direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitendijk 1 te Ooltgensplaat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.50kvstation-VA01

Toelichting

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.50kvstation-VA01_0001.jpg"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

In het oosten van de gemeente Goeree-Overflakkee ligt een bestaand hoogspanning 50/23 kV-distributieonderstation. Een distributieonderstation is een elektrische installatie in het hoogspanningsnet dat de energie naar een lager spanningsniveau en het lokale energienetwerk voedt. Het energiebedrijf Stedin is voornemens om dit station uit te breiden tot een volwaardig 50 kV-station. In de afgelopen jaren is het netwerk op Goeree-Overflakkee namelijk kwetsbaar gebleken voor storingen als gevolg van relatief dunne kabels en veel enkelvoudige routes binnen de regionale stroomvoorziening. Het nieuwe station in Ooltgensplaat draagt bij aan de gewenste ringvoeding op het eiland Goeree-Overflakkee. Hierdoor wordt de leveringszekerheid van stroom op Goeree-Overflakkee sterk bevorderd.

De uitbreiding van het onderstation is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Het college van de toenmalige gemeente Oostflakkee heeft echter schriftelijk aangegeven in principe mee te willen werken aan het initiatief en een planologische procedure op te starten.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde uitbreiding juridisch-planologisch geregeld. Op grond hiervan kan de benodigde omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het onderstation worden verleend.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het oosten van het buitengebied van de gemeente Goeree-Overflakkee. Het ligt ten zuiden van de Volkerakdam (N59)/Bosweg aan het fietspad Den Bommel - Ooltgensplaat en in het gebied Groote Moerasgat. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.50kvstation-VA01_0002.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Bingmaps)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Oostflakkee'. Dit bestemmingsplan is op 29 november 2012 door de toenmalige gemeente Oostflakkee vastgesteld. De gronden van het bestaande onderstation hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. De gronden waarop de beoogde uitbreiding plaatsvindt heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Natuur' met de dubbelbestemming 'Waarde - Natura 2000'. Daarnaast zijn dubbelbestemmingen opgenomen in verband met de waterkering en de hoogspanningsverbinding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.50kvstation-VA01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.50kvstation-VA01_0004.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Oostflakkee (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

In het noorden van het plangebied vigeert daarnaast het rijksinpassingsplan 'Waterberging Volkerak-Zoommeer'. Dit rijksinpassingsplan is door de Minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld op 20 september 2013. Het rijksinpassingsplan maakt het mogelijk het Volkerak-Zoommeer te gebruiken voor berging van water ter uitvoering van de maatregel 'Berging op het Volkerak-Zoommeer' van de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier. Voor het plangebied geldt dat uitsluitend een specifieke waterkering als dubbelbestemming is opgenomen.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan Buitendijk 1 te Ooltgensplaat bestaat uit een toelichting, de regels en de verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het ruimtelijk relevante beleid voor het plangebied en wordt aangetoond dat de ontwikkeling hier niet mee strijd is.

Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 verslag gedaan van het onderzoek op het gebied van verkeer, milieu, water, ecologie en archeologie. In Hoofdstuk 5 wordt de planvorm toegelicht en wordt de achtergrond bij de planregels beschreven. Tot slot wordt in Hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond en wordt ingegaan op de resultaten van het overleg zoals aangegeven in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Hoofdstuk 2 Het plan

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van het plan.

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Landschappelijk en stedenbouwkundig kader

Het projectgebied betreft het perceel Buitendijk 1. Het perceel ligt in het buitengebied van Goeree-Overflakkee aan het fietspad Den Bommel - Ooltgensplaat ten zuiden van de Volkerakdam (N59). De kern Ooltgensplaat ligt op circa 2 km ten zuidoosten van het plangebied. Het perceel is niet direct voor autoverkeer toegankelijk en heeft hierdoor een geïsoleerde ligging.

Het plangebied ligt in de Adriaanpolder. Deze kleine polder is pas in 1928 bedijkt (zie figuur 2.1). De polder is langgerekt en wordt ingesloten door de Nieuwe Dijk, de voormalige waterkering in het westen en de Ringdijk in het oosten. Na de watersnoodramp in 1953 is de dijk rond de Adriaanpolder versterkt. Er is nogmaals een versterking geweest in de jaren ‘70. De binnendijkse oude ringdijk heeft zijn functie als secundaire waterkering verloren in 1987, nadat de bouw van de Philipsdam gereed was gekomen. Op de ringdijk ligt nu een fietspad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.50kvstation-VA01_0005.png"

Figuur 2.1 Ligging plangebied op kaart met bedijkingen op Flakkee uit 1937 (bron: Waterschap Hollandse Delta)

Het plangebied ligt in het natuurgebied het Groote- of Moerasgat. Het Groote Gat is ontstaan ter plaatse van een doorbraak van de dijk van de polder. Dit natuurgebied is ingericht nadat het bestaande onderstation is gerealiseerd. Het sluit aan op de noordelijk gelegen Hellegats- en Ventjagersplaten.

De gronden in de omgeving van het plangebied hebben naast de natuurfunctie een functie voor agrarisch gebruik (akkerbouw). De dichtstbijzijnde woning ligt op ongeveer 700 m van het plangebied.

2.1.2 Bebouwing plangebied

De bebouwing die momenteel in het plangebied aanwezig is, bestaat uit een gebouw (50/23 kV-station), een transformator en twee hoogspanningsmasten. Op de onderstaande figuur is deze bebouwing zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.50kvstation-VA01_0006.png"

Figuur 2.2 Huidige situatie (bron: Google Earth)

Het perceel is landschappelijk ingepast door een beplantingsstrook. Hierdoor wordt de bebouwing aan het zicht vanaf de Volkerakdam (N59) onttrokken. Het perceel is afgesloten met een toegangspoort en hekwerk.

2.2 Projectbeschrijving

2.2.1 Nut en noodzaak

De afgelopen jaren is het energienetwerk op Goeree-Overflakkee kwetsbaar gebleken voor storingen als gevolg van relatief dunne kabels en veel enkelvoudige routes binnen de regionale stroomvoorziening.

Om dit te verbeteren zijn diverse initiatieven genomen om een ringnet en diverse hoogspanningsstations te realiseren.

Dit project maakt daar ook onderdeel van uit.

Daarnaast komt het volwaardige standaard 50 kV-station in de plaats van een eenvoudig 50/23 kV-aftakstation.

Hierdoor is het mogelijk om de vraag/aanbod van de elektrische energie, volwaardig op het energienetwerk aan te sluiten.

2.2.2 Bouwplan

Het plan voorziet in de uitbreiding van het perceel met 20 x 30 m. Dit betekent een toename van 600 m2.

Ter plaatse van de uitbreiding van het perceel wordt een nieuw 50 kV-gebouw gerealiseerd met een afmeting van 22,5 x 14,3 m. De bouwhoogte van het nieuwe gebouw bedraagt circa 8 m. Het gebouw wordt (deels) onderkelderd. Net zoals in de bestaande situatie zal het station af en toe bezocht worden voor inspectie en onderhoud. Gezien de beperkte frequentie en verblijfsduur zullen hiervoor geen verblijfsvoorzieningen worden getroffen.

In onderstaand figuur is de toekomstige inrichting van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.50kvstation-VA01_0007.png"

Figuur 2.2 Toekomstige situatie (bron: Technip EPG)

Langs de randen van het plangebied waar de uitbreiding plaatsvindt wordt een haag met streekeigen beplanting gerealiseerd zoals dit in de huidige situatie ook is gedaan. Hiermee wordt voorzien in een landschappelijke inpassing van het 50 kV-station.

Om de bouw van het 50 kV-station mogelijk te maken wordt ten oosten en zuiden van het perceel een tijdelijke bouwweg aangelegd. Hiermee wordt het benodigde materieel en materiaal naar de locatie gebracht. Hiervoor worden tijdelijk stelconplaten neergelegd. Deze platen worden na de bouw weer verwijderd. De huidige situatie zal worden hersteld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de meest bepalende beleidsdocumenten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische Hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het rijksbeleid

Het oprichten van een 50 kV-station ten behoeve van een gegarandeerde stroomvoorziening draagt bij het tweede nationale belang zoals dit in de Structuurvisie infrastructuur en ruimte is benoemd. Het Rijk geeft hierin aan dat energiezekerheid een belangrijk economisch goed is. De opwekking en distributie van elektriciteit via een hoofdnetwerk van centrales en hoogspanningsleidingen is van nationaal belang. Niet alleen vanwege het (inter)nationale en provinciegrensoverschrijdende karakter van het hoofdnetwerk, maar ook gelet op het effect voor de individuele burger.

Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich overigens enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling niet relevant is voor het nationaal ruimtelijke beleid, maar wel bijdraagt aan de algemene beleidsdoelstelling voor een gegarandeerde stroomvoorziening.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' inclusief herzieningen (2010) en Verordening Ruimte inclusief herzieningen (2010)

Het provinciaal beleid van de provincie Zuid-Holland is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. De hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen en hoofdzaken van het door de provincie te voeren ruimtelijk beleid is vastgelegd in de Verordening Ruimte. De structuurvisie en verordening worden jaarlijks herzien. In deze paragraaf zijn de vastgestelde herzieningen meegenomen in de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het provinciale beleid.

De regels in de Verordening Ruimte zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

Voor de beoogde ontwikkeling zijn met name de regels ten aanzien van de bebouwingscontouren en de Ecologische Hoofdstructuur relevant.

Bebouwingscontouren

Het plangebied is in de Verordening Ruimte gelegen buiten de bebouwingscontouren. Deze contouren geven de grens aan van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken. Gemeenten dienen in hun bestemmingsplannen op te nemen dat voor de gronden buiten de bebouwingscontouren geen nieuwe vestiging of uitbreiding van stedelijke functies, mogelijk is.

Ecologische Hoofdstructuur

De uitbreiding van hete plangebied aan de zuidzijde van het perceel, is volgens de kaart Ecologische Hoofdstructuur gelegen in Natura 2000-gebied en een gebied met de benaming 'Bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur.

In de verordening zijn ten aanzien van bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur de volgende regels relevant:

Artikel 5 Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

  • Lid 1 bestaande natuur, prioritaire nieuwe natuur en waternatuurgebied

Bestemmingsplannen voor gronden die op kaart 3 (EHS) zijn aangeduid als bestaande natuur en prioritaire nieuwe natuur of als waternatuurgebied wijzen bestemmingen aan die de natuurfunctie rechtstreeks mogelijk maken en beschermen tegen significante aantastingen van de wezenlijke kenmerken en waarden. Bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding kunnen overeenkomstig het huidige gebruik worden bestemd.

  • Lid 3 herbegrenzing EHS om niet ecologische redenen ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de Ecologische Hoofdstructuur, zoals bedoeld in lid 1 en lid 2 en aangeduid op kaart 3, te herbegrenzen ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling en voor zover:

  • a. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en van de samenhang van de Ecologische Hoofdstructuur beperkt is;
  • b. de Ecologische Hoofdstructuur in het desbetreffende gebied kwalitatief of kwantitatief wordt versterkt;
  • c. de oppervlakte van de Ecologische Hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  • d. de voorgenomen ontwikkeling zorgvuldig is onderbouwd en alternatieven zijn afgewogen én;
  • e. maatregelen worden voorgenomen die een bij de wezenlijke kenmerken en waarden passende goede landschappelijke inpassing borgen.

  • Lid 4 compensatieregeling

Bij compensatie, zoals bedoeld in artikel 21, lid 2, onder b, moeten in ieder geval de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

  • a. de compensatie leidt niet tot een nettoverlies van areaal, samenhang en kwaliteit van de wezenlijke kenmerken en waarden;
  • b. de compensatie vindt plaats:
    • 1. aansluitend aan of nabij het aangetaste gebied, met dien verstande dat een duurzame situatie ontstaat;
    • 2. door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie op afstand van het gebied als fysieke compensatie aansluitend aan of nabij het gebied niet mogelijk is, of
    • 3. op financiële wijze als zowel fysieke compensatie als compensatie door kwalitatief gelijkwaardige waarden op korte termijn redelijkerwijs onmogelijk is.

  • Lid 5 verantwoording effectbeperking en compensatie in toelichting bestemmingsplan

De toelichting van het bestemmingsplan dat de ontwikkeling mogelijk maakt waarvoor ontheffing zoals bedoeld in artikel 21, lid 1 en 2 nodig is, bevat een verantwoording over de aard van de effectbeperkende of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied, en de wijze waarop die compensatie duurzaam is verzekerd.

Artikel 21 Algemene ontheffings- en afwijkingsbepalingen

  • Lid 2 toepassing algemene ontheffing binnen de EHS

Voor zover de ontheffing, zoals bedoeld in lid 1, betrekking heeft op een ontwikkeling in een gebied behorende tot de Ecologische Hoofdstructuur, zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 en lid 2 en zoals aangegeven op kaart 3, gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

er zijn geen reële andere mogelijkheden,

  • 1. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur worden beperkt en de overblijvende effecten worden gelijkwaardig gecompenseerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 lid 4, en
  • 2. de toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 lid 5.

Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het provinciaal beleid ten aanzien van bebouwingscontouren

Het plangebied is in de Verordening Ruimte gelegen buiten de bebouwingscontouren. Uitbreiding van stedelijke functies is in principe niet mogelijk.

Voor diverse soorten bebouwing geldt een uitzondering. Eén van deze categorieën is 'noodzakelijke bebouwing'. De verordening biedt wel mogelijkheden om hiervan af te wijken, onder meer voor het oprichten van noodzakelijke bebouwing. Dit betreft nieuwe bebouwing en de daarbij behorende voorzieningen voor natuurbeheer, waterbeheer, veiligheid, hulpdiensten, de levering van gas, water of elektriciteit alsmede kleinschalige voorzieningen voor het benutten van aardwarmte. De realisatie van het 50 kV-station valt binnen deze categorie. Daarmee past het plan binnen het beleid zoals opgenomen in de provinciale verordening.

Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan het provinciaal beleid ten aanzien van Ecologische hoofdstructuur

Het initiatief betreft een kleinschalige ontwikkeling, waarvoor een herbegrenzing van de EHS moet plaatsvinden. Hieronder volgt de toetsing aan artikel 5 lid 3 van de verordening:

  • a. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en van de samenhang van de Ecologische Hoofdstructuur beperkt is;

In paragraaf 4.6 Ecologie is onderzocht in hoeverre aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Hieruit blijkt dat de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie de uitvoering van het plan niet in de weg staan .

  • b. de Ecologische Hoofdstructuur in het desbetreffende gebied kwalitatief of kwantitatief wordt versterkt;

Hierover vindt op dit moment nog overleg plaats met Staatsbosbeheer.

  • c. de oppervlakte van de Ecologische Hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;

Hierover vindt op dit moment nog overleg plaats met Staatsbosbeheer.

  • d. de voorgenomen ontwikkeling zorgvuldig is onderbouwd en alternatieven zijn afgewogen én;

Gezien de aanwezigheid van het bestaande station en de daarbij aanwezige infrastructuur is de beoogde locatie de meest optimale plek voor deze ontwikkeling. Andere alternatieve locaties voldoen niet aan deze randvoorwaarden. In dit bestemmingsplan is een zorgvuldige onderbouwing van de geschiktheid van de locatie gegeven.

  • e. maatregelen worden voorgenomen die een bij de wezenlijke kenmerken en waarden passende goede landschappelijke inpassing borgen.

Langs de randen van het plangebied waar de uitbreiding plaatsvindt wordt een haag met streekeigen beplanting gerealiseerd zoals dit in de huidige situatie ook is gedaan. Hiermee wordt voorzien in een landschappelijke inpassing die de wezenlijke kenmerken en waarden respecteren.

3.3 Gemeentelijk beleid

Regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010)

In de structuurvisie worden de kernkwaliteiten van het eiland beschreven en daarmee samenhangend de gewenste ruimtelijke inrichting tot 2030. Uitgangspunten voor de visie zijn sociaal-economische vitaliteit, een hoge ruimtelijke kwaliteit van de kernen en een fijnmazig en robuust buitengebied.

De visie is geen statisch eindbeeld maar een richtinggevend kader voor een ontwikkeling tot belevingseiland in de Delta.

Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de regionale structuurvisie

De beoogde ontwikkeling zorgt voor de verbetering van de infrastructuur in het energienetwerk van Goeree-Overflakkee. Deze ontwikkeling is niet specifiek benoemd in de regionale structuurvisie.

Wat betreft energieleverantie wordt de ambitie uitgesproken om een forse sprong voorwaarts te maken. Vooral op het gebied van schone energie heeft het eiland grote potenties die met concrete projecten zijn te benutten. Dit biedt de kans om niet alleen energieneutraal te worden, maar zelfs energieleverancier. Dat kan door inzet op productie van schone energie: met gebruikmaking van getijden, zon, wind, aardwarmte, osmose (spanningsverschil tussen zoet en zout water) en biomassa. Dit levert tevens allerlei positieve economische activiteiten op als spin-off van nieuwe technologische ontwikkelingen.

Beleidsvisie Energieneutraal Goeree-Overflakkee 2030 (2012)

De gemeente Goeree-Overflakkee heeft zich voor de uitdagende ambitie gesteld om in 2020 energieneutraal te zijn. Dit wil de gemeente bereiken door in te zetten op het besparen van energie, maar vooral ook door het opwekken van duurzame energie uit onder meer zon, zee en wind.

De beleidsvisie is een verdieping van het onderwerp 'duurzaamheid' uit de Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee (RSV) en is het beleidsmatige vervolg op de Energievisie als studie. De visie is aanzet om de regionale ambitie van Goeree-Overflakkee op het gebied van klimaat en energie beleidsmatig te waarborgen en uit te dragen.

De energievisie Goeree-Overflakkee is als studie afgerond en met een standpuntbepaling aangeboden aan het ISGO-bestuur waar op 25 mei 2010 conform advies is ingestemd met het volgende:

  • 1. kiezen voor het 'Kunnen' scenario, oftewel koersen op een energieneutraal Goeree-Overflakkee in 2030;
  • 2. koersen op energieneutraliteit waarmee de regio tracht te investeren in economie en leefbaarheid;
  • 3. alleen medewerking verlenen aan duurzame energieprojecten, bovenop energieneutraliteit, waarin de regio deelt in de opbrengst van de (grootschalige) energieopwekking;
  • 4. als eerste concrete uitwerkende stap van de Integrale energievisie aanvangen met een ruimtelijke locatiestudie.

Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de Beleidsvisie Energieneutraal Goeree-Overflakkee 2030

De beoogde ontwikkeling zorgt voor de verbetering van de infrastructuur in het energienetwerk van Goeree-Overflakkee. In de beleidsvisie wordt wat betreft de energie-infrastructuur aangegeven dat dit een belangrijk aandachtspunt is omdat stroomstoringen op het eiland niet vreemd zijn. Bij het opwekken van energie (grootschalig & decentraal) is de verwachting dat het huidige netwerk onvoldoende geschikt is om de duurzame opgewekte energie te kunnen transporteren en dat aanpassen aan het netwerk vereist is. Dit houdt in dat de regio en geïnteresseerde marktpartijen dit knelpunt nadrukkelijk moeten agenderen bij de netbeheerder (Stedin) om verzwaring en verbetering van het elektriciteitsnetwerk te realiseren. Hierbij zou de regio kunnen pleiten voor een meer ondergrondse infrastructuur waarmee visuele overlast door elektriciteitspalen kan worden verminderd. Maar ook bij toenemende decentrale energieopwekking zullen lokaal aanpassingen nodig zijn om vraag en aanbod lokaal beter te kunnen sturen (smart-grid).

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de beleidsvisie. Door de realisatie van het 50 kV-station wordt de energie-infrastructuur op Goeree-Overflakkee aanzienlijk verbeterd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Onderzoeksplicht vanwege mer-wetgeving

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..

4.2 Verkeer en parkeren

Een onderstation heeft een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking. Af en toe zal een medewerker van Stedin inspectie en onderhoud aan het station plegen. Op het eigen terrein zijn drie parkeerplaatsen aanwezig. Het aspect verkeer en parkeren staat de uitvoering van het plan derhalve niet in de weg.

4.3 Geluid

De beoogde ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van een geluidsgevoelige bestemming. Akoestisch onderzoek kan derhalve achterwege blijven.

4.4 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht, maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Voor de gemeenten in Goeree-Overflakkee is een bodembeheerplan opgesteld (maart 2006). Het doel van het bodembeheerplan is het beleidsmatig vaststellen van de voorwaarden waaronder grond kan worden toegepast als bodem. De bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan vormen samen een belangrijk middel voor 'actief bodembeheer'. Hierbij wordt een duurzaam en verantwoord gebruik van de verontreinigde bodem beoogd.

Het plangebied is volgens de bodemkwaliteitskaart gelegen in het landelijk gebied in de zone 'Buitendijks' voor zowel de boven- als ondergrond. Dit betekent dat het veelal zandige grond is. De locatie is onverdacht. Er zijn geen verdachte punten (ondergrondse tanks, slootdempingen etc) in de omgeving gelegen die mogelijk voor verontreiniging hebben gezorgd. Momenteel wordt de bodemkwaliteitskaart geactualiseerd naar bodemfunctieklassen en bodemfunctiekaarten. De locatie valt in de klasse: Natuur.

In de nabijheid is eerder een nulsituatie bodemonderzoek uitgevoerd door Aqua Terra Kuiper en Burger (2004). In dat onderzoek zijn ook geen verontreinigingen naar boven gekomen. Dit houdt in dat er verder geen milieuhygiënische belemmeringen zijn tegen uitbreiding op de locatie.

Conclusie

Ten aanzien van de voorgestelde ontwikkeling levert het aspect bodemkwaliteit geen beperkingen op.

4.5 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De ruimtelijke onderbouwing is inhoudelijk getoetst ten aanzien van het aspect water en de opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 1.500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur neerslag door verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen.

Gemeentelijk beleid

Het hoofddoel van het Waterplan Goeree-Overflakkee is het opstellen van een gezamenlijke koers van de gemeenten en het waterschap voor de realisatie van een veilig, schoon, aantrekkelijk en goed beheerd watersysteem in de stedelijke kernen op Goeree-Overflakkee. In het waterplan worden de volgende drie hoofdaspecten aan de orde gesteld:

  • 1. de inrichting van het gebied en de afstemming tussen de ruimtelijke ordening en het waterbeheer. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid water die nodig is voor het realiseren van een bepaald beschermingsniveau tegen wateroverlast, maar nadrukkelijk ook om de beleving van het water binnen de kernen;
  • 2. het gebruik en het beheer en onderhoud van oppervlaktewater. Hierbij horen afspraken over de beheergrenzen en wie wat doet. Het waterplan zal daarnaast helpen bij de verankering van de waterzaken binnen de organisaties;
  • 3. de omgang met afvalwater en regenwater in het gebied. Hierbij speelt onder andere de relatie tussen de afvalwaterketen en de kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van het oppervlaktewatersysteem.

Gezamenlijk hebben het waterschap, gemeenten en het ISGO streefbeelden en doelen voor het water in de kernen opgesteld. De wensbeelden met een ruimtelijke relevantie die volgen uit het Waterplan zijn hieronder opgesomd:

  • 4. gegarandeerde zonering op basis van chloridengehalten in het oppervlaktewater (zoet/zout);
  • 5. waterbergingstekort oplossen door het aanleggen van nieuw oppervlaktewater;
  • 6. aanleggen van waterbalkons, geleidelijke overgang van stedelijk naar landelijk gebied;
  • 7. maatregelen in het kader van de KRW in waterlichamen realiseren voor 2015;
  • 8. natuurvriendelijke oevers waar mogelijk aanleggen;
  • 9. gemengde rioolstelsels vervangen door gescheiden rioolstelsels;
  • 10. historische relatie met water in stedelijke kernen zichtbaar maken;
  • 11. meer aandacht voor het karakteristieke krekenlandschap;
  • 12. en aanleggen een of meerdere gemeenschappelijke baggerdepots.

Huidige situatie

Algemeen

Het projectgebied is gelegen aan het fietspad Den Bommel - Ooltgensplaat in Ooltgensplaat en bestaat in de huidige situatie uit een bestaand onderstation en een natuurgebied.

Bodem

De bodem in het projectgebied bestaat uit zeekleigronden. In het projectgebied is er sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwatertrap ligt op meer dan 1,2 m beneden maaiveld. Het projectgebied ligt in het bemalingsgebied Ooltgensplaat en peilgebied 45B.

Het peil in dit gebied is NAP -1,4  m.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.50kvstation-VA01_0008.png"

Figuur 4.1 Bodem in projectgebied (www.bodemdata.nl)

Waterkwantiteit

In het plangebied is geen oppervlaktewater gelegen. Rondom het plangebied is een dijksloot gelegen. Deze dijksloot beschikt over een beschermingszone van 4 m.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is gelegen binnen de kernzone, de beschermingszone en de buitenbeschermingszone van een primaire waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op het rioolstelsel.

 

Toekomstige situatie

Algemeen

Het aanwezige onderstation in het plangebied wordt uitgebreid aan de zuidzijde met een extra onderstation met een vermogen van 50 kV.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van meer dan 1.500 m² dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden. De ontwikkeling voorziet in 320 m² extra verharding. Ten gevolge van deze verharding is daarom geen watercompensatie nodig.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is gelegen binnen de kernzone en de (buiten)beschermingszone van de primaire waterkering. De ontwikkeling is echter alleen gelegen binnen de buitenbeschermingszone. Hiervoor dient een watervergunning aangevraagd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.50kvstation-VA01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.50kvstation-VA01_0010.png"

Figuur 4.2 Ligging primaire waterkering (bron: Legger Hoogheemraadschap Hollandse Delta)

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Voor aanpassingen aan bestaande watergangen en het bouwen binnen de buitenbeschermingszone van een primaire waterkering dient een watervergunning te worden aangevraagd.

4.6 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen wat ecologie betreft moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een bestaand onderstation met bebouwing en verharding en rondom struiken. De uitbreidingslocatie bestaat daarnaast uit ruig grasland en een sloot.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in uitbreiding van het bestemmingsvlak en het bouwvlak. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting;
  • dempen, verbreden waterpartijen;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Daarnaast wordt aan de oostzijde van het plangebied een tijdelijke bouwweg aangelegd. Hierover is overeenstemming met Staatsbosbeheer, de eigenaar van de gronden.

Beleid en normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het 'nee, tenzij'-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden wanneer er effecten optreden.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

EHS

Het plangebied ligt voor een deel in het gebied Groote Gat dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De doelstelling voor deze zone is het aanleggen van een brede moeraszone, waarvan de inrichting en het beheer met name zijn afgestemd op het inrichten en instandhouden van een habitat voor de noordse woelmuis. De inrichting van dit gebied is in 2008 gerealiseerd met gelden van Eneco, ten behoeve van de realisatie van het bestaande trafostation.

Voor de gronden in het plangebied is het beheertype kruiden- en faunarijk grasland bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.50kvstation-VA01_0011.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1924.50kvstation-VA01_0012.png"  

Figuur 4.3 Ligging plangebied (rood omkaderd) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Natura 2000

Ten noordoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak. Ingesloten door autosnelwegen over de grote afsluitdijken ligt dit uitgestrekt zoetwatermeer met een vast waterpeil en op de drooggevallen platen graslanden en ruigten. Het Krammer-Volkerak stond via de Grevelingen en de Oosterschelde in open verbinding met de Noordzee, maar deze verbindingen zijn respectievelijk in 1964 en 1987 afgesloten. De vogels van het zoute milieu moesten plaats maken voor ganzen en eenden die vooral aan zoet water zijn gebonden. Toch is het nog een belangrijk broedgebied voor kustbroedvogels en ook is het gebied van groot belang als pleisterplaats en foerageergebied voor trek- en wintervogels. Het gebied is aangewezen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Ten noorden van het plangebied ligt daarnaast het Natura 2000-gebied Haringvliet. Het Haringvliet is een afgesloten zeearm met in de oeverzone een uitgebreid areaal aan slikken en gorzen. Midden in de zeearm ligt het eiland Tiengemeten. Na de afsluiting in 1970 verzoette het (brakke) getijdengebied, waarbij erosie van oevers optrad en grote delen van het gebied dichtgroeiden. Op grote schaal zijn oeververdedigingen aangelegd en wordt natuurontwikkeling uitgevoerd. Het gebied is vooral belangrijk voor kustbroedvogels en ganzen, voor de noordse woelmuis en in potentie voor trekvissen.

In 2011 is overigens het zogenaamde Kierbesluit genomen. Doel is dat Rijkswaterstaat de Haringvlietsluizen op een kier kan zetten als de waterstand op het Haringvliet lager is dan op zee. Zo kan er meer zout water binnenkomen.

Onderzoek

De uitbreiding van het bestemmingsvlak en bouwvlak gaat ten koste van de EHS. De eigenaar van de gronden, Staatsbosbeheer, gaat hiermee akkoord. Volgens het provinciaal beleid moet compensatie van de gronden plaatsvinden. De tijdelijke bouwweg is ook voorzien in de EHS. Na afronding van de bouw zal hier de oorspronkelijke situatie weer hersteld worden. Hiervoor is dus geen compensatie nodig.

Het plangebied ligt buiten de Natura 2000-gebieden Haringvliet en Krammer-Volkerak. Directe effecten als areaalverlies en versnippering treden dan ook niet op.

De kleinschalige uitbreiding leidt ook niet tot verandering van de waterhuishouding van het Krammer-Volkerak en Haringvliet. Tijdens de bouwfase kan tijdelijk enige verstoring optreden als gevolg van het verkeer en de bouwwerkzaamheden. Doordat de locatie aan de rand van het Krammer-Volkerak op zeer korte afstand van de N59 is gelegen, is deze tijdelijke verstoring zeer beperkt en leidt niet tot significant negatieve effecten. In de nieuwe situatie treedt niet meer verstoring op en worden niet meer verkeersbewegingen gegenereerd.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

Het grasland biedt mogelijk groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol. Matig of zwaar beschermde soorten worden hier niet verwacht.

Vogels

In de groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. De bebouwing is niet geschikt voor vaste verblijfplaatsen. Het Groote Gat is een aantrekkelijk gebied voor veel (broed)vogels, met name rondom de plas. Het grasland in het plangebied zal vooral gebruikt worden door ganzen en eenden. Ook vormt het jachtgebied voor de onder andere de bruine kiekendief, havik en buizerd.

Zoogdieren

Het grasland in het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, ree, hermelijn, wezel, haas en konijn. In het Groote Gat komt ook de noordse woelmuis voor. Ook de waterpartijen nabij de uitbreidingslocatie zijn geschikt voor deze soort. Het is zeer waarschijnlijk dat de sloot deel uitmaakt van het leefgebied van de noordse woelmuis.

De beplanting en bebouwing zijn ongeschikt voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Het Groote Gat kan daarnaast fungeren als foerageergebied. In 2013 is een foeragerende laatvlieger waargenomen (www.waarneming.nl). Doorgaande structuren ontbreken in het plangebied, zodat vaste vlieg- en migratieroutes van vleermuizen zijn uitgesloten.

Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruikmaken van het plangebied als schuilplaats in struiken en onder stenen. Gezien de aanwezige biotopen komen hier geen zwaarder beschermde soorten voor.

Vissen

In de grote waterpartijen komen zeer waarschijnlijk kleine modderkruiper en bittervoorn voor. Mogelijk dat deze soorten ook in de dichtbegroeide sloot in het plangebied voorkomen.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten in het plangebied. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. In het Groote Gat komen wel veel algemeen voorkomende soorten libellen, vlinders, insecten en dergelijke voor.

In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.1 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  nader onderzoek nodig  
vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     grote kaardenbol

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, ree, hermelijn, wezel, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker  
nee  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper   ja  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   bittervoorn   ja  
    bijlage IV HR   noordse woelmuis
alle vleermuizen  
ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   geen   nee  

Het bestemmingsplan voorziet in uitbreiding van het bestemmingsvlak en bouwvlak. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. De uitbreiding gaat ten koste van een beperkt oppervlak grasland. Doordat deze EHS-gronden gecompenseerd moeten worden, verdwijnt er per saldo geen leefgebied voor de aanwezige soorten. Doordat tussen het plangebied en de rest van het Groote Gat bosschages aanwezig zijn, wordt visuele verstoring van de aanwezige soorten tijdens de bouwfase voorkomen.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • De groenstroken in het plangebied zijn onderdeel van het foerageergebied van vleermuizen in het Groote Gat. Tijdens de werkzaamheden wordt een klein deel van dit groen verwijderd. Na afronding van de werkzaamheden wordt de groenstructuur hersteld. Negatieve effecten op vleermuizen worden uitgesloten, omdat in het Groote Gat voldoende foerageergebied beschikbaar blijft tijdens de werkzaamheden.
  • In de waterpartijen komen beschermde vissen en de noordse woelmuis voor. Voor de werkzaamheden in het gebied (dempen, verbreden waterpartijen) dient een ontheffing van de Ffw aangevraagd te worden. Een aanvraag dient vergezeld te gaan met veldonderzoek. In dit geval, het voorkomen van de noordse woelmuis is hier al bekend, kan misschien met Dienst Regelingen overlegd worden of onderzoek echt nodig is.

De Flora- en faunawet vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.


Conclusie

Het aspect ecologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.7 Archeologie

Beleid en normstelling

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Ter implementatie van het Verdrag van Malta is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. In deze wet is vastgelegd dat gemeenten in het kader van ruimtelijke ordening ook rekening dienen te houden met het archeologisch erfgoed. In dat kader dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te worden gedaan, zodat in het plan - indien nodig - een passende regeling kan worden getroffen om aanwezige archeologische waarden te beschermen.

Naar aanleiding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg heeft Goeree-Overflakkee een eigen archeologisch beleid opgesteld. De Beleidsnota archeologische monumentenzorg voor de vier gemeenten op Goeree-Overflakkee is hiervoor opgesteld. Bij deze beleidsnota hoort ook een archeologische kaart.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied zijn op grond van deze archeologische verwachtingskaart geen archeologische sporen te verwachten. Een verkennend archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.8 Cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. De wijziging houdt in dat bij het opstellen van een bestemmingsplan de gemeente in de toelichting het volgende aangeeft:

'Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.'

Op provinciaal niveau vormt de structuurvisie samen met de Regioprofielen Cultuurhistorie het kader waarbinnen de provincie stuurt op cultuurhistorie en ruimtelijke ordening.

Onderzoek

De locatie van het beoogde 50 kV-station ligt binnen het provinciale regioprofiel Goeree-Overflakkee en binnen het deelgebied 'herkenbaar open zeekleipolderlandschap'. Het plangebied ligt tussen 'zeedijk' en 'dijk ringpolder' en is aangeduid als 'aanwaspolder na 1800', zie onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.50kvstation-VA01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.50kvstation-VA01_0014.png"

Figuur 4.4 Ligging plangebied (rode cirkel) in het open zeekleipolderlandschap (bron: Provincie Zuid-Holland)

Kenmerkend voor aanwaspolders is dat deze tegen de oude ringpolders aanliggen. De polders zijn overwegend langgerekt oftewel sikkelvormig. De aanwaspolders hebben een vrij regelmatige verkaveling en een rationeel wegenpatroon. De wegen en dijken zijn grotendeels onbeplant. De aanwaspolders liggen hoger dan de ringpolders en hebben een kleinere maat. Aan de randen van het eiland liggen de meest recente indijkingen. Deze polders zijn vaak relatief klein en hebben een langgerekte vorm. Hier is de grens van het eiland goed te ervaren.

Voor aanwaspolders heeft de provincie de volgende ambities genoemd:

  • versterken van het contrast tussen de grote, open ringpolders en kleinere, sikkelvormige aanwaspolders door de kleinere maat en het wat meer besloten karakter van de aanwaspolders te versterken. Hiertoe kunnen bijvoorbeeld de polderwegen haaks op de dijken worden beplant;
  • ruimte voor de landbouw als drager van het open polderlandschap;
  • ruimte voor ontwikkelingen die een beperkte verdichting/schaalverkleining van het open polderlandschap betekenen en bij voorkeur een meervoudiger karakter hebben, zoals nieuwe landgoederen.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling in beperkte mate bijdraagt aan de provinciale ambities voor aanwaspolders. Door de uitbreiding van het perceel vindt een beperkte verdichting van de bebouwing plaats. Het perceel wordt landschappelijk ingepast. Hierdoor is er sprake van een beperkte schaalverkleining van de Adriaanpolder in het overwegend open landschap.

Zoals hiervoor aangegeven ligt het plangebied in een smalle strook tussen de zeedijk en de dijk van de ringpolder van het Oudeland van Ooltgensplaat. De dijkstructuur wordt door de uitbreiding van 50 kV-station niet aangetast. Deze komt slechts iets dichter bij de Ringdijk te liggen.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • 1. de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • 2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • 3. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • 4. de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • 5. het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • 1. een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • 2. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

De ontwikkeling in het plangebied betreft de uitbreiding van een bestaand onderstation. Een dergelijke uitbreiding heeft geen verkeersaantrekkende werking en leidt ook niet op een andere manier tot een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen. De realisatie leidt dus niet tot een overschrijding van de grenswaarden uit de Wm.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.10 Milieuhinder en externe veiligheid

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Voor externe veiligheid gelden, naast de bovengenoemde afstemming op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, specifieke regels voor inrichtingen die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna Bevi) vallen. Ook gelden er specifieke regels voor de realisatie van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten nabij transportroutes voor gevaarlijke stoffen.

Beleid externe veiligheid gemeenten Goeree-Overflakkee

De gemeenten op Goeree-Overflakkee streven naar een evenwichtige afweging van veiligheidsbelangen en overige belangen. Hiertoe hebben de vier gemeenten op Goeree-Overflakkee gezamenlijk de 'Beleidsvisie Externe Veiligheid-Richting aan risico's op Goeree-Overflakkee' opgesteld. Deze beleidsvisie geeft inzicht in de risico's op Goeree-Overflakkee, bevat een aantal beleidsuitgangspunten en onderstreept een aantal wettelijke punten.

Onderzoek

Een 50 kV-onderstation is op grond de VNG-publicatie te beschouwen als een milieuhinderlijke activiteit. Een dergelijke activiteit valt in categorie 2, met een bijbehorende richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Voor deze afstand zijn de aspecten geluid en gevaar maatgevend. Een 50 kV-transformatorstation valt daarnaast niet onder het Bevi, hierdoor kan in dit bestemmingsplan alleen van de richtafstanden uit de VNG-publicatie uit worden gegaan. Omdat de dichtstbijzijnde woningen op ruim 450 m van het transformatorstation liggen, zal er ter plaatse van bestaande woningen geen hinder zijn ten gevolge van het transformatorstation.

Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Over de Provinciale weg N59 (PR 10-6-contour: 0 m, PR 10-8-contour indicatief voor invloedsgebied: 1.300 m) ten noorden van het plangebied vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt op ruim 200 m van de weg en dus buiten de risicocontouren. Daarnaast zorgt de ontwikkeling niet voor een toename van het aantal personen.

Ter plaatse van het plangebied is dan ook geen sprake van externe veiligheidsrisico's als gevolg van risicovolle activiteiten in de omgeving. Het aspect milieuhinder en externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Conclusie 

Geconcludeerd wordt dat het plan op voldoende afstand van woningen wordt gerealiseerd, zodat het aspect milieuzonering geen belemmering is. Verder wordt voldaan aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.11 Kabels en leidingen

Voor planologisch relevante buisleidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de bestemmingslegging rekening moet worden gehouden.

Onderzoek en conclusie

Over het plangebied hangen 50 kV-hoogspanningskabels. De ontwikkeling maakt gebruik van deze kabels, en zijn derhalve noodzakelijk voor de ontwikkeling. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.12 Duurzaamheid

Het nieuwe 50 kV station wordt een onbemand station dat voldoet aan de eisen van duurzaamheid. Het uitgangspunt is dat het station zodanig wordt ontworpen dat het onderhoud tot een minimum wordt beperkt. Om hieraan te voldoen is het noodzakelijk om het gebouw uit te voeren met gebruikmaking van duurzame en kwalitatief hoogwaardige materialen voor zowel het exterieur als het interieur.

Ook in de uitwerking van de detaillering worden de bovengenoemde uitgangspunten toegepast.

Verder geldt voor de klimaatregeling van de onbemande stations dat ze in de winter vorstvrij moeten blijven en in de zomer natuurlijke ventilatie wordt toegepast. Deze uitgangspunten houden in dat het station een zeer laag energieverbruik heeft. Om dit nog verder te beperken worden de gevels en het dak geïsoleerd uitgevoerd, uitgaande van de eisen die normaliter worden aangehouden voor utiliteitsgebouwen.

Voor de verlichtingsinstallatie in het gebouw zal worden gekozen voor Led verlichting. Aan de buitenzijde wordt een energiezuinig verlichting met aanwezigheidssensoren toegepast.

Voor de materialen worden uitsluitend Komo/Kiwa gecertificeerde materialen toegepast en voor het toe te passen hout is een FSC-keurmerk vereist. Materialen met een kans op uitloging naar het oppervlaktewater worden zoveel mogelijk vermeden.

Door de ligging van het nieuwe station zal er veel aandacht besteed wordt aan de ecologische inpassing van het station in het gebied.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in GML-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • 1. een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (plankaart);
  • 2. de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • 3. een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Op deze website kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de opbouw van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de kaart. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels.

5.2 Planvorm

Het bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het bestaande onderstation en de uitbreiding ten behoeve van een 50 kV-station. Het bestemmingsplan is derhalve conserverend en ontwikkelingsgericht tegelijk. De begrenzing van het plan is gebaseerd op het plan zoals dat in hoofdstuk 2 is toegelicht. De juridische regeling is verder gebaseerd op het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Oostflakkee' en het rijksinpassingsplan 'Waterberging Volkerak - Zoommeer'.

5.3 Uitleg van de planregels

5.3.1 Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregel.
5.3.2 Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.3.3 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor.

Bedrijf - Nutsvoorziening (Artikel 3)

De bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening is toegekend aan de gronden bestemd voor het bestaande onderstation en de beoogde uitbreiding. Gebouwen mogen binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

Leiding - Hoogspanningsverbinding (Artikel 4)

Deze dubbelbestemming is medebestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding. Om af te wijken van de bouwregels ten behoeve van de onderliggende bestemmingen dient advies in gewonnen te worden bij de beheerder van de hoogspanningsverbinding.

Waterstaat - Waterkering (Artikel 5)

Deze dubbelbestemming is medebestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van waterkering. De essentie van de dubbelbestemming is dat deze primair geldt ten opzichte van de andere, ter plaatse geldende bestemmingen. Dit betekent bijvoorbeeld dat bouwactiviteiten, anders dan ten behoeve van de waterkerende functie, niet zonder meer toegestaan kunnen worden, maar in het kader van een afwijkingsregeling nader moeten worden afgewogen.

Waterstaat - Waterkering - Volkerak-Zoommeer (Artikel 6)

De waterkeringen die het Volkerak-Zoommeer omsluiten zijn opgenomen met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering - Volkerak-Zoommeer. De regeling is direct overgenomen uit het Rijksinpassingsplan Waterberging - Volkerak-Zoommeer.

De dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering - Volkerak-Zoommeer voegt slechts de functie ten behoeve van de Waterberging Volkerak-Zoommeer toe. De bestemming regelt niets ten aanzien van de reguliere functie van de dijk.

5.3.4 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelregel (Artikel 7)

Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels (Artikel 8)

Het eerste lid regelt dat de bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen overschreden mogen worden ten behoeve van kleinschalige bouwwerken en/of gebouwen.

Het tweede lid regelt dat een bestaand gebouw groter is dan de maximale goot- en bouwhoogtes, de maten ter plaatse als maximaal toelaatbaar mogen worden beschouwd en bouwen op een eigen terrein of bouwperceel geen toestand dient te worden op een aangrenzend terrein.

Algemene aanduidingsregels (Artikel 9)

Met ingang van 1 oktober 2012 geldt op grond van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening een instructie ten aanzien van de wijze van bestemmen van de waterkering (kernzone) en de bijbehorende beschermingszone.

Voor de beschermingszone geldt dat zowel de binnenbeschermingszone (ook wel bescherminszone A genoemd) als de buitenbeschermingszone (ook wel beschermingszone B genoemd) moet worden opgenomen.

De binnenbeschermingszone uit de Legger is opgenomen met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1'. Deze gebiedsaanduiding beperkt de mogelijkheden uit de geldende onderliggende bestemmingen niet, 'vrijwaringszone - dijk - 1' heeft een attentiefunctie. De benodigde bescherming is geregeld in de Keur.

Algemene gebruiksregels (Artikel 10)

De algemene gebruiksregels regelen welke vormen van gebruik van onbebouwde gronden respectievelijk bouwwerken in ieder geval moeten worden aangemerkt als een verboden gebruik, zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Algemene afwijkingsregels (Artikel 11)

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan op basis van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken.

Overige regels (Artikel 12)

Werking wettelijke regelingen

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

5.3.5 Overgangs- en slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.

Overgangsregels (Artikel 13)

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel (Artikel 14)

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Financiële uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.

Ten aanzien van deze ontwikkeling zal tussen de initiatiefnemer en de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Hiermee wordt het plan uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept ontwerpbestemmingsplan heeft in kader van de inspraakprocedure van 19 februari tot 19 maart 2014 gedurende de openingstijden bij de publieksbalie van het gemeentehuis ter inzage gelegen. Daarnaast was het plan raadpleegbaar via de gemeentelijke website en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Er zijn geen inspraakreacties binnengekomen op het concept ontwerpbestemmingsplan.

Conform de Wet ruimtelijke ordening wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid om een zienswijze in te dienen bij de gemeenteraad.

De eventueel ingediende zienswijzen worden in een separate nota zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.

6.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge art. 3.1.1. Bro, is het concept ontwerpbestemmingsplan Buitendijk 1 te Ooltgensplaat toegezonden aan de relevante overlegpartners van de gemeente Goeree-Overflakkee. Van de provincie Zuid-Holland en het Waterschap is een reactie ontvangen. Deze reacties zijn hieronder samengevat en van een beantwoording voorzien. De integrale reacties zijn opgenomen in Bijlage 1.

Reactie provincie Zuid-Holland

Samenvatting

Het plan is in overeenstemming met het beleid van de provincie zoals dat is vastgelegd in de structuurvisie en verordening.

Reactie

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

Reactie Waterschap Hollandse Delta

Samenvatting

De locatie bevindt zich binnen de invloedssfeer van een primaire waterkering. In tegenstelling tot hetgeen in de waterparagraaf wordt gemeld, geldt bij een toename aan verharding voor het buitengebied een vrijstelling tot 1.500 m2.

De activiteiten vallen onder de reikwijdte van de Keur. Verzocht wordt de initiatiefnemer erop te wijzen dat deze in contact treedt met het waterschap om een watervergunning aan te vragen. Verder voldoet het plan aan de uitgangspunten voor waterkwantiteit en waterkwaliteit.

Reactie

De opmerking over toename aan verharding wordt aangepast in de waterparagraaf. Voor het overige wordt de reactie voor kennisgeving aangenomen.