Plan: | Oudelandsedijk 10a, Nieuwe-Tonge |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1924.NTOudelandsedk10a-BP30 |
Op de locatie Oudelandsedijk 10a te Nieuwe-Tonge is graanhandel Van Schelven gevestigd. Een deel van het voorterrein, gelegen aan de Langeweg (N215), is in gebruik als buitenopslag. Hiervan is een deel bestemd als 'Verkeer' en 'Water' ten behoeve van de reconstructie van de provinciale weg N215. Het voornemen is om de buitenopslag op het voorterrein te verplaatsen naar de achterzijde van het terrein. Deze gronden zijn al in eigendom van Van Schelven, maar hebben een agrarische bestemming. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Oostflakkee'.
Het voornemen is om de agrarische bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein' conform de geldende bestemming voor het gehele terrein. Hierdoor kan de huidige buitenopslag op het voorterrein verplaatst worden naar het achterterrein. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van deze ontwikkeling.
Het plangebied ligt op de locatie Oudelandsedijk 10a te Nieuwe-Tonge. Het plangebied is gelegen op het bedrijventerrein aan de oostzijde van het dorp Nieuwe-Tonge en bestaat uit de volgende kadastrale percelen:
De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 49.654 m2.
Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: ruimtelijkeplannen.nl; bewerking: Juust B.V.)
Het doel van dit bestemmingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om de uitvoering van het plan mogelijk te maken.
Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit vijf hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Het plangebied betreft een bedrijfsperceel op het bedrijventerrein De Tram aan de oostzijde van Nieuwe-Tonge. Op het perceel is graanhandel Van Schelven gevestigd. Graanhandel Van Schelven handelt, bewerkt en verpakt alle voorkomende granen, zaden, peulvruchten en afgeleide uit deze grondstoffen. Een deel van de gebouwen en het terrein wordt verhuurd aan Spack B.V. Dit bedrijf produceert en verpakt biologische plantaardige vetten voor de groothandel horeca en retailmarkt en heeft daarmee een directe relatie met de bedrijfsactiviteiten van Van Schelven.
Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied - bezien vanaf de Oudelandsedijk (bron: Google Streetview)
Het plangebied bestaat uit verschillende bedrijfsgebouwen en twee bedrijfswoningen (afbeelding 2). Op het perceel zijn ook een aantal graansilo's aanwezig. De zuidwestzijde van het plangebied is in gebruik als buitenopslag voor voornamelijk containers en is geheel verhard (afbeelding 3).
Het terrein ten noorden van het bedrijfsperceel is niet verhard en wordt incidenteel gebruikt voor buitenopslag. Dit deel sluit aan op het Krommeweegje. De watergang is in het verleden verlegd ten behoeve van de watercompensatie voor de gerealiseerde nieuwbouw en komt niet meer overeen met de waterbestemming uit het bestemmingsplan 'Nieuwe-Tonge'. Tussen het bedrijfsperceel en het noordelijke perceel was een watergang aanwezig. Met de omlegging is tevens het noordelijke perceel beter bereikbaar geworden.
Afbeelding 3 | Huidige situatie plangebied - bezien vanaf de Langeweg (N215) (bron: Google Streetview)
Omgeving
Aan de noordzijde van het plangebied zijn agrarische gronden aanwezig. Ook aan de westzijde zijn agrarische gronden gelegen, maar deze hebben een bedrijfsbestemming ten behoeve van agrarisch aanverwante bedrijven. Aan de oostzijde van het plangebied zijn bedrijfspercelen gelegen. Aan de zuidzijde van het plangebied loopt de Oudelandsedijk. Het plangebied wordt zowel ontsloten op de Oudelandsedijk als op het Krommeweegje.
De provinciale weg N215 vormt een belangrijke ontsluitingsweg op Goeree-Overflakkee. De weg vormt een verbinding tussen de N57 ter hoogte van Stellendam en de N59 nabij Oude-Tonge. Ter verbetering van de ontsluiting van Nieuwe-Tonge op de N215 en ten behoeve van de verkeersveiligheid wordt de N215 gereconstrueerd. De hoofdontsluiting van Nieuwe-Tonge komt te liggen bij de Oudelandsedijk. Om deze ontsluiting op een verkeersveilige manier te laten verlopen, wordt er een fly-over aangelegd (zie afbeelding 4). Ten behoeve van de realisering van de fly-over is er meer ruimte nodig. Een klein deel van de weg, het talud en een watergang is gelegen op het perceel Oudelandsedijk 10a (Graanhandel Van Schelven). Het betreft de zuidwestelijke punt van het bedrijfsperceel waarop buitenopslag plaatsvindt. In het geldende bestemmingsplan 'Nieuwe-Tonge' is geanticipeerd op de reconstructie van de N215 en zijn de gronden ter plaatse reeds bestemd als 'Verkeer' en 'Water'.
Om voldoende ruimte te behouden voor buitenopslag is het voornemen om het zuidelijke deel dat gebruikt gaat worden voor de reconstructie van de N215 aan de noordzijde te compenseren. Dit noordelijk deel grenst direct aan het bedrijfsperceel en wordt momenteel incidenteel al gebruikt voor opslag. Het terrein zal ten behoeve van de opslag verhard worden.
Door het toevoegen van het noordelijke deel aan het bedrijfsperceel is het tevens wenselijk om het huidige bouwvlak aan te passen. Ten behoeve van een efficiënte bedrijfsvoering zal het bouwvlak aan de zuidwestkant worden verkleind door deze recht te trekken naar de Oudelandsedijk. Aan de noordkant van het bedrijfsperceel zal het bouwvlak worden vergroot door deze door te trekken op het toe te voegen perceel.
Afbeelding 4 | Wijzigingen bedrijfsperceel (bron: Juust)
Afbeelding 5 | Reconstructie N215 (bron: provincie Zuid-Holland)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Nieuwe-Tonge' van de gemeente Goeree-Overflakkee. Dit bestemmingsplan is op 3 maart 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Bedrijventerrein', 'Groen', 'Verkeer' en 'Water'. Verder ligt op het plangebied een bouwvlak, de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - graanhandel' en de functieaanduiding 'bedrijfswoning'.
Afbeelding 6 | Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Nieuwe-Tonge' (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust B.V.)
Ter plaatse van het noordelijke perceel geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Oostflakkee' van de gemeente Goeree-Overflakkee. Dit bestemmingsplan is op 16 oktober 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Agrarisch'.
Afbeelding 7 | Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Oostflakkee' (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust B.V.)
Ter plaatse van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oostflakkee' wordt de bestemming 'Agrarisch' gewijzigd naar 'Bedrijventerrein' met een bouwvlak. Een klein deel van de bestemming 'Verkeer' ter plaatse van het Krommeweegje wordt eveneens gewijzigd naar de bestemming 'Bedrijventerrein'. Dit deel van het Krommeweegje is reeds in eigendom van Graanhandel Van Schelven. Aan de noordzijde en noordoostzijde van het plangebied wordt de bestemming 'Water' toegevoegd vanwege de watergang die daar aanwezig is. Aan de zuidwestzijde van het plangebied is het bouwvlak verkleind. Daarmee komt ook de aanduiding 'bedrijfswoning' te vervallen. Deze aanduiding was opgenomen als mogelijkheid om één van de twee bestaande bedrijfswoningen naar deze locatie te verplaatsen. Deze mogelijkheid komt met het schrappen van de aanduiding te vervallen.
In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.
Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.
Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.
Regels
Algemeen
De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Inleidende regels
Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.
Bestemmingsregels
Bedrijventerrein
De regels voor de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn afgeleid uit het bestemmingsplan 'Nieuwe-Tonge'. Daarin zijn de bouw- en gebruiksregels voor de bedrijfsgronden vastgelegd. De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten uit ten hoogste milieucategorie 3.2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - graanhandel' zijn de gronden tevens bestemd voor een agrarisch handels- en exportbedrijf en een graanhandel met olieperserij en olieraffinaderij tot en met milieucategorie 4.1.
Groen
Het plangebied is aan westzijde voorzien van een beplantingsstrook. Deze groene omranding dient behouden te blijven. Hiervoor is een groenbestemming opgenomen.
Water
Aan de noordoostzijde van het plangebied is de bestemming 'Water' opgenomen ten behoeve van de aanwezige watergang.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals galerijen, afdaken en erkers. Tevens is een regeling opgenomen die waarborgt dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij nieuwbouw.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsregeling opgenomen om te kunnen afwijken van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken met niet meer dan 10%, indien dit nodig is voor de uitvoering van een bouwplan.
Overige regels
In dit artikel is een regeling opgenomen waarin is vastgelegd dat bij verwijzingen naar wettelijke regelingen, dit de regelingen betreffen die gelden op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.
Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. De realisatie van een bedrijventerrein met een oppervlakte van 500 m2 wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. De oppervlakte van het kadastrale perceel 539 bedraagt 7.990 m2. Ook na compensatie van het te vervallen deel van het voorterrein, wat een oppervlakte heeft van circa 1.300 m2 wordt de oppervlakte van 500 m2 overschreden en is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking dient de behoefte aangetoond te worden.
Graanhandel Van Schelven is een internationaal bedrijf dat voorziet in het verpakken en bewerken van granen, zaden, noten en peulvruchten. Alle werkzaamheden van het gehele bedrijfsproces vinden op het eigen terrein plaats. Daarnaast wordt een deel van de gebouwen en het terrein verhuurd aan Spack B.V. Dit bedrijf heeft een olieperserij en produceert en verpakt biologische plantaardige vetten voor de groothandel, horeca en retailmarkt. De bedrijfsprocessen van beide bedrijven hebben daarmee een directe relatie met elkaar. Doordat het gehele bedrijfsproces op het eigen terrein plaatsvindt, is er sprake van een efficiënte bedrijfsvoering en hoeven (deel)producten tussentijds niet naar een andere locatie te worden vervoerd. Dit houdt echter wel in dat op het eigen terrein voldoende ruimte aanwezig moet zijn voor het opslaan van producten, het stallen van containers en manoeuvreerruimte voor vrachtwagens. Daarmee is er behoefte om het bedrijfsperceel aan de noordzijde uit te breiden, mede ter compensatie van het vervallen van de mogelijkheden aan de zuidzijde. Omdat op het perceel bedrijfsactiviteiten uitgevoerd zullen worden behorende bij het bestaande bedrijf, is het niet mogelijk om hierin elders, op een binnenstedelijke locatie, te voorzien.
Nationale Omgevingsvisie (Ontwerp)
Gemeenten, provincies en het Rijk worden verplicht om een omgevingsvisie op te stellen vanuit de nieuwe Omgevingswet. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Het ontwerp van de NOVI is in juni 2019 verschenen. De NOVI kent ondermeer de volgende vier prioriteiten:
Het beleid uit de NOVI bevat geen specifieke zaken die betrekking hebben op de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.
Omgevingsvisie Zuid-Holland en Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de 'Omgevingsvisie Zuid-Holland' en 'Omgevingsverordening Zuid-Holland' beschrijft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen. Met het omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkeling en een goede leefomgevingskwaliteit. De provincie zet in de Omgevingsvisie in op veel thema`s welke niet allemaal relevant zijn in het kader van dit bestemmingsplan. Het volgende thema is relevant:
Bedrijven
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een opslagterrein aan de noordzijde van het bedrijfsperceel op de locatie Oudelandsedijk 10a. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de bedrijven- en milieuzonering.
Kwaliteitskaart
In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). In het kader van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid wordt getoetst aan de kwaliteitskaart. Deze bestaat uit een viertal lagen met bijbehorende richtpunten. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt de ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving.
Laag 1 - De ondergrond
Rivierdeltacomplex
Zoals overal in Zuid-Holland heeft het water en het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden.
Jonge zeeklei
De gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.
Richtpunt:
Bijzonder reliëf - jonge stroomgordels en geulafzettingen
Zuid-Holland is, uitgezonderd de duinen en de dijken, relatief plat. Binnen dit platte land is nog een aantal bijzondere, natuurlijke hoogteverschillen te vinden. Het betreft strandwallen in de kustzone, oude stroomruggen, kreken en geulafzettingen, rivierduinen met donken en oude bovenlanden met restveen. Vanwege de hogere ligging waren deze plekken aantrekkelijk voor (pre)historische bewoning. Het zijn vaak plekken van grote archeologische en aardkundige waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand. Op de Kwaliteitskaart zijn de genoemde aardkundige structuren met archeologische waarde globaal aangegeven. Voor een gedetailleerd kaartbeeld: zie de Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland (www.zuid-holland.nl/chs).
De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap.
Richtpunten:
Laag 2 - De cultuur- en natuurlandschappen
Zeekleipolderlandschap
Zeekleipolders
Een zeekleipolder is qua oorsprong een ronde opwaspolder (oorspronkelijk opgeslibde en daarna ingepolderde eilandjes in getijdenwater) of langgerekte aanwaspolder (aangeslibd en ingepolderd land tegen bestaande polders) en daarna omgeven door dijken. De kreken in deze polders (herkenbaar door microreliëf en een kronkelige loop) en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders. De dorpen liggen als compacte kernen in het landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek aan de rand van een polder. Overige bebouwing ligt langs de dijken en spaarzaam in de polders zelf.
Kenmerkende contrasten tussen de regelmatige patronen in de polder van wegen en verkaveling en de kronkelige kreken. Havenkanalen vormen plaatselijk bijzondere elementen, waarbij ontwikkelingen langs de
kanalen de ruimtelijke en recreatieve relatie tussen dorp en open water versterken.
Richtpunten:
Zeekleipolders algemeen:
Rivierdeltalandschappen
Eilanden en (voormalige) zeearmen
Een aantal Zuid-Hollandse eilanden kent nog steeds een eilandkarakter: omlijst door deltawateren met beperkte verbindingen met de andere eilanden of het vasteland. Ze zijn gelegen in de luwte van de Randstad en vormen landschappelijk een geheel met Zeeland. IJsselmonde en het Eiland van Dordrecht zijn daarentegen meer onderdeel van het stedelijk netwerk.
De drie eilanden Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard en Voorne-Putten hebben elk een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied, de landschappelijke opbouw van de eilanden zelf en de aard van het omringende water. Versterken van het deltakarakter en vergroten van de diversiteit van karakters van de eilanden draagt bij aan het behoud van diversiteit in de Delta. Een opgave is het om de recreatieve gebruikswaarde van de eilanden te vergroten in combinatie met een gebiedsspecifieke, in de omgeving passende inrichting. Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden dienen bij te dragen aan het versterken van het stoere deltakarakter en passen bij de maat en schaal van dijk en open wateren.
Ontwikkelingen worden benaderd in het licht van het eiland als geheel, waarbij bijvoorbeeld in Voorne-Putten
en Hoeksche Waard een duidelijk verschil zit tussen de ‘dynamische’ noordrand en het ‘luwe’ zuiden.
Laag 3 - De stedelijke occupatie
Stads- en dorpsranden
De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Op kaart vinden we de hoogwaardige en bijzondere fronten terug. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.
Een scherpe rand tussen bebouwing en land, waarbij de bebouwing en landschap ‘met het gezicht naar elkaar’ zijn gekeerd. Er zijn verschillende situaties denkbaar, waarbij landschappelijke grenzen zorgen voor een scherp contrast tussen bebouwing en landschap. De stad aan de rivier of aan zee (waterfront, zeefront), appartementsgebouwen langs de duinrand of de bebouwingsrand rond een (verder vrij onbebouwde) droogmakerij. Stad en buitengebied brengen hun eigen eigenschappen maximaal tot expressie. Vormen van hoogbouw kunnen hier aan het karakter bijdragen. Bij water- en zeefronten bieden combinaties met de waterkering kansen voor kwaliteit. Het ‘wegfront’ vraagt om extra aandacht voor verbindingen tussen stad en ommeland. Hier is het vaak niet het geval dat bebouwing en landschap met het gezicht naar elkaar zijn gekeerd. De grens is scherp, maar men mist de kwaliteiten van het ‘zicht op elkaar’.
Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. De structuur die stad en land verbindt, kan een herkenbare landschappelijke onderlegger hebben als een strandwal of rivier. In andere situaties is het kavelpatroon doorlopend. Stad en ommeland blijven beide in hun eigen hoedanigheid herkenbaar en onderscheidend, maar worden in staat gesteld in elkaar door te dringen. Deze soort overgang is typisch voor dorpen of buitenwijken, waarbij de stedenbouwkundige opzet bijvoorbeeld geënt is op het oorspronkelijke landschappelijke (kavel)patroon.
Tussen bebouwd gebied en landschap is een geleidelijke overgang. Stedelijke en landelijke programma’s vloeien in elkaar over. Het zijn gebieden met een hybride uitstraling en betekenis: recreatiegebieden, sportvelden, volkstuincomplexen, golfbanen, enzovoorts. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon-, werk-, productie- en vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van recreatieve routes.
De overgangskwaliteiten zijn verder uitgewerkt in de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit.
Richtpunt:
Steden en dorpen
Dorpen
Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp.
Bedrijventerreinen
Bedrijventerreinen liggen veelal aan de toegangswegen van dorpen en steden en bepalen in belangrijke mate de entree van het gebied, maar zijn ruimtelijk veelal niet verbonden met het aangrenzende landschap, stads- of dorpsgebied en hebben daardoor een afgesloten karakter. Veelal betreft het logistieke bedrijventerreinen, waarvoor een goede aansluiting op het wegennet essentieel is. Daar waar bedrijventerreinen de entree van een stad of dorp vormen, is extra aandacht voor de beeldkwaliteit van (de rand van) het terrein, de ontsluiting en de samenhang met de omgeving van belang. Deze terreinen zijn het visitekaartje van dorp of stad. Doorgaande recreatieve routestructuren worden gerespecteerd of krijgen een gelijkwaardige vervanger. Het terrein of haar omgeving is aantrekkelijk voor verschillende gebruikers.
Richtpunten:
Bouwwerken voor energie-opwekking
Nieuwe vormen van energie zullen steeds meer het landschap beïnvloeden. Diverse nieuwe energiedragers zijn bouwwerken die, afhankelijk van locatie, vorm en grootte, matige tot grote invloed op het landschap kunnen hebben. Vooral grote windturbines hebben verreikende invloed. Ook biovergistingsinstallaties en zonnevelden zijn bouwwerken die niet vanzelf en niet altijd passen bij de kenmerken van het gebied. Anderzijds kunnen bouwwerken voor energie-opwekking bijdragen aan nieuwe landschappelijke kwaliteit. Bij bouwwerken voor energie-opwekking is altijd een zorgvuldige locatiekeuze en/of inpassing van belang.
Richtpunt:
Laag 4- Laag van de beleving
Deze laag is niet van toepassing op de onderhavige locatie.
Gebiedsprofiel
In het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee zijn de volgende ambities opgenomen ten aanzien van een herkenbaar open zeekleilandschap. Het plangebied ligt in een zogenaamde aanwaspolder:
De aanwaspolders liggen tegen de oude ringpolders aan en zijn overwegend langgerekt en sikkelvormig. De aanwaspolders hebben een vrij regelmatige verkaveling en een rationeel wegenpatroon. De wegen en dijken zijn grotendeels onbeplant. De aanwaspolders liggen hoger dan de ringpolders en hebben een kleinere maat. De ruimtelijke verscheidenheid in maat en openheid van de verschillende poldertypen is in de loop van de jaren vervaagd en daardoor nauwelijks meer te ervaren.
Aan de randen van het eiland liggen de meest recente indijkingen. Deze polders zijn vaak relatief klein en hebben een langgerekte vorm. Hier is de grens van het eiland goed te ervaren.
Ambities
Het plangebied is in het gebiedsprofiel gekenmerkt als een werkgebied met karakter. Voor bedrijventerrein gelegen aan de dorpsrand geldt het volgende:
Op Goeree-Overflakkee liggen de meeste werkgebieden aan de rand van een dorp. Deze bedrijventerreinen zijn lokaal georiënteerd en van wisselende omvang. Op deze terreinen zijn vele verschillende vormen van bedrijvigheid te vinden, zoals bouwnijverheid, (groot)handel, logistiek en maakindustrie. Zij hebben voornamelijk een verzorgend karakter.
De bedrijventerreinen liggen veelal aan de toegangswegen van de dorpen en zijn bepalend voor de beleving van de dorpsentree. Vaak liggen ze tussen het dorp en het landschap en functioneren daarmee als een visuele en fysieke barrière.
Veel van de huidige ruimtelijk-economische dynamiek betreft de lokale en regionale vraag als gevolg van schaalvergroting en verplaatsingen. Daarnaast staan enkele terreinen voor grote opgaven zoals kwaliteitsverbetering, herstructurering en innovatie. Bovenregionale vraag en investeringen van enige betekenis doen zich op Goeree-Overflakkee nauwelijks voor.
Ambities
Toetsing
Het plangebied grenst aan de Langeweg. De Langeweg (N215) is in het gebiedsprofiel aangewezen als een lokale weg welke een fijnmazig netwerk vormen op het eiland. De wegen worden niet alleen gebruikt door autoverkeer, maar ook door landbouw- en (recreatief) langzaam verkeer. De Langeweg en de Oudelandsedijk maken daarnaast ook deel uit van de lange afstands fietsroute over Goeree-Overflakkee.
Het plangebied bestaat uit een bedrijventerrein en is gelegen in een aanwaspolder. De ontwikkeling heeft geen effecten op het behoud van het open zeekleilandschap. Het ruimtebeslag neemt weliswaar toe, maar wordt deels gecompenseerd door het verdwijnen van de opslagruimte aan de zuidwestzijde van het plangebied. Tevens vormt het noordelijke perceel reeds een afgebakend gebied. Doordat de opslagruimte en bouwvlak op het voorterrein aan de N215 verdwijnt, vindt er een kwaliteitsverbetering plaats aan de zichtzijde op het bedrijventerrein. Het noordelijke deel van het plangebied wat gebruikt gaat worden als opslagruimte is in het verlengde van het huidige bedrijfsperceel gelegen en neemt geen zicht weg op de open polder. Het herstructureren van het bedrijfsperceel zorgt voor een kwaliteitsslag naar een aantrekkelijk en functioneel werkperceel.
Vanaf de Langeweg bezien wordt de uitstraling van het bedrijf verbeterd doordat de buitenopslag wordt verplaatst naar de noordzijde van het perceel. Hierdoor oogt de aanblik van het bedrijfsperceel, bezien vanaf de Langeweg, minder 'rommelig'. Door extra aandacht te besteden aan de randen van het bedrijfsperceel wordt de beeldkwaliteit van het bedrijfsperceel verbeterd.
Provinciaal beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.
Regionale structuurvisie Goeree - Overflakkee
Op 26 oktober 2017 heeft de gemeente Goeree-Overflakkee de herziening op de regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee vastgesteld met als titel 'Vitaal belevingseiland in de Delta'. In deze structuurvisie is beleid opgenomen voor het thema werken. De gemeente heeft als doel om de bestaande economische dragers en clusters te behouden en eventueel te versterken. Een belangrijke strategie hierbij is het aanbieden van voldoende vestigingsmogelijkheden voor het regionale bedrijfsleven.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een kleinschalige uitbreiding van het bedrijfsperceel op de locatie Oudelandsedijk 10a. Hiermee blijft de Graanhandel Van Schelven een belangrijke economische drager voor de gemeente Goeree-Overflakkee.
Eilandvisie Goeree-Overflakkee
Op 12 februari 2015 heeft de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee de toekomstvisie voor de gemeente vastgesteld. Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen werken en recreëren. Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst. Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.
Met het plan wordt de unieke identiteit van Nieuwe-Tonge behouden. Het plangebied draagt niet bij aan de sociale structuur van Nieuwe-Tonge, maar draagt wel bij aan het mogelijk maken van de reconstructie van de N215 ter plaatse en daarmee aan de verkeersveiligheid. Door de voorgenomen kwaliteitsverbetering van het bedrijfsperceel wordt de ruimtelijke uitstraling van de entree van het bedrijventerrein versterkt. Het plan levert geen bijdrage aan de ambities van Energy Island en is niet innovatief, maar doet hieraan ook geen afbreuk.
Onderhavig plan past daarmee binnen het gemeentelijk beleid.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit
verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het
bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet
vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de
Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie
welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft een eigen archeologiebeleid. Als uitgangspunt streeft de gemeente er naar om het bodemarchief zoveel mogelijk ’ín situ’ (in de bodem) te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingkosten uitgespaard. In gebieden met een lage en zeer lage archeologische verwachting gelden op Goeree-Overflakkee geen archeologische voorschriften.
De gemeente heeft een archeologische beleidskaart welke weergeeft voor welke gebieden welke vrijstellingsgrens geldt, uitgedrukt in oppervlakte (vierkante meters) en diepte (centimeters onder maaiveld). Ter plaatse van het plangebied zijn geen archeologische verwachtingswaarden aanwezig. De Oudelandsedijk (rode lijn) daarentegen heeft wel een archeologische waarde. Het plangebied is buiten deze zone gelegen. Tevens heeft het project geen invloed op de dijk.
Afbeelding 8 | Uitsnede beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee (bron: gemeente Goeree-Overflakkee)
Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is niet nodig. Het aspect archeologie vormt geen belemmering om het plan mogelijk te maken. Het opnemen van een dubbelbestemming om eventuele archeologische waarden te beschermen is niet aan de orde.
Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes
wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet
1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van
een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige
cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.
Cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het plangebied, waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden, zijn niet aanwezig. De ingrepen zijn beperkt van aard.
Het aspect 'archeologie en cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.
De uitbreiding van het bedrijventerrein grenst aan het bestaande bedrijfsperceel. De graanhandel betreft, volgens de VNG-brochure 'Bedrijven- en milieuzonering', een bedrijf uit milieucategorie 4.1. Deze milieucategorie is ook van toepassing op de uitbreiding aan de noordzijde van het bedrijfsperceel. Voor deze milieucategorie geldt een richtafstand van 200 meter ten opzichte van een rustige woonwijk of rustig woongebied. Echter, het bedrijfsperceel ligt op een bedrijventerrein en niet in een rustige woonwijk of rustig buitengebied. Om deze reden kan de richtafstand met één afstandstap verkleind worden en kan in dit geval volstaan worden met een richtafstand van 100 meter. De dichtstbij gelegen woning buiten het bedrijventerrein ligt op een afstand van circa 250 meter (Noordlandsekade 8). Hierbij wordt aan de richtafstand voldaan. Op het bedrijventerrein is de dichtstbij gelegen woning van derden op een afstand van 160 meter gelegen (Oudelandsedijk 10e). Ook hiermee wordt aan de richtafstand voldaan.
Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
De huidige bestemming van het noordelijke deel is 'Agrarisch'. Deze bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijventerrein'. Daarmee maakt dit bestemmingsplan geen gevoelige(re) functie mogelijk. In het kader van het bestemmingsplan is om deze reden een bodemonderzoek niet benodigd.
Het aspect 'Bodem' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.
In het kader van externe veiligheid is er geen sprake van een kwetsbaar object. Daarnaast vormt de buitenopslag aan de noordzijde van het bedrijfsperceel geen risicobron.
Het aspect 'Externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.
Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. Met betrekking tot industrielawaai is in paragraaf 4.3 Bedrijven en milieuzonering getoetst aan de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de richtafstand. Akoestisch onderzoek is niet nodig. Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.
Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Er is geen sprake van een uitbreiding van de bestaande bedrijfsactiviteiten. De opslag die nu in het zuidelijk deel van het terrein plaatsvinden worden verplaatst naar het noordelijke deel. De verkeersaantrekkende werking wijzigt niet, waardoor er geen sprake is van een verslechtering van de luchtkwaliteit.
De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.
Gebiedsbescherming
In het kader van gebiedsbescherming dient onderbouwd te worden dat de ontwikkeling geen significant negatieve effecten heeft op Natura2000-gebieden. Conform de West stikstofreductie en natuurverbetering (1 juli 2021) is de aanlegfase hiervan vrijgesteld. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een wijziging van de verkeersaantrekkende werking in de gebruiksfase. De bedrijfsactiviteiten veranderen niet en er is geen sprake van uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten. Het plan ziet uitsluitend op verplaatsing en vergroting van bedrijfsgronden en een wijziging van het bouwvlak ten behoeve van een efficiëntere bedrijfsvoering. Hierdoor zijn er geen significant negatieve effecten op Natura2000-gebieden. Het uitvoeren van een stikstofberekening is niet benodigd.
Soortenbescherming
Nieuwe ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde gebieden en beschermde soorten (dieren en planten). De locatie van het nieuwe opslagterrein is braakliggend en wordt enkel voor tijdelijke opslag gebruikt. Er zijn geen bomen of struiken aanwezig die gekapt gaan worden. De watergang is in het verleden al verlegd en wordt niet gewijzigd of gedempt. De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op beschermde gebieden en/of beschermde soorten.
Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.
De ontwikkeling ziet niet op een wijziging van de bedrijfsactiviteiten. De verkeersaantrekkende werking blijft ongewijzigd. Het betreft uitsluitend verplaatsing van buitenopslag van de zuidwestzijde van het bedrijfsperceel naar de noordzijde van het bedrijfsperceel. De ontsluiting van het perceel wijzigt niet.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.
Bestaande situatie
Het bestaande bedrijfsperceel is geheel verhard. Het perceel aan de noordzijde dat toegevoegd wordt, is onverhard. De watergang die rondom het perceel loopt is in het verleden reeds verlegd mede in het kader van watercompensatie van de destijds gerealiseerde nieuwbouw. Hiervoor is door het Waterschap een vergunning verleend.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt aan de noordzijde de gronden ter hoogte van de nieuwe opslagruimte verhard. Dit betekent een verhardingstoename van circa 5.000 m2. Aan de zuidzijde bedraagt het deel dat afgestaan wordt aan de N215 circa 1.350 m2. Daarmee is er een toename van 3.650 m2.
Watercompensatie
Door een toename aan verharding kan hemelwater niet langer infiltreren in de bodem, maar stroomt dit versneld af naar het oppervlaktewatersysteem. Als gevolg van deze versnelde afvoer wordt het oppervlaktewatersysteem meer belast. Om deze belasting te reduceren moeten compenserende voorzieningen worden aangebracht. Conform de voorschriften van het Waterschap Hollandse Delta dient 10% van het verhard oppervlak aan waterberging te worden aangebracht. In sommige gevallen is de eis tot compensatie zwaar ten opzichte van het te dienen waterstaatkundige doel. Om deze reden heeft het waterschap de verhardingstoename van maximaal 500 m2 in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied via een algemene regel, vrijgesteld van compensatieplicht. Indien in het plangebied bestaande verharding wordt verwijderd, mag deze worden verrekend met de toename in verhard oppervlak als gevolg van de bouw van de woning. De watercompensatie dient plaats te vinden binnen het peilgebied waar de toename aan verharding plaatsvindt. De locatie ligt in het buitengebied van Nieuwe-Tonge en is daarmee onder te brengen in de categorie landelijk gebied. In het landelijk gebied is een verhardingstoename van 1.500 m2 vrijgesteld van compensatieplicht. De verhardingstoename bedraagt echter circa 3.650 m2. Er geldt daarom een watercompensatie van 365 m2.
Voorheen was het perceel aan de noordzijde begrensd door een watergang. Ten behoeve van watercompensatie voor in het verleden gerealiseerde nieuwbouw is deze watergang reeds omgelegd. Daarbij was een oppervlakte van 1.246 m2 aan sloot benodigd. De oppervlakte van de sloot is echter veel groter (circa 2.500 m2). Waarmee reeds in voldoende waterberging is voorzien. De verwachting is dan ook dat de toename aan verharding geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding in het betreffende peilgebied.
Waterkwaliteit
Het plan heeft geen effect op de waterkwaliteit. Het ontstaan van vervuilingsbronnen wordt zoveel mogelijk voorkomen om vervuiling van grond- en oppervlaktewater te beletten.
Bodemdaling
Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van dit plan. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed.
Veiligheid
Het plangebied is niet gelegen in een beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen
Afvalwater wordt op dezelfde manier geloosd als in de huidige situatie op het bestaande bedrijfsperceel. Indien mogelijk wordt hemelwater afgevoerd naar de watergangen aansluitend aan het perceel.
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.
In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..
De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In categorie D11.3 van bijlage II van het Besluit m.e.r. is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein opgenomen. In dit bestemmingsplan is er sprake van uitbreiding van het bedrijventerrein ten aanzien van de oppervlakte. De activiteiten op het bedrijventerrein wijzigen niet en er is ook geen sprake van een verruiming van de activiteiten. Een beoordeling of besluit is dan ook niet benodigd. Ook is het opstellen van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling niet aan de orde.
Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.
Ten aaanzien van onderhavige ontwikkeling wordt tussen de initiatiefnemer en de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee is de financiële uitvoerbaarheid van het plan geborgd.
Vooroverleg
Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio.
Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb is het ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. In Bijlage 1 is de nota van zienswijzen opgenomen. Vaststelling van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden met inachtneming van de ingediende zienswijzen.