Plan: | 150 kV-verbinding Geervliet-Middelharnis |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1924.MDH150kVverbinding-BP30 |
Op Goeree-Overflakkee is een groot potentieel voor duurzame elektriciteitsopwekking in de vorm van wind, zon, biobrandstoffen en getijdenenergie aanwezig. Deze bronnen leveren duurzame energie terug aan het net. In het gebied Goerree-Overflakkee wordt de grens van de bestaade infrastructuur bereikt voor wat betreft duurzaam opgesteld terugleververmogen. Voorzien wordt dat op korte termijn de bestaande 50 kV-netten niet meer toereikend zijn om nieuwe projecten uit te kunnen voeren. Om die reden is een nieuw 150 kV-kabeltracé voorzien tussen de stations Geervliet en Middelharnis.
Het tracé past niet binnen de vigerende bestemmingsplannen. Gelet daarop is de ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Deze omgevingsvergunning biedt nog geen planologische bescherming van de kabelverbinding voor eventuele ontwikkelingen die in de toekomst gaan plaatsvinden. Om deze reden is het onderhavige bestemmingsplan gemaakt.
Het plangebied bevindt zich voor het grootste gedeelte op het (voormalige) eiland Voorne-Putten en voor een klein deel op het eiland Goeree-Overflakkee. Beiden zijn gelegen in de Provincie Zuid-Holland. Het plangebied ligt binnen de grenzen van twee gemeenten, namelijk de gemeente Bernisse (per 1 januari 2015 de gemeente Nissewaard) en de gemeente Goeree-Overflakkee.
Afbeelding 1: Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen tussen de stations Geervliet (ter hoogte van het Voedingskanaal) en Middelharnis (op Goeree-Overflakkee ten westen van Stad aan 't Haringvliet). De gronden hiertussen zijn grotendeels agrarisch in gebruik. Er ligt een aantal agrarische bedrijven en woningen in het plangebied. Er liggen een aantal wegen, waterkeringen en watergangen in het plangebied, waaronder de rivier de Bernisse. Daarnaast lopen er door het plangebied diverse kabels en leidingen.
Het Haringvliet dient gekruist te worden om de verbinding te maken met het station Middelharnis op Goeree-Overflakkee. Het Haringvliet vormt van oudsher de belangrijkste afvoerweg van rivierwater van Rijn, Maas en Waal. Het Haringvliet is geen hoofdvaarweg (voor vervoer van goederen), maar is wel zeer belangrijk voor de recreatievaart; in het bijzonder voor de zeilvaart. Het Haringvliet betreft een Natura 2000-gebied.
In hoofdstuk 5 is door middel van de diverse ruimtelijke en milieuaspecten de effecten op de bestaande situatie in beeld gebracht. Hierin is tevens dieper ingegaan op de aanwezige waarden en elementen.
De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in de bestemmingsplannen:
Er is een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding voor het Recreatiegebied Bernisse. Naar verwachting wordt dit plan na de zomer vastgesteld.
De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met de vigerende bestemmingsplannen en met het nieuwe bestemmingsplan Recreatiegebied Bernisse. Door middel van een omgevingsvergunning (uitvoeren van werk of werkzaamheden) is de aanleg van het kabeltracé reeds mogelijk gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan zorgt voor planologische verankering van de kabelverbinding.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. De toelichting heeft geen rechtkracht. In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving opgenomen.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan het geldende beleidskader in het plangebied. In hoofdstuk 4 zijn de ruimtelijke- en milieuaspecten opgenomen. In hoofdstuk 5 is de plansystematiek weergegeven. Hoofdstuk 6 sluit deze toelichting af door middel van een beschouwing over de uitvoerbaarheid.
Het Zuid-Hollandse eiland Goeree-Overflakkee is de afgelopen jaren regelmatig getroffen door een uitval van het elektriciteitsnet. Graafwerkzaamheden, blikseminslag, verzakkende grond brengen het net snel van slag. Na een grote stroomstoring in augustus 2006 is Stedin begonnen met het robuust maken van het net. Er loopt momenteel een investeringsprogramma, waarmee de capaciteit wordt vergroot en het net wordt versterkt.
De netbeheerder (Stedin) heeft de afgelopen jaren diverse vernieuwingen gerealiseerd zoals het verzwaren van zogenoemde middenspanningskabels, het ontkoppelen van lokale netten en het verhogen van de capaciteit van de bestaande hoogspanningslijn van Klaaswaal naar Goeree-Overflakkee.
Op Goeree-Overflakkee is tevens een groot potentieel voor duurzame elektriciteitsopwekking in de vorm van wind, zon, biobrandstoffen en getijdenenergie aanwezig. Deze bronnen leveren duurzame energie terug aan het net. In het gebied Goerree-Overflakkee wordt de grens van de bestaande infrastructuur bereikt voor wat betreft duurzaam opgesteld terugleververmogen. Voorzien wordt dat op korte termijn de bestaande 50 kV-netten niet meer toereikend zijn om nieuwe projecten uit te kunnen voeren.
Met een verdrievoudiging van de capaciteit tussen Klaaswaal en Middelharnis en het nieuw te bouwen tracé tussen Geervliet en Middelharnis is er altijd voldoende ruimte voor klanten om energie af te nemen én terug te leveren. Daarnaast wordt het kabeltracé zo aangelegd dat er zo min mogelijk kans is op storingen. Om die reden is een nieuw ondergronds 150 kV-kabeltracé voorzien tussen de stations Geervliet en Middelharnis. De duurzame stroom kan getransporteerd worden naar andere delen van Nederland via de nieuwe verbindingen.
Bij de aanleg van de kabelverbinding tussen Geervliet en Middelharnis spelen zowel TenneT, Stedin als Joulz een rol. In deze paragraaf wordt kort beschreven wat de rol van deze verschillende partijen is.
TenneT
TenneT TSO B.V. is de netbeheerder voor het Nederlandse hoogspanningsnet voor elektriciteit (110kV en hoger). Het bedrijf heeft kortgezegd drie taken:
De kabel tussen Geervliet en Middelharnis is een hoogspanningskabel (150kV), en wordt dus onderdeel van het transportnetwerk van TenneT.
Stedin
Stedin is netbeheerder voor het middel- en laagspanningsnet voor elektriciteit (lager dan 110kV). Het verzorgingsgebied van Stedin beslaat Utrecht en een groot deel van Zuid-Holland. Het plangebied valt dus binnen dit verzorgingsgebied. Stedin is opdrachtgever voor de aanleg van de kabel.
Joulz
Joulz is gespecialiseerd in de aanleg en onderhoud van energie-infrastructuren. Het bedrijf heeft onder andere kennis en kunde van hoogspanningstransportnetten en complexe middenspanning. Het verzorgt nieuwbouw, uitbreiding, renovatie en dimensionering van dit type transportnetten. Joulz verzorgt de aanleg van de kabelverbinding tussen Geervliet en Middelharnis.
In opdracht van Stedin is in april 2011 een tracéstudie uitgevoerd door het bureau RPS BCC, waaruit een ontwerptracé naar voren is gekomen. Na een verdiepende analyse bleek dat er nog enkele belangrijke knelpunten zijn. Dit betrof de aanwezigheid van een gebied met (zeer) hoge archeologische waarde (een AMK-terrein), de vele watergangen in het gebied en de kruising van het Haringvliet, en de aanliggende Natura 2000-gebieden. In samenwerking met Tennet, RPS BCC en ARCADIS is in een drietal tracésessies gewerkt naar een voorkeursvariant. Het rapport van de tracéafweging staat in Bijlage 1.
Een groot deel van het tracé wordt aangelegd door middel van open ontgravingen. Op een aantal plaatsen wordt het tracé aangelegd door middel van gestuurde boringen. In onderstaande afbeelding is het tracé weergegeven. In onderstaande omschrijving wordt van noord naar zuid het tracé beschreven:
Afbeelding 2: Ligging van het tracé, zoals opgenomen in onderhavig bestemmingsplan
Gemeente Bernisse
Gemeente Goeree-Overflakkee
Er wordt een dubbele 150-kV kabelverbinding aangelegd met een vermogenstransport van 300 MVA. Daarnaast worden er 2 glasvezelkabels aangelegd ten behoeve van het transport van data. Deze verbinding is schematisch weergegeven in onderstaande afbeelding.
Afbeelding 3: Schematische weergave van aanleg kabelverbinding
Zoals in paragraaf 2.4 beschreven is, wordt een deel van het traject aangelegd door middel van een open ontgraving en een deel door middel van gestuurde boringen. De boringen vinden onder andere plaats om natuur- en landschapswaarden te ontzien en wegen en waterlopen te kruisen.
De open ontgravingen vinden plaats binnen een werkstrook van ongeveer 15 meter breed. Er wordt een sleuf gegraven van circa 3 tot 6 meter breed en ongeveer 2 meter diep. De kabel zal op een diepte van 1,20 meter onder maaiveld worden aangelegd. Bij agrarisch gebruik zal de kabel op een diepte van 1,80 komen te liggen in verband met de veiligheid van de kabels. De kabels worden beschermd door een afdekplaat op 1 meter onder maaiveld.
De teelaarde die wordt verwijderd vanwege de open ontgraving wordt in een depot gestort en gescheiden van andere aarde. In de sleuf wordt back-fill zand geplaatst waarna de kabel met een lengte van 1000 tot 1200 meter in de sleuven worden aangebracht. Daarnaast worden er 2 glasvezelkabels op een diepte van 1 meter onder maaiveld aangelegd voor het transporten van data. Waar nodig wordt de sleuf bemalen.
Vervolgens wordt de sleuf aangevuld met de uitgegraven grond en wordt deze goed verdicht. De grond welke niet in de sleuf kan worden verwerkt wordt elders in het tracé verwerkt ter opheffing van mogelijk tekorten, of anders afgevoerd. Als laatste wordt de teelaarde laag weer terug op haar plaats gebracht en wordt het tracé afgewerkt en ingezaaid volgens de wens van de grondgebruiker of grondbeheerder.
De boringen betreffen horizontaal gestuurde boringen (HDD). Het kenmerk van een gestuurde boring is dat de boring vanaf het maaiveld plaatsvindt en dat een zodanige gronddekking wordt gekozen dat er geen invloed optreedt naar de bovengrond. Hiermee worden directe werkzaamheden aan watergangen en wegen voorkomen. Bij deze techniek zijn alleen bouwkuipen en bemalingen nodig voor het verbinden van de gestuurde boring/persing met de leidingdelen die op het landdeel zijn gelegd. Voor het uitvoeren van een horizontaal gestuurde boring wordt eerst de boorstelling opgebouwd. Volgens een ontworpen langsprofiel wordt de boorpijp ingebracht. De diepte van dit boortracé ligt op minimaal 5 meter onder maaiveld.
Haringvliet
De nieuwe kabels worden met de “Horizontaal Gestuurde Boringen (HDD)” methode geïnstalleerd. Omdat het Haringvliet te breed is om met één horizontaal gestuurde boring te kruisen wordt in het midden van de kruising een werkeiland aangelegd. Vanuit dit werkeiland worden beide boringen uitgevoerd. De lengten van beide HDD kruisingen zijn ongeveer 2400 meter. Beide boringen bevinden zich hierdoor onder de Beninger Slikken en het Natura 2000-gebied Haringvliet.
Het werkeiland wordt gesitueerd ongeveer in het midden van het Haringvliet en heeft een afmeting welke niet groter is dan 130 bij 30 meter (dit is de buitenkant van de stalen damwandkuip). Het werkeiland is nodig om de aansluiting tussen de twee boringen in droge omstandigheden te kunnen maken. Na het installeren van de boringen worden vervolgens de 150kV kabels aangebracht via de damwandkuip. De kabels worden vervolgens met elkaar verbonden door middel van een verbindingsmof. Vervolgens wordt de buis dichtgezet c.q. afgekapt. Na deze werkzaamheden, die plaatsvinden op 4 meter onder het vaste bodemniveau, wordt de damwandkuip weer aangevuld met de oorspronkelijke bodemgesteldheid en kan het geheel weer vollopen met water. De verwachting is dat het werkeiland ongeveer 4 tot 5 maanden aanwezig zal zijn (inclusief bouw en afbraak).
Verkeersbewegingen
De kabels over het hele tracé worden aangelegd in circa 50 weken. Hierbij wordt er telkens een deel van het tracé aangelegd. Een deel van het materieel (boorrig, graafmachines, keten e.d.) wordt één keer aangevoerd en blijft dan gedurende de aanleg van het tracé op locatie. Gedurende de aanleg worden deze telkens verplaatst.
Gedurende de 50 weken vindt er wekelijks aan- en afvoer van materiaal plaats. De aan en afvoer van de materialen geschiedt voor 60% via de A15, voor 20% via de A29 en 20% over het water.
Elke week vindt er transport (dieplader transporten) plaats waarbij er 3 stuks kabel aangevoerd worden en transport (kieper transporten) waarbij er 12 stuks back-fill aangevoerd worden en grond wordt afgevoerd. Tevens worden er mantelbuizen, keten en materiaal aangevoerd.
Daarnaast vinden verkeersbewegingen plaats van werklui. Hier gaat hier elke dag om circa 12 bedrijfsbusjes met werklui voor het vervoer van en naar het werk.
De transporten welke te maken hebben met de kruising van het haringvliet vinden voor 80% via het water plaats. Dit betreft met name de aanvoer van haspels en de mantelbuizen. Er zijn circa 2 dieplader transporten per week via de weg. Hierbij worden er onder andere mantelbuizen, keten en materiaal aangevoerd.
Voor de werkzaamheden bij de kruising met het Haringvliet vinden tevens verkeersbewegingen plaats van werklui. Het gaat hierbij om 8 bedrijfsbusjes met werklui voor het vervoer van en naar het werk.
Dit hoofdstuk geeft een nadere toelichting op het relevante ruimtelijke beleidskader.
Er volgt hieronder een korte samenvatting per relevant beleidsgebied.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit en de Mobiliteitsaanpak. Het Rijk zet in de SVIR uiteen welke nationale belangen het heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten hiervoor worden ingezet.
Met de SVIR wordt een andere koers ingezet in het nationale ruimtelijk beleid. Er is nu vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale benadering met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat dan ook meer over aan provincies en gemeenten. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de SVIR uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Dit betekent dat het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor het verantwoordelijk is en resultaat wil boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
In de SVIR wordt ten aanzien van energieontwikkelingen en transitie aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. Deze is in Nederland van hoog niveau. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag (uitgaande van GE-scenario). Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid, vraagt om uitbreiding van het productievermogen en de energienetwerken.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Eén van deze hoofddoelen is het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Subdoel daarbij zijn onder andere het efficiënt gebruik van de ondergrond en ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
De ruimtebehoefte en het beleid voor ruimtelijke inpassing voor de nationale elektriciteitsinfrastructuur (220 kV en meer) zijn uitgewerkt in het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III) en ruimtelijk geborgd in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro). Deze ontwikkeling betreft een 150 kV-verbinding en valt hiermee niet onder de nationale elektriciteitsinfrastructuur.
De nationale belangen die juridisch moeten doorwerken in ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten worden vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Het Barro is in 2011 deels inwerking getreden.
In het Barro zijn de onderwerpen mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken reeds opgenomen. Op 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Wat betreft de elektriciteitsvoorziening zijn bestaande hoogspanningsverbindingen opgenomen. Voor hoogspanningsverbindingen, waaronder ook de schakel- en transformatorstations vallen zijn de volgende regels opgenomen:
Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de regels van het Barro.
De Visie ruimte en mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het operationele beleid is opgenomen in programma’s. Deze zijn preciezer en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. Het Programma ruimte bevat al het ruimtelijk relevante operationele beleid en het Programma mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met daaronder allerlei uitwerkingen. Mede door het verschil in uitvoering en detailniveau zijn de programma’s voor ruimte en mobiliteit apart gehouden. Tot slot bevat het beleid een herziene ruimtelijke regelgeving, die is uitgewerkt in de Verordening ruimte. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen.
De Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte hebben beide de status van structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Visie ruimte en mobiliteit heeft ook de status van verkeer- en vervoersplan zoals bedoeld in de Planwet Verkeer en Vervoer, paragraaf 3 (“Het provinciale verkeers- en vervoerplan”), artikel 5 en 6. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de provincie haar planologisch- juridische instrumentarium (waaronder de Verordening ruimte, het inpassingsplan en de aanwijzing) kan inzetten als sprake is van een provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma. De visie, de programma’s en de verordening vullen elkaar aan, maar delen de belangrijkste drijfveer: het vertrouwen in de kracht van de samenleving.
In enkele passages in de visie ruimte en mobiliteit komt ondergrondse infrastructuur terug (2.2.1, 4.3.1, 4.3.4). Er wordt niet specifiek ingegaan op ondergrondse hoogspanningskabels.
In de vastgestelde Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee (RSG) van december 2010 (de Structuurvisie die is vastgesteld door de destijds vier gemeenten op Goeree-Overflakkee) worden de ruimtelijke, sociaal-culturele en economische aspecten integraal behandeld en wordt de ruimtelijke koers van het eiland tot 2030 uitgezet. Dit betekent dat fundamentele keuzen gemaakt worden. De waargenomen trend van sociaal-economische terugloop dient te worden doorbroken. Enerzijds zonder de kernkwaliteiten van het eiland (kust, rust, natuur en ruimte) uit het oog te verliezen. Anderzijds door ruimte te bieden aan kwalitatieve plannen voor het eiland. De RSG bestaat uit twee documenten, een visie en een onderbouwend analysedocument.
In de Structuurvisie wordt de volgende centrale visie geschetst: Goeree-Overflakkee is een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarin is het ontspannen wonen, werken en recreëren in dorpen en landschappen met een hoge herkenbare ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid staat hoog in het vaandel. De belangrijkste economische peiler is de toeristische sector. Ook andere economische initiatieven zijn welkom, als zij qua aard en schaal inpasbaar zijn in de cultuurhistorisch waardevolle landschapsstructuur en het open agrarisch karakter van het eiland.
In het beleid wordt niet specifiek ingegaan op ondergrondse infrastructuur en de elektriciteitsvoorziening. Wel ligt er de opgave om te werken aan een toekomstperspectief voor duurzame energievoorziening.
De vigerende bestemmingsplannen in de gemeenten Bernisse en Goeree-Overflakkee
regelen het huidige gebruik in het plangebied. Dit huidige gebruik is met name
agrarisch, en op sommige locaties recreatie, water of natuur. De bestemmingsplannen staan de aanleg van een kabelverbinding niet toe. Hieronder in paragrafen 3.5.1 en 3.5.2 worden verdere ruimtelijke plannen van de twee gemeenten weergegeven.
Toekomstvisie Bernisse 2025
Het visiedocument Toekomstvisie Bernisse 2025 werd op 18 september 2007 door de gemeenteraad van Bernisse vastgesteld. In deze visie zijn per thema (Wonen, Werken en Recreatie) beleidsuitgangspunten geformuleerd.
In het beleid wordt niet specifiek ingegaan op ondergrondse infrastructuur en de elektriciteitsvoorziening. De ontwikkeling draagt echter wel indirect bij aan het behoud van het regionale voorzieningenniveau.
Structuurvisie 2025 Gemeente Bernisse
De Structuurvisie 2025 is vastgesteld op 21 september 2010. Deze visie is te beschouwen als een ruimtelijke doorvertaling van de toekomstvisie van Bernisse. De Structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor iedereen in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daar binnen passen of niet. De Structuurvisie gaat daarnaast in op hoe het gemeentebestuur van Bernisse het voor ogen heeft om voorgenomen ontwikkelingen te verwezenlijken. In de Structuurvisie is voor alle kernen binnen de gemeente een strategie op kernniveau opgenomen.
In het beleid wordt niet specifiek ingegaan op ondergrondse infrastructuur en de elektriciteitsvoorziening. In het beleid is echter wel aangegeven dat er bij de realisatie van nieuwe functies rekening gehouden dient te worden met de aan te houden afstanden voor de verschillende planologisch relevante leidingen in het gebied.
Waterplan Bernisse
Het waterplan vindt haar basis in Europese, nationale, regionale en lokale wetgeving en beleidsstukken. Vanuit deze basis is in het Waterplan gekeken naar het watersysteem. Dit heeft geresulteerd in een technische inventarisatie en de benoeming van een aantal knelpunten in het watersysteem. Om verbetering van de waterkwaliteit in de kernen van gemeente Bernisse te bewerkstelligen zijn maatregelen voorgesteld. De aanleg van de kabelverbinding heeft geen effect op de maatregelen die zijn voorgesteld.
Beleidsregels Planologische Afwijkingsmogelijkheden, Bernisse 2013
In deze notitie zijn beleidsregels geformuleerd voor de planologische afwijkingsmogelijkheden zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). Ten behoeve van de beoordeling van verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan zijn in het document beleidsregels opgenomen.
Op grond van artikel 2 lid 18 onder d van het Bor (niet wabo) is de aanleg van ondergrondse buis- en leidingstelsel voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1. lid c van wabo) vergunningsvrij. De beleidsregels zijn daarom niet aan de orde voor voorliggend project.
Archeologieverordening 2009
Deze verordening regelt op welke wijze – naast regels in bestemmingsplannen – archeologische waarden worden beschermd. De verordening bevat onder andere een archeologische waardenkaart, waarop op een topografische ondergrond, archeologisch belangrijke plaatsen en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven.
Het is verboden om in gebieden die zijn aangegeven op de archeologische waardenkaart op enigerlei wijze de bodem te verstoren of doen verstoren door werkzaamheden zoals bouwen, heien slopen, graven, ophogen, saneren, persen, bevriezen, grondwaterverlaging of –verhoging en dergelijke, zonder hiervan in de volgende gevallen vooraf melding te hebben gedaan aan het college:
Bij de aanleg van de kabelverbinding wordt voldaan aan de regels in de archeologische verordening.
Beleef en bereik Bernisse
Dit haalbaarheidsonderzoek is een beleidsdocument van de Gemeente Bernisse, waarin mogelijkheden (en onmogelijkheden) van ontwikkelingen in het recreatiegebied en de aanliggende kernen aan de rivier Bernisse zijn beschreven. Het toeristisch-recreatief aanbod in het gebied lijkt minder goed aan te sluiten bij de actuele vraag.
In het onderzoek is de huidige situatie wat betreft recreatie, een toekomstvisie op recreatie en een praktisch beheerplan voor drie beheerzones in de gemeente beschreven. Ook is aangestipt hoe de recreatie beter bereikbaar kunnen worden gemaakt voor toeristen te fiets, te boot en te paard.
In het onderzoek wordt niet specifiek ingegaan op ondergrondse infrastructuur en de elektriciteitsvoorziening. Het is niet te verwachten dat een ondergrondse kabelverbinding invloed zal hebben op de beleef- en bereikbaarheid van gemeente Bernisse.
Het plangebied is gelegen in de voormalige gemeente Middelharnis. Deze gemeente is per 1 januari 2013 opgenomen in de gemeente Goeree-Overflakkee.
Toekomstvisie Middelharnis 2020
Op 5 februari 2009 is de toekomstvisie ''Middelharnis 2020'' vastgesteld door de gemeenteraad (toen nog gemeente Middelharnis). In deze visie wordt ingegaan op de kleine kernen, Sommelsdijk en Middelharnis en het eiland Goeree Overflakkee.
In het beleid wordt niet specifiek ingegaan op ondergrondse infrastructuur en de elektriciteitsvoorziening. De ontwikkeling draagt echter wel indirect bij aan het behoud van het regionale voorzieningenniveau.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen, zijn diverse onderzoeken uitgevoerd die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken in de bijlagen.
Nadat de onderzoeken zijn uitgevoerd heeft nog een kleine tracéwijziging plaatsgevonden waarvoor daarna nog een check heeft plaatsgevonden van diverse onderzoeken. De tracéwijziging is in de afbeelding hieronder aangegeven.
Afbeelding 4: Locatie van de tracéwijziging (rood/zwarte lijn is oude tracé, groene stippellijn is nieuwe tracé zoals opgenomen in voorliggend bestemmingsplan)
Bij de relevante thema's is aanvullend in onderstaande paragrafen aangegeven wat deze tracéwijziging betekent voor een aantal relevante milieuaspecten.
In het Besluit m.e.r. 1994 zijn drempelwaarden opgenomen voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Voor een ondergrondse leiding gaat het om (D-lijst, artikel 24.2, kolom 2):
De voorgenomen activiteit overschrijdt deze drempelwaarden in absolute zin niet. Wel worden in dit project meerdere gevoelige gebieden gekruist. Waarschijnlijk zijn de afzonderlijke kruisingen kleiner dan 5 kilometer (Haringvliet 4,6 kilometer), maar wordt de drempel van alle kruisingen gezamenlijk meer dan 5 kilometer. Aangezien de drempelwaarden voor de toetsing aan het Besluit m.e.r. indicatieve waarden zijn, is gekozen om de m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Hiertoe is een aanmeldingsnotitie opgesteld, welke is opgenomen in Bijlage 2.
Het doel van een m.e.r.-beoordeling is het geven van inzicht in de milieueffecten van de voorgenomen activiteit aan het bevoegd gezag (Gemeente Bernisse en Gemeente Goeree-Overflakkee). Het bevoegd gezag besluit op basis van deze informatie of voor de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit (in dit geval aanleg van de kabelverbinding) een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden, vanwege 'de belangrijke nadelige gevolgen die de ingreep voor het milieu kan hebben'.
Conclusie m.e.r.-beoordeling
In de m.e.r.-beoordeling is geconcludeerd dat significante effecten op Natura 2000-gebied Haringvliet zijn uit te sluiten. Ook zijn belangrijke negatieve effecten door elektromagnetische velden uit te sluiten. Voor de overige milieuaspecten geldt dat belangrijke negatieve effecten eveneens uit te sluiten zijn indien de genoemde adviezen en/of maatregelen opgevolgd worden. Deze adviezen en maatregelen zijn benoemd in de betreffende milieuonderzoeken.
Tracéwijziging
De wijziging van het tracé is aanleiding geweest om nader onderzoek te doen op het gebied van archeologie, zie paragraaf 4.5.
Samenvatting
Samengevat kan geconcludeerd worden dat belangrijke nadelige milieukundige effecten uit te sluiten zijn en het doorlopen van de m.e.r.-procedure voor het project daarom niet noodzakelijk is.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 3. Doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de mogelijke bedrijfsactiviteiten en de hieraan gerelateerde risicovolle locaties die in het verleden hebben plaatsgevonden en/of nog steeds plaatsvinden. Inzicht in de milieu hygiënische bodemkwaliteit is noodzakelijk om de geplande werkzaamheden (aanleggen van een ondergrondse aansluiting van het hoogspanningsstation) mogelijk te maken.
Conclusie
Op basis van het historisch bodemonderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:
Aanbevelingen
Men dient tijdens de werkzaamheden in de grond alert te blijven op bijmengingen die kunnen wijzen op een verontreiniging. Daarnaast dient er bij graafwerkzaamheden rekening te worden gehouden met de verschillende slootdempingen in het gebied.
Vervolgonderzoek
Nader onderzoek sloten Cappeleweg 2a
Er heeft nader onderzoek plaatsgevonden ter plaatse van de sloten rond Cappelweg 2a. Hieruit blijkt dat rekening gehouden moet worden met de in de directe nabijheid gelegen sloten met olieverontreinigingen en een (groen)stortplaats.
Nader onderzoek gedempte sloten
Bij de aanleg van de kabelverbinding wordt rekening gehouden met de uitkomsten van dit onderzoek. De werkzaamheden in samenhang met de regelgeving (Wet Bodembescherming, Besluit Bodemkwaliteit, Kwalibo, WABO et cetera) vereisen een planmatige aanpak van het bodembeheer binnen het project. In het kader hiervan is een werkwijzer opgesteld, één en ander in overleg met het bevoegd gezag (Wbb en Bbk) van het gebied waarin zich het tracé bevindt. Deze werkwijzer is opgenomen in Bijlage 4.
Tracéwijziging
Ook ter plaatse van de tracéwijziging is sprake van slootdempingen en op enkele locaties (circa 100 meter afstand) zijn boven- en/of ondergrondse opslagtanks met minerale olieproducten aanwezig. De opgestelde werkwijzer is ook van toepassing op dit deel van het tracé.
Ten behoeve van het kabeltracé Geervliet-Middelharnis is een watertoets uitgevoerd. De Watertoets is een procesinstrument om wateraspecten een plaats te kunnen geven in de planvorming. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming om zo een duurzame omgang met hemel-, grond- en oppervlaktewater te waarborgen en “water” mee te laten wegen in het planproces. Met de watertoets worden afspraken gemaakt over de wijze waarop in ruimtelijke plannen rekening gehouden wordt met het belang van water. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Hollandse Delta.
Het plangebied ligt op de eilanden Voorne-Putten, Goeree-Overflakkee en doorkruist het Haringvliet, een voormalige zeearm van de Noordzee.
Bodemopbouw
De Zuid-Hollandse Eilanden bestaan grotendeels uit kleipolders. Het centrale en zuidelijke deel van het plangebied wordt gedomineerd door lichte tot zware zavel (met lokaal lichte klei). In het noordelijk deel van het plangebied wordt op een aantal plekken lichte tot zware klei aangetroffen en, heel lokaal, veen. Het tracé zelf doorkruist voornamelijk lichte tot zware zavel.
Het Haringvliet is een zeearm die bestaat uit zandige en slibrijke delen. De gemiddelde diepte van het Haringvliet is NAP -8,0 m. In het westelijke deel van het Haringvliet verontdiept het gebied met gemiddeld 0,2 cm per jaar. Er komen twee eb- en vloedgeulen voor, waarvan de meest zuidelijke ter hoogte van Middelharnis een put van NAP -39 m heeft.
Grondwater
Het grondwater in het plangebied fluctueert in het plangebied afhankelijk van het bodemtype. Aan de noordzijde komt relatief hoog grondwater voor vanwege de (zwaardere) kleisoorten. Daar komen grondwatertrap II en III voor. Dit houdt in dat de hoogste voorkomende grondwaterstand hoger van 0,4 m onder maaiveld is, en dat de laagst voorkomende standen in de orde van 0,50 tot 1,2 m onder maaiveld zijn. Grote delen van het kabeltracé liggen in de grondwatertrap VI. De hoogst voorkomende grondwaterstanden liggen daarbij tussen de 0,4 en 0,8 m, terwijl de laagste grondwaterstanden dieper dan 1,20 m onder maaiveld kunnen liggen.
Het grondwater op de Hollandsde Eilanden is licht brak, vanwege de mariene oorsprong en nabijheid van de zee. Uit rapportages van Deltares blijkt dat het grondwater op NAP -7,5 m ter hoogte van het tracé licht brak is (500 tot 2000 mg/l).
Het tracé is niet gelegen in een specifiek natuurbeschermingsgebied voor grondwater.
Keringen en oppervlaktewater
Het belangrijkste water dat wordt gekruist is het Haringvliet. Aan beide zijden van het Haringvliet zijn primaire waterkeringen aanwezig. Deze keringen worden beheerd door het Waterschap Hollandse Delta.
Naast het Haringvliet worden meerdere andere grote waterlopen en secundaire waterkeringen gekruist. De belangrijkste keringen die worden gekruist door het beoogde tracé zijn de Oud Hoenderhoeksedijk, Nieuwe kade, Gemeenlandsedijk Zuid en de Zeedijk (De Vlieger). Voor al de bovengenoemde waterkeringen geld dat er een kernzone met aan weerszijden een beschermingszone is ingesteld, en dat het beoogde tracé de kernzone + bescherminszone doorkruist. Buiten bovengenoemde waterlopen en waterkeringen doorkruist het beoogde tracé nog enkele primaire waterlichamen (mondingsgeul, hoofdwaterloop, boezemwater) en secundaire waterlichamen (dijksloot, wegsloot, overig).
Afbeelding 5: Waterkeringen en tracé. In grijs is de kernzone en de beschermingszone weergegeven. Bron: Watertoets, zie Bijlage 5.
Afbeelding 6: Primaire waterlichamen (hoofdwaterlopen, boezemwater en Haringvliet). Bron: Watertoets, zie Bijlage 5.
Tijdelijke effecten op grondwater en oppervlaktewater vanwege sleuf ontgraving
In paragraaf 2.5 is de wijze van aanleg reeds besproken. De te graven sleuven moeten bemaald worden. Het bemalen van het grondwater zal leiden tot een (beperkte) extra zoutvracht op het ontvangende watersysteem. Nader onderzoek heeft reeds aangetoond dat de zoutbelasting en de onttrekking geen nadelige gevolgen heeft voor het ontvangende watersysteem en voor de omgeving.
Het tracé ligt niet binnen milieubeschermingsgebieden. Voor het drooghouden van een bouwput met een debiet van 50.000 m3 per maand, korter dan 6 maanden en buiten volledig beschermd gebied kan de bemaling met een melding volstaan.
Voor het Haringvliet geldt dat de aanleg van het werkeiland zal leiden tot tijdelijke en lokale vertroebeling van het water. De effecten hiervan op de waterkwaliteit worden uitgebreid besproken in het ecologische milieuonderzoek, maar lijken verwaarloosbaar gezien de omvang van het waterlichaam van het Haringvliet. Tevens worden er maatregelen getroffen om te voorkomen dat het werkeiland in het Haringvliet een belemmering gaat vormen voor de scheepvaart in het Haringvliet. Beide onderwerpen zijn ter sprake gekomen bij het overleg tussen Joulz en Rijkswaterstaat van 12 maart 2012, waarbij is vastgesteld dat het kruisen van het Haringvliet middels twee horizontaal gestuurde boringen een uitzonderlijke project is waarvoor met de vergunningverleners specifieke afspraken gemaakt worden.
Niet altijd haakse kruising van de keringen
Het beoogde tracé kruist de kernzone van een aantal waterkeringen niet altijd loodrecht. Het gaat om de keringen van het Haringvliet (Zeedijk, Van Pallandtdijk) en de Zeedijk (waterkering De Vlieger). De Beleidsnota Waterkeringen (Beleidsregels inzake de vergunningverlening op grond van de Keur voor waterschap Hollandse Delta) geeft aan dat dit niet gewenst is.
Ook kruist het beoogde tracé de beschermingszone van een aantal keringen niet loodrecht (namelijk de Oud Hoenderhoeksedijk en de Gemeenlandse dijk) op additionele locaties. Het tracé doorkruist hierbij de kernzone niet; over deze situatie is de beleidsnota niet expliciet.
Daarbij kruist het tracé een aantal primaire oppervlaktewaterlichamen niet loodrecht, wat niet overeenkomstig de voorschriften in de Keur van waterschap Hollandse Delta is. Er dient ontheffing aangevraagd te worden bij het waterschap voor kruisingen van de kernzone van de keringen met een hoek van 45 graden of meer.
Voor het raken van de beschermingszones van een aantal keringen en het niet loodrecht kunnen kruisen van deze beschermingszones zijn geen alternatieve oplossingen beschikbaar. De tracékeuze is reeds onderbouwd in paragraaf 2.3.
Een aandachtspunt is dat tijdens de uitvoering en constructie van de hoogspanningsleiding de beschermingszone langs de waterlichamen berijdbaar en toegankelijk moet blijven.
De uitvoeringstechniek voor het leggen van de kabels bij het kruisen van de waterkeringen zal (horizontaal) gestuurd boren zijn, waarbij tevens mantelbuizen worden gebruikt. Hierbij wordt voldaan aan de normcriteria die WSHD hieraan stelt.
Er is geen toename van verhard oppervlak vanwege het plan. Ook worden geen waterlopen gedempt. Compenserende waterberging is dus niet nodig.
De tracéwijziging na omgevingsvergunning heeft geen gevolgen voor de waterparagraaf.
Bij de aanleg van de kabelverbinding kunnen mogelijk archeologische waarden verstoord worden. Om hier een inschatting van te maken is eerst een bureauonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 6. Het bureauonderzoek heeft als doel inzicht te verschaffen in de archeologische waarden die zich in het plangebied kunnen bevinden.
Plandeel in de gemeente Goeree-Overflakkee
Het plangebied, dat binnen de gemeente Goeree-Overflakkee ligt, bevindt zich in een zone die op de IKAW met een lage en zeer lage trefkans wordt weergegeven. Deze lage trefkans is gebaseerd op de natuurlijke ondergrond.
Binnen dit gebied liggen geen AMK-terreinen, tevens zijn er geen vondstmeldingen of waarnemingen bekend. De verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit alle periode is zeer laag.
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft besloten om aan dit gebied 'geen waarde' te verbinden. Dit betekent dat er binnen dit deel van het plangebied geen verdere restricties ten aanzien van archeologie gelden.
Plandeel in de gemeente Bernisse
Het onderzoeksgebied is in dit onderzoek opgedeeld in twee deelgebieden: deelgebied 1 in het noorden en deelgebied 2 in het zuiden.
Afbeelding 7: Onderzoeksgebied en plangebied. Bron: Archeologisch bureauonderzoek, zie Bijlage 6.
Deelgebied 1
In het noorden van het onderzoeksgebied, deelgebied 1, ligt een groot aantal vindplaatsen uit de IJzertijd, Romeinse Tijd, Vroege, Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Deze vindplaatsen zijn voornamelijk gerelateerd aan de top van het Hollandveen en een Duinkerke I geulsysteem. De vindplaatsen uit de IJzertijd bestaan vooralsnog uitsluitend uit nederzettingen. Uit de Romeinse Tijd zijn zowel inheems-romeinse als grafvelden aangetroffen en sporen van infrastructuur zoals wegen en verkaveling en resten van duikers. De vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd bestaan onder andere uit nederzettingen, kastelen, steden, sporen van gebruik zoals akkers en kleiwinningsgaten en een schip.
De meest voorname vindplaatsen hebben de status van AMK-terrein gekregen. Een groot deel van deelgebied 1 bestaat uit AMK-terreinen. Helaas zijn hierin op basis van de huidige beschikbare gegevens geen zones te onderscheiden waarvoor de verwachting hoger/lager is.
Voor deelgebied 1 geldt een zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologisch resten uit de IJzertijd tot en met de Nieuwe Tijd. Vindplaatsen kunnen bestaan uit nederzettingen, grafvelden, infrastructuur, zoals wegen, verkaveling, duikers, en sporen van gebruik zoals akkercomplexen en kleiwinningsgaten Voor resten uit de Steentijd en Bronstijd geldt een lage verwachting.
De archeologisch relevante niveaus zijn te verwachten direct onder de bouwvoor tot op ongeveer 2 meter beneden maaiveld. De top van het Hollandveen bevindt zich veelal op circa 80 cm beneden maaiveld.
Opvallend is de goede conservering van organische resten in het onderzoeksgebied. Houten structuren zijn doorgaans goed bewaard gebleven.
Deelgebied 2
In deelgebied 2 liggen vindplaatsen uit de IJzertijd, Romeinse Tijd, Vroege en Late Middeleeuwen.
Ook deze vindplaatsen zijn met name gerelateerd aan de top van het Hollandveen. De vindplaatsen bestaan in dit deelgebied vooralsnog uitsluitend uit nederzettingen, overige sporen zijn echter wel te verwachten.
Voor deelgebied 2 geldt een hoge verwachting op het aantreffen van resten uit de IJzertijd, Romeinse Tijd en Middeleeuwen. Vindplaatsen kunnen bestaan uit nederzettingen, grafvelden, infrastructuur, zoals wegen, verkaveling en duikers. Voor de Nieuwe Tijd geldt een middelhoge verwachting, hierbij kan het gaan om nederzettingen, infrastructuur of resten van landbewerking/gebruik.
De archeologisch relevante niveaus zijn te verwachten direct onder de bouwvoor tot op ongeveer 2 meter beneden maaiveld. De top van het Hollandveen bevindt zich veelal op circa 80 cm beneden maaiveld.
Afbeelding 8: Bureauonderzoek archeologie tracé Geervliet-Middelharnis
Alternatief 3
Vanwege een wijziging van het tracé is aanvullend bureauonderzoek uitgevoerd voor 'Alternatief 3' in de Gemeente Bernisse (zie Bijlage 7 en onderstaande afbeelding). Voor Alternatief 3 geldt een zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologisch resten uit de IJzertijd tot en met de Nieuwe Tijd. Vindplaatsen kunnen bestaan uit nederzettingen, grafvelden, infrastructuur, zoals wegen, verkaveling, duikers, en sporen van gebruik zoals akkercomplexen. Voor resten uit de Steentijd en Bronstijd geldt een lage verwachting. De archeologisch relevante niveaus zijn te verwachten direct onder de bouwvoor tot op ongeveer 2 m beneden maaiveld. De top van het Hollandveen bevindt zich veelal op circa 80 cm beneden maaiveld.
Opvallend is de goede conservering van organische resten in het onderzoeksgebied. Houten structuren zijn doorgaans goed bewaard gebleven.
Afbeelding 9: Plangebied Alternatief 3 Bureauonderzoek archeologie. 150 kV kabelverbinding tracé Geervliet-Middelharnis.
In Bijlage 8 is de rapportage van het booronderzoek archeologie opgenomen.
Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat in het geplande tracé van de 150-kV leiding een veenlandschap begraven ligt, dat door verschillende (voormalige) getijdegeulen is doorsneden. Deze geulen zijn bepalend voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen in het plangebied, vooral vanwege de hogere ligging in het landschap (oeverwallen en inversieruggen).
Op basis van het veldonderzoek zijn eveneens op diverse plekken verdachte zones gedefinieerd, waar op grond van de aanwezigheid van archeologische indicatoren of opvallende bodemkenmerken mogelijk vindplaatsen aanwezig kunnen zijn.
Voor de zones met een laag risico is geadviseerd tot het verrichten van een waarderend onderzoek door middel van een archeologische begeleiding (onderzoeksgebieden 7, 8 en 9).
Op de locaties met een hoog risico is geadviseerd tot het verrichten van proefsleuvenonderzoek, eventueel met een doorstart naar een opgraving (in geval van een behoudenswaardige vindplaats) (onderzoeksgebieden 1-6).
Voor de overige gebieden, die niet als risicozone zijn aangewezen, is op grond van het archeologisch onderzoek geen aanleiding te veronderstellen dat zich daar archeologische waarden in de bodem bevinden. Op grond van de lage verwachting voor die delen van het plangebied zijn in het kader van de nieuw aan te leggen leiding geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Afbeelding 10: Inventariserend veldonderzoek (IVO: verkennende en karterende fase).
Aanvullend booronderzoek alternatief 3
Naar aanleiding van de wijziging van het tracé is een aanvullend bureauonderzoek uitgevoerd naar 'Alternatief 3'. Naar aanleiding van de resultaten uit dit bureauonderzoek is besloten tot het uitvoeren van verkennend en karterend booronderzoek. Tijdens het booronderzoek werd één mogelijke vindplaats aangetroffen. Het verkennend en karterend booronderzoek heeft uitgewezen dat in de zone van boringen 44 t/m 47 sprake is van een Duinkerke-1 oeverwal. De top hiervan ligt op een diepte vanaf circa 1,0 m -Mv. In de top van de oeverwal is sprake van bodemvorming. Hoewel er geen archeologische indicatoren in zijn aangetroffen, blijft hier een kans bestaan op archeologische waarden die uit de IJzertijd-Romeinse tijd dateren.
Afbeelding 11: Boorpuntenkaart
Naar aanleiding van de resultaten van het booronderzoek binnen het deel van het tracé binnen de Gemeente Bernisse zijn 6 locaties geselecteerd voor vervolgonderzoek in de vorm van archeologische proefsleuven (onderzoeksgebied 1-6).
Afbeelding 12: Onderzoeksgebieden proefsleuvenonderzoek
Onderzoeksgebied 1
Onderzoeksgebied 1 is vrijwel leeg op twee ondiepe laat middeleeuwse sporen, en een dierbegraving in het westelijke deel na.
Onderzoeksgebied 2
Onderzoeksgebied 2 herbergde geen antropogene sporen. Wel werd hier een smalle kreek aangetroffen. In de profielen werd op enkele plaatsen een smalle laklaag waargenomen wat zou kunnen duiden op de mogelijke aanwezigheid van een vindplaats buiten het onderzoeksgebied.
Onderzoeksgebied 3
In de noordelijke zijde van de proefsleuf op onderzoeksgebied 3 werden twee greppels aangetroffen die geen duidelijk verband met elkaar leken te hebben en waarvan de oriëntatie geen aanwijzing gaf tot hun functie.
Onderzoeksgebied 4
Op onderzoeksgebied 4 werd op de top van het veenpakket een met humeus materiaal opgevulde kuil aangetroffen. Andere antropogene sporen werden hier echter niet waargenomen.
Onderzoeksgebied 5
Op onderzoeksgebied 5 werd een duidelijk, maar zeer dun fosfaatbandje aangetroffen. Dit fosfaatbandje kan erop duiden dat dit deelgebied in het verleden in gebruik was als landbouwgrond. Behalve een smalle kreekafzetting werden hier echter geen antropogene sporen aangetroffen. De afwezigheid van sporen kan mogelijk verklaard worden door dit dikke afzettingspakket. Mogelijk zijn hier eventueel aanwezige sporen in het verleden weggeslagen.
Onderzoeksgebied 6
Onderzoeksgebied 6 werd in de eerste 60 tot 100 cm gekenmerkt door kriskras kruisende drainagesleuven. Deze hebben in de top van de bodem veel schade veroorzaakt. Eventueel aanwezige sporen zullen hierdoor ofwel vernietigd of zeer ernstig beschadigd zijn geraakt. Op een zeer diep niveau werd echter een kreekje aangetroffen en enkele Midden IJzertijd aardewerkfragmenten. Dit niveau, op de top van het veen is waarschijnlijk het loopniveau geweest in de Midden IJzertijd. Eventueel aanwezige sporen binnen dit gebied uit deze periode zullen zich dan ook op dit niveau bevinden. Het aangetroffen aardewerkfragmenten doet echter eerder vermoeden dat deze hier via verspoeling terecht zijn gekomen.
Conclusie
Binnen de 6 onderzochte onderzoeksgebieden komen nauwelijks archeologische resten voor. Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van archeologisch antropogene sporen binnen de onderzoeksgebieden is mogelijk de aanwezigheid van de dikke afzettingspakketten die in het gebied, mogelijk werden de sporen weggespoeld. N.a.v. de resultaten van het proefsleuvenonderzoek is besloten om alle 6 de onderzoeksgebieden vrij te geven.
Naar aanleiding van de resultaten van het booronderzoek en aanvullend booronderzoek (alternatief 3) binnen het deel van het tracé binnen de Gemeente Bernisse zijn 3 locaties geselecteerd voor vervolgonderzoek in de vorm van archeologische begeleiding (onderzoeksgebied 7-8 en Alternatief 3). Aanvankelijk was ook een archeologische begeleiding geadviseerd voor onderzoeksgebied 9. Dit onderzoeksgebied is op aanwijzen van het bevoegd gezag gedeselecteerd.
Onderzoeksgebied 7
Bij de archeologische begeleiding in onderzoeksgebied 7 is enkel een verspoelde balk en een baksteen aangetroffen maar geen archeologische sporen.
Onderzoeksgebied 8
Bij de archeologische begeleiding in onderzoeksgebied 8 zijn geen archeologische vondsten en/of sporen aangetroffen.
Onderzoeksgebied 'Alternatief 3'
Bij de archeologische begeleiding van het ontgraven van het kabelbed in 'Alternatief 3' zijn de resten aangetroffen van een verkavelingssysteem uit de Late IJzertijd - Romeinse Tijd. Het greppelsysteem bestaat uit meerdere parallel lopende en haaks op elkaar staande greppels die individuele percelen afbakenen. De percelen zijn ca. 5 m breed.
Conclusie
Binnen de drie onderzoeksgebieden die archeologisch zijn begeleidt zijn alleen op de locatie 'Alternatief 3' archeologische resten aangetroffen. Deze archeologisch resten bestaan uit een verkavelingssysteem uit vermoedelijk de IJzertijd/Romeinse Tijd. De binnen het plangebied aanwezige archeologische resten zijn zorgvuldig geborgen en gedocumenteerd. De onderzoeksgebieden zijn vrijgegeven.
Het cluster van monumenten aan de noordzijde van het tracé wordt zoveel mogelijk ontzien. In dit deel komen twee gestuurde boringen onder het archeologische monument door. Op deze wijze kan de archeologie (zoveel mogelijk) in situ bewaard worden.
Voor de locaties waar de gestuurde boring de grond ingaat en de grond uitkomt en voor de overige delen van het plangebied waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt op basis van het bureauonderzoek, is verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het booronderzoek zijn 6 locaties geselecteerd voor vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven en 3 locaties voor vervolgonderzoek in de vorm van archeologische begeleiding.
De 6 onderzoeksgebieden waar proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd hebben geen (behoudenswaardige) archeologische vindplaatsen opgeleverd en zijn vrijgegeven.
De 3 onderzoeksgebieden waar archeologische begeleiding heeft plaatsgevonden hebben één archeologische vindplaats opgeleverd die volledig is geborgen en gedocumenteerd.
Binnen de zones in het plangebied die aanvankelijk zijn aangeduid met een hoge archeologische verwachting zijn geen (behoudenswaardige) archeologische resten meer aanwezig of te verwachten.
Binnen de zones met een lage archeologische verwachting ,liggen eventueel aanwezige archeologische resten dieper dan de huidige waterbodem of dieper dan 4 meter beneden maaiveld. Aangezien de leiding niet zo diep wordt gelegd, is voor deze zones geen archeologisch vervolgonderzoek nodig.
Bovenstaand onderzoek sluit niet uit dat er bij graafwerkzaamheden (niet voorspelbare) toevalsvondsten kunnen worden aangetroffen, zoals bedoeld in paragraaf 7, artikel 53 van de Monumentenwet. In dat geval moet hiervan melding worden gedaan bij het Bevoegd Gezag.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend onderzoek (quick scan) uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet, zie Bijlage 9 . Doel van dit onderzoek is om in kaart te brengen welke planrisico's er liggen op het gebied van de Flora- en faunawet en hoe hiermee omgegaan moet worden.
Voor het opstellen van deze quickscan is een oriënterend veldbezoek uitgevoerd in combinatie met een literatuurstudie. Tijdens het veldbezoek is een habitatgeschiktheidsbeoordeling uitgevoerd. Hierbij wordt op grond van fysieke kenmerken van het terrein een indicatie verkregen van het voorkomen van planten- en diersoorten en de potentie van het gebied voor soorten (habitatgeschiktheid).
Uit het onderzoek blijkt dat er een mogelijk een aantal beschermde soorten voorkomt in het plangebied. In de onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van deze beschermde soorten.
Soort | Bescherming Ff-wet | Functie plangebied | Deelgebied(en) |
Algemene grondgebonden zoogdieren | Licht beschermd (Tabel 1) | Overwintering, voortplanting, foerageergebied | Voorne-Putten, Goeree Overflakkee |
Algemene amfibieën | Licht beschermd (Tabel 1) | Overwintering, voortplanting, foerageergebied | Voorne-Putten, Goeree Overflakkee |
Rivierdonderpad | Algemeen beschermd (Tabel 2) | Overwintering, voortplanting, foerageergebied | Haringvliet (alleen oeverzone) |
Weidevogels (scholekster en kievit) | Streng beschermd (Vogels) | Nestplaats, foerageergebied | Voorne-Putten, Goeree Overflakkee |
Algemene broedvogels van bos en struweel | Streng beschermd (Vogels) | Nestplaats, foerageergebied | Voorne-Putten, Goeree Overflakkee |
Algemene watervogels | Streng beschermd (Vogels) | Nestplaats, foerageergebied | Voorne-Putten, Goeree Overflakkee |
Vleermuizen | Streng beschermd (Tabel 3 / Bijlage IV HR) | Foerageergebied, vliegroute | Voorne-Putten, Goeree Overflakkee |
Bittervoorn | Streng beschermd (Tabel 3) | Overwintering, voortplanting, foerageergebied | Haringvliet (alleen oeverzone) |
Tabel 1: Mogelijk voorkomen beschermde soorten in het plangebied. Bron: Onderzoek Flora- en Faunawet, zie Bijlage 9.
Bij de aanleg van de kabel kunnen effecten optreden op beschermde soorten. Overtreding van de verbodsbepalingen ten aanzien van deze soorten kan grotendeels worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen.
Algemene maatregelen
Weidevogels
Algemene broedvogels en watervogels
Vleermuizen
De bovenstaande maatregelen worden uitgewerkt in een ecologisch werkprotocol. Dit protocol moet altijd aanwezig zijn bij de werkzaamheden.
Na het opstellen van de quickscan is het tracé op één plek aangepast ter hoogte van de Ringsdijk in de buurt van Geervliet. Hierdoor moeten alleen de in de quickscan genoemde mitigerende maatregelen voor broedende weidevogels aangepast worden. Als gevolg van de tracéwijziging is namelijk één van deze locaties aangepast (zie onderstaande afbeelding).
Afbeelding 13: De locatie van de aanpassing van het tracé.
Het oude tracé is aangegeven in rood-zwart, het nieuwe trace in groen. De gele cirkel geeft aan waar mitigerende maatregelen voor broedende weidevogels getroffen moeten worden indien gewerkt wordt tijdens het broedseizoen
Voor de mitigerende maatregelen ten behoeve van de andere beschermde soorten heeft deze tracéwijziging geen gevolgen, omdat op het terrein van het nieuwe tracé dezelfde habitats aanwezig zijn als op het oude tracé. Het nieuwe tracé leidt ook niet tot bomenkap en/of sloop van gebouwen. De conclusies van de quickscan hoeven dan ook niet te worden aangepast.
De geplande 150 kV leiding van Stedin, op het tracé van Geervliet naar Middelharnis, kruist het Natura 2000-gebied Haringvliet. Dit gebied is beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. De natuurdoelen (instandhoudingsdoelen) van het Natura 2000-gebied Haringvliet bestaan uit habitattypen, habitatsoorten en vogelsoorten. Als gevolg van de aanleg van de leiding kunnen mogelijk negatieve effecten op deze instandhoudingsdoelen niet op voorhand worden uitgesloten. Door middel van een voortoets zijn de effecten van het ontwerp op het Natura 2000-gebied Haringvliet in beeld gebracht, zie Bijlage 10. Het gaat hierbij om effecten zoals ruimtebeslag en verstoring door (onderwater)geluid, trillingen, bewegingen en licht.
Het optreden van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Haringvliet wordt uitgesloten. Voor dit project hoeft geen passende beoordeling ex artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 te worden opgesteld. De tracéwijziging die heeft plaatsgevonden na het doorlopen van de vergunningsaanvraag leidt niet tot andere effecten op het Natura 2000-gebied Haringvliet.
Bij transport van elektriciteit ontstaan magnetische velden. De blootstellingslimieten van deze magnetische velden zijn voor kabelverbindingen niet wettelijk vastgelegd, maar in de praktijk worden wel de aanbevelingen van de ICNIRP (The International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection) gehanteerd. Voor de frequentie van het elektriciteitsnet in Nederland, 50 Hertz, ligt de limiet voor het magnetische veld voor de algemene bevolking op 100 microtesla (µT) en die voor beroepsmatige blootstelling op 500 µT. Beneden dit referentieniveau veroorzaakt het magnetische veld geen acute effecten.
Voor bovengrondse hoogspanningslijnen heeft het Ministerie van VROM in 2005 (thans ministerie IenM; nader verduidelijkt in 2008) een voorzorgbeleid geformuleerd op basis van de norm 0,4 microtesla Hoewel dit beleid niet van toepassing is op hoogspanningsstations en ondergrondse kabelverbindingen wenst Tennet wel inzicht te verschaffen in de ligging van de magneetveldcontour rond de geplande kabelverbinding.
Aanbevolen wordt te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magnetische velden van meer dan 0.4 µT. In de “Standaard programma van eisen Kabels” van TenneT wordt gerefereerd naar het "Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen" van het ministerie van VROM als uitgangspunt voor bepaling van de magneetveldzone.
Deze magneetveldzone is voor de tracé Geervliet-Middelharnis berekend voor de volgende belastingen (zie Bijlage 11):
Belasting kabelverbinding (berekend op basis van een jaargemiddelde belasting van 50% van de maximale transportcapaciteit) | Magneetveldzone |
Eén circuit in bedrijf, m-veld vermogen 1 x 150 MVA | Op een afstand van 15 meter is het magnetisch veld 0,28 µT. |
Beide circuits in bedrijf, m-veld vermogen 2 x 150 MVA (voorkeurssituatie) | Op een afstand van 15 meter is het magnetisch veld 0,56 µT. Op een afstand van 18 meter wordt het magnetisch veld 0,4 µT. |
Beide circuits in bedrijf, m-veld vermogen 2 x 125 MVA (minimale belasting) | Op een afstand van 15 meter is het magnetisch veld 0,47 µT. Op een afstand van 16 meter wordt het magnetisch veld 0,4 µT. |
Tabel 2: Magneetveldzone van het tracé Geervliet-Middelharnis bij verschillende belasting. Bron: Studie kabelsysteem 150kV, zie Bijlage 11.
Het magnetisch veld van 0,4 µT is voor het kabeltracé is gelegen op een maximale afstand van 18 meter van het hart van de leiding. Deze afstand geldt voor de locaties waar de leiding door middel van een open ontgraving wordt aangelegd.
De VROM nota "Nuchter omgaan met risico's" legt als beleidsdoel vast dat er zo weinig mogelijk nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen (VROM, 2004; De Hollander en Hanemaaijer, 2003). Hierbij zullen maatschappelijke kosten en baten moeten worden meegewogen. Omdat maatregelen in bestaande situaties duur zijn en vanwege de onzekerheid over de mogelijke gezondheidsrisico's ligt het volgens het ministerie van VROM in bestaande situaties niet voor de hand om maatregelen te treffen (VROM, 2004).
Er moet, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, vermeden worden dat gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone van 0,4 µT opgericht worden. Bestemmingen waar kinderen (tot 15 jaar) langdurig kunnen verblijven worden aangemerkt als gevoelig. Het gaat hierbij specifiek om woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. "Zoveel als redelijkerwijs mogelijk" houdt in dat er een zorgvuldige afweging dient plaats te vinden tussen voor- en nadelen van het besluit en dat de specifieke lokale omstandigheden ertoe kunnen leiden dat er besloten wordt om dergelijke functies toch binnen de zone toe te staan.
In de huidige situatie is er één woning gelegen binnen een afstand van 18 meter vanaf de leiding. Dit betreft de woning aan de Haasdijk 5 (gemeente Bernisse). Ter plaatse van deze woning is de aanlegwijze aangepast en wordt de leiding aangelegd door middel van een gestuurde boring. De leiding komt hierdoor dieper te liggen waardoor de magneetveldzone van 0,4 µT niet meer over de woning loopt.
Er liggen, na aanpassing van de aanlegwijze bij de woning aan de Haasdijk 5 geen gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone van 0,4 µT .
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.
Voor de aanleg van de 150 kV verbinding Geervliet-Middelharnis vinden de nodige werkzaamheden plaats. Deze werkzaamheden en het hierbij in te zetten materieel veroorzaken een bepaalde geluidsbelasting op de omgeving. Voor het beschrijven van de effecten op de omgeving zijn er geluidsberekeningen verricht, zie Bijlage 12. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de werkzaamheden op het tijdelijke werkeiland in de Haringvliet en de werkzaamheden op land.
De effecten vanwege de geluidshinder op de aanwezige fauna zijn onderzocht in het kader van de voortoets (zie paragraaf 4.7). Dit levert geen significant negatieve effecten op.
De effecten vanwege de geluidshinder op omwonenden treden alleen op tijdens de aanleg van het kabeltracé. De ene activiteit duurt langer dan de andere activiteit en iedere activiteit heeft een andere geluidssterkte. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door vrachtverkeer, graven en boren. De Wet geluidhinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties. De uiteindelijke ondergrondse kabels zijn volledig geluidloos.
De voorgenomen ontwikkeling heeft een geringe verkeersaantrekkende werking. Deze is beschreven in paragraaf 2.5. Aangezien de invloed op het aantal verkeersbewegingen dermate gering is vormt dit geen probleem voor de voorgenomen ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft de plansystematiek van het bestemmingsplan. Eerst wordt ingegaan op de planopzet, waarna een toelichting volgt op de planregels.
Ingegaan wordt op de wijze waarop de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP. De van het bestemmingsplan deeluitmakende planregels worden - voor zo ver nodig geacht - van een nadere toelichting voorzien. De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De regels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.
Ten behoeve van de ondergrondse kabelverbinding is voor de breedte van het tracé inclusief de beschermingszone aan weerszijden, de dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning’ opgenomen. Dit betekent concreet dat de onderliggende bestemmingen zoals opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen nog steeds gelden.
Conform de landelijke standaard zijn de regels ondergebracht in vier hoofdstukken:
De kosten van het gehele project, inclusief procedure, komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer is zowel financieel als organisatorisch verantwoordelijk voor de aanleg en het beheer van de leiding.
De wettelijke bepalingen omtrent grondexploitatie (verhalen van de gemeentelijke kosten voor de ontwikkeling van een project: Grex-wet) is niet van toepassing op de aanleg van elektriciteitsleidingen. Voor de ontwikkeling hoeft geen anterieure overeenkomst of een exploitatieplan te worden opgesteld.
Met de grondeigenaren of gebruikers die een hoogspanningsverbinding door hun perceel krijgen wordt een zakelijk recht overeenkomst (ZRO) afgesloten voor het recht van opstal. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden. De strook (de zakelijk rechtstrook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen.
Voorliggend bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg aangeboden aan de wettelijke vooroverleginstanties. Er is een reactie ontvangen van de Provincie Zuid-Holland, de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, het Waterschap Hollandse Delta en de Agrarische Commissie Bernisse van LTO Noord, afdeling Voorne-Putten.
De Provincie Zuid-Holland heeft laten weten dat het bestemmingsplan in overeenstemming met het provinciaal beleid is.
De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond ziet af van advisering aangezien een 150 kV-verbinding noch als {beperkt) kwetsbaar object noch als risicobron genoemd wordt (in respectievelijk artikel 1 en 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Het Waterschap Hollandse Delta geeft aan dat het voorontwerpbestemmingsplan voldoet aan de waterstaatkundige uitgangspunten van het Waterschap.
Als laatste verzoekt LTO Noord om de eerste meter van de bodem vrij te stellen van onderzoeksverplichtingen – bijvoorbeeld in het kader van archeologie – en daarnaast om ingrepen ondieper dan één meter beneden maaiveld zonder meer mogelijk te maken. Deze vrijstelling komt ook overeen met wat door LTO Noord is overeengekomen met de beheerder van de leiding.
Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van LTO Noord zijn de bestemmingsregels aangevuld met een regeling inzake archeologie en vrijstelling van een omgevingsvergunningplicht tot 1 meter beneden maaiveld.
De vooroverlegreacties zijn als bijlage 13 bijgevoegd.
Onderdeel van deze procedure is de terinzagelegging van het plan voor de indiening van zienswijzen door belanghebbenden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 16 oktober t/m 26 november 2014 ter inzage gelegen. Er is één zienswijze ontvangen van het Waterschap Hollandse Delta. Het Waterschap laat weten dat gelet op de verleende watervergunning ten behoeve van dit project, het ontwerpbestemmingsplan voldoet aan de waterstaatkundige uitgangspunten.
De zienswijze is als bijlage 14 bijgevoegd.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid is gezien het bovenstaande, voldoende gewaarborgd.