Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Duinkerkerweg 3/3A Ouddorp
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1924.ODDuinkerkerweg3-BP10
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘Duinkerkerweg 3/3A Ouddorp’ van de gemeente Goeree-Overflakkee.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.1924.ODDuinkerkerweg3-BP10 met de bijbehorende regels.
 
1.3 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van
het hoofdgebouw.
 
1.4 aan-huis-gebonden beroep
het in een woning of bijgebouw door de bewoner op beroepsmatige wijze verlenen van diensten
op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of
hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze
activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende
mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past en de activiteiten
geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
 
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze
gronden.
 
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het
hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
 
1.8. ander bouwwerk
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.  
1.9 antenne-installaties
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in
een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
1.10 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
 
1.11 archeologisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële
neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden.
 
1.12 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat
gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden,
tenminste ouder dan 50 jaar.
 
1.13 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.14 bebouwingspercentage
een op de verbeelding aangeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak
aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.
 
1.15 bedrijf
elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige
eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening
van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege
de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf
aangemerkt.
 
1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van
het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde
bij of krachtens de Woningwet.
 
1.17 bestaande bouwwerken
op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande
bouwwerken, die zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens
de Woningwet.
 
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.20 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.21 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.  
1.22 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op
hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
 
1.23 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten
van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen
van een standplaats.
 
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.25 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte
liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte
zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
 
1.26 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.27 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
 
1.28 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.29 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct
hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.30 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan
en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van het bouwwerk of het gebied
heeft gemaakt.
 
1.31 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een
dakvlak bevindt, waarbij deze constructie zich onder de noklijn bevindt en de voorzijde van de
constructie binnen de gevel van het gebouw is gelegen.
 
1.32 dakvoet
het laagste punt van een schuin dak.
 
1.33 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen,
verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik,
verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.34 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een
balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons,
pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
 
1.35 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.36 gemeentelijke archeologische beleidskaart
kaart waarop de gemeentelijke archeologische gebieden zijn geregistreerd.
 
1.37 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het
belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
 
1.38 hoofdverblijf
het gebouw op een agrarisch perceel waarin de bedrijfswoning is gevestigd.
 
1.39 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel,
architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek
niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
 
1.40 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van
activiteiten, zoals een kapsalon of een nagelstudio, waarbij de woning in overwegende mate
zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past en de aard en omvang
van de activiteiten zodanig zijn dat deze geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en
leefmilieu in de directe omgeving.
 
1.41 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het
aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem,
water, terreinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in
onderlinge samenhang en wisselwerking.
 
1.42 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna in relatie
met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen).
 
1.43 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het
moment van vaststelling van het plan.
 
1.44 nevenfunctie
een of meer bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met en ondergeschikt aan de uitoefening
van het ter plaatse en bij wijze van hoofdfunctie uitgeoefende agrarische bedrijf.
 
1.45 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes,
gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes,
telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur
voor telecommunicatie.
 
1.46 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en ten hoogste één
gesloten wand.
 
1.47 peil
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.48 platte afdekking
een min of meer horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van
het grondoppervlak van het gebouw beslaat.
 
1.49 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten
op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch
of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
 
1.50 rooilijn
de lijn evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de voorgevel van het gebouw (niet zijnde
een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen dan wel (indien de voorgevel niet
evenwijdig is aan de weg) de lijn evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen
hoekpunt van zij- en voorgevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij
de weg is gelegen.
 
1.51 schurveling
ingezaaide of beplante zandwal met een hoogte variërend van 2 m tot 3 m, veelal met een
toegevoegde waarde op natuurlijk, landschappelijk en/of cultuurhistorisch gebied.
 
1.52 verbeelding
de bij het raadsbesluit tot vaststelling van het plan behorende en als zodanig gewaarmerkte
kaart of digitale verbeelding.
 
1.53 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als
belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
 
1.54 wonen
het duurzaam hoofdverblijf houden op één dezelfde locatie gedurende tenminste 2/3 deel van
een aaneengesloten periode van 6 maanden.
 
1.55 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden.
 
1.56 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat
hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot
perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
 
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de  (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes
en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de
scheidsmuren.
 
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee
gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart
van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
 
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Tuin
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals toegangswegen- en paden en parkeervoorzieningen op eigen terrein.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor een voorgevel van het hoofdgebouw en het denkbeeldig verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  4. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 2 m;
  5. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van één erker aan de voorgevel van een woning toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
    1. de afstand van een erker tot de naar de wegzijde gekeerde perceelsgrens bedraagt ten minste 2 m;
    2. de horizontale diepte van een erker bedraagt ten hoogste 1,5 m;
    3. de oppervlakte van een erker bedraagt ten hoogste 10 m² bedragen;
    4. de breedte van een erker bedraagt niet meer dan 75% van de breedte van de gevel van de woning waaraan de erker gebouwd wordt;
    5. de goothoogte van een erker bedraagt niet meer dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van de woning waaraan de erker gebouwd wordt.
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, toegangswegen- en paden, tuinen en water.
4.2 Bouwregels
 
Op de gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
4.2.1 Hoofdgebouwen
  1. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. hoofdgebouwen worden in de vorm van een vrijstaande woning of twee-aaneengebouwde woningen gebouwd;
  3. het aantal vrijstaande woningen mag niet meer bedragen dan 1;
  4. het aantal twee-aaneengebouwde woningen mag niet meer bedragen dan 2;
  5. de afstand van de zijgevel tot aan de zijerfgrens bedraagt ten minste 3 m met uitzondering van tussengevels.
  6. De voorgevel wordt evenwijdig aan de voorste grens van het bouwvlak gebouwd;
  7. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’ aangegeven goothoogte;
  8. de goothoogte van hoofdgebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
    1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
    2. de breedte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,75 m bedraagt;
    3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
    4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van het hoofdgebouw ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt .
4.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 75 m²;
  2. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen bedraagt ten hoogste de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 6,5 m.
4.2.3 Andere bouwwerken
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het denkbeeldige verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. de bouwhoogte voor palen en masten bedraagt ten hoogste 7 m;
  4. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m.
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens in verband met de verkeersveiligheid.
 
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning en bijgebouwen, met een maximum van 50 m2 en met dien verstande dat horeca en detailhandel zijn uitgesloten.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.4.1. Bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1 voor het voeren van een bed & breakfast aan huis, met dien verstande dat:
  1. de bed & breakfastactiviteiten worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  2. de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor de bed & breakfastactiviteiten bedraagt minder dan 50% van de totale vloeroppervlakte van de woning, bijgebouwen meegerekend;
  3. de woonfunctie in overwegende mate in het hoofdgebouw plaatsvindt;
  4. het aantal kamers dat wordt gebruikt voor de bed & breakfastactiviteiten bedraagt ten hoogste 7;
  5. ten behoeve van de bed & breakfast wordt voorzien van voldoende parkeergelegenheid.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie – 5’ aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
5.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde – Archeologie - 5 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, aan te (laten) leggen of de volgende werkzaamheden uit te (laten) voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte van 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod
Het verbod van lid 5.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 19.2 in acht is genomen;
  2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m²;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 19.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de
aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen
archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar,
indien:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Aangrenzende terreinen
 
Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een
aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer
met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking
van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.
 
7.2 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
  1. Het is verboden onbebouwde gronden te gebruiken voor:
    1. het opslaan van bagger en grondspecie;
    2. het opslaan van vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, zand, grind of brandstoffen;
    3. de plaatsing van kampeermiddelen;
  2. het bepaalde onder a is niet van toepassing op:
    1. vormen van gebruik die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming en/of de regels mag worden gebruikt;
    2. het opslaan van bouwmaterialen, puin, zand en specie in verband met normaal onderhoud dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
    3. het uitoefenen van detailhandel in ter plaatse vervaardigde of direct daaraan verwante producten of goederen, voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolgde de bestemming toegestaan;
    4. de stalling van ten hoogste één toercaravan of boot op het erf van woningen;
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1 Molenbiotoop
 
9.1.1 Aanduidingsregels voor het bouwen en beplanting
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone- molenbiotoop' de volgende regels:
  1. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn hoger dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk en de beplanting tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  3. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a, indien:
    1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing en de beplanting;
    2. toepassing van de in dit lid onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;
  4. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan- tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. Afwijkingen van maten (waaronder percentages) van gebouwen met ten hoogste 10%;
  2. Afwijkingen van bouwhoogten van andere bouwwerken met ten hoogste 20%;
  3. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut men dien te verstande dat:
    1. het oppervlakte van een gebouw ten hoogste 20 m2 bedraagt
    2. de bouwhoogte van bouwwerken ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  4. beneden peil gelegen kelders met dien te verstande dat overschrijding van de grenzen van het bouwvlak ten hoogste 2 m bedraagt;
  5. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor en technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein: de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10 % worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
 
11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
 
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 12 Overige regels
 
12.1 Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
 
12.2 Voldoende parkeergelegenheid
  1. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden – al dan niet gecombineerd –, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-richtlijn (dan wel de vervanger daarvan) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor het gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Duinkerkerweg 3/3A Ouddorp'.