Plan: | Oudelandseweg 100, Ouddorp |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1924.GDROudelandseweg-BP20 |
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het verruimen van het bouwvlak van het agrarische bedrijf aan de Oudelandseweg 100 in Ouddorp. Dit bedrijf is in 2005 verplaatst naar de Springertpolder. Het bedrijf heeft nu behoefte aan een nieuwe, extra loods die naast de bestaande bebouwing geplaatst wordt.
In het in 2012 vastgestelde bestemmingsplan Landelijk Gebied van de (toenmalige) gemeente Goedereede, is ter plaatse een bouwvlak opgenomen dat is gebaseerd op het voorgaande bestemmingsplan. Het daarin opgenomen bouwvlak biedt geen ruimte voor deze nieuwe loods. Het bestemmingsplan beschikt echter over een wijzigingsbevoegdheid om onder voorwaarden bouwvlakken te vergroten. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid en vormt het juridisch-planologisch kader voor de beoogde ontwikkeling.
De locatie ligt aan de Oudelandseweg 100 in het landelijk gebied van Ouddorp, nabij de opgang van de Brouwersdam. De begrenzing van het wijzigingsgebied is weergegeven in figuur 1.1.
Het vigerende bestemmingsplan is het plan 'Landelijk gebied' van de (voormalige) gemeente Goedereede. Dit plan is vastgesteld op 22 november 2012. Figuur 1.2 betreft een uitsnede van de plankaart ter plaatse van de Oudelandseweg 100.
Figuur 1.2 Vigerende bestemmingsplankaart met de locatie van de beoogde ontwikkeling
Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Het bouwvlak ligt in de oksel van de Oudelandseweg en het fietspad langs de Duinen. Zowel de diepte als de breedte van het bouwvlak zijn afgestemd op de bestaande inrichting.
Het doel van dit wijzigingsplan is het juridisch-planologisch mogelijk maken van de realisatie van een nieuwe, extra loods ten oosten van de bestaande loods. Als wijzigingsplan wordt dit plan opgesteld op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In dat artikel is beschreven dat burgemeester en wethouders binnen de in een bestemmingsplan aangegeven regels een plan kunnen wijzigen. Na toetsing aan de wijzigingsregels kan dan een planwijziging plaatsvinden.
Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een plankaart. De toelichting is als volgt opgebouwd:
Na de toelichting volgen de regels en de plankaart.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke consequenties van de functiewijziging.
Huidige situatie
Het perceel aan de Oudelandseweg 100 betreft een agrarisch perceel van een akkerbouwbedrijf. Voor op het perceel is de bedrijfswoning gesitueerd met aan de voor- en zijkant een duidelijke inrichting als tuin. De bedrijfsloods ligt achter de bedrijfswoning. Deze loods doet dienst als bewaarschuur voor circa 1500 ton aardappelen en 500 ton uien
Figuur 2.1 Aanzicht vanaf de Oudelandseweg (bron: Google Maps).
Toekomstige situatie
De initiatiefnemer wil een nieuwe loods realiseren bij het bedrijf die deels dienstdoet als aanvulling op de bestaande bewaarschuur en voor het andere deel gebruikt kan worden als stallingsruimte. Het bedrijf gebruikt nu op diverse andere locaties in de gemeente stallingsruimte.
Door de gunstige bedrijfsmatige vooruitzichten en de praktische wens om stallingsruimte op eigen terrein te hebben, is de wens ontstaan voor de nieuwe loods.
De nieuwe loods zal een oppervlakte beslaan van 1200 m2 en langs de oostzijde van de bestaande loods gesitueerd. Op deze wijze wordt direct aangesloten bij de bestaande bebouwing.
Om deze uitbreiding te faciliteren, wordt het bestaande bouwvlak zoals opgenomen in figuur 1.2 met 65 m verbreed. Langs de nieuwe buitengrens aan de oostzijde en langs de achterzijde wordt een groengordel van 10 m vastgelegd.
In dit hoofdstuk worden de voor het plangebied ruimtelijk relevante beleidskaders samengevat en vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan dit beleid. Er mag namelijk geen sprake zijn van strijdigheid met dit beleid. Het gaat hierbij om beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal en gemeentelijk schaalniveau.
Daarna zal worden getoetst aan de wijzigingsregels, de planologische voorwaarden die verbonden zijn aan de mogelijkheid uit het vigerende plan om het bouwvlak te vergroten.
Op rijksniveau is er wat betreft ruimtelijk beleid sprake van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Mede door het feit dat dit beleid zich richt op de borging van ruimtelijke belangen op landelijk schaalniveau, komen voor de beoogde ontwikkeling geen concrete beleidspunten uit naar voren. Het rijksbeleid staat de ontwikkeling om die reden niet in de weg.
Op provinciaal niveau zijn de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' en de daarbij behorende Verordening Ruimte van belang.
De structuurvisie beschrijft de visie van de provincie op de ruimtelijke ontwikkeling tot en met 2020 (met een doorkijk naar 2040) met de daarbij behorende uitvoeringsstrategie en instrumenten. In het document is uiteengezet hoe de provincie om wil gaan met de beschikbare ruimte onder het motto 'lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. Er wordt gestuurd op ruimtelijke functies en ruimtelijke kwaliteiten, welke in beeld zijn gebracht op een functiekaart en een kwaliteitskaart. Deze kaarten hebben eenzelfde status en vullen elkaar aan. Van belang bij de beoogde ontwikkeling is dat de gronden zijn aangemerkt als 'agrarisch landschap' op de functiekaart, wat aansluit bij de beoogde uitbreiding van het bestaande agrarische bedrijf.
Het tweede relevante provinciale beleidsdocument is de Verordening Ruimte, waarmee de structuurvisie wordt vertaald in concrete regels waar ruimtelijke plannen zich aan te houden hebben.
Eén van de belangrijkste sturingsinstrumenten uit de verordening zijn de bebouwingscontouren. In dit geval doen deze minder ter zaken, aangezien het wijzigingsplan voorziet in een agrarische ontwikkeling. Deze is ook buiten de bebouwingscontouren toegestaan. De EHS, die ook op de bij de verordening behorende kaarten is vastgelegd, staat het plan evenmin in de weg aangezien deze niet tot binnen het wijzigingsgebied reikt.
Voor agrarische bedrijven is voorts het volgende van belang:
Aan deze voorwaarden wordt voldaan, zodat de verordening geen beperking vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010)
In 2010 is door het toenmalige Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee opgesteld. De toenmalige gemeenteraden van het eiland hebben de visie in december 2010 vastgesteld.
Als algemeen uitgangspunt wordt aangegeven dat de identiteit van het eiland in de vorm van bijvoorbeeld cultuurhistorische elementen behouden en waar mogelijk versterkt moet worden. Met name nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen lenen zich ervoor om cultuurhistorische waarden te benadrukken en herkenbaar te maken.
Met betrekking tot water wordt aangegeven dat nieuw oppervlaktewater aangelegd moet worden en dat de waterkwaliteit in algemene zin verbetering behoeft. Natuurvriendelijke oevers kunnen hier een rol bij spelen. Tevens wordt gesproken over het opheffen van het waterbergingstekort. Dit kan door zogenaamde waterbalkons.
Voor natuur in algemene zin ligt de nadruk op het toegankelijk en beleefbaar maken van bestaande natuurwaarden. Voor deltanatuur in het bijzonder geldt tevens een grote ontwikkelopgave van 400 ha.
Van de strategische hoofdlijnen van de structuurvisie zijn de volgende punten van belang voor het landelijk gebied.
Toekomstvisie 2020 (2008)
De toekomstvisie van de voormalige gemeente Goedereede is een richtinggevend beleidsstuk dat op twee niveaus een doorkijk biedt tot 2020. Het geeft de visie aan welke ontwikkelingen gewenst zijn voor het gehele grondgebied van de voormalige gemeente en het geeft ook een beeld hoe dit per kern vertaald wordt.
Figuur 2.5 Kaart Toekomstvisie 2020
In het landelijk gebied is onderscheid gemaakt in twee type agrarisch gebieden. Rondom Goedereede en Stellendam wordt het agrarisch gebruik als hoofdfunctie gezien, terwijl rondom Ouddorp het agrarisch gebruik in combinatie met andere functies wordt gezien. Dit heeft voor een deel te maken met de kleinschaligheid van dit gebied en de bestaande niet-agrarische functies. Ter plaatse wordt sterk ingezet op mogelijkheden voor de verbrede landbouw.
Wijzigingsregels
De vigerende agrarische bestemming staat via een wijzigingsbevoegdheid de vergroting van bouwvlakken toe. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn wijzigingsregels verbonden, waar aan voldaan moet worden om voor vergroting van het bouwvlak in aanmerking te komen. Deze wijzigingsregels zijn:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak met de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden met inachtneming van het volgende:
Toetsing
Hieronder zal de beoogde ontwikkeling puntsgewijs getoetst worden aan de bovenstaande voorwaarden:
Het beleidskader op Rijksniveau en provinciaal niveau staan de uitvoering van het plan niet in de weg. Evenmin volgen uit deze beleidsdocumenten concrete kaders voor de ontwikkeling.
Ook het lokale beleidskader staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Wel volgen uit de wijzigingsregels enkele concrete uitspraken over de inrichting. Hier wordt in het plan rekening mee gehouden. Ook worden via de anterieure overeenkomst afspraken gemaakt met de initiatiefnemer.
De vergroting van het bouwvlak past zodoende binnen het beleidskader.
Als voorwaarde in de wijzigingsregels is opgenomen dat de vergroting van het bouwvlak milieuhygiënisch inpasbaar moet zijn. In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op de relevante sectorale aspecten.
Gelet op het feit dat de functie ter plaatse niet verandert en de loods als uitbreiding dient voor een bestaand bedrijf, is voor sommige aspecten een beknopte paragraaf opgenomen.
De functie ter plaatse wordt niet gewijzigd, deze past namelijk binnen de vigerende bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden. Uitsluitend de bouwmogelijkheden bij deze bestemming worden ter plaatse vergroot. Aangezien bodemonderzoek uitsluitend verplicht is bij functiewijziging en er ook geen direct contact is met de bodem, staat het aspect bodem de uitvoering van het plan niet in de weg.
De uitbreiding van het bestaande bedrijf vindt in oostwaartse richting plaats. De afstand tot de meest nabij gelegen functie in oostwaartse richting, recreatieterrein De Zuidhoek, wordt hierdoor kleiner. Deze afstand blijft echter nog altijd ruim 1 km.
De functie die in algemene zin het dichtst bij het bedrijf gelegen is, recreatieterrein Polderbos, ligt ten noorden van het bedrijf. De afstand bedraagt circa 700 m en deze afstand verandert door de uitbreiding niet.
Geluid zal bij dit bedrijf het maatgevende aspect zijn, waarbij met name het geluid van de feitelijke activiteiten en het geluid van bijvoorbeeld koelsystemen meeweegt. Het Activiteitenbesluit vormt hiervoor de uiteindelijke borging. Gelet op het feit dat de afstand niet verandert, staat dit aspect de uitvoering van het plan in ieder geval niet in de weg.
De omliggende functies ondervinden geen hinder van de bedrijfsvoering na uitbreiding, noch wordt de bedrijfsvoering door omliggende functies beperkt.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een bestaand agrarisch bouwperceel en een akker.
Beoogde ontwikkelingen
Het wijzigingsplan voorziet in het uitbreiden van het bouwvlak ten behoeve van het realiseren van een opslagloods. De loods voorziet in de bestaande behoefte aan opslagruimte. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Beleid en Normstelling
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het plangebied is wel direct naast het Natura 2000-gebied Duinen Goeree & Kwade Hoek gelegen.
Figuur 4.1: Ligging plangebied t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
In het plangebied wordt een loods ten behoeve van opslag gerealiseerd. Hiermee wordt in de bestaande behoefte voorzien. De bouwwerkzaamheden zouden kunnen leiden tot verstoring van het naastgelegen Natura 2000-gebied. De werkzaamheden zijn echter zeer tijdelijk van aard en worden buiten het broedseizoen uitgevoerd. Significant negatieve effecten worden daarom uitgesloten.
Een extra aandachtspunt vormt de bestemmingsregeling uit het moederplan. Deze regels zijn ook op dit wijzigingsplan van toepassing en staan binnen de agrarische bestemming ook veehouderijen toe. Gelet op de stikstofprobelematiek bij veehouderijen en de ligging direct naast een Natura 2000-gebied, dient bij een feitelijke vestiging van een veehouderij onderzoek plaats te vinden. Om die reden wordt deze mogelijkheid in dit wijzigingsplan achterwege gelaten. Door een specifieke aanvulling op de regels van het moederplan op te nemen wordt de vestiging van veehouderijbedrijven uitgesloten. Mocht de situatie zich in de toekomst voordoen dat een veehouderijbedrijf zich ter plaatse wil vestigen, dan dient dit met een afzonderlijke ruimtelijke procedure onderzocht en mogelijk gemaakt te worden.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).
De loods wordt gebouwd op een bestaand akkerbouwperceel. Mogelijk dat hier incidenteel konijn, haas en veldmuis aanwezig zijn. Het akkerbouwperceel heeft geen bijzondere ecologische waarden. Negatieve effecten op beschermde soorten worden dan ook uitgesloten.
Conclusie
De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek
De enige risicobron in de directe omgeving is de N57, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De PR 10-6-contour reikt daarbij niet tot buiten de weg.
De PR 10-8-contour, indicatief voor het invloedsgebied, ligt op 122 m vanuit de weg en reikt daarmee ook niet tot binnen het wijzigingsgebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.
Het bedrijf blijft gebruik maken van de bestaande ontsluiting. Doordat de te bouwen loods voorziet in een bestaande behoefte, zal de uitbreiding van het bouwvlak niet leiden tot een noemenswaardige verkeersgeneratie. De ontsluiting en verkeersafwikkeling zijn dus afdoende. Het parkeren blijft, net als in de bestaande situatie, op eigen terrein gebeuren.
Het aspect verkeer staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Gelet op de bevindingen uit de verkeersparagraaf, wordt geen rekening gehouden met noemenswaardig meer verkeer. De ontwikkeling heeft zodoende geen invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. De luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan om die reden niet in de weg.
Het wijzigingsgebied ligt niet binnen de zones van waterkeringen en bij de ontwikkeling worden geen watergangen gedempt of verlegd. Het enige relevante aspect met betrekking tot water is daarom de toename aan verhard oppervlak als gevolg van de nieuwe loods.
De toename aan verhard oppervlak bedraagt 1.200 m2. Het waterschap Hollandse Delta hanteert als uitgangspunt dat minimaal 10% van de toename aan verharding moet worden gecompenseerd met oppervlaktewater. Hiertoe is in dit geval 120 m2 nieuw oppervlaktewater nodig. De bestaande watergangen rond het bedrijfsperceel worden hiertoe verbreed.
Het aspect water staat de uitvoering van het plan op deze wijze niet in de weg.
Dit hoofdstuk beschrijft de juridische regeling van het wijzigingsgebied zoals deze luidt nadat het wijzigingsplan in werking is getreden.
Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het plan 'Landelijk Gebied' van de gemeente Goeree-Overflakkee. Dit betekent dat alle algemene bepalingen en bestemmingen die in het vigerende bestemmingsplan van toepassing zijn (zoals bijvoorbeeld de begripsbepalingen, de wijzen van meten en de overgangsbepalingen) ook voor het voorliggende plan gelden.
Ook de bestemmingsregels voor de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' uit het moederplan zijn van toepassing. In aanvulling daarop is in dit wijzigingsplan vastgelegd dat ter plaatse geen veehouderijbedrijven zijn toegestaan, zoals toegelicht in de ecologieparagraaf.
Voor de uitleg van de planregels en aanduidingen wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'.
Voorliggend wijzigingsplan betreft een particulier initiatief waarbij de kosten voor de ontwikkeling direct voor de ontwikkelende partij zijn. Voor zover door de gemeente kosten worden gemaakt, zijn deze afgedekt op basis van een anterieure overeenkomst die tussen de gemeente en de initiatiefnemer gesloten is. Om die reden is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
Vanwege de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de geringe maatschappelijke gevoeligheid van de beoogde ontwikkeling is afgezien van een afzonderlijke inspraakprocedure.
Het ontwerpbestemmingsplan zal zoals wettelijk voorgeschreven voor een periode van 6 weken ter inzage liggen. In deze periode hebben belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze tegen het plan in te dienen.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het wijzigingsplan tijdens de voorbereiding van het plan voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners.