Plan: | Transformatorstation Stedin Middelharnis |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1924.MDHstedinter-BP30 |
Op de hoek van Oudelandsedijk en de Zeedijk in Middelharnis ligt een onderstation voor elektriciteit, waarmee het eiland Goeree-Overflakkee op het landelijke energienetwerk is aangesloten. Een onderstation is een elektrische installatie in het hoogspanningsnet. Het maakt een verbinding tussen twee of meerdere hoogspanningsnetten of vormt een aansluiting van een middenspanningsnet op het hoogspanningsnet.
Op en rond het eiland Goeree Overflakkee is een aantal energieprojecten in ontwikkeling. Deze worden uitgevoerd om de noodzakelijke energietransitie vorm te geven. Vanwege de energietransitie is ook een aanpassing van het elektriciteitsnetwerk en dus ook van dit station noodzakelijk. Op dit moment is de bestaande capaciteit van dit station onvoldoende om aan de vraag op deze locatie te voldoen. Om te voorzien in extra capaciteit worden twee nieuwe 50/13 kV stations gebouwd met twee transformatorcellen op de bestaande locatie van het tussenstaion.
De beoogde plannen zijn op onderdelen in strijd met het huidige bestemmingsplan 'Stedinterrein Middelharnis'. Het opgestelde vermogen van alle transformatoren bij elkaar opgeteld zorgt ervoor dat de locatie in een hogere bedrijfscategorie valt, die niet is toegestaan in het huidige bestemmingsplan. Door de uitbreiding van het transformatorstation valt de inrichting op basis van het activiteitenbesluit in de categorie "grote lawaaimakers", welke op dit moment niet zijn toegestaan in het huidige bestemmingsplan. Ook is op de locatie bijna alle ruimte binnen de huidige bouwregels volgebouwd. In de toekomst is mogelijk verdere uitbreiding noodzakelijk, hiermee is alvast rekening gehouden voor de toekomst en zijn de gevolgen hiervan onderzocht.
Om de ontwikkeling mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld, waarin de uitvoerbaarheid van het plan wordt aangetoond. Op basis van het nieuwe bestemmingsplan is er voldoende ruimte om ook in de toekomst aanpassingen door te kunnen voeren.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Middelharnis, in de gemeente Goeree-Overflakkee. Het plangebied ligt op de hoek van de Oudelandsedijk en de Zeedijk, ten oosten van de kern van Middelharnis. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Stedinterrein Middelharnis', vastgesteld 22-02-2018. In het vigerend plan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf – Nutsvoorziening'. En deels de dubbelbestemmingen 'Waterstaat – Waterkering' en 'Waarde – Archeologie 4'. Een uitsnede van het bestemmingsplan is opgenomen in figuur 1.2.
Binnen de bestemming 'Bedrijf – Nutsvoorziening' zijn gebouwen en bouwwerken toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximum bouwhoogte bedraagt 8,5 meter en het maximum bebouwingspercentage bedraagt 17%.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Stedinterrein Middelharnis', Bron: Ruimtelijkeplannen.nl
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting hierop. In de toelichting worden achtereenvolgens behandeld: de beschrijving van het plan (hoofdstuk 2), het beleidskader waaraan het plan wordt getoetst (hoofdstuk 3), de sectorale aspecten (hoofdstuk 4), een juridische planbeschrijving (hoofdstuk 5) en ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).
Het plangebied betreft het Stedinterrein op de hoek van de Oudelandsedijk en Zeedijk in Middelharnis. Kenmerkend voor de omgeving van het plangebied is de openheid van het landschap. De gronden in de directe omgeving hebben een agrarisch gebruik (akkerbouw). De dichtstbijzijnde woning ligt op ongeveer 200 meter van het plangebied. In figuur 2.1 is de huidige situatie weergegeven.
Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied
In de huidige situatie is het elektriciteitsstation voorzien van de volgende configuratie:
Hierbij staat KV voor Kilovolt wat aanduidt wat de netspanning op het elektriciteitsnet is. 150 KV en 50 KV worden hierbij gerekend tot het hoogspanningsnet, 13 KV tot het tussenspanningsnet. Transformatoren worden gebruikt om elektriciteit van spanning en stroomsterkte te doen veranderen. MVA staat hierbij voor Mega Volt Ampere en geeft het totale vermogen weer van de transformator.
Door het plangebied loopt een bovengrondse 50 kV-verbinding en meerderen ondergrondse 13 en 50 kV-verbindingen. Het elektriciteitsstation maakt onderdeel uit van het regionaal elektriciteitsnetwerk. Het elektriciteitsstation wordt gevoed vanuit het naastgelegen 150 kV elektriciteitsstation van de landelijk netbeheerder. In onderstaand figuur 2.2 is de bestaande situatie van het totale transformatorstation opgenomen.
Figuur 2.2 Bestaande situatieschets deel plangebied van de uitbreiding
Om te voorzien in extra capaciteit in het elektriciteitsnetwerk worden twee nieuwe 50/13 kV inpandige secties gebouwd met twee transformatorcellen van elk 56 MVA welke in niet omsloten transformator cellen zijn opgesteld. In de toekomstige situatie bedraagt het maximaal gelijktijdig te schakelen opgesteld vermogen hierdoor meer dan 200 MVA.
Het bestaand bebouwd oppervlak bedraagt 1.700 m2. Als de oppervlakten van het nieuwe station en de trafocellen daarbij worden opgeteld, komt het bebouwd oppervlak in de nieuwe situatie uit op 1.989 m2. In figuur 2.3 is een situatieschets van de toekomstige situatie weergegeven.
Figuur 2.3 Toekomstige situatieschets deel plangebied met aan de rechterzijde de twee nieuwe 13 KV secties
Bebouwingspercentage en bouwhoogte
Om de uitbreiding mogelijk te maken is het te bebouwen percentage opgehoogd naar 25%. hierdoor ontstaat afdoende ruimte om de benodigde extra bebouwing aan te leggen en ruimte voor een eventuele uitbreiding in de toekomst. De bestaande toegestane bouwhoogte van 8,5 meter is ruim voldoende om de nieuwbouw van 7 meter hoog te kunnen vergunnen.
Inpassing
De nieuwe elementen zullen aansluiten op de bestaande elementen door gebruik te maken van dezelfde materialisering. De nieuwe trafocellen en het nieuwe station die worden gebouwd, passen qua stijl in de omgeving en bij de al bestaande bebouwing, zie figuur 2.4.
Figuur 2.4 Impressiebeeld nieuwbouw trafogebouw, rechterzijde gebouw
Toetsingskader
In de SVIR wordt ten aanzien van energieontwikkelingen en transitie aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. Deze is in Nederland van hoog niveau. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag (uitgaande van GE-scenario). Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid, vraagt om uitbreiding van het productievermogen en de energienetwerken.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Eén van deze hoofddoelen is het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Subdoel daarbij zijn onder andere het efficiënt gebruik van de ondergrond en ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
De ruimtebehoefte en het beleid voor ruimtelijke inpassing voor de nationale elektriciteitsinfrastructuur (220 kV en meer) zijn uitgewerkt in het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III) en ruimtelijk geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze ontwikkeling betreft een uitbreiding van 50/13 kV transformatoren en valt hiermee niet onder de nationale elektriciteitsinfrastructuur.
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling betreft een elektriciteitsinfrastructuur van een lagere orde dan de nationale structuur en wordt niet gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan het Besluit ruimtelijke ordening is niet noodzakelijk. De uitbreiding van een onderstation is niet in strijd met het rijksbeleid.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.
De provincie Zuid Holland heeft het Omgevingsbeleid vastgelegd in de kaderstellende instrumenten Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Deze documenten zijn op 1 april 2019 in werking getreden en brengen de provinciale sectorale visies en nota's samen in één integraal beleid voor de fysieke leefomgeving. In het Omgevingsbeleid zijn de operationele doelstellingen van provincie Zuid-Holland opgenomen. Ten gevolge van de toenemende drukte in de ondergrond is bewust gekozen voor driedimensionale planvorming. De ondergrondse infrastructuur heeft veelal een bovenlokaal belang (drinkwatervoorziening, bodemenergie, ondergrondse waterberging, aardkundige waarden en archeologische waarden). Belangen die binnen het beleid worden geborgd door hier nu en voor de toekomst ruimte voor te reserveren.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door in te zetten op de zes ambities wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland. Deze ambities zijn:
Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.
Provincie Zuid-Holland streeft naar een substantiële verhoging van het aandeel duurzame energie in 2020, rekening houdende met de lokale kenmerken (relatief veel industrie, weinig onbebouwde ruimte en veel windvermogen). Daarnaast spant de provincie zich in om Europese en nationale energiedoelen in de breedte te bereiken, namelijk het realiseren van de reductie van energieverbruik en de uitstoot van broeikasgassen, met name CO2. Hierbij wordt vanuit een integrale benadering de energietransitie bevorderd. In het licht van de reductie van broeikasgassen is ook het tegengaan van bodemdaling een relevant onderwerp op provinciaal niveau. De ambities van de provincie streven naar een klimaatbestendige delta, een levendige metropool, een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving en een inzet op energievernieuwing. De inzet op de klimaat- en energiedoelstellingen, waaronder de beperking van de CO2-uitstoot, worden op provinciaal niveau binnen deze ambities onderschreven.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland is door Provinciale Staten vastgesteld om de regels ter uitvoering van het Omgevingsbeleid door te laten werken in de vaststelling van ruimtelijke plannen. Naast algemene regels betreffende het opstellen van een bestemmingsplan of provinciaal inpassingsplan, worden in provinciale belangen gedefinieerd.
Conclusie initiatief
Het onderhavige project is in lijn met het provinciaal beleid, wat betreft de doelstellingen ten aanzien van de inspanningen op het gebied van onder andere een klimaatbestendige delta en de energievernieuwing
Toetsingskader
Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. Nu al worden eigenheid, traditie en identiteit van het eiland succesvol gecombineerd met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. De Eilandvisie versterkt en concretiseert deze ontwikkelingen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van het eiland. De focus ligt op de zelfvoorzienendheid van het eiland, waarbij de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen goed wordt benut.
Zes strategische kernthema's
Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:
Toetsing en conclusie
Het beleid van de gemeente is erop gericht om duurzame energie te produceren en het eiland Goeree Overflakkee zelfvoorzienend te maken. Hierdoor zijn er een aantal duurzame energieprojecten ontwikkeling. Hiervoor moet de capaciteit van de huidige energievoorziening worden vergroot. Op de ontwikkeling is daarom thema 4 van toepassing: de ambitie om van Goeree Overflakkee het meest duurzame eiland te maken. Ook is thema 6 van toepassing. Een duurzame hoogspanningsverbinding is noodzakelijk voor het eiland.
Het planvoornemen geeft invulling aan kernthema's 4 en 6.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd.
Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Komt een activiteit niet voor in kolom 1, dan geldt er geen m.e.r-(beoordelings)plicht.
Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). Voor deze afweging gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.
Toetsing
Het plan voorziet in het vernieuwen en uitbreiden van het elektriciteitsdistributiestation binnen de bestaande oppervlakte van het station. Er geldt voor het onderhavige bestemmingsplan geen m.e.r.-(beoordelings)plicht. Ook een vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet nodig. Een transformatorstation is namelijk niet opgenomen in onderdeel C en D van de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Conclusie
De activiteit is niet opgenomen in onderdeel C en D van de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Het initiatief is dus niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig en er hoeft er ook geen vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden.
Kader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Toetsing en conclusie
Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de locatie van de ontwikkeling en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit plan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Kader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.
Toetsing
Goeree-Overflakkee is ontstaan uit een reeks eilandjes en platen die werden ingepolderd en met bedijkingen van nieuwe aanwassen steeds werden vergroot. De oudste polders zijn nog te herkennen aan hun ringvormige dijkstructuur. Aanwaspolders hebben vaak een langwerpige vorm, die als schil tegen oudere polders ligt.
In het plangebied komen geen specifieke cultuurhistorische waarden voor.
Conclusie
Er zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan dus niet in de weg.
Kader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Toetsing
De gemeente Goeree- Overflakkee heeft voor het gehele grondgebied van de gemeente een archeologische beleidskaart opgesteld. In figuur 4.1 is een uitsnede van de beleidskaart opgenomen die de archeologische waarden voor het plangebied weergeeft.
Een deel van het plangebied ligt in een zone waar archeologische waarden te verwachten zijn. Dit betreft het oude lint van de Oudelandsedijk het zuidelijk deel van het perceel valt in deze zone, zie hiervoor de zwarte cirkel in figuur 4.1. Deze gronden hebben de Waarde aricheologie 4 gekregen. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij ingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm.
Voor deze zone is net als in het huidige bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming opgenomen voor de desbetreffende zone van het plangebied. De beoogde ontwikkeling in het plangebied vindt plaats buiten de zone met de dubbelbestemming. Bij eventuele vondsten buiten dit gebied wordt het hiervoor te hanteren Protocol toevalsvondsten gebruikt.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart Goeree Overflakkee
Conclusie
In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 4' opgenomen voor de zone langs de Oudelandsedijk. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals woningen):
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Toetsing
Een transformatorstation is op grond de VNG-publicatie te beschouwen als een milieuhinderlijke activiteit. De miileucategorie is afhankelijk van het opgestelde vermogen van het transformatorstation. Met het beoogde toevoeging van de transformatoren valt deze locatie in de categorie tussen de 200 - 1.000 MVA. Een dergelijke activiteit valt in categorie 4.2, met een bijbehorende richtafstand van 300 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Voor deze afstand is het aspect geluid met 300 meter maatgevend, voor de andere aspecten geldt een kleinere afstand van maximaal 50 meter.
De dichtstbijzijnde woningen ligt op ruim 200 m van het transformatorstation, hierdoor wordt niet voldaan aan de richtafstand uit de VNG-publicatie voor deze bedrijfsactiviteit.
Het transformatorstation valt onder de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In het Activiteitenbesluit zijn in artikel 2.17 maximum geluidbelastingniveaus weergegeven binnen tijdstippen voor overdag, 's avonds en 's middags. In het kader van het Activiteitenbesluit is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de langtijdgemiddelde en het maximale geluidsniveau dat wordt veroorzaakt door het bestaande en het nieuwe transformatorstation. Het rapport van dit door Peutz uitgevoerde onderzoek is bijgevoegd in bijlage 1. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder beschreven.
Resultaten akoestisch onderzoek
Uit het onderzoek volgt dat bij de dichtstbij gelegen woningen over het algemeen voldaan wordt aan de richtwaarde volgens de VNG-richtlijn van 45 dB(A) (etmaalwaarde inclusief toeslag van 5 dB voor het tonale karakter van het geluid). Gesteld kan worden dat hiermee sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Dit geldt echter niet bij een woning aan de Oudelandsedijk 10. Daar is sprake van hogere geluidniveaus dan de richtwaarde van 45 dB(A). Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van deze woning langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus kunnen optreden van ten hoogste 38 à 39 dB(A) (zowel in de dag-, de avond- als de nachtperiode). Eén en ander komt overeen met een etmaalwaarde van ten hoogste 49 dB(A). Dit geldt voor zowel de huidige als de toekomstige situaties. Hierbij is rekening gehouden met de toepassing van een toeslag van 5 dB voor het tonale karakter van het geluid. In de dag- en de avondperiode voldoen de optredende waarden aan de richtwaarden van respectievelijk 45 dB(A) in de dagperiode en 40 dB(A) in de avondperiode. In de nachtperiode is evenwel sprake van een overschrijding van ordegrootte 4 dB.
Wel wordt voldaan aan de in de VNG-richtlijn genoemde maximale waarde van 40 dB(A) (overeenkomend met een etmaalwaarde van ten hoogste 50 dB(A)). In de huidige situatie worden de totale geluidniveaus met name bepaald door het transformatorstation. De geluidniveaus ter plaatse van deze woning zal gering kunnen toenemen ten opzichte van de reeds aanwezige geluidniveaus (uitgaande van een 'worst case'-benadering ten hoogste 1 dB). Een dergelijke toename is niet meetbaar/waarneembaar en gesteld kan worden dat hierdoor normaal gesproken geen sprake zal zijn van een toename van de geluidhinder.
Gelet op het feit dat voldaan wordt aan de in de VNG-richtlijn genoemde maximale waarde en de geringe toename ten opzichte van de huidige situatie kan worden gesteld dat ook bij de genoemde woning sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Op basis van de Wet geluidhinder is een transformatorstation een "grote lawaaimaker". Deze categorie bedrijven kan alleen gevestigd worden op een geluidsgezoneerd industrieterrein. Hierdoor dient een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder vastgesteld te worden. In figuur 4.2 is de zonegrens te zien van de geluidszone. Binnen de geluidzone zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen. Met de geluidszone wordt ook de geluidsproductie van het transformatiestation begrenst. De geluidsbelasting mag maximaal 50 dB (A) zijn op de grens van de zone.
Figuur 4.2 Zonegrens (en ligging geluidcontouren voor de verdere toekomstige situatie)
Om de geluidniveaus in de omgeving te beperken zijn door Stedin aan de bestaande transformatoren reeds uitgebreide geluidreducerende maatregelen getroffen (waaronder het grotendeels inbouwen in gebouwen). Ook bij de voorziene uitbreidingen zullen deze maatregelen worden getroffen en zullen (strenge) eisen worden gesteld aan de geluidproductie van de nieuwe installaties (transformatoren). Gesteld kan worden dat hiermee voldaan wordt aan het BBT-beginsel (Best Beschikbare Technieken).
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling door het opnemen van de geluidzone - industrie op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.
Kader
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) voorziet in maatregelen indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem.
Het aspect bodem is geen belemmering voor het ruimtelijk besluit al de boden, waarop de ontwikkelingen plaats zullen vinden geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor het beoogde doel. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit.
Toetsing
In het kader van dit bestemmingsplan is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen als bijlage 2 bij de toelichting. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder beschreven.
Resultaten veldwerk
Uit de profielbeschrijvingen blijkt dat de bodem tot 0,50 à 0,55 m -mv. uit zand bestaat. Vervolgens bestaat de bodem ter plaatse van boring 01 tot ca. 2,50 m -mv. en ter plaatse van boring 02 tot ca. 1,50 m -mv. uit klei. Ter plaatse van boring 02 is tussen 1,50 m -mv. en 2,50 m -mv. zand aangetroffen. Van 2,50 m - mv. tot de maximaal geboorde diepte van 3,50 m -mv. is in beide boringen veen aangetroffen. In de opgeboorde grond zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Ook zijn geen overige waarnemingen gedaan die duiden op een mogelijke bodemverontreiniging. De grondwatergegevens zijn weergegeven in de onderstaande tabel 4.1 'Veldgegevens grondwater'.
Tabel 4.1 Veldgegevens grondwater
In het bemonsterde grondwater uit peilbuis 01 is een verhoogde troebelheid (> 10 NTU) vastgesteld. Een verhoogde troebelheid kan in sommige gevallen leiden tot een overschatting van de concentratie aan PAK, PCB, OCB, dioxines of andere matig/slecht oplosbare organische parameters. Op dergelijke stoffen is in dit onderzoek niet onderzocht. Aanvullend onderzoek naar de verhoogde troebelheid is daarom niet uitgevoerd. De zuurgraad (pH) en het elektrische geleidingsvermogen (EC) wijken niet af van een natuurlijke situatie.
Resultaten laboratoriumonderzoek
Grond
In de onderstaande tabel 4.2 zijn de grondmonsters weergegeven, met per monster de parameters waarvan de gehalten de achtergrond- of interventiewaarde overschrijden. Voor de parameters die de achtergrondwaarde overschrijden is daarnaast aangegeven of ze een index hebben groter dan 0,5. In de laatste kolom is een conclusie op monsterniveau weergegeven voor zowel de Wet bodembescherming (Wbb) als het Besluit bodemkwaliteit (Bbk).
Tabel 4.2 Overschrijdingstabel grond
PFAS
In de nabije omgeving van deze onderzoekslocatie (<25 m) zijn geen gegevens aangetroffen over de aanwezigheid van een op PFAS verdachte puntbronlocatie.
Van atmosferische depositie (droge en natte neerslag van (stof)deeltjes uit de atmosfeer) is bekend dat dit tot beperkt verhoogde PFAS-gehaltes in bodem en water kan leiden. Aangenomen wordt dat atmosferische depositie de enige bron van PFAS-verontreiniging op deze locatie kan zijn, omdat geen puntbronnen bekend zijn. In tabel 4.3 zijn de gehalten PFAS opgenomen.
Tabel 4.3 Analyseresultaten grond (in µg/kg ds.)
Tabel 4.4 Toetsing aan functieklasse
Grondwater
In de onderstaande tabel 4.5 zijn de grondwatermonsters weergegeven, met per monster de parameters waarvan de concentraties de streef- of interventiewaarde overschrijden. Voor de parameters die de streefwaarde overschrijden is daarnaast aangegeven of ze een index hebben groter dan 0,5. De laatste kolom is een conclusie op monsterniveau.
Tabel 4.5 Overschrijdingstabel grondwater
Verontreinigingssituatie
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de onderzochte grond geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen bevat. De onderzochte grond is beoordeeld als functieklasse Landbouw/natuur.
Het grondwater bevindt zicht op 2,00 m -mv. en bevat een matig verhoogde concentratie aan barium. Dergelijke concentraties zijn niet ongebruikelijk en hebben naar alle waarschijnlijkheid een natuurlijke oorsprong. Verder onderzoek hiernaar wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
De werkzaamheden dienen in basishygiëne conform de CROW400 verricht te worden.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied is gelegen aan de Oudelandsedijk in Middelharnis. De Oudelandsedijk is een erftoegangsweg type II waar een maximumsnelheid geldt van 60 km/u. Langs de Oudelandsedijk is een vrijliggend tweerichtingenfietspad gelegen. Via de Oudelandsedijk kan in noordwestelijke richting Middelharnis bereikt worden. In zuidoostelijke richting is de Stad aan 't Haringvliet te bereiken via de Oudelandsedijk.
Parkeren
In het plangebied zullen in de toekomstige situatie geen werkplekken worden gerealiseerd. Wel zullen er regelmatig inspecties plaatsvinden op het terrein. Tijdens deze inspecties zal er door de inspecteurs geparkeerd worden op het eigen terrein. Op eigen terrein is voldoende parkeergelegenheid beschikbaar om in deze parkeerbehoefte te voorzien.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
In de huidige situatie worden er periodieke inspecties uitgevoerd aan het bestaande transformatorstation. In de toekomstige situatie zal het aantal inspecties niet veranderen door het toevoegen van enkele transformatoren. De verkeersgeneratie blijft hierdoor gelijk.
Conclusie
De ontwikkeling leidt niet tot een toename van de verkeersgeneratie. De locatie is goed bereikbaar voor het gemotoriseerde verkeer en op eigen terrein is voldoende ruimte beschikbaar voor het parkeren. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling daarom niet in de weg.
Wegverkeerslawaai
De verkeersgeneratie veranderd niet door de beoogde ontwikkeling. Dat betekent dat het wegverkeerslawaai als gevolg van deze ontwikkeling niet toeneemt. Hierdoor is er geen aanleiding dit verder te onderzoeken.
Industrielawaai
Hierop is uitgebreid ingegaan in paragraaf 4.3 Bedrijven en milieuzonering.
Geluidgevoelige functie
In het plangebied worden extra transformatoren en twee nieuwe 50 kV-stations gerealiseerd. Dergelijke voorzieningen zijn niet geluidsgevoelig. Voor de geluidgevoelige functies in de omgeving van deze ontwikkeling wordt ook verwezen naar paragraaf 4.3 Bedrijven en milieuzonering.
Conclusie
Het aspect akoestiek staat de ontwikkeling niet in de weg.
Kader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze waterparagraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 1.500 m² of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Gemeentelijk beleid
Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het Waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:
Toetsing
Huidige situatie
Algemeen
In de huidige situatie is het perceel bijna volledig verhard en bestaat uit bebouwing, verharding en voor een zeer klein deel uit groen. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit lichte zavel. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 m en 0,80 m beneden maaiveld, terwijl de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
Het plangebied wordt aan drie zijden begrensd door water, zie figuur 4.3. De watergang die ten noordoosten en ten zuidoosten langs het plangebied loopt, is aangemerkt als hoofdwatergang. De watergang die ten noordwesten van het plangebied loopt is aangewezen als dijksloot. Langs de watergangen geldt een beschermingszone. Voor hoofdwatergangen bedraagt deze beschermingszone 5 meter en voor de dijksloot is dit 4 meter. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om het onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.
Figuur 4.3 Ligging watergangen (Bron: Legger wateren en kunstwerken, Waterschap Hollandse Delta)
Waterkwaliteit
Binnen het plangebied zijn geen KRW-waterlichamen gelegen.
Veiligheid en waterkeringen
Zowel de Oudelandsedijk als de Zeedijk zijn aangemerkt als regionale waterkering. Het plangebied ligt deels in de beschermingszone van deze waterkeringen, zie figuur 4.4.
Figuur 4.4 Ligging regionale waterkeringen (Bron: Legger van regionale waterkeringen, Waterschap Hollandse Delta)
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is niet aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het voornemen maakt de bouw van twee nieuwe 50/13 kV inpandige secties en twee transformatorcellen mogelijk.
In de huidige situatie is circa 5.030 m² verhard (exclusief ontsluitingsweg). In de nieuwe situatie zal circa 5.114 m² verhard zijn. Er is dus een toename in verharding van circa 84 m². Bij een ontwikkeling in landelijk gebied dient bij een oppervlakte vanaf 1.500 m² volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden.
Uitgaande van een toename van 84 m² en het gegeven dat de ontwikkeling in landelijk gebied gelegen is, is watercompensatie niet vereist.
Afvalwaterketen en riolering
In de nieuwbouw zijn geen sanitaire voorzieningen of andere bronnen van afvalwater voorzien. Er wordt daarom geen riolering aangelegd. Het afstromend hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Omdat de ontwikkeling deels in de beschermingszone van de waterkering plaatsvindt, is een watervergunning noodzakelijk.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling leidt tot een zeer beperkte toename van verhard oppervlak. Hierdoor zijn er geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.6 weergegeven.
Tabel 4.6 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Toetsing
De beoogde ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking en leidt ook niet op een andere manier tot een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Hierdoor is op het plan het besluit nibm van toepassing. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N215 (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Kader
Wet natuurbescherming
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in provincie Zuid-Holland uitgewerkt in het Natuurnetwerk Zuid-Holland. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten. In de provincie Zuid-Holland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
Toetsing
Ten behoeve van stationsuitbreiding is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. De volledige quickscan is opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting. De resultaten van de quickscan zijn hieronder beschreven.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
In de nabijheid van het plangebied ligt op circa 1,4 kilometer afstand het Natura 2000-gebied Haringvliet, zie figuur 4.5. Natura 2000-gebieden welke gelegen zijn op een afstand van meer dan 5 kilometer van het plangebied wordt niet nader op ingegaan. Gezien de aard, duur en afstand is invloed op gebieden op meer dan 5 kilometer afstand namelijk niet te verwachten.
Figuur 4.5 Situering plangebied t.o.v. het Natura 2000-gebied Haringvliet
Het Natura 2000-gebied Haringvliet is aangewezen als vogel- en habitatrichtlijngebied. De voorgenomen werkzaamheden hebben gezien de aard, de duur en de afstand geen significant negatief effect op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Haringvliet. Daarmee is een significant negatief effect op instandhoudingsdoelstellingen, voor zowel aangewezen broedvogels en niet-broedvogels als habitattypen of -soorten niet te verwachten.
Gezien de omvang van de werkzaamheden in combinatie met de afstand tot het Natura 2000-gebied wordt geen stikstofdepositie vanuit de werkzaamheden op het Natura 2000-gebied verwacht. Daarnaast geldt vanaf 1 juli het 'Besluit stikstofreductie en natuurverbetering' en daarmee de bouwvrijstelling voor stikstofdepositie. Voor de exploitatiefase geldt dit niet, maar met een bestaand onbemand station met zowel in de huidige als toekomstige situatie een gelijkblijvende verkeersgeneratie is er geen sprake van een toename van de stikstofdepositie in de gebruiksfase.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied is niet gesitueerd in Natuurnetwerk Nederland, zie figuur 4.6. De werkzaamheden hebben daarom geen invloed op de waarden binnen het Natuurnetwerk Nederland. Tijdens de werkzaamheden gaat er namelijk geen oppervlakte van de beheertypes verloren of worden waarden van de aanwezige beheertypes aangetast. Externe invloed van activiteiten op het Natuurnetwerk Nederland is door de aard, duur en afstand uitgesloten.
Figuur 4.6 Ligging plangebied t.o.v. Natuurnetwerk Nederland
Soortenbescherming
Flora
Op basis van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) zijn er geen waarnemingen bekend van habitatrichtlijnsoorten of nationaal beschermde soorten in de nabijheid van het plangebied. Ook op basis van bekende verspreidingsdata en het veldonderzoek zijn er geen habitatrichtlijnsoorten of nationaal beschermde soorten te verwachten in het plangebied of binnen de invloedsferen van de werkzaamheden. Dit op basis van het aangetroffen ecotoop, de abiotiek en de aanwezige plantsoorten. De vegetatie in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit kruiden. Verdere vervolgstappen ten aanzien van de Wnb zijn voor de soortgroep flora niet noodzakelijk.
Grondgebonden zoogdieren
Op basis van de NDFF zijn er geen waarnemingen bekend van habitatrichtlijnensoorten of nationaal beschermde soorten in de nabijheid van het plangebied. Ook op basis van bekende verspreidingsdata en het aangetroffen habitat tijdens het veldbezoek zijn er geen habitat richtlijnsoorten of nationaal beschermde soorten, welke niet vrijgesteld zijn te verwachten in het plangebied of binnen de invloedssferen van de werkzaamheden. Op basis van het veldbezoek zijn geen sporen of geschikt leefgebied vastgesteld.
Verdere vervolgstappen ten aanzien van de Wnb zijn voor de soortgroep grondgebonden zoogdieren niet noodzakelijk.
Vleermuizen
Op basis van de NDFF zijn er geen waarnemingen bekend van vleermuizen in de nabijheid van het plangebied. Ook op basis van bekende verspreidingsdata en het aangetroffen tijdens het veld onderzoek zijn er geen vleermuizen te verwachten in het plangebied. Na de bouw blijft het station voldoende foerageermogelijkheid beschikbaar voor eventueel aanwezige vleermuizen in nabijgelegen bebouwing. Verdere vervolgstappen ten aanzien van de Wnb zijn voor de soortgroep vleermuizen niet noodzakelijk.
Vogels met jaarrond beschermde nesten
Tijdens de quickscan is het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van mogelijke vaste verblijfplaatsen. Onder meer zijn de huidige gebouwen gecontroleerd op de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten. In het plangebied en de directe omgeving (straal van 50 meter) zijn geen nesten waargenomen welke jaarrond beschermd zijn.
Op basis van de NDFF zijn in het plangebied geen waarnemingen bekend van vogelsoorten met nest-indicerende gedragingen als waarschijnlijk broedend, balsend/zingend, parend of territorium gedrag of van vogels waarvan een territorium is vastgesteld en die gebruik maken van jaarrond beschermde nesten. Verdere vervolgstappen ten aanzien van de Wnb zijn voor vogels met jaarrond beschermde nesten niet noodzakelijk.
Overige broedvogels
Het plangebied en de directe omgeving bieden geschikt broedgebied voor vogelsoorten uit de vogelgroep 'Zwarte roodstraat-groep'. Tijdens het veldbezoek zijn de volgende soorten waargenomen: boerenzwaluw en witte kwikstaart foeragerend.
Alle vogels zijn gedurende het broedseizoen beschermd en mogen in deze periode niet verstoord of geschaad worden. Voor verstoring van een vogel tijdens het broedseizoen wordt alleen onder meerdere strikte voorwaarden vergunningen en/of ontheffingen verleend. Als broedseizoen wordt gehanteerd: periode van nestbouw, periode van broed op de eieren en de periode dat de jongen op het nest gevoerd worden. Voor de meeste soorten kan de periode van 1 maart t/m 15 augustus worden aangehouden als broedseizoen. Echter, ook buiten deze periode dient vooraf middels een flora- en faunacheck door de aannemer gecontroleerd te worden op mogelijke broedgevallen.
Voor de uitbreiding van het transformatorstation geldt dat als op basis van de algemene voorzorgsmaatregelen wordt gewerkt, verdere vervolgstappen ten aanzien van de Wnb voor de soortgroep vogels niet noodzakelijk zijn.
Amfibieën, reptielen, vissen en insecten
Op basis van de NDFF zijn er geen waarnemingen bekend van habitatrichtlijnsoorten of nationaal beschermde soorten in de nabijheid van het plangebied. Ook op basis van de bekende verspreidingsdata en het aangetroffen habitat tijdens het veldbezoek zijn er geen habitatrichtlijnsoorten of nationaal beschermde soorten, welke niet vrijgesteld zijn te verwachten in het plangebied of binnen de invloedssferen van de werkzaamheden. Verdere vervolgstappen ten aanzien van de Wnb zijn voor de soortgroep amfibieën, reptielen, vissen en insecten niet noodzakelijk.
Weekdieren
Op basis van de NDFF zijn er geen waarnemingen bekend van habitatrichtlijnsoorten in de nabijheid van het plangebied. Ook op basis van bekende verspreidingsgegevens en het aangetroffen habitat tijdens het veldbezoek zijn de Europees beschermde soorten Bataafse stroommossel en platte schijfhoren niet te verwachten in de nabijheid van het plangebied of binnen de invloedssferen van de werkzaamheden. Het habitat van de Bataafse stroommossel bestaat uit stilstaand of zwak stromend zoet water, waarin deze grotendeels ingegraven in de bodem leeft. Het habitat van platte schijfhoren bestaat uit zoete, heldere en schone wateren met een rijke begroeiing, vaak in draadalg-vegetaties maar ook in andere vegetaties, zoals in wateren met krabbescheer. Door het ontbreken van oppervlaktewater in het plangebied is het voorkomen van deze (beschermde) weekdieren niet mogelijk. Tijdens het veldbezoek zijn in het plangebied geen beschermde weekdieren aangetroffen. Verdere vervolgstappen ten aanzien van de Wnb zijn voor de soortgroep weekdieren niet noodzakelijk.
Conclusie
Het plangebied is niet in of nabij Natura-2000 gebied gelegen en er zijn geen beschermde soorten vanuit de Wnb aangetroffen of te verwachten. Verdere vervolgstappen ten aanzien van de Wnb zijn niet noodzakelijk. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling
Kader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicorelevante inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicorelevante inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR, wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. Het Bevi definieert een zogenaamde oriëntatiewaarde, waarmee het groepsrisico moet worden vergeleken.
Toetsing
Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen zijn gelegen. Daarnaast zorgt de ontwikkeling niet voor een toename van het aantal personen.
Een 50 kV-transformatorstation valt niet onder het Bevi. Er is geen sprake van externe veiligheidsrisico's op de omgeving als gevolg van de ontwikkeling.
Conclusie
Er wordt dan ook geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de uitvoering van voorliggend plan.
Kader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
In de omgeving van hoogspanningsverbindingen dient rekening te worden gehouden met de 'indicatieve zone' waarbinnen sprake kan zijn van verhoogde magneetvelden. Het beleid is erop gericht om geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de indicatieve zone.
Toetsing
De nieuwe trafocellen sluiten aan de trafostaions en verbindingen. De indicatieve zone van de bestaande verbinding bedraagt 40 m aan weerszijden van de hoogspanningsleiding. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een wijziging van de hoogspanningsleiding. De nieuwbouw van twee nieuwe trafocellen leidt niet tot een aanpassing in de indicatieve zones. Ook maakt het plan geen gevoelige functies mogelijk.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling bestaande uit de verbeelding en de planregels nader toegelicht. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van twee 50 kV stations en de plaatsing van extra transformatoren. In paragraaf 5.2 is een beschrijving gegeven van de planregels.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, regels en hoofdstuk 4 bevat de overgangsregels en slotregel. In deze paragraaf worden alle planregels kort toegelicht.
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de planregels zijn gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, moeten worden gemeten.
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
De bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening is opgenomen voor het terrein van Stedin. De gronden met de bestemming Bedrijf - nutsvoorziening zijn bestemd voor bestaande nutsvoorzieningen. De gronden zijn tevens bestemd voor een elektriciteitsdistributiebedrijf met een transformatorvermogen van maximaal 1000 MVA. Geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn binnen deze bestemming toegestaan, risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan. In het bestemmingsvlak is voor de toegestane bebouwing een bebouwingspercentage en een maximale bouwhoogte opgenomen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
De archeologische waarde van de Oudelandsedijk is beschermd met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’. Ter plaatse van deze dubbelbestemming dient, ter bescherming van de archeologische waarde, voor (grond)werkzaamheden groter dan 500 m² en dieper dan 50 cm een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
De Oudelandsedijk en de Zeedijk zijn regionale waterkeringen. Voor deze regionale (secundaire) waterkeringen in het plangebied is de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ opgenomen. Net zoals bij de primaire waterkeringen geldt hier dat de belangen van de waterkering niet mogen worden geschaad.
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders, maar ook beperking van bouwmogelijkheden als gevolg van bijvoorbeeld milieuwetgeving.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om onder voorwaarden af te wijken van het plan.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe wijzigingen van de bestemmingsgrens.
In de overige regels is een parkeerregeling opgenomen. Ook is in de overige regels onder meer de verhouding geregeld met de onderliggende gemeentelijke bestemmingsplannen waarin aanpassingen worden gedaan in verband met de aanpassing van de geluidzone voor industrielawaai. Met de aanpassing wordt alleen het bestemmingsplan "Buitengebied" (vastgesteld op 1 maart 2012, gewijzigd vastgesteld 27 juni 2013 (bestuurlijke lus)) aangepast. Dit bestemmingsplan is eerder partieel herzien door het bestemmingsplan 150 kV-verbinding Geervliet-Middelharnis, vastgesteld op 15 januari 2015, het rijksinpassingsplan 'Windpark Krammer', vastgesteld op 11 maart 2015 en het bestemmingsplan 'Windpark Haringvliet Goeree-Overflakkee, deelgebied zuid'vastgesteld op 23 februari 2017.
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
De gemeente Goeree-Overflakkee zal een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer afsluiten, waarin afspraken worden gemaakt over de te verhalen kosten. Het plan is economisch uitvoerbaar.
Vanwege de aard van het plan is ervan afgezien een inspraakprocedure te volgen. Het concept van het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan diverse instanties.
Overeenkomstig de wettelijke vereisten wordt het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn wordt eenieder de mogelijkheid geboden zienswijzen over dit ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad.