Plan: | Schenkeldijk 1, Melissant |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1924.MLSschenkeldijk1-BP30 |
Op het agrarisch bedrijfsperceel aan de Schenkeldijk 1 in Melissant ligt het veehouderijbedrijf van de heer J.A.M. Mulder. Op het bedrijf kunnen tot 884 stuks melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en 121 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar worden gehouden. Daarnaast maakt een kaasmakerij onderdeel uit van de bedrijfsvoering. Alle melk die in het melkveebedrijf wordt geproduceerd wordt in de eigen kaasmakerij verwerkt. De productie van een melkkoe is optimaal wanneer zij recent gekalfd heeft. In het bedrijf zijn koeien daarom constant zwanger en moeten zij steeds kalveren. Dit onderdeel van de bedrijfsvoering is niet te automatiseren en maakt dat er permanent toezicht nodig is. In verband hiermee is er noodzaak voor een tweede bedrijfswoning.
In een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan Landelijk Gebied Dirksland (2013) heeft de heer Mulder verzocht om een tweede agrarische bedrijfswoning op te nemen. De gemeenteraad is naar aanleiding van de door hem aangeleverde argumenten en externe adviezen voldoende overtuigd geraakt van nut en noodzaak van de tweede bedrijfswoning. Op basis hiervan is een verzoek ingediend bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland om in aanmerking te komen voor een ontheffing van de regel van de verordening dat 'voor een volwaardig agrarisch bedrijf maximaal één agrarische bedrijfswoning is toegestaan, of het aantal dat al is vergund'. Bij besluit van 7 juli 2015 hebben Gedeputeerde Staten ingestemd met het gevraagde ontheffingsverzoek als bedoeld in artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014 voor het oprichten van een tweede agrarische bedrijfswoning.
Dit betekent dat de weg is vrijgemaakt voor het oprichten van de tweede agrarische bedrijfswoning. Gelijktijdig wordt een geringe uitbreiding van het bouwvlak mogelijk gemaakt in verband met verbreding van de landbouwactiviteiten. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt midden in het buitengebied ten zuiden van het dorp Melissant (op circa 1,5 km) en ten westen van het dorp Dirkskland (op circa 2,3 km). In westelijke richting ligt op ruim 500 meter het buitendijks (natuur)landschap van het Natura2000-gebied Grevelingen. Ten oosten van de Schenkeldijk ligt de Noorddijk/ Westdijk, een verbindingsweg tussen Melissant en Nieuwe-Tonge. Het plangebied is met een rechthoek aangeduid in figuur 1.
Figuur 1: Situering plangebied en omgeving (planlocatie met zwarte lijn aangeduid).
Voor het plangebied geldt het volgende, door de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee vastgestelde, bestemmingsplan.
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak Raad van State | |
Bestemmingsplan "Landelijk Gebied Dirkskland" | 27 juni 2013 | - |
Het perceel is bestemd voor 'Agrarisch' met een bouwvlak. Voorts heeft het bouwvlak de functieaanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch - Kaasmakerij'. Een uitsnede van de plankaart is opgenomen in figuur 2. De planontwikkeling is hiermee in strijd, omdat op grond van de regels slechts één bedrijfswoning is toegestaan en het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 2 ha (in de bestaande situatie is het bouwvlak al 2,2 ha). Om medewerking aan deze planontwikkeling te verlenen is dit (postzegel)bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Dirksland'.
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de omgevingsaspecten, waaronder de Waterparagraaf. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In Hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de uitvoerbaarheid. Hier wordt met name ingegaan op de uitkomsten van de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het landelijk gebied van Melissant is grotendeels aangewezen als Zeekleipolderlandschap. Dit landschap wordt gekenmerkt door een opeenvolgend patroon van (ronde) opwaspolders en (langgerekte) aanwaspolders, met een kleinschalig dijkenpatroon. Kreken en beplante dijken zijn belangrijke structurerende elementen. Er is een grote mate van openheid met contrasten tussen buitendijkse natuur en strak verkavelde agrarische polders met overwegend akkerbouw. Dorpen liggen als compacte kernen in het open landschap, veelal op het kruispunt van een dijk en een kreek.
Het plangebied zelf ligt in een aanwaspolder. Op het bouwvlak, groot 2,2 ha, bevindt zich een veehouderijbedrijf met een kaasmakerij als nevenfunctie. Naast een twee grote veestallen stallen staan er op het bedrijf schuren voor stalling en opslag van materieel en een bedrijfswoning. Voorts bevinden zich in het bouwvlak diverse sleufsilo's en een vaste mestopslag.
Agrarisch bouwperceel vanaf Schenkeldijk. Inrit naar het agrarisch bedrijf.
Locatie geplande woning. Nieuwe veestal met hiervoor sleufsilo's.
De inrichting van het plangebied wijzigt ten opzichte van de bestaande situatie nagenoeg niet. Er wordt een tweede bedrijfswoning mogelijk gemaakt aan de voorzijde van het bedrijf georiënteerd op de Schenkeldijk, zodat het hierachter gelegen bouwvlak optimaal kan worden benut voor het agrarisch gebruik ten behoeve van de veehouderij, kaasmakerij en mestinstallatie. Ten behoeve hiervan wordt het bouwvlak in geringe mate vergroot om een kaasmakerij (circa 3.000 m²) en een mestinstallatie voor het vergisten van mest en/of het bewerken van (vergiste) mest mogelijk te maken (circa 2.000 m²). Hiermee wordt een gesloten/ duurzame cyclus van mestverwerking gerealiseerd. Het bouwvlak wordt overeenkomstig het bepaalde in de Verordening ruimte niet groter dan 2,5 ha waarbij 5.000 m² wordt gebruikt voor verbreding van de landbouwactiviteiten.
Naast het bouwvlak heeft de agrariër de beschikking over circa 98 ha weidegronden. De ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied ten opzichte van de oude situatie wordt feitelijk niet gewijzigd. In figuur 3 is een situatietekening van het bedrijf opgenomen met de tweede bedrijfswoning.
Figuur 3: Situatieschets met tweede bedrijfswoning.
Verkeer
Het plangebied ligt aan de Schenkeldijk, welke aantakt op de Noorddijk/Westdijk. Dit is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom tussen de kernen op het eiland. De weg is ter plaatse een 60 km/uur zone. Deze ontwikkeling zal in zeer geringe mate extra verkeer aantrekken. De Noorddijk en Westdijk hebben voldoende capaciteit om deze extra woning op te vangen.
De Noorddijk richting Melissant. De afslag naar Schenkeldijk (bedrijf op achtergrond).
Parkeren
De bedrijfsbebouwing met boerenerf en de bedrijfswoningen worden ontsloten vanaf de bestaande uitrit op de Schenkeldijk. Op het terrein is voldoende parkeergelegenheid voor bevoorrading en bezoekers. Voorts zijn er minimaal twee parkeerplaatsen aanwezig bij de nieuw te bouwen bedrijfswoning. Voldaan kan worden aan parkeerbehoefte overeenkomstig de uitgangspunten van de ASVV 2012. De parkeernorm is als zodanig vastgelegd in de Algemene gebruiksregels.
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent voor alle ruimtelijke plannen:
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt voorziet in het oprichten van een tweede bedrijfswoning, alsmede een geringe vergroting van het bouwvlak. Hier is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder, zodat een toetsing achterwege kan blijven.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Conclusie
Het planinitiatief raakt geen rijksbelangen als genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Vanuit rijksbeleid zijn er derhalve geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De actualisering 2016 van de VRM, het Programma ruimte, de Verordening ruimte en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze actualisering heeft betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren. Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De Agenda ruimte bevat een concretere uitwerking van de VRM. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.
Versterken ruimtelijke kwaliteit
In de Structuurvisie heeft de provincie een kwaliteitskaart opgenomen. Deze gaat over het buitengebied (de ruimte tussen steden en dorpen) en over de rand van steden en dorpen. Op deze kaart staan kwaliteiten van Zuid-Holland benoemd. Bijvoorbeeld prachtige en unieke gebieden, variërend van kust en delta tot de veenlandschappen van het Groene Hart. De kwaliteitskaart bestaat uit een aantal legenda-eenheden. De provincie vraagt gemeenten om voor ontwikkelingen in en nabij het buitengebied de kwaliteitskaart te benutten en gebruik te maken van de opgestelde gebiedsprofielen. De Schenkeldijk ligt in het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee. In paragraaf 3.2.3 wordt hierop ingegaan.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'jonge zeeklei'. Op de kaart 'Laag van de ondergrond' van de Structuurvisie maakt het plangebied onderdeel uit van jonge zeeklei in het rivierdeltacomplex. Op de kaart Deltalandschappen is het gebied aangemerkt als rivierdeltalandschap. Dit bestemmingsplan maakt een tweede bedrijfswoning en een geringe uitbreiding van het bouwvlak mogelijk. Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale belangen, omdat voor de tweede bedrijfswoning een ontheffing is verleend en het bouwvlak niet groter is dan 2,5 ha om verbreding van landbouwactiviteiten mogelijk te maken. In figuur 4 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart Deltalandschappen opgenomen.
Figuur 4: links uitsnede Kwaliteitskaart en rechts kaart 'Deltalandschappen'. Het plangebied is zwart omlijnd.
Conclusie
Onderhavige planontwikkeling maakt een tweede agrarische bedrijfswoning en een kleine uitbreiding van het bouwvlak mogelijk van een bestaand agrarisch bedrijfscomplex, waarbij rekening wordt gehouden met behoud van de kernkwaliteiten van het landschap. De belevingswaarde van het oorspronkelijke rivierdeltalandschap op Goeree-Overflakkee wordt niet aangetast, omdat al sprake is van een bestaand agrarisch bouwvlak, zodat de landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet worden aangetast.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (na de partiële wijziging van 14 december 2016) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toelichting Verordening Ruimte
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'rivierdeltalandschap'. Het eiland Goeree-Overflakkee heeft een eigen karakter. Dit karakter wordt mede gevormd door de verschillen in afstand tot en de verbinding met het stedelijk gebied, de landschappelijke opbouw van het eiland zelf en de aard van het omringende water. Versterken van het deltakarakter en vergroten van de diversiteit van karakter van het eiland draagt bij aan het behoud van diversiteit in de Delta. Ontwikkelingen worden benaderd in het licht van het eiland als geheel. Als richtpunten voor 'zeekleipolders' wordt onder andere volgende aangehouden:
De planontwikkeling voorziet in een kleine uitbreiding van het bouwvlak om onder meer een tweede bedrijfswoning mogelijk te maken. Deze ontwikkeling is kleinschalig, zodat onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand blijft. De verkavelingspatronen, kenmerkende landschapselementen en de weidsheid van de poldereenheden worden hierdoor niet aangetast. De herontwikkeling blijft beperkt tot geringe vergroting van het bouwvlak en past qua aard en schaal bij wat er al is. De bestaande zichtlijnen blijven behouden, omdat de aanwezige kavelstructuur niet wordt aangetast. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan.
Agrarische bedrijven
De algemene regels voor agrarische bedrijven zijn opgenomen in artikel 2.3.1, lid 1. Hierin is vastgelegd dat een bestemmingsplan voor agrarische gronden aan de volgende voorwaarden dient te voldoen:
Op grond van artikel 2.3.1, lid 3 (verbredingsactiviteiten) kan een bestemmingsplan voor agrarische gronden onder de volgende voorwaarden voorzien in verbredingsactiviteiten bij agrarische bedrijven, waaronder zorg, recreatie, energieopwekking door middel van biomassavergisting en de verkoop van producten uit eigen teelt:
Toetsing aan regels voor agrarische bedrijven
Uitgangspunt van het beleid is dat voldoende ruimte wordt geboden voor landbouw, zodat de landbouw een vitale sector blijft en waar mogelijk bijdraagt aan behoud en versterken van landschappelijke kernkwaliteiten en biodiversiteit. Sprake is van een bestaand agrarisch bedrijfsperceel dat groot is circa 2,2 ha. Een uitbreiding tot 2,5 ha is nodig voor verbredingsactiviteiten, omdat naast de melkproductie (hoofdactiviteit) de geproduceerde melk in de kaasmakerij (circa 3.000 m²) wordt verwerkt tot kaas. Voorts wordt een mestinstallatie gerealiseerd, waarvoor afgerond 2.000 m² is benodigd.
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben bij besluit van 7 juli 2015 ontheffing verleend van artikel 2.3.1 onder a en onder c, Verordening ruimte 2014 voor het oprichten van een tweede agrarische bedrijfswoning aan de Schenkeldijk 1 in Melissant. Het besluit is als opgenomen als Bijlage 1. De uitbreiding van het bouwvlak brengt voorts geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven en woningen. Dit wordt aangetoond in paragraaf 4.1.2
Milieuzonering.
Conclusie
Het vergroten van een bouwvlak voldoet aan de provinciale belangen met betrekking tot regels voor ruimtelijke kwaliteit en agrarische bedrijven. Voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning hebben Gedeputeerde Staten ontheffing verleend, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de provinciale belangen.
De provincie Zuid-Holland heeft voor Goeree-Overflakkee op 27 november 2012 het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee vastgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Aanwaspolders
Het plangebied ligt in een aanwaspolder tegen de oude ringpolders aan. Deze zijn overwegend langgerekt oftewel sikkelvormig. De aanwaspolders hebben een vrij regelmatige verkaveling en een rationeel wegenpatroon. De wegen en dijken zijn grotendeels onbeplant. De aanwaspolders liggen hoger dan de ringpolders en hebben een kleinere maat. De ruimtelijke verscheidenheid in maat en openheid van de verschillende poldertypen is in de loop van de jaren vervaagd en daardoor nauwelijks meer te ervaren. Aan de randen van het eiland liggen de meest recente indijkingen. Deze polders zijn vaak relatief klein en hebben een langgerekte vorm. Hier is de grens van het eiland goed te ervaren. Ambities zijn:
Verspreide boerenerven
Verspreid in de verschillende (ring)polders liggen boerenerven. Deze erven liggen zowel langs de dijken als middenin de polder en hebben een directe en functionele relatie met het landschap. Het zijn groene, helder begrensde eilandjes in het weidse polderlandschap. De agrarische sector is aan verandering onderhevig. Trends als schaalvergroting, nieuwe teelten, verzilting, innovatie, ruimte-voor-ruimte, vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, biomassa-installaties en kamperen bij de boer zullen gevolgen hebben voor de uitstraling en de betekenis van zowel de erven als het landelijk gebied. Ambities zijn behoud van de grote spreiding tussen de verschillende erven, zodat het open en weidse karakter van de polder gehandhaafd blijft. De erven worden landschappelijk ingepast door middel van erfbeplanting, waardoor zij als groene eilandjes in de polder liggen.
Bij de uitbreiding of transformatie van een boerenerf blijft het agrarische karakter en de karakteristieke erfindeling gehandhaafd. De ontwikkeling ondersteunt de (verbrede) functie van het landbouwbedrijf door ruimte te bieden aan verbreding en innovatie. Daarnaast is het mogelijk om boerenerven te transformeren naar woonerven, mits de agrarische bedrijvigheid hier geen hinder van ondervindt.
Spiegeling planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee
Het agrarisch bouwperceel wordt in geringe mate uitgebreid om onder andere een tweede bedrijfswoning mogelijk te maken. Het open karakter van de polder wordt hierdoor niet aangetast. Het erf bij de nieuwe woning wordt landschappelijk ingepast met erfbeplanting, waardoor zij als een groen eilandje voor de bedrijfsbebouwing komt te liggen. Bij de uitbreiding blijft het agrarische karakter en de karakteristieke erfindeling gehandhaafd. De ontwikkeling biedt voorts ruimte aan verbreding en innovatie voor de kaasmakerij. Verderop gelegen woningen ondervinden geen hinder van de uitbreiding van de agrarische bedrijvigheid.
Conclusie
Het contrast tussen de aanwaspolder en de oude ringpolder blijft beleefbaar, omdat er maar een relatief kleine uitbreiding van het bouwvlak plaatsvindt. Doorzichten over opstrekkende verkaveling blijven hierdoor behouden. De bebouwing staat met ‘het gezicht’ naar de weg, waarbij de agrarische bedrijfsgebouwen achter de rooilijn van de nieuw te bouwen bedrijfswoning staan. De woning wordt landschappelijk ingepast, zodat per saldo er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte en van het rivierdeltalandschap, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan van verrommeling heeft hier prioriteit. De uitbreiding van het bouwvlak is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel.
De regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee 'Vitaal belevingseiland in de Delta' is in december 2010 door de voormalige gemeenteraden van Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee vastgesteld. De visie is gebaseerd op de kernkwaliteiten, de meest kansrijk geachte ontwikkelingen en de positionering van het eiland op een hoger schaalniveau. Vanuit de strategische visie is een aantal harde uitgangspunten geformuleerd voor de beleidsinzet nu en voor afweging van nieuwe initiatieven in de toekomst.
Centrale visie
Goeree-Overflakkee is een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarin is het ontspannen wonen, werken en recreëren in dorpen en landschappen met een hoge herkenbare ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid staat hoog in het vaandel. De belangrijkste economische pijler is de toeristische sector. Ook andere economische initiatieven zijn welkom, als zij qua aard en schaal inpasbaar zijn in de cultuurhistorisch waardevolle landschapsstructuur en het open agrarisch karakter van het eiland.
Streefbeelden
Deze visie wordt ondersteund met zes streefbeelden (citaat):
Leesbaar maken van cultuurhistorisch waardevolle ringpolders en ringdijken.
Buiten de kop van het eiland kenmerkt het agrarisch cultuurlandschap zich door de aanwezigheid van oude ringpolders en aanwaspolders. Deze afwisseling van robuuste en fijnmazige openheid wil de gemeente behouden. Vooral aan de randen ziet zij mogelijkheden om de land-waterrelatie te versterken met recreatieve functies.
Landbouw
Het dominante grondgebruik op Goeree-Overflakkee wordt ingenomen door de landbouw. In verband met achterblijvend economisch rendement zullen in deze sector ingrepen nodig blijken. Naast mogelijkheden van schaalvergroting kan hierbij gedacht worden aan nevenactiviteiten als:
De effecten van de gemelde activiteiten zullen evenwel beperkt zijn, bezien vanuit de economie van het eiland als geheel.
Conclusie
Op de Strategische Visie lange termijn Goeree-Overflakkee maakt het gebied onderdeel uit van 'Belevingsland in de Delta', waarbij onder andere behoud wordt voorgestaan van kleinschalig open agrarisch buitengebied met herkenbaar maken waardevolle dijkenstructuur van aanwaspolder (figuur 5). De Structuurvisie heeft een hoog abstractieniveau waarin niet op perceelsniveau uitspraken worden gedaan.
Dit bestemmingsplan maakt een schaalvergroting van een bestaand agrarisch bedrijf mogelijk, waarbij een nevenactiviteit is gelieerd aan het bedrijf, te weten een kaasmakerij. Voorts wordt een mestinstallatie gerealiseerd voor een gesloten kringloop, zodat kan worden gesteld dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten (onderdeel Landbouw) van de Structuurvisie.
Figuur 5: Uitsnede Visiekaart.
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft een Eilandvisie opgesteld. Het eiland staat voor een aantal uitdagingen. De bevolkingsgroei stabiliseert en er dreigt krimp, vergrijzing en ontgroening. Verschuiving van inwoners van de kleine naar de grote kernen leidt tot afnemende draagkracht en druk op voorzieningen - en daarmee tevens druk op de sociaal-maatschappelijke structuren. Dit betekent een grotere afstand tot voorzieningen: de verbindingen op en van het eiland moeten daarom nóg beter.
Ook de economische activiteit en dynamiek staan onder druk. Zo is de ruimtevraag voor bedrijventerreinen laag en de woningmarkt lastig en veel toeristische voorzieningen hebben een moderniseringsslag nodig. Tenslotte vragen de decentralisaties en rijksbezuinigingen op sociaal domein ook het nodige van de gemeente.
Missie
Goeree-Overflakkee is een eiland met veertien karakteristieke kernen waar hardwerkende mensen laten zien dat eigenheid, traditie en identiteit goed valt te combineren met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. Door uit te gaan van eigen kracht wordt dichtbij twee sterke metropolen, op het waterrijke kruispunt van drie provincies, gezocht naar passende maat en schaal voor de instandhouding van de eilandelijke voorzieningen met een passende sociale structuur ten behoeve van haar bewoners. Het goede behouden door vooruit te gaan.
Visie
Op dit eiland van rust en ruimte wonen en recreëren mensen naar volle tevredenheid. Weg van de hectiek van de stad, dichtbij alle stedelijke voorzieningen. Innovatie in visserij, landbouw, recreatie en zorg. Onderwijs op hoog niveau en brede zorg biedt werk en kansen op maatschappelijke participatie. Koploper in duurzame energiewinning en –besparing. Een oase van rust en ontspanning tussen beide metropolen. Waar bewoners en bezoekers graag komen en blijven.
Strategische kernthema's
Vanuit deze visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd. Samen met de toetsvragen fungeren deze als 'zeef' voor alle beleidsplannen en –voornemens zodat toekomstige plannen binnen de visie vallen:
Conclusie
In de Eilandvisie worden uitspraken op hoofdlijnen gedaan. Concrete ontwikkelingen, zoals het oprichten van een tweede bedrijfswoning, worden in de visie niet specifiek beschreven. De uitbreiding van het bouwvlak om een tweede agrarische bedrijfswoning en een geringe uitbreiding van het bouwvlak mogelijk te maken is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Eilandvisie op het onderdeel duurzaamheid, omdat in het bouwvlak onder andere een mestverwerkingsinstallatie wordt gerealiseerd om een gesloten kringloop te realiseren.
De gemeenteraad heeft de Nota Ruimtelijke Kwaliteit op 13 oktober 2016 vastgesteld. Deze uitvoeringsregeling is gebaseerd op artikel 12a van de Woningwet en betreft het beleid met betrekking tot de Ruimtelijke Kwaliteit. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit vervangt de vier Welstandsnota's van de gemeente Goeree-Overflakkee. De Nota ruimtelijke kwaliteit treedt in werking nadat de gemeenteraad deze heeft vastgesteld.
De nota is afgestemd op gebieden in de gemeente die extra aandacht verdienen. Zo kan met de nota worden bepaald dat bouwen in een historisch waardevolle omgeving aan hogere kwaliteitseisen moet voldoen dan bijvoorbeeld bouwen op een industrieterrein. Ook binnen woonwijken kan onderscheid worden aangebracht tussen de toe te passen welstandscriteria, afhankelijk van de na te streven verbetering. Om deze keuzes te kunnen maken is de nota opgesplitst in verschillende welstandsniveaus. In de nota staat aangegeven aan welk niveau een bouwplan wordt getoetst en op welke accenten er in bepaalde gebieden of bij bepaalde objecten wordt gelet. Het doel is om zo de helderheid en openheid bij de beoordeling te vergroten.
Drie welstandsniveaus
Naast algemene welstandscriteria zijn er drie welstandsniveaus vastgesteld. De vertaling naar welstandsniveaus houdt rekening met het feit dat bij de beschermde stads- en dorpsgezichten en beeldbepalende panden de lat hoog dient te liggen, omdat de historische, landschappelijke, architectonische of stedenbouwkundige kwaliteit hierom vraagt. In andere gebieden ligt de nadruk juist op het toevoegen van nieuwe waarden binnen de bestaande context of is het conformeren aan de bestaande eigenschappen de juiste toon. Daarnaast zijn er veel gebieden aan te wijzen waar de thematiek niet veel anders is dan in andere (vergelijkbare) gebieden elders. Voor deze neutrale gebieden ligt de lat welstandshalve lager en gelden veelal min of meer universeel te noemen uitgangspunten en criteria. Voor deze categorie gebieden moet het dan ook makkelijker zijn de criteria te standaardiseren. Het welstandsniveau vormt als het ware het ambitieniveau ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwde omgeving. Het is dus van belang om het welstandsniveau aan te laten sluiten bij het bestaande kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen. De beoordeling van bouwplannen vindt plaats op 3 niveaus. Als "laagste niveau" (eigenlijk geen niveau) gelden de welstandsvrije gebieden.
Het plangebied maakt onderdeel van een regulier welstandsgebied in niveau 3. Het beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en het welstandstoezicht is gericht op het handhaven van de basiskwaliteit van zowel bebouwing als buitenruimte. Deze gebieden kunnen afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen verdragen. De welstandscriteria beschrijven daarom de basiskwaliteiten van deze gebieden. Op Goeree-Overflakkee zijn dit vooral de naoorlogse planmatige uitbreidingen, bedrijfsterreinen op zichtlocaties en buitengebied.
De waarde van de agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van landbouw en dierhouderij is vooral gelegen in hun functioneren. Door de innovatie binnen de landbouwsector, is behoefte ontstaan aan grotere bedrijfsgebouwen. De nieuwe loodsen zijn van grote omvang en blikvangers in het open landschap. Het beleid is dat nieuwe bebouwing passend moet zijn in het landschap. Bij uitwerking van het bouwplan voor de bedrijfswoning zal rekening worden gehouden met de in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgestelde thematische criteria voor agrarisch landschap.
Conclusie
Het bouwplan voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning zal voldoen aan redelijke eisen van welstand, zoals deze zijn vastgelegd in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2015.
Het planinitiatief voldoet aan het geschetste rijksbeleid. Het betreft een passende functie in het buitengebied. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.
In de provinciale Structuurvisie is het gebied in het rivierdeltalandschap gelegen. De landbouw is een belangrijke sector in de Zuid-Hollandse economie en voor grote delen van de provincie de drager van de landschappelijke kwaliteit. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals deze zijn vastgelegd in de Verordening ruimte. Voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning hebben Gedeputeerde Staten ontheffing verleend van de Verordening ruimte. Een uitbreiding van het bouwvlak tot 2,5 ha is mogelijk ten behoeve van verbredingsactivitetien bij agrarische bedrijven. Mitsdien is dit bestemmingsplan in overeenstemming met het provinciale belang.
De uitbreiding van het bouwvlak past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke structuurvisie. De bedrijfsactiviteiten worden op landschappelijke wijze ingepast.
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
Wettelijk kader
In het Besluit milieu effectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 14, oprichten inrichting bestemd voor het fokken, mesten of houden van dieren) en de omvang boven de drempelwaarde van 200 stuks melkvee (ouder dan 2 jaar) is dient in beginsel een MER te worden opgesteld.
Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Plan/besluit
Op 29 januari 2014 heeft initiatiefnemer een verzoek gedaan om te beoordelen of een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld voor de uitbreiding van de productiecapaciteit bij de melkrundveehouderij aan de Schenkeldijk 1 te Melissant. In de beoogde situatie zullen op het bedrijf in totaal 759 stuks melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en 212 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar worden gehuisvest.
In de aanvraag is ingegaan op de kenmerken van de activiteit, de plaats van de activiteit en de kenmerken van het potentieel effect. Gelet op de hierin genoemde overwegingen is DCMR namens het bevoegd gezag tot de conclusie dat er in dit geval geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zoals genoemd in artikel 7.17 van de Wm. In verband hiermee is besloten dat er geen MER behoeft te worden opgesteld. Het besluit van 10 juni 2014 is opgenomen in Bijlage 2.
Conclusie
De beoogde planontwikkeling zal geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg hebben.
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Van een 'rustig buitengebied' is sprake wanneer er in de nabijheid vrijwel geen andere functies voorkomen. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd.
Onderzoek/ beoordeling
Het agrarisch bedrijf ligt in het buitengebied zonder dat er in de directe nabijheid verder bebouwing staat. Ten oosten van het gebied ligt een gebiedsontsluitingsweg tussen de woonkernen. Gesteld kan worden dat hier sprake is van een rustig buitengebied. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 4.1 vermeld.
Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke bestaande woningen relevant kunnen zijn voor de uitbreiding van het bouwvlak. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn voor rustig buitengebied, uitgaande van een bedrijf in milieucategorie 3.1 (SBI-2008, 0145). De dichtstbijzijnde woning aan de Westdijk 19 ligt op een afstand van meer dan 172 meter ten opzichte van het bouwvlak, zodat de bedrijfsactiviteiten geen belemmering vormen. Vanuit een goede ruimtelijke ordening blijft voor de bestaande woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.
Wet geurhinder en veehouderij
Op het veehouderijbedrijf kunnen 884 stuks melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en 121 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar worden gehouden. In verband hiermede is de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij gelden er voor veehouderijbedrijven afstanden die in het kader van de milieuvergunningverlening moeten worden aangehouden tussen de veehouderij en woningen van derden. Voor een woning buiten de bebouwde kom tot een veehouderij geldt een afstand van 50 meter. Voor woningen binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter. De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat. Tevens moet beoordeeld worden of het bedrijf niet onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.
Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit is van toepassing op o.a. het houden van koeien en opslag van vaste mest. Het Activiteitenbesluit bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Besluit valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in tabel 4.2. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.
Tabel 4.2 Minimale afstanden landbouwbedrijven.
Inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden | Inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden | |
minimumafstand binnen de bebouwde kom | 100 m | 50 m |
minimumafstand buiten de bebouwde kom | 50 m | 25 m |
Bij het toelaten van nieuwe gevoelige functies en de nieuwbouw of uitbreiding van agrarische bedrijven dient rekening te worden gehouden met (afstands)normen ten aanzien van landbouwbedrijven. Op grond hiervan dient een afstandsnorm van 50 meter te worden aangehouden, omdat het plangebied in het buitengebied ligt.
Toetsing bedrijf aan Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit
Ten westen van het plangebied ligt op minimaal 172 m de dichtstbijzijnde woning aan de Westdijk 19. Voldaan kan worden voldaan aan de minimaal aan te houden afstanden van de wet- en regelgeving, zodat er vanuit milieuzonering geen beperkingen worden gesteld. Vanuit een goede ruimtelijke ordening blijft voor de (bestaande) woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.
De gebruiker van het veehouderijbedrijf beschikt al over een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (gedaan op 24 maart 2014). Voldaan kan worden aan de in het Besluit genoemde voorschriften.
Conclusie
De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor de aanwezige milieugevoelige activiteiten. Het woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied kan in voldoende mate worden gegarandeerd.
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van wonen. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Spoorweglawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register. Binnen de aangewezen zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. In de omgeving van het plangebied ligt geen spoorweg, zodat er vanuit oogpunt van spoorweglawaai geen beperkingen zijn.
Industrielawaai
In de nabijheid van het de plangebied zijn geen bedrijventerreinen gevestigd. Vanuit oogpunt van industrielawaai zijn er geen beperkingen.
Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Schenkeldijk, Noorddijk en Westdijk. Voor deze wegen geldt een maximum snelheid van 60 km/uur. Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder.
De Noorddijk en Westdijk liggen op een afstand van circa 170 meter. Door de grote afstand zal de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder van 48 dB door genoemde wegen niet worden overschreden. Over de Schenkeldijk rijdt nagenoeg geen autoverkeer. Vanwege deze zeer lage verkeersintensiteit (< 100 mvt/etmaal) is de geluidsbelasting lager dan de 48 dB en daarmee acceptabel voor een goed leefklimaat. In verband hiermede is geen akoestisch onderzoek nodig.
Conclusie
Gezien het bovenstaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Onderzoek/ beoordeling
In verband met het oprichten van een bedrijfswoning is ten behoeve van onderhavige planontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door ATKB B.V. te Middelharnis (rapport van 19 augustus 2016, projectcode 20160853/rap1, Bijlage 3). Op basis hiervan kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport):
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid van het bevoegd gezag.
Conclusie
Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied.
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in
betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.
Tabel 5.1: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Onderzoek/ beoordeling
In 2014 is de luchtkwaliteit onderzocht ten behoeve van de m.e.r.-beoordeling in verband met uitbreiding van de veestapel. In deze aanvraag is de emissie van fijn stof (PM10) bepaald aan de hand van landelijk gebruikte kengetallen. Hieruit bleek dat de gevraagde uitbreiding een extra emissie van PM10 van 41,1 kg/jaar betekent. Met behulp van eveneens landelijk gebruikte richtlijnen is verder vastgesteld dat de aangevraagde toename van de emissie niet in betekenende mate (NIBM) is voor de meest dichtbij gelegen woning. Ook de totale emissie van de inrichting voldoet aan dit criterium.
Er is sprake van een zeer geringe emissie van stikstofoxiden (NOx). Gezien de zeer lage achtergrondconcentratie is er ook voor deze component voor het aspect luchtkwaliteit geen probleem te verwachten.
Conclusie
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. In de omgeving van het plangebied worden grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden. De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen vaarweg. Er dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt.
Transport per buisleiding
Voor risico-afstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 6) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd.
Figuur 6: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied zwart omlijnd).
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Beleidskader rijk, provincie en gemeente
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
Rijk
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
Gemeente
Waterplan Goeree-Overvlakkee 2009-2015 (2008)
In het Waterplan Goeree-Overflakkee 2009-2015 werkten de voormalige vier gemeenten op het eiland, het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee en het waterschap Hollandse Delta aan de realisatie van veilig, schoon en aantrekkelijk water. Het gaat om het ontwikkelen van een gezamenlijke visie en het vaststellen van concrete maatregelen voor de korte en de middellange termijn 2015. In het waterplan staat samenwerking centraal. Het hoofddoel van het waterplan is het opstellen van een gezamenlijke koers voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee.
Beleid Waterschap Hollandse Delta
Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 2016 is er een nieuw waterbeheer programma van kracht. Het programma bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen uit het statisch deel te realiseren.
Het plan bevat doelen en maatregelen voor de thema's Calamiteitenzorg, Water en Ruimte, Waterveiligheid, Voldoende Water, Schoon water en Waterketen. Voor het thema water en ruimte is de nadere uitwerking van de deltabeslissing ruimtelijke adaptatie de belangrijkste ontwikkeling. Hierbij wordt uitgegaan van meerlaagse veiligheid: preventie (laag 1), ruimtelijke inrichting (laag 2) en crisisbeheersing (laag 3). Voor Hollandse Delta ligt de nadruk op de eerste laag: een overstroming voorkomen door middel van (primaire) waterkeringen. Voor de tweede laag is als doel geformuleerd dat de ruimtelijke inrichting bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van een overstroming.
Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem
Waterschap Hollandse Delta (HD) heeft op 9 april 2013 de ‘Nota toetsingskaders en beleidsregels voor het watersysteem’ vastgesteld. Hierin zijn onder andere regels opgenomen voor versnelde afvoer door een toename van het verhard oppervlak. Zij stelt de volgende eisen aan compensatie in het landelijk gebied:
< 1.500 m² toename verhard oppervlak: compensatie is niet noodzakelijk;
> 1.500 m² toename verhard oppervlak: compensatie is verplicht, 10% van de toename in verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden. Bij voorkeur gebeurt dit door een nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename.
Onderzoek/ beoordeling
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt in de Polder Diederik. De oppervlakte van het bouwperceel wordt weliswaar vergroot doch binnen dit gebied staat al bebouwing en is verharding gerealiseerd. Dit betekent dat het verhard oppervlak per saldo nagenoeg gelijk blijft. Nieuw is het oprichten van een (tweede) bedrijfswoning. Deze woning heeft een oppervlakte van circa 160 m², ruim onder de vrijstellingsnorm van 1.500 m² voor het buitengebied. Op grond van de richtlijnen van het Waterschap is geen watercompensatie nodig.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bedrijfswoning wordt gebruikgemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.
Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Het hemelwater van de nieuwe bedrijfswoning zal op het oppervlaktewater worden geloosd.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling is niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied. Het plangebied ligt buiten de kern- en beschermingszones van waterkeringen.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen deze planontwikkeling.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een kleine trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 7).
Figuur 7: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.
Om te voldoen aan de eisen omtrent de archeologie zoals die zijn opgenomen in de Monumentenwet 1988 is in ISGO–verband voor de voormalige vier gemeenten op Goeree-Overflakkee archeologiebeleid opgesteld. Dit beleid bestaat uit een beleidsnota, een al eerder opgestelde archeologische waarden- en verwachtingenkaart voor het gehele eiland en een daarop gebaseerde archeologische beleidskaart. De nota en de daarbij behorende kaarten zijn in 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Dirksland.
De beleidskaart voor het buitengebied laat zien dat er ter plaatse van het plangebied geen verwachtingswaarden voor archeologie gelden (zie figuur 8). Het aspect archeologie staat hierdoor niet aan de voorgenomen ontwikkeling in de weg.
Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Figuur 8: Uitsnede beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee.
In het gebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de Ecologische hoofdstructuur (EHS)/ het Natuur Netwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Grevelingen' ligt 600 m westelijker. Sprake is van een geringe vergroting van het bouwvlak om een bedrijfswoning mogelijk te maken, zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.4.1. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze uitbreiding van het bouwvlak.
Het plangebied ligt op minimaal 500 m ten westen van Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie Zuid-Holland (figuur 9). Ook hier heeft de planontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.
Figuur 9: Ecologische hoofdstructuur in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven.)
Op grond van artikel 19j Natuurbeschermingswet 1998 dient te worden beoordeeld of het bestemmingsplan geen significant negatieve effecten heeft op omliggende Natura 2000-gebieden. In verband hiermede heeft initiatiefnemer in verband met de uitbreiding van de veestapel al in december 2013 een aanvraag ex artikel 19d van de Natuurbeschermingswet ingediend bij het bevoegd gezag. De dichtstbijzijnde Natura-2000 gebieden betreffen: Grevelingen, Haringvliet, Voordelta, Voornes Duin en Duinen Goeree & Kwade Hoek. De bijdrage van het plan aan de depositie van stikstof (stikstofgevoelige) Natura 2000-gebieden is berekend met het programma AERIUS.
Bij besluit van 10 maart 2014 (Bijlage 4) heeft de Omgevingsdienst Haaglanden namens het bevoegd gezag vergunning verleend voor de Natuurbeschermingswet. Voor de beoordeling van de effecten zijn de volgende Natura-2000 gebieden meegenomen in de afweging: Grevelingen, Haringvliet, Voordelta, Duinen Goeree & Kwade Hoek en Voornes Duin. Het plan voldoet aan de op dit moment geldende wet- en regelgeving ten aan zien van ammoniak, geur en fijnstof. De voorgenomen bedrijfsopzet levert geen significante gevolgen voor de in de nabijheid van de inrichting gelegen bijzondere of beschermde gebieden.
Soortenbescherming
Onderhavig initiatief voorziet in een uitbreiding van het bouwvlak om een tweede bedrijfswoning mogelijk te maken. De woning wordt aan de voorzijde van het agrarisch perceel gerealiseerd in een gedeelte dat nu in gebruik is als grasland. De resterende uitbreiding van het bouwvlak is al grotendeels in gebruik voor agrarische doeleinden zoals sleufsilo's en opslag c.a. Ten behoeve van de woning worden geen kap- of snoeiwerkzaamheden van groen uitgevoerd. Alle werkzaamheden zullen geen gevolgen hebben voor beschermde natuurwaarden, omdat er geen (vogel)nesten zijn aangetroffen. Het plangebied zal evenmin belangrijk nabijgelegen provinciaal weidevogelgebied aantasten. De kans is dan ook nihil dat vergroting van het bouwvlak een schadelijk effect heeft op beschermde soorten. Om deze reden wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Algemene zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Conclusie
Vanuit gebiedsbescherming en soortenbescherming bestaan er geen belemmeringen tegen deze planontwikkeling.
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond (GBKN) schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven. Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden.
Artikel 3 Agrarisch
De gronden in het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch' gekregen. Het agrarisch perceel is voorzien van een bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden veehouderij. De gebouwen en de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals sleufsilo's, silo's, kuilvoerplaten, alsmede de erfverharding dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Op het bouwvlak dient ten minste 75% van de bebouwing uit bedrijfsgebouwen te bestaan en ten hoogste 25% van de bebouwing mag ten dienste van twee bedrijfswoningen staan. De kaasmakerij en mestverwerkingsinstallatie met bijbehorende voorzieningen zijn van een aanduiding voorzien op de verbeelding.
Milieuhygiënische inpasbaarheid In verschillende flexibiliteitsbepalingen wordt als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuhygiënisch inpasbaar' is. Milieuhygiënisch inpasbaar is een verzamelbegrip voor verschillende aspecten. Hieronder is weergegeven waar tijdens de toetsing rekening mee gehouden dient te worden: - toetsing aan de eisen uit de Natuurbeschermingswet; - toetsing van de geurhinder ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten (waarbij ook wordt gekeken naar mogelijke cumulatie van geurhinder); - toetsing aan de eisen uit de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen; - aantonen dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie en geen onevenredige negatieve gevolgen voor het waterbeheer optreden; - toetsing aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden; - beoordeling van de inpasbaarheid voor de thema's verkeer, externe veiligheid en geluid. Onder milieuhygiënische inpasbaarheid valt ook de toets of de ontwikkeling toelaatbaar is in verband met de aanwezigheid van de stiltegebieden. |
Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels worden (aanvullende) eisen gesteld aan het toegestane gebruik (conform de bestemmingsomschrijving). Het kan zijn dat het gebruik wel wordt toegestaan maar binnen bepaalde randvoorwaarden bijvoorbeeld een maximaal oppervlak. Dit geldt bijvoorbeeld voor nevenfuncties, paardenbakken, kleinschalig kamperen en bed & breakfast.
Neven- en vervolgfuncties
Bij neven- en vervolgfuncties gaat het om mogelijkheden voor agrarisch verwante en niet-agrarische functies, hetzij in combinatie met agrarische bedrijfsvoering (nevenfuncties), hetzij om gebruiksmogelijkheden van agrarisch verwante en niet-agrarische functies in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (vervolgfuncties). Per bestemming wordt aangegeven welke functies onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn.
Het kenmerk van nevenfuncties is de ondergeschiktheid aan de hoofdfunctie. In de regels worden verschillende nevenfuncties mogelijk gemaakt. Ter indicatie worden hiervoor maten of aantallen genoemd. Dit betekent niet dat deze maten en aantallen automatisch bij het agrarisch bedrijf ondergeschikt zijn. Het kan dus voorkomen dat een aanvraag voor 25 kampeerplekken bij de boer niet mogelijk is bij het agrarisch bedrijf, omdat 25 kampeerplekken naar aard en omvang niet ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie.
Uit het overzicht van passende functies mag niet worden afgeleid dat voor iedere nieuwe functie in de niet-agrarische sfeer ook nieuwe bebouwing of een nieuwe woning mag worden opgericht. Uitgangspunt is dat voor vervolgfuncties gebruik wordt gemaakt van aanwezige bebouwing. Zo zullen ingeval van beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering de bouwmogelijkheden "bevroren" worden op het moment dat de "oude" functie een einde neemt. Voor de nieuwe functies kunnen dan geen extra gebouwen worden opgericht. Van dit algemene principe kan wel worden afgeweken indien (een deel van) de bestaande bebouwing (overbodige agrarische en niet-bedrijfsgebouwen) wordt gesaneerd.
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 4 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 5 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn in de regels de parkeernormen vastgelegd.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 9 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 10 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Conclusie
Het bestemmingsplan is zodanig opgesteld met toelichting, regels en verbeelding dat handhaving op naleving hiervan goed mogelijk is.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen om een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de overeenkomst.
Voor onderhavig ontwerpbestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft daartoe vanaf 30 november 2016 tot en met 10 januari 2017 gedurende zes weken ter inzage ter inzage worden gelegd. Tijdens de termijn van terinzagelegging zijn geen mondelinge en/of schriftelijke zienswijzen ingediend.
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan door middel van een E-formulier bij Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aangemeld. Voorts is het voorontwerp toegezonden aan het Waterschap Hollandse Delta en DCMR.
De officiële overlegpartners hebben schriftelijke reacties gegeven op het bestemmingsplan waarbij er is aangegeven af te zien van de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze.