Plan: | Stedinterrein Middelharnis |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1924.MHStedinterrein-BP30 |
Op de hoek van de Oudelandsedijk-Zeedijk in Middelharnis ligt een onderstation1,
waarmee het eiland Goeree-Overflakkee op het landelijke energienetwerk is aangesloten. In de huidige situatie is een 50 kV en een 13 kV station aanwezig met twee transformatorcellen. Om te voorzien in extra capaciteit wordt een nieuw 50 kV station gebouwd met 2 extra transformatorcellen en bijbehorende schakeltuinen. Deze plannen zijn in strijd met het vigerende bestemmingsplan' Buitengebied Middelharnis', vanwege overschrijding van de maximale goothoogte en het maximale bebouwingspercentage.
Om de ontwikkeling mogelijk te maken moet een nieuw (postzegel)bestemmingsplan worden opgesteld, waarin de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond. Op basis van het nieuwe bestemmingsplan kunnen de komende jaren de benodigde omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen worden verleend.
1 Een onderstation is een elektrische installatie in het hoogspanningsnet. Het maakt een verbinding tussen twee of meerdere hoogspanningsnetten of vormt een aansluitingspunt op het hoogspanningsnet.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Middelharnis, in de gemeente Goeree Overflakkee. Het plangebied ligt op de hoek van de Oudelandsedijk en de Zeedijk, ten oosten van de kern van Middelharnis. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: google maps)
Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Buitengebied Middelharnis', vastgesteld door de gemeenteraad op 1 maart 2012 en gewijzigd vastgesteld door de Raad van State op 27 juni 2013. In het vigerende plan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' en de dubbelbestemmingen 'Waarde Archeologie', 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' en 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.
Binnen de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' zijn gebouwen en bouwwerken toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De goothoogte van gebouwen mag maximaal 6 m bedragen en op een klein deel van het perceel (ter plaatse van het 50 kV station) maximaal 8,5 meter. Het oppervlak aan gebouwen en overkappingen mag ten hoogste 14% van het bouwvlak bedragen.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. In de toelichting worden achtereenvolgens behandeld: de beschrijving van het plan, het beleidskader waaraan het plan wordt getoetst, de sectorale aspecten, een juridische planbeschrijving en ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied betreft het Stedinterrein op de hoek van de Oudelandsedijk en de Zeedijk in Middelharnis. Het plangebied ligt ten oosten van de kern Middelharnis in het buitengebied van Goeree-Overflakkee. Kenmerkend voor de omgeving van het plangebied is de openheid van het landschap. Deze gronden in de directe omgeving hebben een agrarisch gebruik (akkerbouw). De dichtstbijzijnde woning ligt op ongeveer 200 m van het plangebied. In figuur 2.1 is de huidige situatie weergegeven.
Figuur 2.1 Impressie situatie Stedinterrein aan Oudelandsedijk (Bron: Google Earth)
In de huidige situatie is een 13 kV station en een 50 kV station aanwezig. Daarnaast zijn er twee trafocellen met bijbehorende schakeltuinen en voorzieningen voor blindstroomcompensatie aanwezig. Tevens maakt een veldhuis in de huidige situatie onderdeel uit van het plangebied, zie figuur 2.2. Door het plangebied loopt een bovengrondse 50 kV-verbinding, een ondergrondse 13 kV- verbinding en eindigt een ondergrondse 150 kV-verbinding.
Figuur 2.2 Bestaande situatieschets plangebied
De bebouwing die momenteel in het plangebied aanwezig is, heeft een kwalitatief hoogwaardig karakter. Dit is verkregen door gebruik te maken van kwalitatief hoogwaardige materialen, zoals baksteen, maar ook door de bebouwing waar mogelijk te verbijzonderen. In dit geval is deze verbijzondering verkregen door het werken met terugliggende vlakken in het metselwerk.
Het perceel heeft een oppervlak van 11.670 m². Op het perceel is een maximum van 14% aan bebouwing toegestaan. Dat komt neer op een oppervlakte van 1.634 m². In de huidige situatie is 1.145 m² aan bebouwd oppervlak aanwezig. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de schakeltuinen en de voorzieningen voor blindstroomcompensatie als open constructies worden beschouwd. Dit zijn geen bouwwerken.
De ontwikkeling betreft het bouwen van een nieuw 50 kV station (GIS-station), twee trafocellen (in één gebouw) en bijbehorende schakeltuinen.
Het nieuwe 50 kV station krijgt een oppervlakte van 350 m². De twee trafocellen krijgen een oppervlakte van elk 140 m². Het bestaand bebouwd oppervlak bedraagt 1.145 m². Als de oppervlakten van het nieuwe 50 kV station (350 m² ) en de trafocellen (2 X 140 m² ) daarbij worden opgeteld, komt de totale bebouwingsoppervlakte in de nieuwe situatie uit op 1.775 m². In figuur 2.3 is een situatieschets van de toekomstige situatie weergegeven.
Figuur 2.3 Toekomstige situatieschets plangebied
Bebouwingspercentage
Het maximaal toegestane bebouwingsoppervlak is 1.634 m² (14% van de totale oppervlakte van het perceel). Wijziging van het bestemmingsplan is nodig om de oppervlakte te vergroten naar de beoogde 1.775 m². In de toekomstige situatie betekent dat het nieuwe bebouwingspercentage 15,2% wordt (1.775/ 11.670). Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt een nieuw maximum bebouwingspercentage van 17% opgenomen.
De schakeltuinen vallen niet onder bebouwingsoppervlak, maar deze nemen per schakeltuin een oppervlakte in van 150 m².
Bouwhoogte
Het nieuwe 50 kV station wordt qua hoogte, om de landschappelijke inpassing te waarborgen, afgestemd op de hoogte van het al bestaande 50 kV station. Die hoogte bedraagt 8 meter.
De beoogde hoogte van de transformatorcellen wordt circa 8 meter. In de huidige situatie bedraagt de hoogte van de transformatoren 4, 5 en 8 meter. De hoogte van de nieuwe trafo's sluit op deze manier aan bij de hoogte van de al bestaande trafo's. De op basis van het vigerende bestemmingsplan maximaal toegestane goothoogte wordt hiermee echter overschreden. In het onderhavige bestemmingsplan wordt voor het hele perceel een maximale bouwhoogte van 8,5 meter opgenomen.
Inpassing
De nieuwe elementen zullen aansluiten op de bestaande elementen door gebruik te maken van dezelfde materialisering. De nieuwe trafocellen en het nieuwe 50 kV station die worden gebouwd, passen qua stijl in de omgeving en bij de al bestaande bebouwing, zie figuur 2.4. Om het plangebied wordt een haag met streekeigen beplanting gerealiseerd. Hiermee wordt voorzien in een landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing.
Figuur 2.4 Impressie nieuw 50 kV station en 2 extra trafocellen
Structuurvisie infrastructuur en ruimte, Barro en Bro
In de SVIR wordt ten aanzien van energieontwikkelingen en transitie aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. Deze is in Nederland van hoog niveau. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag (uitgaande van GE-scenario). Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid, vraagt om uitbreiding van het productievermogen en de energienetwerken.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Eén van deze hoofddoelen is het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Subdoel daarbij zijn onder andere het efficiënt gebruik van de ondergrond en ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
De ruimtebehoefte en het beleid voor ruimtelijke inpassing voor de nationale elektriciteitsinfrastructuur (220 kV en meer) zijn uitgewerkt in het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III) en ruimtelijk geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze ontwikkeling betreft een 150 kV-aansluiting en valt hiermee niet onder de nationale elektriciteitsinfrastructuur.
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling betreft infrastructuur en wordt niet gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan het Besluit ruimtelijke ordening is niet noodzakelijk.
De uitbreiding van een onderstation is niet in strijd met het rijksbeleid.
Visie en verordening ruimte en mobiliteit (geconsolideerde versie 2017)
Het provinciaal beleid van de provincie Zuid-Holland is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. De hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en hoofdzaken van het door de provincie te voeren ruimtelijk beleid is vastgelegd in de Verordening Ruimte. Het gebied is aangemerkt als 'rivierdeltalandschap'. Ten westen van het gebied ligt een ecologische verbinding die onder beschermingscategorie 1 valt (zie paragraaf 4.9).
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën
Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen
Toetsing en conclusie
In dit geval wordt geconcludeerd dat sprake is van 'inpassen'. Het gebied valt niet onder een beschermingscategorie. Ook binnen beschermde gebieden zijn ontwikkelingen van zwaarwegend algemeen belang toegestaan. Uit de toelichting bij de verordening is aangegeven dat bij een ontwikkeling van groot openbaar belang gedacht kan worden aan de aanleg van infrastructuur zoals railinfrastructuur, verkeerswegen, hoogspannings- en buisleidingen. Het onderstation is een essentieel onderdeel in de hoogspanningsvoorziening van Goeree-Overflakkee.
Omdat de ontwikkeling niet binnen een beschermd gebied valt, wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan de verordening. Aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.
Eilandvisie (2015)
Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. Nu al worden eigenheid, traditie en identiteit van het eiland succesvol gecombineerd met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. De Eilandvisie versterkt en concretiseert deze ontwikkelingen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van het eiland. De focus ligt op de zelfvoorzienendheid van het eiland, waarbij de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen goed wordt benut.
Zes strategische kernthema's
Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:
Toetsing en conclusie
Op en rond het eiland Goeree Overflakkee is een aantal duurzame energieprojecten in ontwikkeling, zoals een windmolenpark, zonnepark en getijdencentrale. De energie die hierdoor gegenereerd wordt, moet worden teruggeleverd aan netbeheerder Stedin. Stedin heeft de plicht om de energie op te nemen in hun netwerk. Echter heeft Stedin te weinig capaciteit om deze energie op te nemen. Daarom is uitbreiding nodig in capaciteit van de huidige energievoorziening. De ontwikkeling is het gevolg van het gemeentelijk beleid om duurzame energie te produceren en het eiland Goeree Overflakkee zelfvoorzienend te maken. Op de genoemde ontwikkeling is thema 4 van toepassing: de ambitie om van Goeree Overflakkee het meest duurzame eiland te maken.
Daarnaast is thema 6 van toepassing. Een duurzame hoogspanningsverbinding is noodzakelijk voor het eiland.
Het planvoornemen geeft invulling aan kernthema 4 en 6.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit plan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.
Goeree-Overflakkee is ontstaan uit een reeks eilandjes en platen die werden ingepolderd en met bedijkingen van nieuwe aanwassen steeds werden vergroot. De oudste polders zijn nog te herkennen aan hun ringvormige dijkstructuur. Aanwaspolders hebben vaak een langwerpige vorm, die als schil tegen oudere polders ligt.
In het plangebied komen geen specifieke cultuurhistorische waarden voor.
Conclusie
Er zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan dus niet in de weg.
Beleidskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Onderzoek en conclusie
De gemeente Goeree- Overflakkee heeft voor het gehele grondgebied van de gemeente een archeologische beleidskaart opgesteld. In figuur 4.1 is een uitsnede van de beleidskaart opgenomen die de archeologische waarden voor het plangebied weergeeft.
Een deel van het plangebied ligt in een zone waar archeologische waarden te verwachten zijn. Dit betreft het deel dat grenst aan de Oudelandsedijk, zie de zwarte cirkel in figuur 4.1. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij ingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm. Voor deze zone is een archeologische dubbelbestemming opgenomen in dit bestemmingsplan.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart Goeree- Overflakkee
Conclusie
In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 4' opgenomen voor de zone langs de Oudelandsedijk. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Onderzoek en conclusie
Een transformatorstation is op grond de VNG-publicatie te beschouwen als een milieuhinderlijke activiteit. Een dergelijke activiteit valt in categorie 2, met een bijbehorende richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Voor deze afstand zijn de aspecten geluid en gevaar maatgevend.
Omdat de dichtstbijzijnde woningen op ruim 200 m van het transformatorstation liggen, wordt er voldaan aan de richtafstand uit de VNG-publicatie.
Het transformatorstation valt onder de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In het Activiteitenbesluit zijn in artikel 2.17 maximum geluidbelastingniveaus weergegeven binnen tijdstippen voor overdag, 's avonds en 's middags. In het kader van het Activiteitenbesluit is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de langtijdgemiddelde en het maximale geluidsniveau dat wordt veroorzaakt door het bestaande en het nieuwe transformatorstation. Het rapport van dit door Peutz uitgevoerde onderzoek is bijgevoegd in bijlage 1.
Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat in de huidige situatie ruimschoots wordt voldaan aan toepasselijke grenswaarden in het Activiteitenbesluit.
Uit het onderzoek blijkt tevens dat in de toekomstige situatie voor de dag- en de avondperiode ruimschoots aan de toepasselijke grenswaarde wordt voldaan. In de nachtperiode wordt nog juist aan de grenswaarde voldaan.
Beleid en normstelling
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van
een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie.
Onderzoek en conclusie
Het plan voorziet in een uitbreiding bij een bestaand transformatorstation. Het gebruik van de
gronden is ter plaatse al mogelijk. Er is dus geen sprake van functiewijziging, zodat een bodemonderzoek achterwege kan blijven. Het aspect bodemkwaliteit vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Bovendien is de nieuwe functie niet gevoelig in het kader van de Wet bodembescherming.
Ten aanzien van de voorgestelde ontwikkeling levert het aspect bodemkwaliteit geen beperkingen op.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied is gelegen aan de Oudelandsedijk in Middelharnis. De Oudelandsedijk is een erftoegangsweg type II waar een maximumsnelheid geldt van 60 km/u. Langs de Oudelandsedijk is een vrijliggend tweerichtingenfietspad gelegen. Via de Oudelandsedijk kan in noordwestelijke richting Middelharnis bereikt worden. In zuidoostelijke richting is de Stad aan 't Haringvliet te bereiken via de Oudelandsedijk.
Parkeren
In het plangebied zullen in de toekomstige situatie geen werkplekken worden gerealiseerd. Wel zullen er regelmatig inspecties plaatsvinden op het terrein. Tijdens deze inspecties zal er door de inspecteurs geparkeerd worden op het eigen terrein. Op eigen terrein is voldoende parkeergelegenheid beschikbaar om in deze parkeerbehoefte te voorzien.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De ontwikkeling voorziet in de uitbreiding met extra transformatoren en de uitbreiding van een nieuw 50 kV-station. De ontwikkeling zal niet leiden tot een toename van de verkeersgeneratie, aangezien hier alleen periodieke inspecties zullen plaatsvinden.
Conclusie
De ontwikkeling leidt niet tot een toename van de verkeersgeneratie. De locatie is goed bereikbaar voor het gemotoriseerde verkeer en op eigen terrein is voldoende ruimte beschikbaar voor het parkeren. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling daarom niet in de weg.
Ontwikkeling en toetsing
In het plangebied worden extra transformatoren en een nieuw 50 kV-station gerealiseerd. Dergelijke voorzieningen zijn niet geluidgevoelig. Het aspect wegverkeerslawaai is derhalve niet van toepassing op deze ontwikkeling.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met
duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse
Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen
van deze waterparagraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m² of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Gemeentelijk beleid
Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van
de gemeenten en het Waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende
drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:
Huidige situatie
Algemeen
In de huidige situatie bestaat het perceel uit bebouwing, verharding en groen. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit lichte zavel. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 m en 0,80 m beneden maaiveld, terwijl de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
Het plangebied wordt aan drie zijden begrensd door water (zie figuur 4.2). De watergang die ten noordoosten en ten zuidoosten langs het plangebied loopt is aangemerkt als hoofdwatergang. De watergang die ten noordwesten van het plangebied loopt is aangewezen als dijksloot. Langs de watergangen geldt een beschermingszone. Voor hoofdwatergangen bedraagt deze beschermingszone 5 m en voor de dijksloot is dit 4 m. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om het onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.
Figuur 4.2 Ligging watergangen (Bron: Legger wateren en kunstwerken, Waterschap Hollandse Delta)
Waterkwaliteit
Binnen het plangebied zijn geen KRW-waterlichamen gelegen.
Veiligheid en waterkeringen
Zowel de Oudelandsedijk als de Zeedijk zijn aangemerkt als regionale waterkering. Het plangebied ligt deels in de beschermingszone van deze waterkeringen (zie figuur 4.3).
Figuur 4.3 Ligging regionale waterkeringen (Bron: Legger van regionale waterkeringen, Waterschap Hollandse Delta)
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is niet aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het voornemen maakt de bouw van een nieuw 50 kV-station en twee transformatoren mogelijk.
In de huidige situatie is circa 4.100 m² verhard (exclusief ontsluitingsweg). In de nieuwe situatie zal circa 5.030 m² verhard zijn. Er is dus een toename in verharding van circa 930 m². Deze verharding komt met name voort vanwege de bouw van een nieuw 50 kV station en de uitbreiding van de trafocellen.
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. De oppervlakte waarbij gecompenseerd moet worden, hangt af van het gegeven of de ontwikkeling in landelijk of in stedelijk gebied gelegen is. Bij een toename aan verhard oppervlak in stedelijk gebied van meer dan 500 m² dient volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden. Bij een ontwikkeling in landelijk gebied dient bij een oppervlakte vanaf 1.000 m² gecompenseerd te worden. Uitgaande van een toename van 930 m² en het gegegeven dat de ontwikkeling in landelijk gebied gelegen is, is watercompensatie niet vereist.
Afvalwaterketen en riolering
In de nieuwbouw zijn geen sanitaire voorzieningen of andere bronnen van afvalwater voorzien. Er wordt daarom geen riolering aangelegd. Het afstromend hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen
van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Omdat de ontwikkeling deels
in de beschermingszone van de waterkering plaatsvindt, is een watervergunning noodzakelijk.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden
aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De beoogde ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking en leidt ook niet op een andere manier tot een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Hierdoor is op het plan het besluit nibm van toepassing. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N215 (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Normstelling
Wet natuurbescherming
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in provincie Zuid-Holland uitgewerkt in het Natuurnetwerk Zuid-Holland. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten. In de provincie Zuid-Holland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
Huidige situatie
Het station is gelegen op de kruising tussen de Zeedijk en de Oudelandsedijk. Het plangebied bestaat uit een 13 kV station, een 50 kV station, twee trafocellen met bijbehorende schakeltuinen en blindstroomcompensatie en een veldhuisje.
Beoogde ontwikkelingen
Er worden een nieuw 50 kV station en twee extra trafocellen met bijbehorende schakeltuinen gerealiseerd. Er worden geen gebouwen gesloopt.
Onderzoek
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied is wel op 1,5 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied 'Haringvliet' gelegen.
Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied; directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen op voorhand worden uitgesloten. Gezien de geringe aard van de ontwikkeling (herinrichting van het plangebied) en de afstand tot het Natura 2000-gebied, kunnen ook effecten op de waterhuishouding en verstoring worden uitgesloten. Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Zuid-Holland. Op een afstand van circa 1 kilometer liggen ecologische verbindingszones. Gezien de afstand en de tussenliggende buffers kunnen negatieve effecten op deze zones worden uitgesloten.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
Het terrein bestaat uit verharding en intensief beheerd grasland. Hier komen geen strikt beschermde soorten voor. De locatie zal incidenteel gebruikt worden door soorten als konijn, wezel, hermelijn en diverse muizen, zoals huisspitsmuis en veldmuis.
De bomen rond het terrein bieden broedgelegenheid aan vogels. Mogelijk dat er ook enkele bomen geschikt zijn voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen.
Doordat het 50 kV-station landschappelijk wordt ingericht en het feitelijk gebruik van de locatie niet verandert en er geen matig of zwaar beschermde soorten worden verwacht, wordt overtreding van de Wet natuurbescherming uitgesloten.
Conclusie
De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk en soortenbescherming, staan de uitvoering van het plan niet in de weg.
Tijdens de werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicorelevante inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicorelevante inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. Het Bevi definieert een zogenaamde oriëntatiewaarde, waarmee het groepsrisico moet worden vergeleken.
Onderzoek en conclusie
Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen zijn gelegen. Daarnaast zorgt de ontwikkeling niet voor een toename van het aantal personen.
Een 50 kV-transformatorstation valt niet onder het Bevi. Er is geen sprake van externe veiligheidsrisico's op de omgeving als gevolg van de ontwikkeling. Er wordt dan ook geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de uitvoering van voorliggend plan.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
In de omgeving van hoogspanningsverbindingen dient rekening te worden gehouden met de 'indicatieve zone' waarbinnen sprake kan zijn van verhoogde magneetvelden. Het beleid is erop gericht om geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de indicatieve zone.
Onderzoek en conclusie
De nieuwe trafocellen sluiten aan op de 150 kV-verbinding onder het Haringvliet. De indicatieve zone van deze verbinding bedraagt 40 m aan weerszijden van de hoogspanningsleiding. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een wijziging van de hoogspanningsleiding. De nieuwbouw van twee nieuwe trafocellen leidt niet tot een aanpassing in de indicatieve zones. Ook maakt het plan geen gevoelige functies mogelijk. Er wordt dan ook geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling bestaande uit de verbeelding en de planregels nader toegelicht. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een 50 kV station en de plaatsing van extra transformatoren. In paragraaf 5.2 is een beschrijving gegeven van de planregels.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, regels en hoofdstuk 4 bevat de overgangsregels en slotregel. In deze paragraaf worden alle planregels kort toegelicht.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de planregels zijn gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, moeten worden gemeten.
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Deze bestemming is van toepassing op het 50 kV station en de transformatoren en daaraan gekoppelde bebouwing. In het bestemmingsvlak is voor de toegestane bebouwing een bebouwingspercentage en een maximale bouwhoogte opgenomen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
De archeologische waarde van de Oudelandsedijk is beschermd met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’. Ter plaatse van deze dubbelbestemming dient, ter bescherming van de archeologische waarde, voor (grond)werkzaamheden groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
De Oudelandsedijk en de Zeedijk zijn regionale waterkeringen. Voor deze regionale (secundaire) waterkeringen in het plangebied is de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ opgenomen. Net zoals bij de primaire waterkeringen geldt hier dat de belangen van de waterkering niet mogen worden geschaad.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het
verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog
kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een omgevingsvergunning
niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen
kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals
balkons, galerijen en kelders, maar ook beperking van bouwmogelijkheden als gevolg van
bijvoorbeeld milieuwetgeving.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om onder voorwaarden af te wijken van het plan.
Artikel 10 Algemene wijzingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe wijzigingen van de bestemmingsgrens.
Artikel 11 Overige regels
In de overige regels is een parkeerregeling opgenomen.
Artikel 12 Overgangsrecht
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij
het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde
voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of
gewijzigd.
Artikel 13 Slotregel
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het
bestemmingsplan worden aangehaald.
De gemeente Goeree-Overflakkee zal een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer afsluiten, waarin afspraken worden gemaakt over de te verhalen kosten. Het plan is economisch uitvoerbaar.
Vanwege de aard van het plan is ervan afgezien een inspraakprocedure te volgen. Het concept van het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan diverse instanties.
Overeenkomstig de wettelijke vereisten wordt het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn wordt eenieder de mogelijkheid geboden zienswijzen over dit ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad.