direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oudelandsedijk 4b Dirksland en Veerweg 1a Ooltgensplaat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het landbouwbedrijf Franzen Landbouw, gevestigd aan de Oudelandsedijk 4b in Dirksland, heeft uitbreidingsplannen. Naast een vergroting van de bedrijfscapaciteit en verbreding van de activiteiten wordt ook een kennis- en innovatiecentrum (met bijbehorend testcentrum) beoogd.

Deze ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied Dirksland. Er is een uitbreiding van het bouwvlak en de bebouwingsmogelijkheden nodig. De gemeente en de provincie kunnen hier in principe mee instemmen, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De twee belangrijkste zijn:

  • Er wordt voorzien in een goede ruimtelijke inpassing.
  • Elders worden bebouwingsmogelijkheden gesaneerd ter compensatie van de beoogde extra bouwmogelijkheden aan de Oudelandsedijk 4b.

Sanering van bebouwingsmogelijkheden vindt plaats aan de Veerweg 1a in Ooltgensplaat. Ook dit perceel maakt daarom onderdeel uit van het plangebied.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit meerdere locaties. Deelgebied 1 van het plangebied omvat Oudelandsedijk 4b in Dirksland. Dit ligt ten zuidoosten van de kern Dirksland en ten zuidwesten van de kern Sommelsdijk, zie figuur 1.1. De directe omgeving van deelgebied 1 wordt gekenmerkt door agrarische landerijen en bijbehorende bebouwing. Deelgebied 1 wordt ontsloten door de Oudelandsedijk die in noordelijke richting naar Dirksland loopt en in zuidelijke richting naar Nieuwe-Tonge.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging deelgebied 1 ten opzichte van dichtstbijzijnde kernen.

Deelgebied 2 van het plangebied omvat een perceel aan de Veerweg 1a in Ooltgensplaat. Dit ligt ten zuiden van de kern Langstraat, zie figuur 1.2. De directe omgeving van deelgebied 2 wordt gekenmerkt door agrarische landerijen en bijbehorende bebouwing. Deelgebied 2 wordt ontsloten door de Veerweg. Vanaf daar kan via de Vroonweg de N498 richting Oude-Tonge of Achthuizen worden bereikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30_0002.png"

Figuur 1.2: Ligging deelgebied 2.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Binnen deelgebied 1 (aan de Oudelandsedijk te Dirksland) vigeert het bestemmingsplan Landelijk Gebied Dirksland, vastgesteld op 26 juni 2013. Ter plaatse vigeert de bestemming 'Agrarisch', zie figuur 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30_0003.png"

Figuur 1.3: Vigerend bestemmingsplan in deelgebied 1 van het plangebied (blauwe markering).

Binnen deelgebied 2 van het plangebied (aan de Veerweg 1a te Ooltgensplaat) vigeert het bestemmingsplan Buitengebied Oostflakkee, vastgesteld op 16 oktober 2014 en het bestemmingsplan Buitengebied Oostflakkee 1e herziening, vastgesteld op 18 april 2018. Op basis van het bestemmingsplan Buitengebied Oostflakkee vigeert de bestemming 'Agrarisch' en deels tevens de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', zie figuur 1.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30_0004.png"

Figuur 1.4: Vigerend bestemmingsplan in het deelgebied 2 van het plangebied (blauwe markering).

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt het bouwplan aan de orde. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied en het planvoornemen. Vervolgens zijn in hoofdstuk 4 de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de juridische regeling. Hoofdstuk 6 gaat kort in op de financiële uitvoerbaarheid en tenslotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Huidige situatie

Deelgebied 1

In de huidige situatie bestaat deelgebied 1 uit agrarische grond met bijbehorende bebouwing, zie figuur 2.1 en 2.2.

De bebouwing op het perceel Oudelandsedijk 4b in Dirksland bestaat uit een kantoorgebouw met parkeergelegenheid en een viertal loodsen. Daarbij is de ondergrond rondom de bebouwing verhard. Aan de oost-, noord- en westzijde van het perceel is een watergang gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30_0005.jpg"

Figuur 2.1: Luchtfoto deelgebied 1, Oudelandsedijk 4b (rode omlijning).

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30_0006.png"

Figuur 2.2: Aanzicht Oudelandsedijk 4b vanaf de Oudelandsedijk.

Deelgebied 2

In de huidige situatie bestaat deelgebied 2 uit agrarische grond met bijbehorende bebouwing, zie figuur 2.3. De bebouwing op het perceel aan de Veerweg 1a in Ooltgensplaat bestaat uit een bedrijfsgebouw voor de opslag van goederen met een oppervlakte van circa 770 m2. Hieromheen is agrarische grond gelegen. Aan de noordzijde is tussen het perceel en de weg een sloot aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30_0007.jpg"

Figuur 2.3: Luchtfoto deelgebied 2, Veerweg 1a in Ooltgensplaat.

2.2 Beoogd voornemen

Franzen Landbouw is voornemens uit te breiden op de locatie Oudelandsedijk 4b.

Tot een aantal jaren terug liep de productielijn van een agrariër tot en met de bulkopslag en van daaruit werd het afgevoerd naar de handelaar. Het bedrijf is voornemens om het proces van zaaien tot inpakken in zijn geheel tot zich te nemen. Ingevolge strenge milieueisen moet het gehele proces, van lossen tot inpakken van de agrarische producten, plaatsvinden in één ruimte. Daarnaast mag er geen vermenging plaatsvinden. Dit betekent dat per bedrijfshal één product mag worden opgeslagen en verwerkt. Hiervoor is een forse uitbreiding van de gebouwen nodig.

Het plan beoogt nieuwbouw van een viertal loodsen (twee met een oppervlak van circa 2.200 m2, een met een oppervlak van circa 2.700 m2 en een met een oppervlakt van circa 1.900 m2) en een kenniscentrum (met een oppervlak van circa 550 m2). De nieuwe loodsen zijn qua uitstraling, gevelaanzichten en materiaalgebruik identiek aan de bestaande loodsen.

Een loods met een oppervlak van circa 600 m2, gelegen nabij de inrit, wordt gesloopt.

Daarnaast is voldoende buitenruimte nodig, voor onder andere het manouvreren van vrachtauto's en circa 3.000 m2 overkapte kistenopslag.

Verder ligt het in de bedoeling een Akkerbouw Innovatie- en Kenniscentrum (AIKC), gespecialiseerd in akkerbouw, te realiseren. AIKC faciliteert, initieert, experimenteert, demonstreert en agendeert innovaties in de akkerbouwketen voor toepassing op Goeree-Overflakkee en bij andere akkerbouwers werkzaam in Zuid-Holland en de Zuidwestelijke delta. De maatschappelijk waarde komt naar voren uit het beoogde resultaat dat drieledig is:

  • 1. Het innovatiecentrum kan bedrijven helpen om te blijven innoveren, om te groeien en duurzamer te worden op een economisch rendabele wijze.
  • 2. Het AIKC biedt nieuwe mogelijkheden om onderwijs- en kennisinstituten bij de akkerbouw te betrekken en om "smart farmer" opleidingen te bieden die goed passen bij de behoefte van de sector aan hoogwaardig geschoolde jonge mensen.
  • 3. Het AIKC kan het als icoonproject bijdragen aan het positioneren van het eiland Goeree-Overflakkee als een krachtige en innovatieve plek waar kansen zijn voor wonen en werken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30_0008.png"

Figuur 2.4: Plattegrond beoogde ontwikkeling waarbij de lichtblauwe gebouwen uitbreiding zijn.

Het huidige bouwvlak is 2,3 ha groot. Voor de noodzakelijke uitbreiding en verbreding van activiteiten is een bouwvlak van 3,8 hectare noodzakelijk.

2.3 Landschappelijke inpassing

Er is, rekening houdend met de provinciale kwaliteitskaart en het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee, een voorstel voor de landschappelijke inpassing uitgewerkt.

Het belangrijkste uitgangspunt is een groene inpassing van het perceel, met streekeigen beplanting. Een en ander is geïllustreerd in de figuur 2.5. Hiermee wordt ook de bestaande bebouwing beter in het landschap ingepast, ook bezien vanaf de Oudelandsedijk.

2.3.1 Analyse
2.3.1.1 Karakteristiek van het landschap

Het eiland Goeree-Overflakkee is gedurende vijf eeuwen gevormd door het bedijken van een reeks opwassen en aanwassen. Dit heeft geleid tot het kenmerkende patroon van min of meer ronde opwaspolders en langwerpige aanwaspolders. In dit landschappelijk systeem zijn de ringpolders de oudste polders deze hebben een ronde vorm en vooral een open en weids karakter. De aanwaspolders hebben in verhouding een kleinere maat en een meer besloten karakter. De ruimtelijke verscheidenheid in maat en openheid van de verschillende poldertypen is in de loop van de jaren vervaagd en daardoor nauwelijks meer te ervaren. De polders zijn overwegend in gebruik als akkerland. Het continue agrarische gebruik heeft ervoor gezorgd dat de openheid, rust en ruimte tot op de dag van vandaag belangrijke kenmerken van het landschap van Goeree-Overflakkee zijn. Verspreid in de verschillende (ring)polders liggen boerenerven.

Deze erven liggen zowel langs de dijken als middenin de polder en hebben een directe en functionele relatie met het landschap. De meeste beplantingen zijn terug te vinden op de polderdijken en op het erf van boerderijen. De erven zijn groene, helder begrensde eilandjes in het weidse polderlandschap.

Er loopt een aantal kronkelige kreken door het polderlandschap. Deze staan in contrast met de strak verkavelde agrarische polders. De kreken zijn een restant van de geulen die de ringpolders van elkaar scheidden en vormen de belangrijkste binnendijkse natuurgebieden in het polderlandschap. Aan de rand van de polder, vaak op het kruispunt van dijk en kreek, liggen compacte dorpskernen.

2.3.1.2 Planlocatie aan de dijk van de ringpolder

De Oudelandsedijk is een dijk van een van de oudere ringpolders van Goeree-Overflakkee (1400-1500). Op de kruispunten van deze ringpolder zijn de dorpskernen van Middelharnis, Dirksland en Nieuwe-Tonge ontstaan. De Oudelandsedijk is de hoofdverbinding tussen Nieuwe-Tonge en Dirksland.

De dijken vormen belangrijke structurerende elementen in het open zeekleipolderlandschap. Ze compartimenteren het landschap en bieden een panorama op de omgeving. In tegenstelling tot de andere dijken van deze ringpolder is de Oudelandsedijk maar aan een zijde ingeplant. Het betreft de oostzijde van de dijk die aan de ringpolder grenst. Vooral de oudere bebouwing aan de ringdijk is ingepakt in het groen. Nieuwere (bedrijfs)bebouwing is niet altijd landschappelijk ingepast.

2.3.2 Ruimtelijk kwaliteitskader
2.3.2.1 Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee

Bij de ontwikkeling van het plan dient te worden bekeken of dit aansluit bij de handreiking van de Provincie Zuid-Holland in de vorm van de kwaliteitskaart en het gebiedsprofiel en of de ontwikkeling zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In deze notitie wordt aangegeven op welke wijze het plan bij de ambities voor de kenmerken en kwaliteiten van het gebied kan aansluiten.

Daarbij is de wijze waarop de ontwikkeling landschappelijk en stedenbouwkundig wordt ingepast van belang. Het ‘gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee’ (2012) omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Bij de uitwerking van het plan zal rekening worden gehouden met de benoemde kwaliteiten en ambities van kwaliteitsverbetering vanuit het gebiedsprofiel.

De relevante ambieties uit het gebiedsprofiel zijn in de volgende alinea’s vertaald naar ontwerpuitgangspunten voor de inpassing op deze specifieke locatie.

2.3.2.2 Ringpolders

Ambities uit het gebiedsprofiel:

  • Versterken van de herkenbaarheid van de ringpolders. Voorkom versnippering van de ruimte door beplantingen te koppelen aan de dijk;
  • Zet in op ruimte voor behoud en ontwikkeling van de landbouw (verbreding en schaalvergroting waar nodig);
  • De herkenbaarheid van de ringpolder als éénheid versterken door het contrast tussen het open midden van de polder en de beplante randen te vergroten;
  • De ringdijken een onderscheidend en zo continu mogelijk profiel geven en – rekening houdend met de ecologische waarden van bloemdijken - zo mogelijk stevig inplanten.

Uitgangspunten voor landschappelijke inpassing:

  • De locatie - de bestaande (bedrijfs)gebouwen en de nieuwe bedrijfsbebouwen - worden zoveel mogelijk ingericht als één erf. Het bestaande groen wordt aangevuld om een aaneengesloten groen kader om de bebouwing te creëren. De bestaande beplanting aan de zuidwestzijde van de woning blijft gehandhaafd. Op de plek waar de bestaande beplanting stopt, wordt de beplanting doorgetrokken en aangevuld met bomen. Ook de oost- noordzijde van het erf worden ingekleed met streekeigen beplanting en bomen.'
  • De beplanting aan de noord- en zuidzijde is 10 meter breed en bestaat uit bomen. De bebouwing is hierdoor vanaf de dijk niet of nauwelijks te zien. De beplanting aan de westzijde is 10 meter breed en bestaat uit bomen en heesters. Aan de oostzijde worden wilgen geplaatst tussen de bestaande verharding en de sloot.
  • Eventuele taluds van de nieuwe waterbassins dienen zoveel mogelijk natuurlijk vormgegeven te worden, bijvoorbeeld met sedum.
  • Het voorerf dient zo overzichtelijk en schoon mogelijk te blijven: parkeren minimaliseren, geen buitenopslag en vergroenen waar mogelijk.

2.3.2.3 Bebouwing (verspreide boerenerven)

Ambities vanuit het gebiedsprofiel:

  • Behoud van de grote spreiding tussen de verschillende erven langs de dijken, zodat de panorama’s van de polder gehandhaafd blijven. De erven worden landschappelijk ingepast door middel van erfbeplanting, waardoor zij als groene eilandjes langs de dijken liggen.
  • Bij de uitbreiding of transformatie van een boerenerf blijft het agrarische karakter en de karakteristieke erfindeling gehandhaafd. De ontwikkeling ondersteunt de (verbrede) functie van het landbouwbedrijf door ruimte te bieden aan verbreding en innovatie.

Uitgangspunten voor landschappelijke inpassing:

  • De bebouwing op het perceel wordt zoveel mogelijk als één cluster beschouwd door de bestaande erfbeplanting aan te vullen rond de locatie, ook op de plekken waar nu nog geen erfbeplanting is gerealiseerd. Op deze manier ontstaat één groen eiland dat mee kan doen in de maat en schaal van de (kleinere) omliggende erven. Ook het kennis- en innovatiecentrum dient onderdeel te zijn van het cluster.
  • Aan noord- en westzijde van het perceel worden bomen voorzien, hierdoor wordt het cluster nog meer een groen eiland. Aan de oostzijde van het perceel blijven de doorzichten vanaf het erf richting het open landschap behouden.

2.3.2.4 Dijken

Ambities vanuit het gebiedsprofiel:

  • Vergroting van de leesbaarheid en beleefbaarheid van het dijkenpatroon.
  • De ringdijken worden - zo mogelijk - stevig ingeplant. Zo krijgen de ringpolders een onderscheidend profiel en een zo continu mogelijke, stevige groene rand.
  • De dijken benutten voor het ontwikkelen van een samenhangendrecreatief netwerk door deze toegankelijk te maken. Zet in op deontwikkeling van een ‘rondje ringdijk’. De routes liggen bij voorkeurop de kruin van de dijk, zodat recreanten goed zicht hebben op het omringende polderlandschap.
  • De dijken vormen een ecologisch netwerk dat verder ontwikkeld kan worden.

Uitgangspunten voor landschappelijke inpassing:

  • De herkenbaarheid en het contrast tussen de ringdijk en de polder blijft gehandhaafd door beplanting niet te koppelen aan de dijk.
  • De sterke vergroening van de rand draagt bij aan de beleefbaarheid van de polder en de dijk en de aantrekkelijkheid van het landelijk gebied.
2.3.3 Landschappelijke inpassing
2.3.3.1 Beplantingsplan

Vanuit het ruimtelijke kwaliteitskader worden enkele eisen gesteld met betrekking op de landschappelijke inpassing. Het is van belang dat er een aaneengesloten groene kader om de bebouwing wordt gecreëerd.

Voor de landschappelijke inpassing is gekozen voor inheemse beplanting. Aan de westzijde komt een bomenrij die bestaat uit Fraxinus excelsior (Gewone es) en Alnus glutinosa (Zwarte els). Door deze twee bomen te combineren, zal er sneller een groene wand ontstaan dan wanneer er alleen essen geplaatst worden. Deze bomenrij wordt doorgetrokken aan de noordzijde.

Langs de slootkant aan de oostzijde komen enkele knotwilgen. Deze groenzone loopt af waardoor niet de gehele strook voorzien kan worden van beplanting. Aanleg van deze soorten vereist op deze voedselrijke grond de eerste tien jaar mogelijk beheer in augustus (maaien en afvoeren maaisel) om hoog onkruid (zoals distels, brandnetels etc.) te onderdrukken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30_0009.png"

Figuur 2.5: Impressie beoogde ontwikkeling

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR, in werking getreden op 13 maart 2012, schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2012)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). De ladder is gewijzigd per 1 juli 2017. Vanaf dat moment moet voor alle stedelijke ontwikkelingen de behoefte worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Toetsing

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, betreft geen stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling betreft de uitbreiding van een agrarisch bedrijf en verbreding van bedrijfsactiviteiten. Op een andere locatie wordt een bouwvlak gesaneerd.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De voor het plangebied meest relevante beleidskeuze is hierna samengevat.

Agrarische bebouwing en bedrijfsvoering

De provincie wil nieuwe bebouwing in het landelijk gebied beperken om zo de openheid te handhaven. Agrarische ontwikkelingen (in de vorm van bebouwing en kassen) vinden plaats op bouwpercelen of anderszins geconcentreerd en houden rekening met de aanwezige kenmerken en waarden.

De provincie biedt ruimte voor een vitale landbouw die waar mogelijk bijdraagt aan behoud en versterking van de landschappelijke kernkwaliteiten en de biodiversiteit. Om de openheid van het landelijk gebied te handhaven, is het oprichten van agrarische bebouwing mogelijk, indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven en wordt geconcentreerd op een bouwperceel met een omvang van maximaal 2 ha. Indien nodig is extra ruimte voor verbreding van activiteiten met ten hoogste 0,5 ha mogelijk.

Gebleken is dat akkerbouwbedrijven omwille van een duurzame en efficiënte bedrijfsvoering soms behoefte hebben aan schaalvergroting. Voor deze bedrijven is er de mogelijkheid om een nabijgelegen bedrijf over te nemen en een aaneengesloten bouwperceel van meer dan 2 hectare te gebruiken. Het bouwperceel bedraagt in dit geval niet meer dan de omvang die de bouwpercelen van beide bedrijven in eerste instantie omvatten. Voorwaarde is dat het bouwperceel met de opstallen van het achtergelaten bedrijf worden gesaneerd. Voor de bedrijfswoning kan eventueel een uitzondering worden gemaakt als omzetting naar een burgerwoning ter plaatse past in het provinciale beleid voor ruimtelijke kwaliteit.

Toetsing

In dit geval gaat het om een akkerbouwbedrijf met een bouwvlak van 2,3 hectare dat voor een duurzame en efficiente bedrijfsvoering een oppervlakte van 3,8 hectare nodig heeft.

Het bedrijf is voornemens om het proces van zaaien tot inpakken in zijn geheel tot zich te nemen. Ingevolge strenge milieueisen moet het gehele proces, van lossen tot inpakken van de agrarische producten, plaatsvinden in één ruimte. Daarnaast mag er geen vermenging plaatsvinden. Dit betekent dat per bedrijfshal één product mag worden opgeslagen en verwerkt. Hiervoor is een forse uitbreiding van de gebouwen nodig. Ook is een innovatiecentrum beoogd.

Op een andere locatie kan 1 ha worden gesaneerd. Voor verbreding van activiteiten kan het perceel met 0,5 ha worden uitgebreid. In totaal is hierdoor een bouwvlak van 3,8 hectare mogelijk.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie april 2019)

De omgevingsverordening voorziet in regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Het gaat bijvoorbeeld over regels voor zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit, agrarische ontwikkelingen, stedelijke ontwikkelingen en leegstand.

De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Met name van belang zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen en de regels voor agrarische bedrijven.

3.2.2.1 Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door: 1° zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en 2° het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • 1° een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • 2° het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
  • 2. Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën zijn:
    • a. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden;
    • b. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.
  • 3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
    • a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
      • 1° duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
      • 2° wegnemen van verharding;
      • 3° toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
      • 4° andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
    • b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
    • c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.
  • 4. Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
    • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
    • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
  • 5. Voor zover in deze afdeling specifieke regels zijn opgenomen ten behoeve van bepaalde typen ruimtelijke ontwikkelingen gaan die specifieke regels voor, tenzij dit artikel zich daartegen niet verzet.
  • 6. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, is het provinciale compensatiebeleid van toepassing zoals vastgelegd in de beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2013). De toelichting bij het bestemmingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.
  • 7. Een bestemmingsplan voor gronden buiten het bestaand stads- en dorpsgebied laat bij een niet agrarisch bedrijf of een agrarisch aanverwant bedrijf buiten bestaand stads- en dorpsgebied ten hoogste één bedrijfswoning toe, voor zover dat noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering.

Toetsing

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt past binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Wel is sprake van functieverbreding en schaalvergroting. Hiermee is sprake van aanpassen in de zin van de Omgevingsverordening. De ontwikkeling is zorgvuldig ingebed in de omgeving en er is rekening gehouden met de richtpunten van de kwaliteitskaart, zie ook paragraaf 2.3.

Aanvullende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht, met uitzondering van een goede landschappelijke inpassing van het gehele perceel (zie paragraaf 2.3) en sanering van bouwmogelijkheden op het perceel Veerweg 1a Ooltgensplaat.

Toetsing aan kwaliteitskaart

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). Dit beleid maakt naar zijn aard meerdere uitleg mogelijk. Vanuit de nieuwe sturingsfilosofie is dit een kans en geen bedreiging. Gelet op het gezamenlijke belang is een gedeelde opvatting over de uitleg en interpretatie van het kwaliteitsbeleid per concreet gebied wenselijk. Daarmee ontstaat ruimte voor maatwerk. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Op de Laag van de Ondergrond is het gebied deels aangemerkt als 'Rivierdeltacomplex, jonge zeeklei' en deels als 'Bijzonder reliëf en aardkundige waarden, jonge stroomgordels en geulafzettingen':

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.
  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
  • Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

De ontwikkeling ligt binnendijks. In het plangebied is geen sprake van een kenmerkend reliëf of archeologische waarden. Een groot agrarisch bouwvlak is passend in dit zeekleigebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30_0010.png"

Figuur 3.1: Uitsnede Laag van de Ondergrond

Op de Laag van de Cultuur- en Natuurlandschappen is het gebied aangemerkt als 'zeekleipolder':

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van de karakteristieke kenmerken van de eilanden en de verschillen daartussen.
  • Ontwikkelingen aan de rand van de eilanden passen bij de maat en schaal van de dijk en de deltawateren.
  • Herkenbaar houden van het patroon van (ronde) opwas- en (langgerekte) aanwaspolders door behouden en versterken van de (beplante) dijk als herkenbare landschappelijke structuurdrager in contrast met de grootschalig, open polder.
  • Versterken van de kreek als herkenbare landschappelijke structuurdrager van het zeekleilandschap.
  • Bebouwing concentreert zich in of bij compacte kernen, niet in het open middengebied van de polders.
  • Behoud van het contrast tussen de binnendijkse akkerbouwpolders en buitendijkse natuur.

Het bedrijf is onderdeel van het agrarisch landschap op dit eiland. Het plangebied ligt niet aan de rand van het eiland. Agrarische bouwvlakken met landschappelijke inpassing zijn passend langs de ringdijk en horen in dit agrarisch landschap. Het bedrijf is een van de dragers van het open agrarisch cultuurlandschap. In de praktijk hebben de bedrijven door schaalvergroting steeds grotere bouwvlakken nodig en verdwijnen kleinere bedrijven. Agrarische bebouwing hoort in het buitengebied en is geconcentreerd aan de dijk.

Op de overige kaarten staan geen relevante zaken voor de betreffende ontwikkeling.

De ontwikkeling is ook getoetst aan het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee (zie paragraaf 2.3.2).

3.2.2.2 Artikel 6.18 Agrarische bedrijven
  • 1. Een bestemmingsplan voor agrarische gronden voldoet aan de volgende voorwaarden:
    • a. nieuwe agrarisch bebouwing, uitgezonderd kassen en schuilgelegenheden voor vee, wordt geconcentreerd binnen een bouwperceel van maximaal 2 hectare;
    • b. in afwijking van onderdeel a, kan bij samenvoeging van twee akkerbouwbedrijven de omvang van het agrarisch bouwperceel worden vergroot tot de op dat moment van samenvoeging bestaande maximaal mogelijke planologische omvang van beide bouwpercelen gezamenlijk, mits het achter te laten bouwperceel wordt gesaneerd;
    • c. nieuwe agrarische bebouwing is alleen mogelijk als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;
    • d. bij een volwaardig agrarisch bedrijf wordt ten hoogste één agrarische bedrijfswoning toegelaten;
    • e. nieuwe kassen, anders dan bedoeld in de artikelen 6.15, 6.16 en 6.17, worden alleen toegelaten bij bestaande volwaardige tuinbouwbedrijven tot een oppervlak van 2 hectare per bedrijf en bij bestaande volwaardige boom- en sierteeltbedrijven tot een oppervlak van 300 m² per bedrijf;
    • f. nieuwe boom- en sierteelt, anders dan bedoeld in artikel 6.16, wordt uitgesloten;
    • g. nieuwe intensieve veehouderijen als hoofdtak of als neventak wordt uitgesloten;
    • h. verplaatsing van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid-Holland bestaande intensieve veehouderij, kan worden toegelaten;
    • i. uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid-Holland bestaande hoofdtak intensieve veehouderij, kan worden toegelaten binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare;
    • j. uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid-Holland bestaande neventak intensieve veehouderij, kan worden toegelaten binnen het bouwperceel van 2 hectare, voor zover de neventak meer dan 20% bedraagt van de economische bedrijfsomvang;
    • k. nieuwe geitenhouderij wordt uitgesloten als hoofdtak en als neventak, evenals uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van bestaande geitenhouderij, tenzij het aantal geiten niet toeneemt.
  • 2. nvt
  • 3. Een bestemmingsplan voor agrarische gronden kan onder de volgende voorwaarden voorzien in verbredingsactiviteiten bij agrarische bedrijven, waaronder zorg, recreatie, energieopwekking en de verkoop van producten uit eigen teelt:
    • a. het oprichten van bebouwing of het aanbrengen van verharding voor de verbredingsactiviteit is in beperkte mate mogelijk binnen het agrarisch bouwperceel, dat hiervoor in afwijking van het eerste lid, onder a en b, zonodig vergroot kan worden met ten hoogste 0,5 ha;
    • b. de agrarische functie blijft de hoofdfunctie van het bedrijf; en
    • c. de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven wordt niet belemmerd.

Toetsing

Artikel 6.18 lid 1 onder b geeft de mogelijkheid bouwvlakken te realiseren groter dan 2 ha.

In de toelichting van de omgevingsverordening staat dat nieuwe agrarische bedrijven maximaal 2 ha mogen zijn, maar ook: 'Gebleken is dat akkerbouwbedrijven omwille van een duurzame en efficiënte bedrijfsvoering soms behoefte hebben aan schaalvergroting. Voor deze bedrijven is er de mogelijkheid om een ander bedrijf (bij voorkeur in dezelfde gemeente) over te nemen en een aaneengesloten bouwperceel van meer dan 2 ha te gebruiken. Het bouwperceel mag in de nieuwe situatie even groot zijn als de bestemde bouwpercelen van de twee samengevoegde bedrijven.'

Een groter bouwvlak is dus mogelijk door bouwvlakken samen te voegen, waarbij de te verlaten bouwvlakken fysiek en planologisch worden gesaneerd. De beoogde uitbreiding is 1,5 ha. Om zoveel mogelijk aan oppervlak bouwvlak te kunnen verwerven, worden percelen samengevoegd. Hierbij is ook rekening gehouden met verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op de plek waar sanering plaatsvindt. Franzen Landbouw heeft een locatie beschikbaar die voor sanering in aanmerking komt. Dit betreft het perceel Veerweg 1a (nabij de Galtathesehaven) te Ooltgensplaat. Het aanwezige bouwvlak op het perceel Veerweg 1a Ooltgensplaat is 1 ha. Dit perceel kan geheel worden gesaneerd. Hierdoor komt er een nieuw open gebied en nieuwe zichtlijnen de polder in. Door sanering is ook verdere uitbreiding onmogelijk, waardoor de ruimtelijke kwaliteit in deze polder verbetert.

Artikel 6.18 lid 3 geeft ook een extra mogelijkheid om bouwvlakken te realiseren groter dan 2 ha.

Verbredingsactiviteiten zijn mogelijk binnen het agrarisch bouwperceel en zo nodig kan het bestaande bouwperceel met 0,5 ha worden vergroot.

Het AIKC is een innovatiecluster met proeftuinfaciliteiten voor duurzame akkerbouw in Zuid-Holland. Het AIKC stimuleert, faciliteert, initieert, experimenteert, demonstreert en agendeert innovaties in de akkerbouwketen voor toepassing op Goeree-Overflakkee en bij andere akkerbouwers werkzaam in Zuid-Holland en de Zuidwestelijke delta. Concreet wordt het volgende beoogd:

  • Stimuleert: samenwerking, kennisdeling en voorlichting in de landbouwsector.
  • Faciliteert: de ketenpartners en leden van het centrum om in een professionele werkomgeving en met professionele ondersteuning hun producten en innovaties te testen in de praktijk van een landbouwbedrijf dat op grote schaal aardappelen, uien, wortelen, bieten en tarwe teelt, oogst, wast, opslaat en zelf verkoopt op de nationale- en internationale markt.
  • Initieert: product-, teelt- en procesinnovaties met een op de bedrijfspraktijk gerichte innovatie agenda waarmee de belangrijkste “groene groei” uitdagingen kunnen worden aangepakt.
  • Experimenteert: met nieuwe verdienmodellen en ketenafspraken die de meerwaarde strategie inhoud kunnen geven in laagdrempelige netwerken die in wisselende samenstelling zullen bestaan uit collega agrarische ondernemers en ketenpartners die koploper zijn in de sector.
  • Demonstreert: aan collega boeren, maar ook aan de consument bezoeker van het centrum, hoe het boerenbedrijf van de toekomt eruit zal zien; welke stappen er al gezet zijn om grondstoffenverbruik en emissies (lucht en water) te verminderen; en wat er nog op de agenda staat om duurzame landbouw te verwezenlijken op een commerciële haalbare manier. Dit gebeurt door rondleidingen en demonstraties zowel binnen in het AIKC als buiten in de velden en in de bedrijfshallen van het landbouwbedrijf.
  • Agendeert en – waar opportuun – initieert: nieuwe samenwerkingsverbanden voor die duurzaamheidsuitdagingen die niet op het bedrijfsniveau maar alleen op het meta-niveau kunnen worden aangepakt. Een voorbeeld is de biodiversiteitproblematiek. Deze kan alleen op de schaal van het gehele eiland Goeree-Overflakkee effectief worden aangepakt en dat vereist de opzet van nieuwe samenwerkingsafspraken tussen de landbouwers en andere grond/natuur beheerders. Het AIKC wil en kan daaraan bijdragen met een laagdrempelig platvorm voor samenwerking en door mobilisatie van de organisatiekracht van leden.

Het AIKC staat ten dienste van het eigen landbouwbedrijf, maar ook ten dienste van de agrarische sector in het algemeen. In de 'Proeftuin' wordt geëxperimenteerd met het telen van gewassen in diverse vormen. Positief behaalde resultaten kunnen vervolgens worden toegepast op het eigen bedrijf, maar ook als kennisoverdracht worden aanboden aan andere agrariërs. Algemeen doel van de experimenten is het ontwikkelen van duurzame landbouw. De doelstellingen zijn het verminderen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, kunstmest en brandstof. Daarnaast het verbeteren van de grondkwaliteit. De landbouw in Nederland is hoogproductief. Doordat intensieve teelt plaatsvindt, verschraalt de bodem en wordt deze minder vruchtbaar. Dit kan worden aangevuld door kunstmest, maar ook met natuurlijke meststoffen of compost van restproducten. Om de grondstructuur te verbeteren kan ook een samenstelling plaatsvinden van natuurlijke meststoffen en compost. Om de juiste samenstelling te vinden, is onderzoek nodig. De onderzoeken worden verricht in het AIKC en vervolgens op het akkerland getest. De resultaten worden gemeten en geregistreerd via GPS tijdens de oogst.

Registratie vindt plaats op gebiedsniveau op de percelen. De diverse resultaten kunnen vervolgens worden gebruikt bij het toepassen van meststoffen en beregening; daar waar nodig meer en waar mogelijk minder.

Conclusie

Met de mogelijkheid om een 1,5 ha aan het bouwvlak toe te voegen (vanwege sanering en ten behoeve van verbredingsactiviteiten) kan per saldo een bouwblok van 3,8 ha mogelijk worden gemaakt, namelijk 2,3 ha (bestaand), 1 ha (sanering) en 0,5 ha (verbreding).

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010)

De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, in december 2010 vastgesteld.

Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. De visie gaat uit van een globale visie voor de lange termijn en een precieze aanduiding van de dorpsgebieden op contourkaarten als ontwikkelingsgebied voor herstructurering, inbreiding en uitbreiding.

Binnen de structuurvisie bestaat de ontwikkelingssystematiek uit de volgende drie onderdelen:

  • A. Kernenprofilering voor gericht versterken van de sociaaleconomische vitaliteit (leefbaarheid en leefomgeving in de meeste brede zin van het woord).
  • B. Kansenkaart voor recreatie en toerisme, met vooral inspirerende en perspectiefvolle zones, locaties en thema's.
  • C. Landschapskwaliteitskaart met daarin waardevolle identiteitsbepalende elementen, structuren en gebieden.

Om nu en in de toekomst initiatieven te kunnen afwegen, heeft Goeree-Overflakkee tot slot de hoofdlijnen voor een regionaal afwegingskader opgenomen. Dit is gericht op het afwegen van de belangrijkste opgaven die worden verwacht en de kernkwaliteiten die worden bewaakt.

Centrale boodschap uit de eilandelijke regionaal-economische visie is:

  • Stilstand is achteruitgang: zonder investeringen in economische structuur-versterking (profit) lopen welzijn (people) en omgeving (planet) geleidelijk terug.
  • Geen slot op het eiland: kernkwaliteiten als de rust en ruimte en werkzame bevolking benutten en vermarkten in plaats van louter conserveren.
  • Daadkrachtige organisatie: alleen indien wordt geïnvesteerd in een slag-vaardige, gezamenlijke uitvoeringsorganisatie kan de regionale economie worden opgekrikt.
  • Onderscheid en innovatie: niet inzetten op meer van hetzelfde (kopiëren van wat elders al gebeurt), maar op ''eigen wijze groei' gebaseerd op onder-scheidende kwaliteiten en vernieuwend denken en doen.
  • Ondernemerschap, toerisme en wonen als economische motor.
  • Randvoorwaarden op orde: voldoende ruimte voor bedrijvigheid, goede bereikbaarheid en optimale gemeentelijke dienstverlening.
  • Vertel hoe goed je bent: promotie en marketing van de kwaliteiten van Goeree-Overflakkee naar verschillende doelgroepen.
3.3.2 Eilandvisie

Tijdens de raadsvergadering van 12 februari 2015 is de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee unaniem akkoord gegaan met de toekomstvisie voor de gemeente, de Eilandvisie. Hiermee beschikt de gemeente over een heldere langetermijnvisie waar iedereen zich op kan richten en die de kaders biedt voor de besluitvorming van de gemeente. Met deze visie kunnen de maatschappelijke opgaven waar het eiland voor staat, samen worden opgepakt.

Zes strategische kernthema's

Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema's geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:

  • 1. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.
  • 2. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.
  • 3. De kwaliteit, van leven en van groei.
  • 4. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.
  • 5. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.
  • 6. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.

Deze thema's hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema's fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.

3.4 Conclusie

De uitbreiding van een bedrijf is niet in strijd met het rijks-, provincaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven waarop dit plan van invloed is. Ieder aspect komt in een aparte paragraaf aan bod. Hierin worden het toetsingskader, de effecten van het plan en de beoordeling hiervan beschreven. In alle paragrafen wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling voor deelgebied 1 van het plangebied. Omdat in deelgebied 2 (Veerweg 1a Ooltgensplaat) alleen bouwmogelijkheden worden verwijderd, zijn niet alle omgevingsaspecten relevant. Op deelgebied 2 wordt alleen ingegaan in paragraaf 4.3, 4.7 en 4.9.

4.2 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.

Onderzoek en conclusie

Gelet op de ruime afstand van het perceel Oudelandsedijk 4b in Dirksland tot woningen van derden kan worden geconcludeerd dat er geen gevolgen zijn voor woningen in de omgeving. Ook bedrijven in de buurt worden niet gehinderd door de beoogde ontwikkeling. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

 

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Deelgebied 1

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Deelgebied 1 van het plangebied ligt op circa 3 kilometer afstand van Natura 2000-gebied Grevelingen (figuur 4.1), dit is tevens een stikstofgevoelig habitat. De ontwikkeling leidt gezien de afstand niet tot negatieve effecten op de waterhuishouding, verstoring, areaalverlies of versnippering van het Natura 2000-gebied Grevelingen. Met het programma AERIUS Calculator is een verschilberekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. Uit de berekening blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan de drempelwaarde van 0,00 mol N/ha/jr. Het bestemmingsplan is daarom in het kader van de Wet natuurbescherming uitvoerbaar. In bijlage 1 is de AERIUS- berekening verder toegelicht en in bijlage 2 is de berekening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30_0011.png"

Figuur 4.1: Natura 2000-gebied Grevelingen en deelgebied 1 van het plangebied (rode cirkel).

Natuurnetwerk Nederland

Ten oosten van deelgebied 1 van het plangebied ligt een ecologische verbindingszone, zie figuur 4.2. De beoogde activiteiten hebben geen invloed op de functie van deze zone. Negatieve effecten worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30_0012.png"

Figuur 4.2: NNN-gebied en deelgebied 1 van het plangebied (rode cirkel).

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld gedurende door middel van een quickscan (inclusief veldbezoek). De rapportage is opgenomen bijlage 3.

In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het van belang om werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten en/of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen

(vogelverschrikkers gebruiken, groen rooien buiten broedseizoen). Deelgebied 1 bezit geen

mogelijkheden voor vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen om er te verblijven. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er kunnen daarnaast algemene nationaal beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën aanwezig zijn. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Zuid-Holland. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.

Deelgebied 2

Gebiedsbescherming

In deelgebied 2, dat gelegen is aan de Veerweg 1a, worden geen nieuwe ontwikkelingen beoogd. De huidige bebouwing wordt gesloopt, dit geeft geen negatieve effecten op het buitendijks gelegen natuurgebied Krammer Volkerak (Natura 2000 en Natuurnetwerk) aan de zuidzijde op 120 meter afstand. Het is namelijk dusdanig kleinschalig dat het binnen vijf werkdagen verwijderd is.

Soortenbescherming

Met het oog op de sloop van de aanwezige bebouwing is het van belang dat op voorhand uitgesloten wordt dat er beschermde soorten in deelgebied 2 van het plangebied aanwezig zijn. De ecologische waarden zijn daarom vastgesteld door middel van een quickscan (inclusief veldbezoek). De rapportage is opgenomen in bijlage 4. Hieruit blijkt dat het voorkomen van en negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels (al dan niet met vaste rust- en verblijfplaatsen) wordt uitgesloten. Mogelijk vliegen en foerageren er wel vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten. Effecten op beschermde planten- en diersoorten kunnen hierdoor worden uitgesloten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of soorten. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het project.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Transport van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking staat in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vervallen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens zijn in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Onderzoek en conclusie

Franzen Landbouw is zelf geen inrichting waarop het Bevi van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30_0013.png"

Figuur 4.3: Weergave risicovolle inrichtingen nabij deelgebied 1 Oudelandsedijk 4bb (blauwe cirkel).

In figuur 4.3 zijn vier risicovolle bronnen aangegeven. Vanwege de opslag van propaan zijn deze inrichtingen als risicobron aangeduid. Deze vier inrichtingen hebben een PR 10-6-contour van respectievelijk 25 of 20 meter. Deelgebied 1 van het plangebied ligt niet binnen deze contouren.

Verder worden in de nabijheid van het deelgebied 1 geen gevaarlijke transporten vervoerd. Hierdoor staat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het plan niet in de weg.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • a. een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • b. een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij een ruimtelijke ontwikkeling uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling aan de Oudelandsedijk 4b in Dirksland leidt tot een toename van verkeer van 92 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 5%. Uit de NIBM-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,41 µg/m³ en van fijn stof van 0,05 µg/m³ (zie figuur 4.4). Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30_0014.png"

Figuur 4.4: Weergave uitkomsten NIBM-tool.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van deelgebied 1 van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Oudelandsedijk, direct aan deelgebied 1 van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen: 13 µg/m³ voor NO2, 17 µg/m³ voor PM10 en 9,8 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

Voor de locatie Oudelandsedijk 4b in Dirksland is historisch vooronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5). Er zijn op het maaiveld ter plaatse van de akker puindelen waargenomen, die aanleiding geven een bodemverontreiniging met asbest, zware metalen, PAK en minerale olie op de onderzoekslocatie te verwachten. Geadviseerd wordt het volledig verkennend bodemonderzoek uit te voeren (volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE)).

Daarnaast is op één locatie puinverharding aangetroffen. Hiervoor is een puincertificaat beschikbaar.

Voor het ondergrond en grondwater is de locatie onverdacht voor het voorkomen van

bodemverontreiniging.

4.7 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Omgevingsverordening

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
  • nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Gemeentelijk beleid

Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:

  • De inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen.
  • Het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater. Hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet. Het waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties.
  • De omgang met afvalwater en regenwater in het gebied. Hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem.

Onderzoek

Huidige situatie

Algemeen

In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard en bebouwd. De bodem in het plangebied bestaat uit zavel met een homogeen profiel. In het plangebied is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,8 meter beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,20 meter beneden maaiveld ligt.

Waterkwantiteit

Tussen het plangebied en de Oudelandsedijk ligt een hoofdwatergang met een beschermingszone van 5 meter aan beide zijden van de watergang, zie figuur 4.5.

Aan de noord- en westzijde van het plangebied is een smalle watergang gelegen. Binnen het plangebied zijn verder nog twee oppervlaktewaterlichamen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30_0015.png"

Figuur 4.5: Hoofdwatergang nabij plangebied.

Waterkwaliteit

De watergangen in en nabij het plangebied worden niet gerekend tot KRW-waterlichamen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een primaire of regionale waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van een agrarisch bedrijf met bijbehorende loodsen en voorzieningen. Daarnaast wordt een kennis- en innovatiecentrum voor de akkerbouw gerealiseerd.

Waterkwantiteit

Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden.

Het realiseren van verhard oppervlak is alleen mogelijk als er aan watercompensatie wordt gedaan.

Ten opzichte van de huidige situatie wordt er circa 810 m2 water verwijderd. Dit oppervlak moet in ieder geval in het nieuwe plan terugkomen. Daar bovenop dient nog 10% van het totaal aan

toegevoegde verharding te worden teruggebracht in de vorm van water.

In de huidige situatie is circa 30.000 m2 verhard oppervlak aanwezig, in nieuwe situatie circa 34.500 m2. Er wordt dus 4.500 m2 extra verharding gerealiseerd. Dit brengt een watercompensatieopgave van 450 m2 extra water met zich mee.

De totale wateropgave bedraagt 1.260 m2 (namelijk 810 m2 + 450 m2).

Aan de noordzijde zal aansluitend aan de sloot een helofytenzuivering komen, deze wordt meegenomen in de watercompensatie.

De nieuw aan te leggen sloot heeft een wateroppervlak van 2.961 m².

Met de beoogde ontwikkeling wordt voldoende nieuw water gerealiseerd om aan de verplichte compensatie te voldoen.

Ter plaatse van de locatie Veerweg 1a in Ooltgensplaat neemt het verhard oppervlak af.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • 1. hemelwater vasthouden voor benutting,
  • 2. (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • 3. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • 4. afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Het plangebied Oudelandsedijk 4b wordt aangesloten op het aanwezige gemeentelijke rioolstelsel. De hemelwaterafvoer wordt afgekoppeld en stroomt af op nabijgelegen oppervlaktewater.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de sloop- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Op grond van de keur waterschap Hollandse Delta zijn werken in en nabij waterstaatswerken vergunningplichtig.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Er wordt voorzien in voldoende watercompensatie. Wel dient een watervergunning aangevraagd te worden voor het dempen van bestaande watergangen en het graven van nieuwe watergangen.

4.8 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

In en nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig die van invloed zijn op de beoogde ontwikkeling.

4.9 Archeologie

Beleid en normstelling

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Beleidsnota archeologische monumentenzorg

De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

Onderzoek en conclusie

De Oudelandsedijk heeft een archeologische verwachtingswaarde 4. Dit betekent dat bij werkzaamheden groter dan 500 m2 en dieper dan 50 cm archeologisch onderzoek is vereist.

De beoogde ontwikkeling vindt niet plaats op of in de Oudelandsedijk. Uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Goeree-Overflakkee blijkt dat de grond van deelgebied 1 van het plangebied is aangeduid als 'geen voorschriften'. Dit houdt in dat de gemeente geen waarde toekent aan de gronden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.DLOudelandsedk-BP30_0016.png"

Figuur 4.6: Uitsnede archeologische beleidskaart (rode cirkel betreft Oudelandsedijk 4b).

Ook ter plaatse van deelgebied 2 zijn geen archeologische waarden aanwezig.

4.10 Cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Onderzoek en conclusie

Goeree-Overflakkee is ontstaan uit een reeks eilandjes en platen die werden ingepolderd en met bedijkingen van nieuwe aanwassen steeds werden vergroot. De oudste polders zijn nog te herkennen aan hun ringvormige dijkstructuur. Aanwaspolders hebben vaak een langwerpige vorm, die als schil tegen oudere polders ligt. In het plangebied komen geen specifieke cultuurhistorische waarden voor.

4.11 Mobiliteit

Ontsluiting

Het landbouwbedrijf is gelegen aan en ontsluit via de Oudelandsedijk, een erftoegangsweg (type I) met een maximumsnelheid van 60 km/u. In noordelijke richting wordt ontsloten op de N215, van waaruit ook het hoger gelegen netwerk kan worden bereikt in de zin van de N59. Ten zuiden wordt ontsloten richting Nieuwe-Tonge. De kern Nieuwe-Tonge zelf wordt door de N215 ontsloten met onder meer Dirksland, Middelharnis en Oude-Tonge, voor het doorgaande verkeer. De Oudelandsedijk dient met name ter ontsluiting van bestemmingsverkeer en geldt als een landelijke ontsluitingsweg.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Het landbouwbedrijf aan de Oudelandsedijk 4b in Dirksland heeft in de huidige situatie reeds een verkeersaantrekkende werking. Met de uitbreiding in de toekomstige situatie zal het meer verkeer gaan genereren. De verwachte toename in het laag- en hoogseizoen zijn weergeven in tabellen 4.2 en 4.3.

Hierin zijn de verwachte verkeersbewegingen per dag omgerekend naar het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal (mvt/etmaal) van een maatgevende dag in laag- en hoogseizoen.

In verband met aankomend en vertrekkend verkeer zijn de aantallen vermenigvuldigd met 2 (af- en aanrijdverkeer). Op basis van de ervaringscijfers van de initiatiefnemer is in het laagseizoen (november t/m augustus) gerekend met een toename van 1 vrachtauto per uur en in het hoogseizoen (september en oktober) een toename van 2 vrachtauto's per uur tijdens de openingstijden van het landbouwbedrijf. Buiten de genoemde uren vindt er geen noemenswaardige toename van het vrachtverkeer plaats.

De werknemers van het landbouwbedrijf komen met personenauto's. Op basis van ervaringscijfers van de initiatiefnemer zijn er in de huidige situatie op de piekmomenten 40 werknemers aanwezig en buiten de piekmomenten circa 10 werknemers. De werknemers komen in twee ploegen, namelijk van 6:00 tot 18:00 en van 18:00 tot 6:00 (hoogseizoen). Voor de toekomstige situatie wordt ingeschat dat het aantal werknemers zich met 10% zal uitbreiden door de uitbreiding van het landbouwbedrijf. Wanneer iedere werknemer met eigen auto komt, betekent dit een verkeerstoename van 8 mvt/etmaal in het hoogseizoen en 2 mvt/etmaal in het laagseizoen. Buiten de genoemde uren vindt er geen noemenswaardige toename van het verkeer plaats.

Naast uitbreiding van het landbouwbedrijf wordt ook een kennis- en innovatiecentrum mogelijk gemaakt. Volgens de initiatiefnemer zullen er circa 6 medewerkers per dag (worstcase) aanwezig zijn in het hoogseizoen, in het laagseizoen 3 medewerkers per dag . Hiernaast zullen de bezoekers in groepen van circa 6 personen komen. Er zullen naar verwachting 2 groepen per week in het hoogseizoen en 4 groepen per week in het laagseizoen komen. Op basis van de landelijke ligging wordt ervan uitgegaan dat de bezoekers met de auto komen. Met de berekening is ervan uitgegaan dat het kenniscentrum 6 dagen per week geopend is.

Tabel 4.2 Toename verkeersgeneratie laagseizoen

Type verkeer   Verkeerstoename per uur   Verkeerstoename per etmaal  
Vrachtauto/Vrachtbus   2 vrachtauto's
(7:00 tot 17:00)  
24 mvt/etmaal  
Personenauto werknemers   1 mvt in het drukste uur   2 mvt/etmaal  
Kenniscentrum   12 mvt in het drukste uur   24 mvt/etmaal  
Totaal     50 mvt/etmaal  

Tabel 4.3 Toename verkeersgeneratie hoogseizoen

Type verkeer   Verkeerstoename per uur   Verkeerstoename per etmaal  
Vrachtauto/Vrachtbus   4 vrachtauto's
(6:00 tot 21:00)  
60 mvt/etmaal  
Personenauto werknemers   4 mvt in het drukste uur   8 mvt/etmaal  
Kenniscentrum   12 mvt in het drukste uur   24 mvt/etmaal  
Totaal     92 mvt/etmaal  

De huidige verkeersintensiteit op de Oudelandsedijk bedraagt op een gemiddelde werkdag 1700 mvt/etmaal, op een gemiddelde weekenddag is de intensiteit 1200 mvt/etmaal. Uit de bovenstaande tabellen blijkt dat de ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename van maximaal 92 mvt/etmaal op een maatgevende dag. In het drukste uur zal de verkeerstoename maximaal 56 voertuigen bedragen, ten tijde van de aankomende of vertrekkende medewerkers in het hoogseizoen (september en oktober). In de overige maanden van het jaar bedraagt de toename maximaal 23 mvt in het drukste uur. De overige verkeerstoename vindt zowel in het laag- als hoogseizoen verspreid over de dag plaats. De verkeerstoename zal naar verwachting opgaan in het huidige verkeersbeeld van de Oudelandsedijk.

Parkeren

In de huidige situatie wordt op eigen terrein geparkeerd, waar genoeg ruimte voor aanwezig is. Ook in de nieuwe situatie zal dit het geval zijn. De benodigde parkeerplaatsen voor het kennis- en innovatiecentrum worden binnen deelgebied 1 van het plangebied gerealiseerd. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.12 Wegverkeerslawaai

De ontwikkeling aan de Oudelandsedijk 4b in Dirksland leidt tot een geringe verkeerstoename op de Oudelandsedijk (zie paragraaf 4.11). Het extra geluid dat dit veroorzaakt op de gevels van woningen zal zeer beperkt zijn en niet waarneembaar voor het menselijk oor.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt een koppeling gemaakt tussen de in de voorgaande hoofdstukken beschreven elementen en de verbeelding (plankaart en regels). De verbeelding vormt het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

5.2 Opzet regels

De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels (waaronder ook de parkeerregeling) zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

De regels zijn grotendeels overgenomen uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied Dirksland.

5.3 Bestemmingen

In deze paragraaf is een beschrijving gegeven van de bestemmingen in het gebied.

Agrarisch

Aan het bouwvlak aan de Oudelandsedijk 4b Dirksland en het voormalige bouwvlak aan de Veerweg 1a Ooltgensplaat is de bestemming Agrarisch toegekend. De bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn grotendeels conform het vigerende bestemmingsplan. Wel is de mogelijkheid voor grondgebonden veehouderij en de mogelijkheid voor neven- en vervolgfuncties via afwijking of planwijziging op het bouwvlak Oudelandsedijk 4b geschrapt. Daarnaast is de verbreding van de activiteiten mogelijk gemaakt door middel van de specifieke aanduiding 'agrarisch hulp- en nevenbedrijf'. Ook vanwege het kennis- en innovatiecentrum (met bijbehorend testcentrum) is een specifieke aanduiding opgenomen.

Groen

De bestemming Groen is opgenomen langs de randen van het perceel Oudelandsedijk 4b.

Waterstaat - Waterkering

Aan een deel van het voormalig agarisch bouwvlak ter plaatse van de Veerweg 1a in Ooltgensplaat is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering toegekend (overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan). De gronden zijn mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van waterkering. De essentie van de dubbelbestemming is dat deze primair geldt ten opzichte van de andere ter plaatse geldende bestemmingen. Dit betekent bijvoorbeeld dat bouwactiviteiten, anders dan ten behoeve van de waterkerende functie, niet zonder meer kunnen worden toegestaan , maar in het kader van een afwijkingsregeling nader moeten worden afgewogen. Ook voor diverse werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, geldt een omgevingsvergunningplicht.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd.

Op grond van artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn plannen aangewezen waarvoor een dergelijk exploitatieplan moet worden opgesteld.

Voor dit plan dient een exploitatieplan te worden vastgesteld. Artikel 6:12, lid 2 geeft aan dat de gemeenteraad kan besluiten géén exploitatieplan vast te stellen indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

In de onderhavige situatie wordt voldaan aan de bovenstaande voorwaarden, omdat het kostenverhaal van het project anderszins is verzekerd. Er wordt een anterieure overeenkomst afgesloten.

Intiatiefnemer heeft voldoende financiële middelen om zijn bedrijfsbebouwing uit te breiden. Voor de realisering van het innovatie- en kenniscentrum is provinciale subsidie beschikbaar (uit het POP-budget groene ruimte).

De gemeente acht het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Participatie

Initiatiefnemer heeft zijn buren geïnformeerd over de voorgenomen plannen.

7.2 Overleg

In het kader van het overleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bij de voorbereiding van het plan overleg gevoerd met de provincie en het waterschap en de provincie. Het overleg met de provincie heeft geleid tot aanpassingen van het plan. Het waterschap heeft aangeven dat voor diverse activiteiten een vergunning nodig is.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden zienswijzen worden ingediend. Er zijn twee zienswijzen ontvangen. Deze zijn samengevat en beantwoord in de Nota van zienswijzen (zie bijlage 6).