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden met ten hoogste 8 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Voor de deelgebieden 2 tot en met 4 wordt voldaan aan het hogere waarde besluit van 29 januari 2019. Een hogere waarde procedure voor deze deelgebieden is niet noodzakelijk. Alleen voor de recreatiewoning aan de Oude Nieuwlandseweg 4e dient een hogere waarde van 54 dB te worden vastgesteld. In combinatie met de aan te vragen hogere waarde zal onderzocht moeten worden of de woning voldoet aan de geluidweringseisen uit het Bouwbesluit. De geluidweringseis bedraagt 26 dB voor een verblijfsgebied en 24 dB voor een verblijfsruimte.

Aangezien het om een vrij nieuwe woning gaat (1999), zal een geluidwering tot 25 dB vrijwel altijd worden behaald en indien gebruik gemaakt wordt van een gebalanceerd ventilatiesysteem met mechanische luchttoe- en afvoer zal zelfs een geluidwering tot 28 dB eenvoudig worden behaald. Nader (bouw)akoestisch onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de uitwendige gevelconstructie van de woning wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

In het akoestisch rapport is de verkeersgeneratie van het plan opgenomen. Het plan genereert 445 motorvoertuigen per etmaal. Voor het prognosejaar 2030 zijn in het Verkeerscirculatieplan Ouddorp (VCP, zie Bijlage 3) etmaalintensiteiten opgenomen, waarin de verkeersgeneratie van de ontwikkeling van 60 woningen voor onderhavig plan is meegenomen. Daarbij is ook de geluidsbelasting van de toekomstige intensiteiten berekend waarbij is geconcludeerd dat er een beperkte toename van de geluidsbelasting is op de Oosterweg en een afname van de geluidsbelasting ter plaatse van de Vrijheidsweg. De 60 woningen genereren 378 motorvoertuigen per etmaal. De toename van het verkeer is dus 445-378 = 67 motorvoertuigen.

In ondertaande tabel is de verkeersprognose opgenomen van de omliggende wegen exclusief en inclusief de toename van 67 motorvoertuigen. De derde kolom omvat de toename van de geluidsbelasting van de wegen.

Wegvak   Etmaalintensiteit   Toename van geluid  
  Vóór ontwikkeling Ouddorp Bad   Na ontwikkeling Ouddorp Bad   dB Lden  
Vrijheidsweg ten oosten Blankersberg
 
4.904   4.971   0,06  
Oosterweg/Vrijheidsweg ten oosten Blankersberg   6.406   6.473   0,05  
Oude-Nieuwlandseweg ten westen Blankersberg   1.641   1.708   0,17  
Blankersberg ten zuiden Vrijheidsweg   1.054   1.121   0,27  

De toename van het geluid is berekend met de formule 10*log(na ontwikkeling Ouddorp Bad/voor ontwikkeling Ouddorp Bad). De toename van het geluid blijft beperkt tot ten hoogste (afgerond) 0,3 dB. Dit is voor het menselijk oor niet waarneembaar. In de berekening is overigens geen rekening gehouden met de verspreiding van het verkeer, waardoor de toename in werkelijkheid nog lager zal zijn.

Conclusie

Voor de deelgebieden 2 tot en met 4 wordt voldaan aan het hogere waarde besluit van 29 januari 2019. Een hogere waarde procedure voor deze deelgebieden is niet noodzakelijk. Alleen voor de recreatiewoning aan de Oude Nieuwlandseweg 4e dient een hogere waarde van 54 dB te worden vastgesteld

Daarnaast zal de toegenomen verkeersgeneratie niet leiden tot een voor het oor hoorbare toename van de geluidsbelasting op de gevels van de bestaande woningen.

4.7 Kabels en leidingen

Inleidend
Naast de hiervoor beschreven milieuaspecten kunnen er nog andere belemmeringen in of nabij het projectgebied aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op de planvorming. Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid van straalpaden, planologisch relevante kabels en leidingen (zoals waterleidingen of rioleringsleidingen), beschermingszones en dergelijke.

Onderzoek
In het projectgebied en directe omgeving van het projectgebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming behoeven. Daarnaast zijn er ook geen andere zones of gebieden aanwezig die van invloed zijn op de ontwikkeling.

Conclusie

Er zijn geen overige belemmeringen aanwezig die van invloed zijn op het projectgebied.

4.8 Luchtkwaliteit

Kader
De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden.

Naast de introductie van het NSL is het begrip ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

Onderzoek

Beoordeling luchtkwaliteit

In de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)’ (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De totale voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een viersterrenhotel met 40 kamers, maximaal 40 woningen en het bieden van de mogelijkheid om de vijf bestaande recreatiewoningen als reguliere woning of tweede woning te gebruiken. Ten aanzien van het aantal woningen blijft dit aantal ruim onder de 1.500 woningen. Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling is aan te merken als een project die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).

4.9 Natuur

Kader

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden, met wetgeving ten aanzien van soorten en Natura 2000-gebieden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen). Daarnaast hebben provincies eigen beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN; de voormalige Ecologische Hoofdstructuur of EHS) en overige natuurwaarden buiten het NNN.

Soorten
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een ruimtelijk plan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

  • 1. Het beschermingsregime Vogelrichtlijn (Vrl), dat van toepassing is op van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vrl. Met betrekking tot deze vogelsoorten geldt dat het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden is vogels opzettelijk te storen, behalve als de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. Ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en dwingende redenen van groot openbaar belang zijn geen reden om ontheffing te verlenen. Ontheffing is uitsluitend toegestaan op basis van de ontheffingsgronden die in de Vrl zijn genoemd. Overigens is het, indien geen ontheffing nodig is, volgens de huidige interpretatie van de wet wel verplicht rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Voor sommige vogelsoorten met vaste verblijfplaatsen geldt dat deze vaste verblijfplaatsen en het essentiële leefgebied jaarrond beschermd zijn.

  • 2. Het beschermingsregime Habitatrichtlijn (Hrl), dat van toepassing is op soorten van bijlage IV bij de Hrl, bijlage I en II bij het Verdrag van Bern en bijlage I bij het Verdrag van Bonn. Met betrekking tot deze soorten is het - aanvullend aan de bovengenoemde verbodsbepalingen - verboden dieren opzettelijk te verstoren. Ontheffing wordt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling alleen verleend indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, en
    • c. sprake is van één van de volgende (bij ruimtelijke ontwikkeling relevante) belangen:
      • de bescherming van wilde flora en fauna of natuurlijke habitats, of
      • de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.

  • 3. Het beschermingsregime Andere Soorten, dat van toepassing is op soorten van de bijlage behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. Ontheffing is alleen mogelijk indien:
    • a. er geen andere bevredigende oplossing is, en
    • b. indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

De provincies kunnen voor het beschermingsregime Andere Soorten een algemene vrijstelling verlenen voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de gemeente Goeree-Overflakkee is de provincie Zuid-Holland het bevoegd gezag voor de Wnb. De provincie Zuid-Holland handhaaft in haar Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland (die per 1 januari 2017 in werking is getreden) de vrijstelling voor onder meer ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden voor de soorten die vielen onder de vrijstelling in de Flora- en faunawet voor algemeen voorkomende soorten (Ffwet - tabel 1 AMvB art. 75). Alleen voor de soorten molmuis, ondergrondse woelmuis en tweekleurige bosspitsmuis is deze vrijstelling komen te vervallen, omdat blijkt dat deze soorten niet of nauwelijks voorkomen in Zuid-Holland zodat een provinciale vrijstelling voor die soorten niet opportuun is.

Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).

Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Natura2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door ‘externe werking’) op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een ‘habitattoets’ dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

Natuurnetwerk Nederland en natuurwaarden buiten het Natuurnetwerk Nederland

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincie Zuid-Holland heeft in haar Omgevingsverrordening Zuid-Holland regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

Natuurwaarden buiten het Natuurnetwerk Nederland

Ook buiten het NNN zijn grote natuurwaarden aanwezig in Zuid-Holland. Behoud, herstel en verdere ontwikkeling van deze natuurwaarden dragen substantieel bij aan de biodiversiteit in de provincie. Aanvullend wordt door de provincie in de Visie ruimte en mobiliteit ingezet op de volgende opgaven:

  • het realiseren van een natuurmantel in de vorm van een groenblauwe dooradering rondom de natuurkernen in het NNN;
  • het in stand houden van de belangrijke leefgebieden voor weidevogels in blijvend agrarisch gebied door agrarisch natuurbeheer;
  • het vergroten van de biodiversiteit in recreatiegebieden;
  • het benutten van de mogelijkheden voor tijdelijke natuur op braakliggende terreinen.

Onderzoek

Het projectgebied is gelegen binnen een straal van 3 kilometer van de Natura2000-gebieden ‘Duinen Goeree & Kwade Hoek’ en ‘Voordelta’. De watergang langs de Vrijheidsweg en een gedeelte van het perceel ter hoogte van Duinlust is aangemerkt als NNN. Om de plannen te kunnen verwezenlijken, zullen er onder andere bomen gekapt worden, worden er mogelijk watergangen gedempt en zal nu onbebouwde grond ontwikkeld worden tot woon- en/of recreatiegebied.

In juni 2019 is door Ecolybrium een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd (Bijlage 8) naar de effecten van het project (hotelontwikkeling en woningbouw) in het gehele projectgebied. De resultaten uit dit onderzoek met betrekking tot soortenbescherming (Ecolybrium) zijn hieronder weergegeven.

Soortenbescherming

  • Er zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen en/of te verwachten in de onderzochte gebieden. Met name perceel 3 (deelgebied 4 van het projectgebied) en het bos aan de zuidwestkant van perceel 1 vormen voor enkele soorten broedvogels geschikt broedbiotoop. Met name in de struiken zullen deze soorten tot broeden komen. Echter zal de gunstige staat van instandhouding van de te verwachten soorten niet in het geding komen. Het gaat om diverse algemeen voorkomende soorten, waarbij relevant is dat de grondwallen voorzien van een dicht ontwikkelde struikenlaag worden behouden. het betreffen hier bestaande grondwallen die reeds een beschermende bestemming hebben en gelegen zijn buiten de aangevraagde ontwikkeling.
  • In het duingebied ten westen van Ouddorp is meer dan afdoende broedbiotoop aanwezig voor zomertortels, goudvink en andere broedvogels. De minimale aantasting van het broedbiotoop in perceel 3 is niet van wezenlijke invloed op de lokaal aanwezige populatie. Wel wordt geadviseerd om zoveel mogelijk te blijven voorzien in dicht begroeide struiken op de taluds tussen de verschillende bouwpercelen en dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden gestart. Uitvoering dient ook te geschieden buiten het broedseizoen, tenzij uit nader onderzoek bij de uitvoering volgt dat ter plaatse geen nesten aanwezig zijn en/of verstoord kunnen worden.
  • In het projectgebied bevinden zich geen verblijfplaatsen (geen winter-, zomer-, kraam- of paarverblijf- en zwermplaatsen) van vleermuizen. Er zijn ook geen essentiële vliegroutes in het projectgebied aanwezig die worden verstoord. Zo is er geen opgaande lijnbeplanting die door vleermuizen worden gebruikt en die door het project verstoord worden.
  • Het gebied vormt uitsluitend zeer marginaal geschikt jachtgebied voor vleermuizen. De effecten die optreden ten nadele van het oppervlakte aan jachtgebied door de beoogde plannen, zijn geheel verwaarloosbaar omdat er meer dan afdoende jachtgebied aanwezig blijft. Er is geen sprake van de aantasting van essentieel foerageergebied.
  • Ter plekke van de ingreeplocatie is het voorkomen van andere beschermde soorten zoals, vaatplanten, libellen, dagvlinders, vissen, reptielen, amfibieën, grondgebonden zoogdieren en overige ongewervelden geheel uit te sluiten. Effecten treden daarmee niet op.
  • Aanvullend onderzoek en het doorlopen van een ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

Gebiedsbescherming

Natura2000-gebieden
Het projectgebied ligt dichtbij het Natura 2000-gebied ‘Duinen Goeree & Kwade Hoek’. Op grotere afstand ligt het Natura 2000-gebied ‘Grevelingen’. Beide gebieden bevatten stikstofgevoelige habitats en leefgebieden van soorten. Derhalve heeft in het kader van de voorliggende ontwikkeling onderzoek naar stikstofdepositie plaatsgevonden. Op 2 februari 2017 (met kenmerk ODH-2017-00009473) heeft Omgevingsdienst Haaglanden namens gedeputeerde staten voor de aangevraagde activiteiten in Ouddorp Bad reeds een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 Wnb afgegeven (hierna: natuurvergunning). Deze natuurvergunning is onherroepelijk en is in Bijlage 9 toegevoegd. De aangevraagde activiteiten passen volledig binnen de verleende en onherroepelijke natuurvergunning en is ook overigens gelet op de aard en opzet in relatie tot het Natura 2000-gebied 'Duinen Goeree & Kwade Hoek' in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Nu voor dit project reeds beschikt wordt over een onherroepelijke natuurverguning, is een nadere toetsing aan het Natura 2000-gebiedsbeschermingsrecht in het kader van deze omgevingsvergunning niet aan de orde. Dit volgt uit artikel 2.2aa onderdeel a Bor.

Natuur Netwerk Nederland
Het projectgebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ook wel bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), waardoor toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent de NNN niet nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.ODPOuddorpBad3-OV30_0015.png"

Afbeelding 4.2 | Natuur Netwerk Nederland

De wetering ten noorden van de Vrijheidsweg behoort wel tot het NNN. Het projectgebied is buiten het Natura2000-gebied en NNN gelegen.

Conclusie

Er is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat vanuit de Wet natuurbescherming geen belemmeringen bestaan voor de plannen in het projectgebied. Ook is aanvullend onderzoek niet benodigd. Uit de verleende beschikking van Omgevingsdienst Haaglanden blijkt dat geen sprake is van aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura2000-gebied Duinen Goeree & Kwade Hoek.

4.10 Water

Kader

Nationaal Waterplan 2016-2021
Het Nationaal Waterplan (NWP) geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Met het Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het kabinet streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.

Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. In Nederland vertaalt de Rijksoverheid de Kaderrichtlijn Water (KRW) in landelijke beleidsuitgangspunten, kaders en instrumenten. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de KRW.

Waterbeheerplan 2016-2021 Waterschap Hollandse Delta
In het Waterbeheerplan 2016-2021 (d.d. 26 november 2015) staat hoe het Waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Het nieuwe Waterbeheerprogramma van waterschap Hollandse Delta bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode 2016-2021. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren en gaat op hoofdlijnen in op de financiële consequenties daarvan. In het statisch deel komen de belangrijkste externe en interne (beleids)kaders waarbinnen het Waterbeheerprogramma is opgesteld aan bod. Deze kaders zijn overigens continu in beweging; zo zijn vanuit het Deltaprogramma de deltabeslissingen uitgebracht en is de nieuwe Omgevingswet in aantocht.

In het dynamisch deel van het Waterbeheerprogramma zijn per thema maatregeltabellen uitgewerkt. Deze maatregelen zijn nodig om de doelen die in het statisch deel zijn geformuleerd te kunnen bereiken. De maatregeltabellen hebben het karakter van een ‘groslijst’ die jaarlijks uitwerking behoeft. Bij deze jaarlijkse uitwerking kunnen, mits het bereiken van de doelen niet in gevaar komt, maatregelen worden geschrapt of worden vervangen door andere maatregelen. Desgewenst kunnen ook nieuwe maatregelen worden toegevoegd. De (jaarlijkse) uitwerking van het maatregelenprogramma verloopt via de Kadernota, de Programmabegroting en de jaarplannen/afdelingsplannen. Op die wijze worden ook de financiële consequenties van het Waterbeheerprogramma geborgd.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

In het Waterbeheerprogramma (WBP) van het waterschap Hollandse Delta zijn de doelen beschreven die het waterschap tijdens de planperiode 2022-2027 wilt bereiken voor de primaire taken waterveiligheid, watersysteem en waterketen. Het waterschap zet in op toekomstbestendig waterbeheer door de volgende ambities:

  • We beperken onze impact op klimaat en milieu
  • We verbeteren de klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van ons gebied.
  • We "vergroenen" en versterken de biodiversiteit.
  • We gaan anders om met hemelwater.

De kern van het thema waterveiligheid is en blijft gericht op het bieden van veiligheid tegen overstromingen. Voor de lange termijn is de volgende ambitie geformuleerd: We bieden blijvende bescherming tegen overstromingen voor de burgers in ons gebied. Dit doen we robuust waar het moet, natuurlijk waar het kan en slim waar het loont. We realiseren meerwaarde waar dat mogelijk is, maar doen hierbij geen concessies aan de veiligheid.

De ambitie voor het thema voldoende en schoon water is een watersysteem dat klimaatadaptief is en meebeweegt met de ontwikkelingen in de omgeving. Ook bij al de genoemde veranderingen blijft het systeem in de toekomst goed functioneren: We zorgen voor genoeg water, niet te veel en niet te weinig. We zorgen voor gezond water, dat bruist van leven. Water verbindt en is van meerwaarde voor natuur en mens, voor stad en platteland.

De kern van het thema waterketen is en blijft het zuiveren van afvalwater. Voor de lange termijn is de volgende ambitie geformuleerd: We dragen samen met de omgeving bij aan een circulaire waterketen met als doel een gezonde en duurzame leefomgeving.

Onderzoek

Huidige situatie

De gronden in het projectgebied bestaan uit weilanden, de entree van de duinopgang aan de Vrijheidsweg, parkeerplaats, wegen en bosschages. De weilanden, boschages en de duinopgang zijn onverhard, met uitzondering van het (fiets)pad ter plaatse van de duinovergang. Aan weerszijde van de Vrijheidsweg en ten noorden van de Oude Nieuwlandseweg is een sloot gelegen. De sloten langs de Vrijheidsweg betreffen hoofdwatergangen.

Toekomstige situatie

Een groot deel van de nu onverharde gronden zullen verhard worden, door de bouw van de woningen en bijbehorende infrastructuur (straten, parkeerplaatsen, plein). Het projectgebied is in een zandgrondgebied gelegen, waardoor regenwater op niet verharde oppervlakten direct in de ondergrond verdwijnt. Binnen het projectgebied zal voldoende oppervlakte onverhard blijven of als open water worden gerealiseerd, waarnaar het regenwater kan worden afgevoerd. De aanleg van compenserend water, wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. De aanwezige sloten worden zoveel mogelijk gehandhaafd. Indien toch een deel van de sloot gedempt moet worden, wordt dit teruggebracht in de vorm van open water.

Veiligheid

De duinen hebben een waterkerende functie. De duinovergang ligt binnen de beschermingszone. Bouwen is hier alleen mogelijk indien het waterkeringsbelang niet wordt geschaad. Het projectgebied en daarmee ook de bouwplannen vallen buiten de beschermingszone van de waterkering. Het gebied is gelegen in een overstromingsgebied. Dit zijn gebieden die bij een overstroming onder water komen te staan.

Watervoorziening
De grondwaterstand hoeft met de voorgenomen ontwikkeling in principe niet te worden aangepast. Wanneer geen wijzigingen van het waterpeil nodig zijn, zullen als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen problemen te verwachten zijn met de watervoorziening. Ook omliggende gebieden zullen hier geen hinder van ondervinden.

Waterkwaliteit en ecologie
Vervuilingsbronnen dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden om vervuiling van water te voorkomen.

Grondwateroverlast
Aanpassing van het grondwaterpeil is in principe niet nodig ten behoeve van deze ontwikkeling en grondwateroverlast is niet te verwachten. Indien ondergrondse constructies worden gebouwd, waarvan de onderkant dieper ligt dan de hoogste grondwaterstand, wordt geadviseerd waterdicht te bouwen om te voorkomen dat overlast van grondwater ontstaat.

Onderhoud en bagger
In de huidige situatie voert de gemeente het beheer en onderhoud binnen de kern zelf uit en het waterschap daarbuiten. Het onderhoud van de gemeente bestaat uit het twee keer per jaar maaien van het talud. Het baggeren gebeurd in principe een keer in de zes jaar, mits de minimale diepte is bereikt, anders wordt het baggeren uitgesteld. In de toekomst is het wenselijk dat wel eens per zes jaar wordt gebaggerd. Het baggeren heeft namelijk niet alleen een gunstig effect op de waterkwantiteit, maar ook op waterkwaliteit en ecologie. Het waterschap Hollandse delta hanteert voor het baggeren van het water een periodieke onderhoudscyclus waarbij het zogenaamde schouwvlak wordt gebaggerd.

Peilbesluiten
Formeel stelt het waterschap het peil vast in overleg met grondeigenaren en gebruikers en legt dat vast in een peilbesluit. Nieuwe plannen kunnen door de gemeente aan het waterschap worden voorgelegd, zodat die kunnen worden meegenomen in een volgend peilbesluit.

Afvalwater en riolering
Afvalwater zal worden afgevoerd via het gemeentelijk riool (droogweerafvoer: DWA). Er dient een hydraulische berekening te worden gemaakt om de consequenties van de uitbreiding op het bestaande rioleringssysteem te beoordelen. Deze berekening zal worden opgenomen in een rioleringsplan dat ter beoordeling wordt voorgelegd aan de afdeling Planvorming – Rioleringszaken van het Waterschap.

Hemelwater van daken, parkeerverhardingen en opritten moet worden afgekoppeld van het DWA en worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Hemelwater dat op wegen valt, dient via bodempassages te worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Gezien de grondsoort is infiltratie goed mogelijk.

Verdroging
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen wezenlijke invloed op karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden. Het projectgebied is geen kwelgebied en watervervuiling vanuit het projectgebied zal zoveel mogelijk worden voorkomen.

Natte natuur
Het projectgebied is geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Negatieve effecten op het NNN in de omgeving zijn niet te verwachten als gevolg van het plan.

Volksgezondheid
Geen problemen worden voorzien met betrekking tot de volksgezondheid in relatie tot water.

Conclusie
De waterparagraaf is in het kader van het wettelijk vooroverleg van het eerder opgestelde bestemmingsplan voor deze ontwikkeling toegezonden aan het waterschap Hollandse Delta voor formeel advies. Inhoudelijk had het waterschap geen opmerkingen op de waterparagraaf. Zie ook paragraaf 5.2.

4.11 Milieu Effect Rapportage

Kader
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.  Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht. In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..

Het projectgebied is gelegen binnen een straal van 3 kilometer van de Natura2000-gebieden ‘Duinen Goeree & Kwade Hoek’ en ‘Voordelta’. De bouw van eenheden woningen blijft ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. Hierin staat namelijk een stedelijk ontwikkelingsproject van 100 hectare of meer of 2.000 of meer woningen. Dat de voorgenomen activiteit onder de drempelwaarde ligt is al een belangrijke aanwijzing voor de conclusie dat geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. De toetsing aan de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling moet in dat licht worden bezien en zal dan ook met name gericht zijn op bijzondere situaties in of om het projectgebied.

De selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling zijn:

  • a. Kenmerken van het project;
  • b. Plaats van het project;
  • c. Kenmerken van het potentiële effect van het project.

De effecten van de aangevraagde activiteiten worden integraal beoordeeld aan de hand van deze criteria.

  • a. Kenmerken van het project

Het projectgebied betreft agrarische gronden die ontwikkeld worden tot een woon- en recreatiegebied met een hotel met 40 kamers, 40 reguliere woningen en 5 bestaande recreatiewoningen waarvan de functie wordt verruimd. Bij de ontwikkeling wordt aangesloten op de kenmerken van het waardevolle landschap, zoals dat in de omgeving van het projectgebied aanwezig is. Het gebied vormt een tussengebied tussen de kern Ouddorp en de duinen. De provincie heeft dit gebied aangewezen als recreatiegebied. Door de ontwikkeling wordt de recreatiestructuur versterkt en vindt een verlevendiging van het gebied plaats.

Er zijn geen ingrijpende maatregelen nodig die een aantasting van het omliggende gebied betekenen. Voor de ontsluiting van de woningen wordt aangesloten op de bestaande infrastructuur. Daarbij is relevant dat de Vrijheidsweg reeds is afgewaardeerd/heringericht. Ten aanzien van de bestaande landschappelijke kwaliteiten en kenmerken heeft de uitvoering van het project geen ingrijpende gevolgen en wordt getracht de kwaliteit van het gebied te verbeteren door het doortrekken van de kenmerken van het landschap.

  • b. Plaats van het project

Het projectgebied omvat agrarisch gebied (weilanden) ten noorden van de recreatieterreinen in het noorden van Ouddorp. Het gebied omvat een tussengebied tussen deze recreatieterreinen en de duinen. Het projectgebied is grotendeels onbebouwd en open. Het projectgebied vormt geen onderdeel van een gebied dat onder de Wet natuurbescherming valt. In de omgeving liggen echter wel verschillende Natura2000-gebieden. Voor dit project is reeds een onherroepelijke natuurvergunning verleend, waarin de effecten van dit project (waaronder verkeer) op deze gebieden zijn beoordeeld. Uit de onherroepelijke natuurvergunning volgt dat er geen significante negatieve effecten optreden op de Natura 2000-gebieden. Een rechtstreeks positief gevolg van het project is overigens nog dat het bestaande agrarische gebruik in het projectgebied bij uitvoering zal worden beëindigd. Daarnaast ligt het projectgebied niet in NNN-gebied. In het ecologisch onderzoek is ingegaan op de aanwezigheid van en de effecten op de te beschermen natuurwaarden.

  • c. Kenmerken van het potentiële effect van het project

In het kader van deze ruimtelijke onderbouwing is op de aspecten externe veiligheid, mobiliteit, luchtkwaliteit, geluid, bodem, milieuzonering, water, ecologie en archeologie getoetst of uitvoering van het project leidt tot negatieve milieueffecten. Op geen van deze aspecten blijkt sprake van belangrijke nadelige milieueffecten. Met het uitvoeren van deze milieuonderzoeken wordt ook voldaan aan alle wettelijke vereisten. Voor een nadere toelichting per milieuaspect wordt verwezen naar de voorgaande paragrafen binnen dit hoofdstuk.

Uit een integrale beoordeling van deze milieueffecten, gelet op de aanvraag en de selectiecriteria uit bijlage III mer-richtlijn (in onderlinge samenhang beschouwd) volgt dat er geen belangrijke nadelige milieueffecten zijn die nopen tot het opstellen van een MER.

Vanaf 16 mei 2017 moet voor elk ruimtelijk besluit expliciet een besluit worden genomen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (MER). Alvorens wordt beslist op de aanvraag om omgevingsvergunning, kan het college aan de hand van deze onderbouwing expliciet een informeel m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen.

Afweging en conclusie
Uit een integrale beoordeling van de milieueffecten gelet op de aanvraag en de selectiecriteria uit bijlage III m.e.r.-richtlijn (in onderlinge samenhang beschouwd) volgt dat er geen belangrijke nadelige milieueffecten zijn die nopen tot het opstellen van een MER.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

Exploitatieverplichting
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.

Met deze omgevingsvergunning wordt de functiewijziging van gronden mogelijk gemaakt ten behoeve van 80 nieuwe verblijfseenheden, waarvan 40 woningen. Tevens worden de mogelijkheid geboden om 5 bestaande recreatiewoningen om te zetten naar burgerwoning.

Tussen de ontwikkelaar en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee is het kostenverhaal verzekerd en vervalt de exploitatieverplichting. Vanuit economische uitvoerbaarheid zijn er geen belemmeringen voor het plan.

Conclusie
Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg 
Vooroverleg vindt plaats in overeenstemming met artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het eerdere bestemmingsplan reeds toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio, waarop positief is gereageerd. Het ontwerpbesluit (volledig passend binnen het eerdere bestemmingsplan) is ook weer aan de vooroverlegpartners voorgelegd.

Ter inzage legging ontwerpbesluit omgevingsvergunning

Het ontwerpbesluit omgevingsvergunning is, tezamen met de aanvraag en de daarbij behorende stukken waaronder deze ruimtelijke onderbouwing, zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn zijn zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn in een zienswijzennota samengevat en van een beantwoording voorzien.