Plan: | Duynhille |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1924.ODDuynhille-BP30 |
Het Groene Resort B.V. heeft plannen ontwikkeld voor:
Deze onderdelen passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Recreatieterreinen 2012'.
In verband daarmee is aanpassing van de bestemmingsregeling noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan biedt een passende juridisch-planologische regeling voor de onderdelen en voorziet in de daarvoor benodigde onderbouwing.
Het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
In het plangebied vigeert het bestemmingsplan Recreatiegebieden 2012 dat is vastgesteld op 22 november 2012.
Het volgende hoofdstuk brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van zowel Rijk, provincie als gemeente komt hier aan bod. Hoofdstuk 3 beschrijft het plangebied en gaat verder in op de nieuwe ontwikkelingen waar dit bestemmingsplan het kader voor biedt.
Na de beschrijving van de ruimtelijke mogelijkheden, wordt in hoofdstuk 4 stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze hoe het plan op een goede ruimtelijke manier met deze aspecten omgaat. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin geboden worden.
Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke wijze uitvoerbaar is.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Op het gebied van decentrale overheden wordt de lijn van de Nota Ruimte doorgezet. Het credo luidt daarbij 'beslisruimte zo dicht mogelijk bij de burger'. Het Rijk zal zo weinig mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten zelf het best in beeld hebben waar in hun gebied behoefte aan is. Op deze wijze kunnen regionale verschillen in groei en krimp gericht worden aangepakt. Dit houdt ook in dat landsdekkende verstedelijkingsafspraken en locatiebeleid (bijvoorbeeld nationale landschappen, rijksbufferzones en snelwegpanorama's) komen te vervallen.
Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De opgaven die in dat licht uiteen worden gezet zijn:
![]() |
![]() |
Figuur 2.1 Uitsnede SVIR - nationaal ruimtelijke hoofdstructuur
Uit de bovenstaande uitsnede van de nationaal ruimtelijke hoofdstructuur valt af te lezen dat de nationale belangen die in de omgeving van het plangebied relevant zijn alle watergerelateerd zijn. Het betreft de bescherming van het hoofdwatersysteem en het bijbehorende kustfundament, de waterkeringen en het vrije zicht op de horizon.
Als structuurvisie is het document zelfbindend voor het Rijk. Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Gelet op het schaalniveau van dit bestemmingsplan en de specifieke locatie, volgen er uit het Barro geen specifieke aandachtspunten.
Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (2012)
De Visie op Zuid-Holland geeft richting aan de door de provincie beoogde ontwikkeling van Zuid-Holland. De visie is zelfbindend voor de provincie. Daarnaast is met de visie ook een provinciale verordening opgesteld en vastgesteld, waarvan de inhoud ook bindend is voor lagere overheden.
De visie geeft aan dat voor een goede ruimtelijke ordening een integrale aanpak nodig is. Binnen deze aanpak wordt een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de verschillende functies, zoals wonen, werken en recreëren. Hiervoor zijn vijf integrale hoofdopgaven benoemd die de basis vormen voor Visie op Zuid-Holland. De opgaven die in de visie uiteen worden gezet zijn:
Omdat de Structuurvisie uitsluitend zelfbindend is voor de provincie, is het met name van belang hoe deze en andere opgaven uit de visie zijn doorvertaald in de Provinciale Verordening. Dat document omvat regels waaraan ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau moeten voldoen.
Provinciale verordening (2012)
In samenhang met de Provinciale Structuurvisie is de Provinciale Verordening opgesteld en vastgesteld. Deze verordening stelt concrete regels die bij ruimtelijke ontwikkelingen in acht genomen moeten worden. Hieronder wordt beknopt ingegaan op de relevante bepalingen uit de verordening.
In de Verordening is in artikel 3 lid 1 opgenomen dat in bestemmingsplannen buiten de bebouwingscontour, bestemmingen worden uitgesloten die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies toestaat. Het plangebied valt buiten de bebouwingscontour. Op basis van artikel 3 lid 3 van de Verordening Ruimte zijn uitzonderingen mogelijk voor bestaande stedelijke functies buiten de bebouwingscontour. In artikel 3 lid 3 onder c is een afwijking opgenomen voor functiewijziging van bestaande bebouwing, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 3 lid 2 onder c. Deze uitzondering is hier van toepassing. Er dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Het plangebied valt tevens binnen de aanduiding verblijfsrecreatie. De ontwikkelingen zijn in overeenstemming met de Verordening Ruimte.
Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010)
De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, in december 2010 vastgesteld.
Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarmee worden recreatie en toerisme één van de belangrijkste economische pijlers van het eiland, die uiterst kansrijk is om verder te ontwikkelen. In algemene zin wordt geconstateerd dat de huidige toeristische infrastructuur onvoldoende en deels sterk verouderd is, zowel wat betreft de verblijfsaccommodaties als de dagattracties. Eén van de voornaamste opgaven uit de visie is daarom het vernieuwen en selectief uitbreiden van de toeristische infrastructuur alsmede het verbinden van allerlei losse elementen om tot een recreatief netwerk te komen met dag- en verblijfsrecreatie. Samen met recreatieve routes moet dit zorgen voor een beter toegankelijk en beleefbaar landschap.
Dit laatste sluit op haar beurt weer aan bij de opgave voor natuur, die bestaat uit het beter beleefbaar maken van bestaande natuurwaarden.
Toekomstvisie gemeente Goedereede (2008)
De Toekomstvisie fungeert voor het gemeentebestuur als afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe initiatieven. In de Toekomstvisie wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2020 en welke ontwikkelingsrichting naar de verdere toekomst daarbij aangehouden wordt. De verdere uitwerking vindt plaats per kern of deelgebied.
Ouddorp
De meest karakteristieke landschappelijke waarde rondom Ouddorp is de afwisseling van dichte en open landschappen. Het dichtslibben van open landschappen moet worden tegengegaan, waardoor bijvoorbeeld de Vrijheidsweg en de Westduinweg door het open landschap blijven lopen. De kern zelf blijft in de toekomst een identiteitsvolle kern met een compleet voorzieningenniveau. Om het voorzieningenniveau in stand te houden is enige vorm van concentratie onontbeerlijk.
In de linten zullen nieuwe ontwikkelingen noodzakelijk blijken, omdat de agrarische percelen rondom Ouddorp vrij klein van omvang zijn, zodat de agrarische betekenis van dit gebied in de toekomst naar verwachting zal afnemen. Nieuwe bebouwing zal gedoseerd langs de randen van het open landschap moeten plaatsvinden, teneinde de karakteristiek van het landschap te behouden en de uitwisseling met de kern te garanderen. De uitwisseling wordt vergroot door het netwerk van voet-, fiets- en ruiterpaden te vervolmaken.
Om de concentratie van voorzieningen te bevorderen, worden drie typen gebieden aangewezen. In de eerste plaats het centrum met een hoge concentratie detailhandel. Daaromheen een woon-zorgzone waarbinnen alle vormen van maatschappelijke en medische voorzieningen geconcentreerd zijn om mensen tot op hoge leeftijd zelfstandig te kunnen laten wonen. Voor die voorzieningen die qua maat, schaal en/of verkeersaantrekking de mogelijkheden van het centrum te boven gaan, biedt de zone tussen de kern en de sportvelden mogelijkheden. Het is hier essentieel dat de bestaande groengeleding in stand blijft.
In de zone boven Ouddorp is Ouddorp-Bad voorzien, waarin voorzieningen voor recreanten worden gebundeld.
Figuur 2.3 Toekomstvisie Goedereede
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, in niet in strijd met de bestaande ruimtelijke en functionele structuren en past om die reden binnen het gemeentelijk beleid.
Het beleid op Rijksniveau is van een te hoog abstractie niveau om tot concrete gevolgen voor dit plan te leiden. De voornaamste conclusie is dat het Rijksbeleid het plan niet in de weg staat.
Het provinciale en gemeentelijke beleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Het recreatieterrein Duynhille (voorheen De Groene Weide) is gelegen tussen de Marijkeweg en de Oude Nieuwlandseweg. De Marijkeweg vormt samen met de aansluitende Beatrixweg de noordelijke afronding van de dorpskern van Ouddorp. De bebouwing hierlangs bestaat uit vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen.
Tussen de Marijkeweg en de Oude Nieuwlandseweg strekt zich een gordel van recreatieterreinen uit langs de noordrand van de dorpskern. Het terrein Duynhille is één van die recreatieterreinen en heeft haar ontsluiting aan de Oude Nieuwlandseweg.
De eerste bebouwing van het recreatieterrein ligt op enige afstand van de Oude Nieuwlandseweg en betreft de bedrijfswoning. Deze ligt volledig tegen de oostelijke grens van het terrein aan. Vanaf dit punt draait de toegangsweg het terrein op en treft men vervolgens de centrale voorzieningen van het recreatieterrein. Daarna splitst het terrein zich verder op in afzonderlijke 'kamers' die door groen van elkaar gescheiden worden. Met name langs de buitenranden van het terrein bestaan deze groenelementen uit cultuurhistorisch waardevolle zandwallen.
De inrichting van het terrein met recreatiewoningen past grotendeels binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan Recreatiegebieden 2012. Dit bestemmingsplan bevat en onderbouwt om die reden alleen de onderdelen van het plan die niet binnen de vigerende regeling passen. Dit betreft de volgende onderdelen:
1. Toegangsweg
Het profiel van de ontsluitingsweg ter plaatse van de entree van Duynhille is erg smal. In verband daarmee zijn er plannen om het restant van de vroegere zandwal aan de oostzijde van de ontsluitingsweg te verharden. Het betreft het gedeelte vanaf de Oude Nieuwlandseweg tot en met de huidige bedrijfswoning. Een klein deel is al verhard en in de betreffende strook is een trafo aanwezig. Het verbrede profiel valt deels binnen de vigerende bestemming Natuur - Zandwallen. Deze bestemming wordt omgezet naar Recreatie - Verblijfsrecreatie en hier wordt tevens de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie opgenomen.
2. Bedrijfswoning wordt burgerwoning
De bestaande bedrijfswoning verliest haar functie met de ontwikkeling van het nieuwe recreatiewoningenterrein. Deze wordt omgezet in een burgerwoning.
In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven waarop dit plan van invloed is. Ieder aspect komt in een aparte paragraaf aan bod. Hierin worden het toetsingskader, de effecten van het plan en de beoordeling hiervan beschreven.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven en horeca in de omgeving van milieugevoelige functies zoals verblijfsrecreatie en woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid, horeca en verblijfsrecreatie in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Hierin is voor vele verschillende type (bedrijfs)activiteiten aangegeven wat de richtafstand tot milieugevoelige functies is, zoals verblijfsrecreatie en woningen. Door deze richtafstanden te hanteren wordt hinder van de ene functie of beperking door de andere functie voorkomen.
Onderzoek
Met de omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning blijft de woonfuncctie behouden, zodat geen sprake is van nieuwe milieugevoelige functies. De verbreding van de bestaande ontsluiting betreft geen gevoelige functie. Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Met de omzetting van de bedrijfswoning naar een burgerwoning blijft de woonfuncctie behouden, zodat geen sprake is van een functiewijziging waarvoor bodemonderzoek benodigd is. De verbreding van de bestaande ontsluiting betreft geen gevoelige functie en maakt om die reden bodemonderzoek evenmin noodzakelijk.
Normstelling en beleid
Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat bestemmingsplannen, waarvoor geen milieueffectrapport wordt opgesteld, een beschrijving bevatten van de wijze waarop met de in het plangebied aanwezige historische waarden rekening is gehouden.
Regioprofielen cultuurhistorie Zuid-Holland, Topgebied Kop van Goeree (2009)
Zorgvuldig omgaan met cultuurhistorie is een provinciaal belang. Om dit belang inzichtelijk te maken, is het nodig om per gebied en per thema de cultuurhistorische waarde te beschrijven.
De CHS-kaart vormt de basis voor het provinciale beleid. De Regioprofielen Cultuurhistorie vormen een uitwerking hiervan. De provincie heeft 16 Topgebieden Cultureel Erfgoed Zuid-Holland aangewezen. Dit zijn gebieden waar cultuurhistorische waarden in bijzondere mate én in onderlinge samenhang voorkomen. De Kop van Goeree is aangewezen als Topgebied.
Binnen dit Topgebied is het Schurvelingengebied aangewezen als Kroonjuweel. Kroonjuwelen zijn cultuurhistorische ankerpunten van een Topgebied die in zeer sterke mate bepalend zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van de plek.
Planologische borging cultuurhistorische waarden gemeente Goedereede (2012)
Deze nota geeft het gemeentelijke beleid weer. Voor het cultuurhistorisch beleid is een groot aantal elementen met cultuurhistorische waarde geïnventariseerd. Dit resulteerde in meer dan 800 elementen voor het hele gemeentelijke grondgebied. Uit de inventarisatie vloeit een aantal aanbevelingen voor het beleid voort. Voorbeelden hiervan zijn:
Onderzoek
Ter plaatse van de entree ligt een van oorsprong agrarische zandwal. De zandwal heeft volgens het gemeentelijk beleid een cultuurhistorische waarde. Op de zandwal ligt een oud kerkepad, Oude Weide. Volgens het gemeentelijke beleid heeft het pad een middelhoge waarde. Het pad is nog steeds in gebruik, maar niet meer als kerkepad.
Figuur 4.1 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (gemeente Goedereede, 4 juni 2012)
Het deel dat bij de entree wordt betrokken is als zandwal feitelijk niet meer aanwezig; dit is een vlakke groenstrook. Van aantasting van de zandwal (en het kerkepad) is dan ook geen sprake. Alleen de feitelijk nog aanwezige zandwal krijgt de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie is voldoende veiliggesteld in het bestemmingsplan.
Beleidskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Onderzoek
Hieronder is een uitsnede van de beleidskaart opgenomen die de archeologische (verwachtings)waarden voor het plangebied weergeeft.
![]() |
![]() |
Figuur 4.2 Uitsnede beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee
Uit deze beleidskaart is op te maken dat het plangebied grotendeels in een zone zonder waarde ligt en voor het overige (aan de zuidkant) in een zone met een lage verwachtingswaarde (waarde 5). In deze zone is onderzoek verplicht voor (grond)werkzaamheden groter dan 2.500 m2 én dieper dan 50 cm. Dergelijke werkzaamheden zijn niet aan de orde, zodat archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.
Wel wordt ter plaatse een dubbelbestemming opgenomen die bij eventuele toekomstige werkzaamheden archeologisch onderzoek verplicht stelt wanneer de genoemde maatvoeringen worden overschreden.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de uitvoering van plan niet in de weg.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit delen van het Strandpark Duynhille, met een toegangsweg en zandwal aan de Oude Nieuwlandseweg.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning en de aanpassing van de entree aan de Oude Nieuwlandseweg ter plaatse van de zandwal.
Beleid en normstelling
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 200 m ten noorden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Duinen Goeree & Kwade Hoek, tevens EHS. Op kortere afstand van het plangebied liggen gronden die deel uitmaken van de EHS, Zandwallengebied Ouddorp.
Figuur 4.3 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn dermate kleinschalig van aard dat negatieve effecten op de EHS en Natura 2000 kunnen worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (bijlage 1). Uit de quick scan volgt dat in het plangebied alleen algemene kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën (tabel 1, Ffw) aanwezig zijn en algemene broedvogels.
De Ffw staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
In het plangebied en omgeving zijn geen risicorelevante bronnen aanwezig, zoals blijkt uit de uitsnede van de risicokaart die is opgenomen in figuur 4.4.
Figuur 4.4 Risicokaart
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Binnen het of de directe omgeving daarvan, zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen gelegen. Dit blijkt mede uit de recent vastgestelde vigerende bestemmingsplannen, waarin ter plaatse geen kabels en leidingen zijn opgenomen.
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer, ook wel Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddel de concentratie |
40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
In het Besluit niet in betekenende mate is (nibm) bepaald in welke gevallen een project niet in betekenende mate bijdraagt. Dit is onder andere het geval als een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide en fijn stof (= 1,2 µg/m³) bijvoorbeeld een woningbouwproject van 1.500 woningen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied.
Onderzoek
Gelet op de bevindingen uit de verkeersparagraaf, wordt geen rekening gehouden met noemenswaardig meer verkeer. De ontwikkeling heeft zodoende geen invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Verkeersstructuur
Bereikbaarheid gemotoriseerd verkeer
Strandpark Duynhille wordt ontsloten vanaf de Oude Nieuwlandseweg. Deze weg geeft verbinding met de Vrijheidsweg en Oosterweg, belangrijke ontsluitingswegen die zorgen voor de ontsluiting naar de provinciale weg N57. De N57 vormt de meest westelijke doorgaande verbindingsroute over de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden en verbindt ter hoogte van Rozenburg en Brielle de A15 met Middelburg.
De ontsluitingsweg op het terrein ter plaatse van de entree van Duynhille zal worden verbreed. In de huidige situatie is deze weg erg smal. De verbreding zal de toegankelijkheid en de verkeersveiligheid ten goede komen.
Bereikbaarheid langzaam verkeer
Langs de Oosterweg en de Vrijheidsweg zijn recreatieve fietsroutes gelegen. Deze routes maken onderdeel uit van het fietsknooppuntennetwerk. Vanaf de rotonde in de Vrijheidsweg nabij het Oosterduinpad loopt naast de verbindingsweg tussen de Vrijheidsweg en de Oude Nieuwlandseweg een vrijliggend fietspad dat nabij Duynhille aansluit op de Oude Nieuwlandseweg.
Bereikbaarheid per openbaar vervoer
Langs de Vrijheidsweg zijn bushaltes gelegen. Hier halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Hellevoetsluis-Renesse en Renesse-Ouddorp.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die zullen leiden tot een noemenswaardige hoeveelheid extra verkeer. Er zullen dan ook geen veranderingen optreden in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
Het parkeren vind plaats op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.
Conclusie
Door de ligging in de nabijheid van belangrijke gebiedsontsluitingswegen is Duynhille goed bereikbaar. Het verbreden van de toegangsweg zal de toegankelijkheid en de verkeersveiligheid verbeteren. Ook de bereikbaarheid voor het langzaam verkeer en per openbaar vervoer is goed te noemen. Ten aanzien van de verkeersafwikkeling en parkeren zullen geen knelpunten optreden.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.
Huidige situatie
Algemeen
De bodem in het plangebied bestaat uit zandgrond. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van nature varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwatertrap op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt.
Het plangebied ligt in peilgebied Kilhaven in bemalingsgebied 11J met een winterpeil van NAP +0,5 m en een zomerpeil van NAP +0,8 m.
Waterkwantiteit en -kwaliteit
Langs de Marijkeweg is een hoofdwatergang gelegen. Rondom deze watergang is een beschermingszone gelegen van 5 m aan beide zijden. Langs de Oude Nieuwlandseweg is een wegsloot gelegen met een beschermingszone van 4 m aan beide zijden. Binnen deze beschermingszones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen.
De watergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkelingen in het plangebied bestaan uit:
De bovenstaande ontwikkelingen zijn niet van invloed op het watersysteem in het plangebied.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.
Door de realisatie de verbreding van de entree van Duynhille zal een zeer beperkte toename in het verhard oppervlak ontstaan. De toename is minder dan 500 m2. Voor het voorliggende bestemmingsplan is dan ook geen watercompensatie vereist.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beoogde ontwikkeling
In het plangebied wordt een bedrijfswoning omgezet naar burgerwoning.
Onderzoek
In de onderhavige situatie is geen sprake van nieuwbouw maar van een functiewijziging. Om de onderstaande redenen is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd:
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai staat de functiewijziging van de bedrijfswoning naar burgerwoning niet in de weg.
Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn.
Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Recreatie - Verblijfsrecreatie (artikel 3)
Het terrein waar de verbreding van de toegangsweg is beoogd, is bestemd als Recreatie - Verblijfsrecreatie. Hiermee is aansluiting gezocht bij de wijze van bestemmen van recreatiewoningen in het bestemmingsplan Recreatieterreinen 2012.
Tuin (artikel 4)
De gronden ten noorden van de voormalige bedrijfswoning (die wordt omgezet in een burgerwoning) zijn bestemd als Tuin. Hiermee is aansluiting gezocht bij de wijze van bestemmen van burgerwoningen in het bestemmingsplan Recreatieterreinen 2012.
Wonen - 3 (artikel 5)
De voormalige bedrijfswoning die wordt omgezet in een burgerwoning is bestemd als Wonen - 3. Hiermee is aansluiting gezocht bij de wijze van bestemmen van burgerwoningen in het bestemmingsplan Recreatieterrreinen 2012.
Waarde - Cultuurhistorie (artikel 6)
Objecten en structuren met een cultuurhistorische waarde, maar die niet voorzien zijn van een toegesneden enkelbestemming, worden beschermd door de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie. De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie legt vast dat (bouw)werkzaamheden, die om te beginnen aan de regels uit de ter plaatse geldende enkelbestemming moeten voldoen, niet mogen leiden tot aantasting van cultuurhistorische waarden.
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee bestaande afwijkingen van maten uit het bestemmingsplan mogen worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd. Aanpassingen die leiden tot grotere afwijkingen dan in de huidige situatie aan de orde zijn, worden niet toegestaan.
Tevens is een regel opgenomen op basis waarvan het verboden is een terrein te bebouwen op zodanige wijze dat daardoor op aansluitende terreinen strijdigheden ontstaan met de voor die gronden geldende regels. Indien er op zulke wijze reeds strijdigheden bestaan dan mogen deze worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot.
Ook worden binnen bepaalde maten kleine overschrijdingen van bouwgrenzen door ondergeschikte bouwdelen als trappen, hellingbanen en balkons toegestaan.
Algemene gebruiksregels
Naast de specifieke gebruiksregels die bij diverse bestemmingen zijn opgenomen, zijn in dit artikel algemene gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Het artikel bepaalt onder andere dat het opslaan van bepaalde goederen en materialen alsmede het permanent bewonen van recreatiewoningen niet is toegestaan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden aan het bevoegd gezag om bij een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de bestemmingsregels. Het betreft afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van kleine overschrijdingen van maatvoeringen en bouwgrenzen, alsmede ten behoeve van ontwikkelingen van algemeen nut.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een regeling opgenomen die het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid geeft de bestemmingslegging te wijzigen voor gronden waar de bestemmingslegging niet conform de werkelijke situatie is opgenomen.
Overige regels
In dit artikel is een regeling opgenomen waarmee wordt vastgelegd dat daar waar het plan verwijst naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, de betreffende verwijzing betrekking heeft op het bedoelde document zoals dat van kracht is op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
Ook is een regeling opgenomen die bepaald welke onderdelen van de bouwverordening buiten beschouwing worden gelaten bij de toetsing aan dit bestemmingsplan. Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.
De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de Bouwverordening.
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
De gemeente heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer, waarmee de kosten die door de gemeente gemaakt worden afgedekt zijn. De verdere kosten voor de daadwerkelijke realisatie zijn eveneens voor de initiatiefnemer. Voor de gemeente is hiermee sprake van een economisch uitvoerbaar plan.
Gelet op de aard van het bestemmingsplan is er geen overleg gevoerd met andere overheden.
Gelet op de aard van het bestemmingsplan is er geen inspraakprocedure doorlopen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform de bepalingen van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegen voor de duur van zes weken. Binnen die termijn zijn drie zienswijzen ingediend. Dit heeft geleid tot een gewijzigde vaststelling. Van de procedure, de zienswijzen en de beoordeling daarvan is een nota opgesteld. Deze is als bijlage 3 toegevoegd aan de plantoelichting.