Plan: | Noortheylaan 2 woningen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1916.noortheylaan2w-VG01 |
Beide locaties aan de Noortheylaan (zie paragraaf 1.2, hierna: plangebied) zijn gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Duivenvoordecorridor’ en hebben in dat bestemmingsplan de bestemming ‘Uit te werken buitenplaats I’. Tot medio 2016 was op de locatie een plantenkwekerij gevestigd. De bedrijfsopstallen zijn inmiddels gesloopt.
Het postzegel-bestemmingsplan ‘2 woningen Noortheylaan’ vervangt het vigerend planologisch-juridisch bindende kader voor het toegestane ruimtelijk gebruik van de gronden binnen het plangebied. In dit plan worden de gronden aangewezen voor de bestemming 'Wonen'. Het plangebied bestaat in totaal uit 2 percelen. Op beide percelen wordt één woning gerealiseerd. Voor het overige worden beide percelen ingericht als (sier)tuin, passend bij de woonbestemming.
Het plangebied is gelegen aan de Noortheylaan te Leidschendam, aan de noordoostzijde begrensd door de Noortheylaan, aan de noordwestzijde en zuidoostzijde omringd door naastgelegen woningen en aan de zuidwestzijde begrensd door een open landschap (zie afbeelding 1). Het plangebied bestaat uit twee percelen, kadastraal bekend als gemeente Veur, sectie A, nummers 1593 en 1594.
Afbeelding 1: plangebied '2 woningen Noortheylaan' in rood ka der
Voor het plangebied vigeert momenteel het volgende bestemmingsplan ‘Duivenvoordecorridor’. het bestemmingsplan is vastgesteld op 5 september 2007 en onherroepelijk sinds 29 juli 2009.
Voor de perceelnummers 1593 en 1594 geldt de bestemming 'Uit te werken buitenplaats I. Daarnaast ligt het gehele plangebied binnen de dubbelbestemmingen 'Beschermd Stads- en Dorpsgezicht' en 'Primair Archeologisch waardevol gebied' (hoge archeologische verwachting).
Het bestemmingsplan 'Noortheylaan 2 woningen' bestaat uit een drietal onderdelen, te weten:
Na een beknopte inleiding in dit eerste hoofdstuk, is de toelichting als volgt opgebouwd:
De regels en de (digitale) verbeelding vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Zij leggen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden en opstallen in het plangebied vast en vormen het formele beoordelingskader voor aanvragen om omgevingsvergunning.
De regels en de verbeelding zijn opgesteld in overeenstemming met de geldende verplichte standaarden voor digitaal vergelijkbare en uitwisselbare bestemmingsplannen, die onder meer zijn vastgelegd in de IMRO2012 en de SVBP2012.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor onderhavig plangebied relevante ruimtelijk beleid op europees, rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleidskader vormt de formele basis voor ontwikkelingen in het plangebied en is daarnaast een onderbouwing voor de beleidskeuzes die in het plan zijn gemaakt.
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2027 een ‘goede ecologische toe- stand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2027 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
De afgelopen eeuwen is het tempo waarin wij de grond onder onze voeten roeren in razend tempo toegenomen. Of het nu woningbouw, intensieve landbouw, infrastructuur, industrie of natuurontwikkeling is: vrijwel alle ingrepen gaan gepaard met verstoring of vernietiging van bodemlagen die sporen van ons collectieve verleden bevatten. Daarom ondertekende Nederland in 1992 het Europese Verdrag betreffende de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg het Verdrag van Malta (ook wel: Valletta). De achterliggende gedachte is dat het bodemarchief eindig en kwetsbaar is en als bron van onze geschiedenis beschermd moet worden. Sindsdien is het uitgangspunt van het rijksbeleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen bij beslissingen over gebruik en inrichting van de ruimte in ons land. De term ‘archeologische monumentenzorg’ (afgekort aangeduid als: AMZ) geeft de kern daarvan goed weer: archeologie is niet meer synoniem voor wetenschappelijk onderzoek en opgravingen, maar bestrijkt het hele proces van beheer van de ondergrond, behoud, selectie en besluitvorming over verwachte en aanwezige archeologische waarden.
Op het wettelijke kader en de archeologische onderzoeksresultaten wordt verder ingegaan in Hoofdstuk 6.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en keuzes van burgers en bedrijven. Om deze nieuwe aanpak vorm te geven, was een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid nodig. Dit heeft geresulteerd in de op 13 maart 2012 door de Minister vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040 en geeft haar visie hoe Nederland in 2040 er voor moet staan. Dit op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven, zowel bovengronds als ondergronds, richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens wordt een eenvoudigere regelgeving nagestreeft. Daarbij verwacht het Rijk dat andere overheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van de 13 nationale belangen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling.
Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland
Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid
Waarborgen kwaliteit leefomgeving
Zuidvleugel Zuid Holland
De SVIR kent een dusdanig hoog abstractieniveau, dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het voorliggende bestemmingsplan van toepassing is. De met dit bestemmingsplan gepaard gaande nieuwbouw heeft wel raakvlakken met de SVIR, met name waar het gaat om het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving. Ook de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de SVIR. In onderhavig geval is sprake van nieuwbouw in de vorm van het toevoegen van twee woningen. De toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 2.2.2.
Per 1 oktober 2012 is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (geïmplementeerd in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro) in werking getreden. De Ladder is voorts in de SVIR geïntroduceerd. Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de Ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De Ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De Ladder is als procesvereiste opgenomen in het Bro.
De Ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren door drie opeenvolgende stappen te doorlopen. oepassing van de Ladder is voorgeschreven voor bestemmingsplannen die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als de ruimtelijke ontwikkeling van:
In de ministriële handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling:
Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1 Bro) is niet nader gedefinieerd. Gelet op de kleinschalige woningbouw die bovenstaande plannen mogelijk maken, is de Afdeling van oordeel "dat de plannen niet voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. De plannen kunnen dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling".
Ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan hoeft dan ook geen toepassing te worden gegeven aan de Ladder zodat een beoordeling aan de hand van de drie treden achterwege kan blijven.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, met uitzondering van enkele onderdelen, in werking getreden. Dit besluit is eerder aangekondigd als de Algemene maatregel van bestuur Ruimte (AMvB Ruimte) en wordt ook wel afgekort als het 'Barro'.
De AMvB Ruimte is gericht op de doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Hierin worden door het Rijk kaderstellende uitspraken gedaan ten aanzien van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland. Deze uitspraken onderscheiden zich in die zin, dat van de provincies en gemeenten wordt gevraagd om met de inhoud daarvan rekening te houden bij hun ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (d.w.z.: door middel van tussenkomst door de provincie) door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals bij de vaststelling van een bestemmingsplan. De AMvB Ruimte bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken van het rijk.
Omdat een deel van het ruimtelijk rijksbeleid en de bijbehorende kaders nog in ontwikkeling is danwel nog niet in werking is getreden, wordt de AMvB Ruimte gefaseerd vastgesteld. De op 30 december 2011 inwerking getreden fase van de AMvB Ruimte bevat kaders ten aanzien van de volgende onderwerpen:
Vooralsnog is er geen sprake van nieuw of aanvullend beleid of regelgeving. De eerste fase van de AMvB Ruimte bevat de reeds in de Nota Ruimte opgenomen beleidskaders.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2016 - 2021.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate waarop wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermings- wet 1998 en de Boswet.
Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat u werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
Wat wel veranderd is, zijn de lijsten met beschermde soorten. Er zijn soorten die nu beschermd zijn, die dat onder de Flora- en faunawet niet waren en andersom. Zo is een aantal soorten planten (orchideeën), insecten en vissen (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn zonder binding met Natura 2000-gebieden) niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het aantal beschermingsregimes terug van ‘Vogels’ en ‘Tabel 1,2,3’ naar ‘Beschermingsregime Vogelrichtlijn’, ‘Beschermingsregime Habitatrichtlijn’ en ‘Beschermingsregime andere soorten’. De eerste twee regimes komen overeen met de Europese richtlijnen. De laatste groep bevat soorten uit Tabel 1,2 en 3 die niet onder de Europese regelgeving beschermd zijn. Tevens zijn hier een aantal soorten van de Rode lijst aan toegevoegd die onder de Flora- en faunawet niet beschermd waren.
Ook onder de Wet natuurbescherming geldt dat onderzocht moet worden of ruimtelijke ingrepen effect hebben op beschermde soorten, beschermde gebieden en beschermde bosopstanden.
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daar- bij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan
150.000 m³/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De Erfgoedwet is de opvolger van de Monumentenwet 1988. Voor reeds aangewezen beschermde dorpsgezichten is dit niet van rechtstreekse invloed; de aanwijzing wijzigt niet. De Monumentenwet 1988 blijft nog gedeeltelijk gelden totdat de Omgevingswet in werking treedt.
Het bestemmingsplangebied maakt onderdeel uit van het beschermde dorpsgezicht Landgoederenzone Wassenaar, Voorschoten en Leidschendam-Voorburg. Het doel van deze bescherming is om de unieke cultuurhistorische kwaliteiten in het gebied te behouden en te versterken. E.e.a. krijgt ook zijn beslag in de kroonjuwelen en regioprofielen van de provincie, zoals beschreven in paragraaf 2.3.2.2. Bij nieuwe ontwikkelingen word\getoetst dat deze aansluiten bij de karakteristiek van het gebied, zowel in stedenbouwkundige aanleg als in architectonische uitvoering.
Als gevolg van deze aanwijzing tot beschermd gezicht dient het bestemmingsplan een beschermend karakter te hebben. Hiertoe is de dubbelbestemming Waarde - Beschermd Stads- en Dorpsgezicht opgenomen.
In Nederland is bij de invoering van ‘Malta’ er voor gekozen om gemeenten een sleutelrol te laten spelen bij het beheer van het bodemarchief. Op 1 september 2007 trad daarvoor de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. De Wamz omvatte de wijziging van de Monumentenwet 1988, de Woningwet, de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet voor het aspect archeologie. De integratie van de archeologie in de ruimtelijke besluitvorming werd verder verankerd in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro, 2008), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit Omgevingsrecht (2010). Het sluitstuk was de invoering van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) in oktober 2010). Met deze wetgeving is de archeologische monumentenzorg geheel geïntegreerd in de ruimtelijke wetgeving en besluitvormingsprocedures.
De sinds 2007 ingevoerde wijzigingen houdt in dat bij ruimtelijke plannen de initiatiefnemer van de ruimtelijke ingreep door het bevoegd gezag kan worden verplicht de archeologische waarde van het te verstoren terrein aan te tonen. Indien de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag is vastgesteld (bijvoorbeeld door middel van archeologisch vooronderzoek) kunnen de aanwezige en bedreigde archeologische waarden in de belangenafweging kunnen worden meegewogen, zoals vastgelegd in het Europees Verdrag van Valetta (Malta). Daarin neemt de zorg voor het archeologisch erfgoed een belangrijke plaats in. Nieuw is de bepaling dat "de verstoorder betaalt". Dit heeft tot gevolg dat alle kosten van archeologisch onderzoek en het eventueel uitvoeren van een opgraving voor rekening van de initiatiefnemer van een (bouw)plan is.
Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
De archeologische waarden zijn op landelijk niveau aangegeven op de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) uitgebrachte Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW).
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van Zuid Holland de "Visie Ruimte en Mobiliteit" (hierna: VRM) vastgesteld. Deze visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde te brengen en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
In de VRM zijn vier thema's te onderscheiden:
De VRM bestaat uit de 'Visie ruimte en mobiliteit', de 'Verordening ruimte 2014', het 'Programma ruimte' en het 'Programma mobiliteit'.
Voor de gemeente Leidschendam-Voorburg geldt dat in het kader van de Structuurvisie Ruimte voor Wensen 2040, herijking 2012 met daarbij behorend uitvoeringsprogramma wordt ingevuld hoe de voor haar grondgebied relevante opgaven uitvoering zullen krijgen en de prioritering hiervan. De drie geformuleerde pijlers, als basis voor duurzame ontwikkeling van onze gemeente tot 2040, geven richting aan de gewenste ruimtelijke opgaven. Het uitvoeringsprogramma biedt vervolgens de basis voor het actief vormen van allianties en samenwerkingsverbanden om het gewenste ontwikkelingsperspectief voor 2040 een stap dichterbij te brengen. Wij zoeken daarbij de aansluiting met de provinciale Agenda Ruimte om samen te werken aan de (gezamenlijke) ruimtelijke en sociale opgaven, met specifieke aandacht voor de Vlietzone en het provinciaal landschap Duin Horst & Weide.
In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 van de provincie Zuid-Holland worden de volgende vier kernopgaven benoemd:
Binnen het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem valt het stedelijk water(keten)beheer. De volgende typen problemen manifesteren zich specifiek in het stedelijk watersysteem:
De Cultuurhistorische hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) geeft een overzicht van cultureel erfgoed in de provincie Zuid-Holland. Het cultureel erfgoed wordt hier opgevat als het geheel van overblijfselen uit het verleden in de bodem (archeologie), de ongebouwde omgeving (landschap) en de gebouwde omgeving (nederzettingen). Wanneer deze overblijfselen nog voldoende herkenbaar zijn als een kenmerk van de regionale bewonings- en ontginningsgeschiedenis, zijn ze op kaart gezet: de zogenoemde cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland.
De cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland geeft een overzicht op hoofdlijnen van cultuurhistorische kenmerken en waarden in deze provincie. Deze kaart kent 3 verschillende thema's: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder thema bestaat weer uit 2 kaarten, de kenmerkenkaart en de waardenkaart, die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom.
De cultuurhistorische kaart is een belangrijke onderlegger voor ruimtelijke planvorming. Daarmee wil de provincie stimuleren dat cultuurhistorie behouden blijft en/of ingepast wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast heeft de provincie de zogenoemde Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld. Dit zijn zestien regioprofielen, die als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus dienen om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen, zoals die staan in de Provinciale Structuurvisie. De regioprofielen zijn een aanscherping van het bestaande beleid voor cultuurhistorie en ruimtelijke planvorming.
Het plangebied 'Noortheylaan 2 woningen' maakt deel uit van het gebiedsprofiel 'Duin, Horst en Weide'.
Het gebied, dat grofweg overeenkomt met het beschermde dorpsgezicht is door de provincie aangewezen als kroonjuweel.
Kroonjuweel Landgoederenzone Wassenaar-Den Haag
Dit ensemble is opgebouwd uit enerzijds een groot aantal landgoederen met de groene uitlopers hiervan in de stad (o.a. het Haagse Bos), gelegen op oude en al vroeg bewoonde strandwallen. Anderzijds behoren ook enkele gave open polders in de lagere strandvlakten hiertoe (o.a. de Veenzijdse en Duivenvoordse Polder). Dit veenachtige gebied werd in de middeleeuwen in cultuur gebracht.
Richtpunten:
Dit kroonjuweel herbergt naast een groot aantal landgoederen, de Veenzijdse en Duivenvoordse Polder en enkele groene uitlopers de stad in: het Haagsche Bos/Malieveld en Clingendael. De Veenzijdse Polder ligt in de strandvlakte tussen de oude strandwal waarop Voorburg, Leidschendam en Voorschoten zijn gebouwd en de jongere strandwal die van Den Haag via Wassenaar richting Leiden loopt. Het veenachtige gebied werd in de Middeleeuwen in cultuur gebracht. De Veenzijdse Polder is grotendeels in gebruik als weiland, met uitlopers van het bosrijke terrein van een aantal buitenplaatsen.
Beleid:
Voor kroonjuwelen geldt de algemene sturingsrichtlijn behoud van uitzonderlijke kwaliteit. Met deze richtlijn wordt aangegeven hoe de provincie in beginsel met ontwikkelingen wil omgaan wat betreft cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Cultuurhistorie is hier dé drager van ruimtelijke ontwikkeling.
Uitgangspunt is om bij toekomstige ontwikkelingen: zowel de structuur alsook van fysieke elementen (gebouwen, waterlopen, kades, e.d.) te behouden en versterken van door het herkenbaar houden van de ruimtelijke kenmerken hiervan (verkavelingspatroon, openheid, bebouwingsstructuur, profiel van kades, wegen en waterlopen).
Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met genoemd uitgangspunt de cultuurhistorische en landschappelijke belangen in principe prevaleren boven andere belangen c.q. dat ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met genoemd uitgangspunt in principe uitgesloten zijn (tenzij sprake is van een groot openbaar/maatschappelijk belang). Ruimtelijke ontwikkelingen die passen binnen genoemd uitgangspunt zijn in principe mogelijk.
De algemene sturingsrichtlijn is verder uitgewerkt in specifieke richtlijnen. Deze zijn vastgelegd in de regioprofielen Zuid-Holland.
Regioprofiel Duin, Horst en Weide
Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste uitgangpunten van de regioprofiel Duin, Horst en Weide voor dit gebied.
Strandvlakte
Karakteristiek
Tussen de strandwallen van Voorschoten en Wassenaar ligt de lager gelegen, open strandvlakte Veenwatering (Duivenvoordse- en Veenzijdse Polder). Dit is de grootste strandvlakte in het gebied. Karakteristiek is het ontginningspatroon van smalle percelen en sloten haaks op de strandwallen. Belangrijke structuurdrager zijn de wateringen die parallel aan de strandwallen lopen. De landbouw vormt de belangrijkste economische drager van het open weidelandschap, ook zijn het waardevolle weidevogelgebieden. Een bijzondere kwaliteit is de beperkte toegankelijkheid.
Ambities:
Slotenpatroon
Karakteristiek
Kenmerkend voor het veenweidelandschap van de Oostvlietpolder, de strandvlaktes en de droogmakerij Starrevaart-Damhouderpolder is het langgerekte verkavelingspatroon, haaks op de ontginningsas. De ritmiek van sloten en smalle kavels is sterk beeldbepalend.
Ambities:
Vertaling cultuurhistorische waarden naar ruimtelijke ontwikkeling
Bij nieuwbouwplannen moet expliciet rekening worden gehouden met de wijze waarop de bestaande (bovenlokale) cultuurhistorische kwaliteiten (zoals hierboven benoemd) behouden en versterkt kunnen worden. De stedenbouwkundige opzet van de bebouwing, alsook de individuele architectonische vertaling zal moeten aansluiten op het agrarische en buitenplaats karakter van de Noortheylaan en omgeving. Het behoud van de Noortheylaan als historische (toegangs)weg / oprit domineert in dit gebied. Alle aangrenzende ontwikkelingen zullen in hun ontwerp als het gaat op positionering, ontsluiting, formaat ondergeschikt moeten zijn aan deze structuur, waarbij ook nagedacht moet worden over de inzet van groen. Bij nieuwe ontwikkelingen zal ook de visuele relatie op de noord-zuid en oost-west verbindingen hersteld moeten worden teneinde het open karakter van het gebied te borgen. Zie hiervoor de onderstaande afbeelding. De waterstructuren zoals aangegeven op de kaart zijn gebaseerd op historische lopen en zijn inmiddels grotendeels verdwenen. Het herstel van deze waterlopen is geen voorwaarde, maar bedoeld als inspiratie in de verdere planvorming bijvoorbeeld voor een waterbergingsopgave.
Afbeelding: herstel en behoud bestaande cultuurhistorische waarden
De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de Noordgrens. Vanwege de grote archeologische betekenis is de Limes voorgedragen om benoemd te worden tot UNESCO Werelderfgoed.
In Zuid-Holland wordt de Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met Utrecht tot aan de kust bij Katwijk, en door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg. De kernwaarden betreffen: verspreide, losse militaire complexen (forten, wachttorens, militaire vici, havens en aanlegplaatsen); steden en grafvelden die redelijkerwijs behorend tot de militaire centra; verbindende structurerende elementen als de rivier (gereconstrueerde bedding van Beneden-, Kromme en Oude Rijn in de Romeinse tijd), de Limesweg en enkele andere stukken infrastructuur als het Kanaal van Corbulo en de weg tussen Nijmegen en Rijn.
Naar verwachting loopt langs de gemeente Leidschendam-Voorburg het kanaal van Corbulo. Deze verbinding tussen de Rijn en de Maas is door het Romeinse leger aangelegd in 47 na Christus en maakte het mogelijk om zonder omweg via zee, patrouilles uit te voeren. In Voorburg zijn ook resten gevonden van het Forum Hadriani. Naast Nijmegen is dit de enige Romeinse stad in Nederland met stadsrechten. Forum Hadriani was lange tijd de hoofdstad van het Romeinse district van de Cananefaten, een Germaanse stam die het gebied tussen de mondingen van de Maas en de Oude Rijn bewoonde.
Op basis van de Verordening Ruimte is het noodzakelijk dat een bestemmingsplan regels opneemt ter bescherming van de archeologische waarden.
Het plangebied 'Noortheylaan 2 woningen' is, na uitvoering van o.a. proefsleuven, archeologisch vrijgegeven. Meer informatie hierover vind u in hoofdstuk 6.1 Archeologisch erfgoed.
De provincie Zuid-Holland draagt medeverantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het cultuurhistorisch erfgoed op en in haar grondgebied. De archeologische waarden die zich (vrijwel) onzichtbaar in de grond bevinden, zijn onderdeel van dat cultuurhistorisch erfgoed. Met de ontwikkeling van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) in 2001 en de herziening daarvan in 2007 heeft de provincie de archeologische waarden in kaart gebracht. Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de ‘Provinciale Verordening Ruimte’, geconsolideerde versie 4 februari 2016 en de visie ‘Visie ruimte en mobiliteit’ vastgesteld per 1 augustus 2014. De provincie actualiseert deze verordening regelmatig. Uitgangspunt is de vigerende versie van de provinciale Verordening.
De Provincie stelt in haar Verordening Ruimte dat het haar wens is, duidelijker aan te geven hoe de verdeling van de verantwoordelijkheid is tussen provincie en gemeenten bij het beschermen van bekende en potentiële archeologische waarden. Uitgangspunt is dat de gemeenten meer ruimte krijgen om hun eigen archeologiegebied in relatie tot de ruimtelijke ordening beter uit te voeren.
De gemeenten krijgen het voortouw bij de gebieden met verwachte archeologische waarden. Het gaat om de gebieden met een redelijk tot hoge trefkans op archeologische sporen en gebieden met een zeer hoge trefkans op archeologische sporen. Gemeenten kunnen voor die gebieden gemotiveerd afwijken van het provinciaal beleid op basis van een archeologische waardenkaart die gestoeld is op archeologisch onderzoek. De provincie zal zich dan terughoudend opstellen. Het provinciaal belang is het grootst in de gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden. Deze gebieden zijn daarom benoemd als planologische aandachtsgebieden. De daar aanwezige archeologische waarden hebben een relatie met de in de POA benoemde provinciale onderzoeksthema's. Deze waarden moeten goed beschermd worden in het bestemmingsplan. Daarom worden de archeologische aandachtsgebieden vastgelegd in de verordening. Door vaststelling van eigen archeologiebeleid en een gemeente dekkende archeologische beleidskaart kan een gemeente op basis van lokale omstandigheden gemotiveerd afwijken (naar beneden en naar boven) en een eigen planologisch regime ontwerpen.
Na een heroriëntatie van de oorspronkelijk plannen in de Duivenvoordecorridor in de loop van 2015, heeft de Gemeente Leidschendam-Voorburg in 2016 de spelregels voor de planontwikkeling opnieuw vastgelegd in een Ruimtelijke uitnodiging. Het convenant voor de Duivenvoordecorridor is daarbij als uitgangspunt gehanteerd.
Het voorliggende bestemmingplan voor de realisatie van twee woningen betreft een deel van één van de locaties in de Duivenvoordecorridor waar kassen zijn gesloopt (in de zomer van 2016).
Het convenant, ondertekend op 19 februari 2008 tussen het voormalig Ministerie van VROM, de provincie Zuid Holland en de gemeenten Leidschendam-Voorburg en Wassenaar, maakt ter plaatse de realisatie van woningbouw mogelijk, als kostendrager voor de kosten voor verwerving en sloop van voormalige tuinbouwbedrijven, waarbij de footprint/bebouwingsoppervlakte van de nieuwe woningbouw niet groter mag zijn dan 15% van de oppervlakte aan voormalig tuinbouwbedrijf. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van het aantal gesloopte cq nog te slopen opstallen en te realiseren woonbebouwing.
Reeds gesloopt / nog te slopen | |
Reeds verantwoord in provinciale beschikking d.d. 19 september 2016 | : 177.265 m² |
Gesloopt / te slopen in 2016 en 2017 | : 28.930 m² |
Totaal gesloopt (eind 2017) | : 206.195 m² |
Vooralsnog te handhaven, bestaande footprint | |
Vlindertuin | : 2.276 m² |
Life and Garden | : 4.933 m² |
Gamma | : 2.950 m² |
Rimmelzwaan | : 9.460 m² |
V.d. Valk | : 5.470 m² |
Griffioen | : 23.530 m² |
Totaal | : 48.619 m² |
Te bebouwen in (deelplannen) Vlietvoorde | |
Maximaal te bebouwen footprint conform het bestuursconventant Duivenvoordecorridor ² | : 30.929 m² |
Programma Noorthey | : 4.000 m² |
Programma de Bosrand | : 1.500 m² |
Programma 't Schakelstuk | : 1.350 m² |
Programma Vlietvoorde Zuid | : 16.500 m² |
Programma 2 woningen Noortheylaan | : 340 m² |
Totaal bebouwde oppervlakte (gepland) | : 23.690 m² |
Resterende programmaruimte | : 7.239 m² |
² = 15% van gesloopte glasopstallen + toebehoren |
De Gemeente Leidschendam-Voorburg heeft met de “Ruimtelijke uitnodiging” een heldere overall visie gemaakt en vastgesteld waarbij natuur, groen, recreatie en cultuurhistorie van het landschap de essentie vormen. De hoofdstructuur dient als kwalitatieve basis om de maximaal 15% aan footprint van nieuwbouw op een nette manier in het waardevolle landschap in te bedden. De bestaande historische linten zijn daarin erg belangrijk, waarbij de ontwikkellocaties doormiddel van groene zones, passend bij het landschap los komen te liggen van het lint. Zo wordt de identiteit en het cultuurhistorische karakter van het lint veiliggesteld.
In de “Ruimtelijke uitnodiging” is gezien de crises en de zware verliezen van de gemeente gefocust op de grondposities van de gemeente zonder het grote geheel uit het oog te verliezen. Om die reden zijn de twee woningen langs de Noortheylaan niet specifiek beschreven in de visie. Bij de inpassing van de twee woningen in het lint is het “beeldkwaliteitplan Duivenvoordecorridor” als toetsingskader gebruikt. Waarbij in het bestemmingsplan rekening is gehouden met maat, schaal en openheid op het erf doormiddel van het vastleggen van de maximale footprint/bebouwingsoppervlakte en de maximale goot- en bouwhoogte. Bij de toetsing van de bouwplannen zal het q-team/welstand de plannen beoordelen op situering, architectuur en materiaalgebruik daarbij zal gekeken worden naar de aansluiting bij de karakteristieken van het lint. Waarbij de ‘meest karakteristieke’ panden van de Noortheylaan als referentie gelden.
Gezien het feit dat de twee woningen langs de Noortheylaan liggen binnen het rijksbeschermde stads-en dorpsgezicht is het bouwen van extra erfbebouwing, schuttingen of andere elementen die niet bij de openheid en kwaliteit van het landschap passen niet mogelijk en is juist door het niet op nemen van regels in het bestemmingsplan de kwaliteit geborgd. In de planregels zijn daarnaast nadere eisen opgenomen voor de bestemming wonen met kwalitatieve eisen over de inpassing in de omgeving.
Het plangebied is gelegen in het verzorgingsgebied van Hoogheemraadschap van Rijnland. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied en de zorg voor de waterkeringen.
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan 5 (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, klimaatadaptatie en gezond water.
De handreiking Watertoetsproces bij Rijnland beschrijft hoe het hoogheemraadschap omgaat met de watertoets. Tevens wordt beschreven wat zij van derden verwacht in geval van ruimtelijke ontwikkelingen en plannen.
Per 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren.
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
Voor de verwerking van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe" maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de kwaliteit van het oppervlaktewater, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus
- aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak.
De herijking (vastgesteld op 25 september 2012) vormt de basis voor de (bestuurlijk) strategische keuzes en geeft richting aan de hoofdlijnen van het gewenste ruimtelijke ontwikkelingsbeeld van de gemeente tot 2040. Als overkoepelende ambitie streeft de structuurvisie naar een positionering van de gemeente als aantrekkelijke, groene en duurzame woon- en werkstad. De herijkte uitgangspunten (opgaven, doelstellingen en ambities) zijn vertaald naar drie pijlers:
De structuurvisie gaat daarbij uit van een indeling van de gemeente in een stedelijk gebied, de Vlietzone en het buitengebied. Het plangebied 'Noortheylaan 2 woningen' valt binnen het zogenaamde buitengebied. Voor het buitengebied zijn de onderstaande opgaven geformuleerd.
Buitengebied:
De in de herijkte structuurvisie geformuleerde ambities voor dit gebied, zijn in dit bestemmingsplan zo veel mogelijk in de overwegingen meegenomen.
Afbeelding: Uitsnede structuurbeeld 2040
Het gemeentelijk groenstructuurplan geeft op hoofdlijnen aan welk groen van belang is op gemeentelijk niveau en waar het groen versterkt kan worden. Het garandeert het groene karakter van de gemeente in de toekomst door de hoofdgroenstructuur duidelijk te benoemen, verbindingen te maken en de ligging aan het buitengebied te versterken.
Om het groen in de gemeente te versterken wordt er ingezet op drie niveaus:
Om de ambities te verwezenlijken, wordt in het Groenstructuurplan gesteld dat bij alle nieuwe ruimtelijke projecten het groen vanaf de initiatieffase een serieus onderdeel moet zijn van de planvorming. Voor elk ruimtelijk plan dient daarom, als onderdeel van de planvorming, een groene paragraaf geschreven te worden.
In het Uitvoeringsprogramma van het Groenstructuurplan wordt in een overzichtstabel een aantal deeluitwerkingen geformuleerd. Voor dit plangebied gaat het om de volgende deeluitwerkingen:
De Duivenvoordecorridor omvat het buitengebied in de gemeente tussen de Vliet en het spoor. Het maakt onderdeel uit van het regiopark ‘Duin, Horst en Weide’. Insteek van het Regionaal Structuurplan Haaglanden is om in dit gebied de diverse landschapstypen (zee, duinen, horsten, veenweidegebied) te versterken en het gebied recreatief aantrekkelijker te maken. Het is uniek voor Nederland dat hier de opeenvolgende landschappen nog goed herkenbaar zijn. Vanwege de belangrijke waarden hebben de drie gemeentes Leidschendam, Voorschoten en Wassenaar het
hele gebied boven de Veurseweg richting Wassenaar aangewezen als beschermd Stads- en Dorpsgezicht.
Daarnaast vormt het een groene bufferzone tussen Haaglanden en de Leidse regio (Rijksbufferzone). Goede verbindingen met het stedelijk gebied (de groene zones) vergroten de bereikbaarheid van dit gebied voor de recreant.
Thans wordt er samen met de gemeente Voorschoten aan een plan voor deze corridor gewerkt, waarin het glas gesaneerd wordt en bekeken wordt hoe de ruimtelijke kwaliteit van deze zone versterkt kan worden. Een deel van het oorspronkelijke landschap wordt hersteld. Als kostendragers worden enkele nieuwe buitenplaatsen aangelegd op o.a. die plaatsen waar vroeger ook landgoederen lagen. Daarnaast wordt thans een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied van de hele gemeente (en van een aantal omliggende gemeentes) opgesteld. In deze paragraaf zal beschreven worden hoe de bestaande waarden in het buitengebied zoveel mogelijk behouden en waar mogelijk verbeterd kunnen worden.
Onderdeel van deze paragraaf is ook een voorstel voor de omgang van (cultuurhistorische) groenelementen in dit landschap. Dit zijn van oorsprong voornamelijk particuliere groenelementen, zoals dichtbeplante erven, hakhoutbosjes en meidoornhagen.
Omdat de insteek van het Landschapsontwikkelingsplan is om het buitengebied te versterken, is het voor het uitvoeringsprogramma Groenstructuurplan niet nodig om diep op het buitengebied in te gaan.
De ambitie voor de Duivenvoordecorridor is om een aantrekkelijk recreatief uitloopgebied te ontwikkelen voor de stedeling, waarbij de agrarische functie behouden blijft en wordt versterkt. Bewoners moeten dit gebied op een eenvoudige manier kunnen bereiken. Insteek is om sterk in te zetten op de landschapstypen die hier van oorsprong voorkomen.
De opgaven zoals verwoord in het Groenstructuurplan worden hieronder genoemd. Zij zullen meegenomen moeten worden in het Landschapsontwikkelingsplan.
Het water- en rioleringsplan gaat ervan uit dat het watersysteem zo veel water kan bergen dat wateroverlast en verdroging voorkomen kunnen worden. Bovendien moet het water dan schoon en ecologisch gezond zijn en bijdragen aan een prettige leefomgeving. Daarnaast dient bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met de effecten van klimaatverandering. Om de ambitieuze doelen van het Waterplan te realiseren moet water een integraal onderdeel zijn van alle strategische en ruimtelijke plannen. Het waterplan moet het waterbeheer inhoudelijk en procesmatig verbeteren, met voortdurende aandacht voor duurzaamheid.
Waterbeheer en watertoets
Bij een ruimtelijk plan dient een initiatiefnemer in het kader van de watertoets in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Tevens zijn zij in het kader van het vooroverleg op grond van de Wro betrokken bij het tot stand komen van het bestemmingsplan.
In het in 2009 vastgestelde Klimaatplan Leidschendam-Voorburg 2009-2020 (zie raadsbesluit 2009/11053) staan uitgangspunten voor de doelgroep woningen geformuleerd, de doelgroep die met name ook van belang is binnen dit bestemmingsplan.
In het Klimaatplan is ook het werken met een duurzaam bouwen instrument vastgelegd, het werken met het instrument GPR gebouw.
In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de thema's energie en duurzaam bouwen als één van de milieuaspecten.
De Wro strekt ter bevordering van een “duurzame” ruimtelijke kwaliteit.
In het in 2009 vastgestelde Klimaatplan Leidschendam-Voorburg 2009-2020 (zie raadsbesluit 2009/11053) staan uitgangspunten voor de doelgroep woningen geformuleerd, de doelgroep die met name ook van belang is binnen dit bestemmingsplan.
In het kader van het klimaatbeleid wordt gestreefd naar het opnemen van collectieve duurzame energieopties in bestemmingsplannen en bouwplannen. Een energievisie geeft voor grotere bouwprojecten de mogelijkheden aan voor duurzame energiemogelijkheden binnen Leidschendam-Voorburg.
De ambities en afspraken op het gebied van duurzaam bouwen zijn vastgelegd in de beleidsnota Duurzaam bouwen (Dubo) van de gemeente, geactualiseerd op het onderdeel energie door het Klimaatplan 2009-2020. Hierin zijn de ambities en doelstellingen op rijks-, provinciaal- en regioniveau vertaald naar het gemeentelijk werkveld.
Uit het oude beleid volgt, wat ook is vastgelegd in andere documenten:
De drie genoemde maatregelen worden waar mogelijk vastgelegd in intentie- of samenwerkingsovereenkomsten met andere ontwikkelende partijen. De beleidslijn is dat de gemeente werkt met het instrument GPR-gebouw. De gemeente gebruikt dit meetinstrument om de Dubo-prestatie van eigen projecten zichtbaar te maken en bevordert het gebruik van het instrument door derden.
GPR-gebouw is een veelgebruikt hulpmiddel voor het maken van duurzaamheidkeuzen bij nieuwbouw en renovatie van woningen, utilitaire gebouwen en scholen. GPR-gebouw is een praktische en gebruiksvriendelijke online applicatie om plankwaliteit en milieubelasting van een project is samenhang te optimaliseren. De prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers. Hierbij behaal je een 6 als je bouwt volgens het Bouwbesluit. Het steven naar een maximale duurzaamheid wordt vertaald in een score van 10. Welke score behaald dient te worden is vooralsnog afhankelijk van het project.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Voor archeologie betreft dit:
Conform het Overgangsrecht in de Erfgoedwet moeten gemeenten het archeologische belang meewegen in ruimtelijke projecten vanaf 100 m2. Omdat gemeenten ook andere belangen te behartigen hebben, zoals economie, landbouw, wonen en infrastructuur, biedt de wet gemeenten daarbij wel beleidsruimte. Om deze taak goed te kunnen uitvoeren heeft de Gemeente Leidschendam-Voorburg in samenwerking met de gemeenten Voorschoten en Wassenaar archeologie beleid ontwikkeld en vastgesteld in 2009. In 2014 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt, ‘archeologienota herijking 2013. In de Nota archeologie wordt een globaal overzicht van het archeologische erfgoed van de pactgemeenten gegeven en zijn de beleidsregels ten aanzien van de omgang met het archeologische bodemarchief geformuleerd. De archeologische beleidskaart toont de globale archeologische waarde en verwachting per (soort) gebied met de daarbij behorende beleidsregels.
De bodem van de Gemeente Leidschendam-Voorburg is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Op de kaart wordt vermeld welke eventuele beperkende maatregelen van toepassing zijn en welk archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten verplicht is gesteld. De gemeente Leidschendam-Voorburg voert een actief beleid om de bekende archeologische waarden binnen de gemeentegrenzen te actualiseren indien er nieuwe of aanvullende gegevens bekend worden. Het wordt daarom aangeraden de gemeentelijke website te bezoeken voor de meest actuele versie van de archeologische beleidskaart.
Het is voor iedere gemeente verplicht om een verordening vast te stellen waarin de inschakeling is geregeld van een monumentencommissie. Deze commissie adviseert op het gebied van de monumentenzorg en heeft in elk geval tot taak om te adviseren over omgevingsvergunningen voor wijziging aan (van) rijks- en/of gemeentelijke monumenten. Gemeentelijke monumenten worden aangewezen en beschermd op basis van de Erfgoedverordening Leidschendam-Voorburg 2010. Daarnaast vormt de Erfgoedverordening Leidschendam-Voorburg 2010 de basis voor het aanwijzen van gemeentelijke dorpsgezichten en gemeentelijke groenmonumenten. Ook is het mogelijk op basis van de verordening een gebouw, groenelement of structuur aan te wijzen als een beeldbepalende zaak. De gemeentelijke monumenten of beeldbepalende zaken worden geregistreerd op de gemeentelijke monumentenlijst.
Voor onderhavig plangebied geldt dat het ligt binnen het beschermd stads- en dorpsgezicht. Hiervoor is een dubbelbestemming opgenomen.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is nader uitgewerkt in de Nota Parkeernormen Leidschendam-Voorburg. In de nota komen verschillende vormen van parkeerregulering, inclusief bijbehorend afwijkingsbeleid, aan de orde. Daarnaast wordt onder andere aangegeven hoe wordt omgegaan met parkeren voor diverse doelgroepen, parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen en de handhaving van het parkeerbeleid. Op basis van een inventarisatie van parkeerknelpunten biedt de nota een overzicht van oplossingsrichtingen voor de korte, middellange en lange termijn.
Eén van de uitgangspunten van het gemeentelijk parkeerbeleid is dat bouwplannen niet mogen leiden tot extra parkeerdruk in de directe omgeving. De te hanteren parkeernormen bij nieuwbouw, functiewijziging of verbouw zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen Leidschendam-Voorburg.
Als welstandskader voor het gebied geldt het in 2013 vastgestelde Beeldkwaliteitsplan Duivenvoordecorridor. Dit document is vooral gericht op de grotere ontwikkellocaties, waarbij de toetsing plaatsvindt door een kwaliteitsteam. Nieuwbouw in de bestaande linten wordt getoetst door de Welstands- en monumentencommissie.
In het beeldkwaliteitsplan zijn een aantal bebouwingstypes gedefinieerd: 'de nieuwe buitenplaats', 'de nieuwe boerderij', 'het nieuwe lint' en 'overige ontwikkelingen'. Voor lintbebouwing, zoals ter plaatse van het plangebied, worden de volgende regels gegeven:
Individuele volumes
De woningen in de linten presenteren zich als individuele volumes. Hierbij is ruimte voor individuele expressie onder voorwaarde dat de bouwmassa's onderling op elkaar zijn afgestemd.
Volumeopbouw
De bebouwing aan het lint zelf is van een meer bescheiden maat, in de tweede lijn is ruimte voor de ontwikkeling van een groter gebouw, refererend naar de voormalige werkplaatsen.
Detaillering van de gebouwen
De architectuur is ingetogen, ambachtelijk en 'streekeigen' door de overheersende toepassing van materialen die uit de directe omgeving afkomstig hadden kunnen zijn: baksteen, hout en keramische pannen. De gevelcompositie en het kleurgebruik dienen in harmonie met de architectuur te zijn.
Bestaande linten
Waar bebouwing in een bestaand lint wordt bijgeplaatst dient in maat en schaal, situering, architectuur en materiaalgebruik aansluiting te worden gezocht bij de karakteristieken van dat lint. Daarbij dienen de 'meest karakteristieke' panden uit het betreffende lint als referentie.
Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied op basis van de bestaande situatie, de ruimtelijke hoofdstructuur en de aanwezigheid van verschillende functies in het plangebied of in de directe nabijheid daarvan.
Het plangebied is gelegen aan de Noortheylaan in de Duivenvoordecorridor. Aan deNoortheylaan staan diverse woningen, boerderijen, bedrijfsruimten en kassen. De gebouwen hebben verschillende korrelgroottes, veelal afhankelijk van hun functies. De bedrijfsruimten en boerderijen hebben de grootste korrel. De korrelgrootte van de woningen en bijgebouwen zijn kleiner. Er is gekeken naar de bestaande woningen en boerderijen om te kunnen bepalen welke korrelgrootte, voorgevelbreedte en uitstraling passend is voor het realiseren van een nieuwe woning in dit gebied. Bij de analyse is de direct omliggende bebouwing bekeken. Wat opvalt is de diversiteit aan bebouwing. De monumentale boerderijen in het lint langs de Noortheylaan zijn beeldbepalende elementen. De gebouwen zijn opgetrokken uit baksteen met een zadeldak, hetzij in riet of keramische dakpannen. De woningen liggen terug ten opzichte van de Noortheylaan. De gevelcompositie is terughoudend en heeft een bepaalde herkenbaarheid die refereert naar de landelijke setting waarin ze staan.
Het plangebied bestaat uit twee kadastrale percelen met daarop wat erfbeplanting. De bestemming binnen het voorgaande bestemmingsplan, het bestemmingsplan Duivenvoordecorridor, betrof voor beide woningen 'Uit te werken buitenplaats'. Beide percelen zijn inmiddels onbebouwd, na de sloop van de opstallen van de voormalige kwekerij. Op dit moment is er vrij zicht richting het Schakenbosch, dit zal met de herontwikkeling van de Bosrand en de twee nieuwe lint woningen grotendeels komen te vervallen.
Dit hoofdstuk gaat in op de ruimtelijke en functionele aspecten die van belang zijn voor de ontwikkeling van het plangebied. Deze visie bepaalt de vorm en inhoud van de juridische regeling van dit bestemmingsplan.
Afbeelding spelregelkaart Bosrand
Op de voormalige kwekerslocatie de Bosrand komen naast de twee woningen waarvoor dit bestemmingsplan zal gelden ook nog maximaal 10 woningen ingekaderd door een Bosblok (zie afbeelding Spelregelkaart). Hiervoor zal in een later stadium een bestemmingsplan op worden gesteld.
De locatie Bosrand ligt aan de rand van het bosblok rond de voormalige buitenplaats Noorthey. Het is de overgang naar het open weidelandschap. De woningen worden in de luwte van het bos met uitzicht over de weidse polder gesitueerd.
Door het groen ook achter de lintbebouwing door te trekken komt het gebied los en behoudt het lint zijn eigen identiteit. Inclusief de twee nieuwe woningen.
De as uit de voormalige tuin van Noorthey en de toekomstige zichtas vanaf de Veursestraatweg, die in elkaars verlengde liggen, markeren een bijzondere plek met ruimte voor een duidelijk accent. Dit kan een bijzondere woning, theehuis of een ander uniek element zijn.
Voor één van de twee percelen waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld is nog geen plan bekend. Voor de andere locatie is een principeplan ingediend voor nieuwbouw. Dit plan is door de gemeente beoordeeld en gebleken is dat het ingediende plan in hoofdlijnen voldoet aan de (kwaliteits-) eisen die verwacht worden van nieuwbouw woningen in de bestaande linten van de Duivenvoordecorridor.
Alle ruimtelijke plannen binnen de Duivenvoordecorridor worden getoetst door een kwaliteitsteam. Met dit beeldkwaliteitplan wil het kwaliteitsteam aan ontwikkelende partijen vooraf aangeven aan welke kwaliteitseisen plannen moet voldoen, opdat van meet af aan helder is waaraan de plannen worden getoetst. Een goed ontwerp is meer dan de optelsom van randvoorwaarden, het gaat daarbij ook om de samenhang der dingen, om de balans die tussen de verschillende uitgangspunten is gevonden.
Kenmerkend voor het buitengebied tussen Leidschendam-Voorburg en Voorschoten is de afwisseling tussen bebouwing en open landschap. Voor onderhavig plangebied is sprake van bebouwing in het lint.
Het voorliggende nieuwbouwplan is een toevoeging in het lint van de Noortheylaan. Het plan valt binnen het hoofdstuk 'het nieuwe lint'.
Het buitengebied in de Duivenvoordecorridor werd niet uitsluitend bevolkt door baronnen en boeren. Er woonden ook loonwerkers en ambachtslieden die hier hun werkplaats hadden. Zij woonden in linten. Deze linten kenden een verscheidenheid in beeld en massa. De woningen stonden relatief dicht aan de weg, waren bescheiden van omvang en onderling verschillend.
De woningen in de linten presenteren zich als individuele volumes. Hierbij is ruimte voor individuele expressie onder voorwaarde dat de bouwmassa's onderling op elkaar zijn afgestemd.
De bebouwing aan het lint zelf is van een meer bescheiden maat, in de tweede lijn is ruimte voor de ontwikkeling van een groter gebouw, refererend naar de voormalige werkplaatsen.
De architectuur is ingetogen, ambachtelijk, 'streekeigen', maar kan een moderne twist krijgen. De ambachtelijkheid komt voor een groot deel voort uit de overheersende toepassing van materialen die uit de directe omgeving afkomstig hadden kunnen zijn: baksteen, hout en keramische pannen. De gevelcompositie en het kleurgebruik dienen in harmonie met de architectuur te zijn.
Waar bebouwing in een bestaand lint wordt bijgeplaatst dient in maat en schaal, situering, architectuur en materiaalgebruik aansluiting te worden gezocht bij de karakteristieken van dat lint. Daarbij dienen de 'meest karakteristieke' panden uit het betreffende lint als referentie.
De linten hebben een landelijke uitstraling door het gebruik van:
De achterzijde van het lint vormt vanuit het landschap bezien de voorzijde. Vanuit het landschap bezien dient het lint zich als een informeel groen lint te presenteren.
Parkeren vindt op het eigen erf plaats.
Essentieel voor bebouwing, erfscheidingen en de beplanting is het doorzicht vanuit het lint op het achterliggend landschap.
De woning wordt met voldoende ruimte tot de perceelgrenzen gesitueerd. Zo ontstaat een ritme van individuele bebouwing, waardoor het geheel als lint wordt ervaren. De woning ligt terug ten opzichte van de Noortheylaan, waardoor het open landschap het woonerf als het ware omarmt. Het woonperceel is zo gepositioneerd dat er langs de bebouwing zicht naar achter is en diepte ontstaat.
Voor de ontsluiting van het woonhuis zal gebruik worden gemaakt van een nieuwe in-/uitrit aan de Noortheylaan of via de inrit richting de Bosrand. Het bestemmingsplan laat geen hoge schuttingen of hekwerken toe, zodat de ruimte van de siertuin naadloos overvloeit in de ruimte van het open landschap. Dit komt de leefomgeving en de ruimtelijke kwaliteit ten goede.
De voorgestelde woning voegt zich in het bestaande ruimtebeeld. Er is sprake van een eenvoudige hoofdvorm voorzien van een zadeldak en één (hoofd-)nokrichting. Er is een goede maatverhouding tussen hoofd- en bijgebouw.
De beeldkwaliteit moet bij de locatie passen.
Doelstelling bij de planvorming voor het nieuw te bouwen woonhuis met eventueel een kelder en garage, de nieuw aan te leggen en in te richten tuin en het erf, is dat een kwaliteitsverbetering plaats vindt van de ruimtelijke kwaliteit en het lint.
In het bestemmingsplan is naast stedenbouwkundige uitgangspunten en bestaand ruimtelijk beleid ook rekening gehouden met verschillende omgevingsaspecten, zoals de bodemgesteldheid, geluid, luchtkwaliteit en de milieucategorisering van bedrijven.
In en direct rondom het plangebied zijn geen bedrijven gelegen.
In de periode 1998 t/m 2016 zijn ter plaatse van de voormalige kassen van de firma “De Bosrand” aan de Noortheylaan 1d diverse milieukundige bodemonderzoeken uitgevoerd. Een gedeelte van het plangebied is destijds ook onderzocht. Uit deze onderzoeken kwam naar voren dat de grond geschikt is voor de bestemming “wonen met tuin”.
In 2016 is ter plaatse van het plangebied de verhardingslaag verwijderd en zijn puinlagen met
asbesthoudend materiaal verwijderd. Na verwijdering van het puin is de grond opgehoogd met een laag gecertificeerd schoon zand.
Er is geen aanleiding om te vermoeden dat er sprake is van een potentieel geval van ernstige bodemverontreiniging.
Het plangebied is milieuhygiënisch gezien geschikt voor de bouw van 2 woningen met bijbehorende tuin.
De bodemopbouw van de bovenste 5 meter (geologie) wordt (op basis van de digitale geologische kaart van TNO anno december 2008) in onderstaande tekening weergegeven.
Voor meer informatie kan de website Dinoloket.nl worden geraadpleegd.
Legenda:
Kleur | Omschrijving |
oranje | Veen op klei (Hollandveen op Laag van Wormer waarvan top zandige afzettingen ondieper dan 5 m - NAP |
bruin | Hollandveen op Laag van Voorburg |
geel | Laag van Ypenburg, eventueel afgedekt met dunne laag van Laagpakket van Wormer |
Uit een geotechnisch onderzoek van het perceel Noortheylaan 1c dat door Fugro is uitgevoerd in januari 1990 en een archeologische opgraving uit 2016 dat ter plaatse van Noortheylaan 1d is uitgevoerd blijkt het volgende:
Diepte traject | Omschrijving |
mv - 1 | zand |
1,0 - 1,5 a 2,0 | veen |
2,0 - 4,0 | zand |
4,0 - 8 | zand, zeer vaste pakkingsdichtheid |
8,0 - 10,0 | zand met kleilaagjes |
10,0 - 13,0 | klei |
13,0 - 14,5 | basis veen |
14,5 - 20 | pleistoceen zandpakket |
Het freatisch grondwater bevindt zich op een diepte van ca. 0,8 m – maaiveld. De stromingsrichting is niet bekend. Aangenomen wordt dat het water naar de omliggende loten stroomt.
De waterparagraaf is een vast onderdeel van het bestemmingsplan en is in samenspraak met de waterbeheerders tot stand gekomen. In dit hoofdstuk (van de toelichting) komen alle relevante wateraspecten aan bod die van belang zijn in het plangebied. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit en -kwaliteit van de polder- en boezemwatergangen in en om het plangebied. De gemeentelijke taken zijn onder andere het riool- en oeverbeheer.
Er is invulling gegeven aan de watertoets door in vroegtijdig stadium in overleg te treden met het Hoogheemraadschap van Rijnland . Het plangebied valt binnen de reikwijdte van het Water- en rioleringsplan Leidschendam- Voorburg 2016-2021 dat op 15 december 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld.
In tal van beleidsdocumenten wordt aandacht besteed aan het belang van 'water'. In bijlage 1 is een lijst met relevant waterbeleid opgenomen. Centraal uitgangspunt in voornoemd beleid is dat water meer ruimte gegeven moet worden om te voorkomen dat de waterproblematiek in tijd of ruimte wordt afgewenteld. Er worden daarvoor twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten aangegeven:
Daarnaast zijn aspecten als beperken van bodemdaling en het vergroten van de ecologische potenties van het water inclusief de oeverzones van belang. Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in aandachtspunten als: meer ruimte voor water en een relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water.
Op dit moment heeft de locatie de functie van bedrijfsbebouwing en erf bij een glastuinbouwbedrijf en is grotendeels verhard. Het plangebied is een gebied met landelijke en stedelijke doeleinden. Het oppervlaktewater rondom het plangebied heeft een belangrijke functie in de ont- en afwatering van het landelijk gebied van de gemeente. Rondom het plangebied zijn polder- en boezem watergangen aanwezig.
Het water heeft geen waterrecreatieve functie, maar wel belevingswaarde en een ecologische functie. Het water vormt de geleiding van groenstructuren langs de hoofdinfrastructuur.
Het plangebied kent geen waterbezwaar in de vorm van een bergingstekort.
Het hele plangebied bestaat uit poldergebied (peilvak OR-2.15.1.11), de Duivenvoordse of Veenzijdse polder.. Het zomer- en winter- peil zijn voor het peilvak OR-2.15.1.11 ingesteld op NAP – 1,07 respectievelijk 1,22 meter.
Voor het peilgebied is met het oog op de herinrichting in 2015 een polderplan gemaakt (Rijnland, uitvoeringsmaatregelen Noortheylaan, projectnummer 99860. Onderdeel van dit plan is het aanpassen en robuuster maken van het watersysteem door het voortaan te laten afwateren richting Schakenbosch.
Situatie: toekomstige inrichting watersysteem (bron Polderplan Rijnland 2015)
Rondom het plangebied liggen primaire en overige watergangen die deel uit maken van het oppervlaktewatersysteem. Ten noorden van het plangebied ligt een boezemwatergang waarvan de buitenbeschermingszone over het bouwplan ligt.
Afbeelding: Legger watergangen
In de bescherming tegen overstromingsgevaar zijn waterkeringen belangrijke waterstaatkundige elementen in het watersysteem. In het gebied ligt langs de Noortheylaan een waterkering (zie onderstaande afbeelding).
Op deze kering is de Keur van het hoogheemraadschap van toepassing. In de legger worden respectievelijk een kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone onderscheiden. Voor elk van de zones gelden aparte verbods- en gebodsbepalingen op grond van de Keur van het hoogheemraadschap.
Op de verbeelding is de bescherming van de boezemkering doorvertaald in de vorm van een dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'. Binnen deze dubbelbestemming zijn de kern- en beschermingszone van de boezemkade opgenomen. Op deze wijze is het beschermingsregime van de Keur doorvertaald in het ruimtelijke plan. De Keur blijft wel onverkort van kracht. Gezien de gering ruimtelijke doorwerking van de buitenbeschermingszone is deze niet opgenomen in de dubbelbestemming. Hier is uiteraard de Keur nog wel van toepassing.
Voor het bouwen gelden beperkingen, vooral voor verdiept bouwen. In het geval van grondwerkzaamheden in deze keurzone, zal de eigenaar of bewoner van het perceel een omgevingsvergunning moeten aanvragen bij het Hoog- heemraadschap van Rijnland en de gemeente. Het college van burgemeester en wethouders zal dan advies inwinnen bij de waterbeheerder.
Binnen deze buitenbeschermingszone voorziet het plan in bouwactiviteiten voor twee woningen.
Afbeelding: legger waterkeringen
In de onderstaande afbeelding staat het principe van de zonering aangegeven. Aan de overzijde van de Noortheylaan op boezemniveau, weergegeven als bovenpeil. Binnen het profiel dat is aangegeven met de rode lijn, de kernzone, mogen geen bouwkundige constructies worden aangebracht, m.u.v. funderingspalen.
Afbeelding: Zonering waterkering. Bron: Hoogheemraadschap van Rijnland
Door versnelde afvoer van neerslag is extra bergend vermogen nodig. Om problemen als gevolg van een te kort aan bergend vermogen te voorkomen, wordt voorgeschreven dat nieuw water moet worden aangelegd. Het oppervlak van dit nieuwe water moet minimaal 15 procent bedragen van de toename van het verharde oppervlak. Deze algemene regel is van toepassing, wanneer neerslag versneld wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater of de riolering, en deze neerslag afkomstig is van een toename van het verharde oppervlak van meer dan 500 vierkante meter en minder dan 5.000 vierkante meter (0,50 hectare).
Het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, bedraagt minimaal 15 procent van het oppervlak van de toename van verharding (bron: beleidsregels Hoogheemraadschap van Rijnland).
In de nieuwe situatie zal per perceel een oppervlakte van maximaal 170 m² bebouwd mogen worden, in totaal dus 340 m² aan verharding. In de bestaande situatie is circa 900 m² aan bebouwd en verhard oppervlak aanwezig waardoor er geen toename is van de hoeveelheid verhard oppervlak. Er is daarom geen watercompensatie noodzakelijk.
Om te anticiperen op de gevolgen van klimaatverandering zoals intensieve neerslag in korte perioden en stedelijke opwarming heeft het de voorkeur om platte daken in het plan te voorzien van groene daken en eventuele verharding zo mogelijk waterdoorlatend uit te voeren.
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Aangezien er geen gescheiden riolering voor de afvoer van hemelwater aanwezig is dient het hemelwater op eigen perceel te worden verwerkt, bijvoorbeeld in een greppel of door infiltratie.
Voor de bouw worden duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast (dus geen zink, lood, koper, en PAK's- houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen.
Er is geen toename verhard oppervlak. Compensatie is daarom niet aan de orde. Voor bouwactiviteiten binnen de beschermingszone van de waterkering zal een melding moeten worden gedaan bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Hemelwater moet worden afgekoppeld naar een voorziening op eigen perceel. Klimaatadaptieve maatregelen moeten zo veel mogelijk worden toegepast.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft schriftelijk, kenmerk 17.019953, een positief wateradvies verstrekt. De brief is opgenomen als Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan.
De normen voor luchtkwaliteit zijn geregeld in paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer. Deze paragraaf staat bekend als de 'Wet Luchtkwaliteit'. Deze wet heeft tot doel de volksgezondheid te beschermen door luchtverontreiniging terug te dringen. Hiervoor zijn bepaalde maximumstandaarden voor vervuiling in het leven geroepen.
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Zeer grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Het komt in grote lijnen er op neer dat projecten die tot gevolg hebben dat de jaargemiddelde norm van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) met meer dan 3% stijgt, wordt aangemerkt als een groot project. Kleine projecten die minder dan 3% bijdragen hoeven niet getoetst te worden. De belangrijkste grenswaarden zijn :
Stof | Norm | Niveau | Status |
Stikstofdioxide (NO2) |
jaargemiddelde | 40 µg/m3 | grenswaarde geldig vanaf 2015 |
Fijn stof (PM10) |
jaargemiddelde | 40 µg/m3 | grenswaarde geldig vanaf 2011 |
24-uursgemiddelde; overschrijding is toegestaan op niet meer dan 35 dagen per jaar. | 50 µg/m3 | grenswaarde geldig vanaf 2011 | |
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde | 25 µg/m³ | grenswaarde geldig vanaf 2015 |
Het Rijk, de provincies en de gemeenten werken samen in het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit programma heeft tot doel de Europese luchtkwaliteitseisen te realiseren.
De Wet luchtkwaliteit werpt geen belemmeringen op voor ruimtelijke ordening projecten wanneer aan tenminste één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Er moet in kaart worden gebracht of met de huidige luchtkwaliteit de ontwikkeling kan plaatsvinden.En of door de uitvoering van het project de luchtkwaliteit niet dusdanig zal verslechteren dat het wordt gezien als een NIBM-project.
De luchtkwaliteit van de percelen aan de Noortheylaan zijn opgenomen in de Atlas Leefomgeving, (www.atlasleefomgeving.nl). De gegevens uit deze atlas zijn afkomstig van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Gekeken is naar de stikstof- en fijnstofdioxideconcentraties op regionaal niveau.
Ten aanzien van stikstofdioxide (NO2) blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 20-25 µg/m3 bedraagt. De concentraties liggen onder de per 2015 van kracht zijnde grenswaarde voor de jaargemiddelde NO2 van 40 µg/m3.
Ten aanzien van fijn stof (PM10) blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties PM10 20-21 µg/m3 bedraagt. Deze concentratie ligt onder de per 2015 van kracht zijnde grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM10 van 40 µg/m3.
Er kan worden gesteld dat het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Het project is op het gebied van luchtkwaliteit uitvoerbaar.
Woningen zijn geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder. Als nieuwe woningen worden geprojecteerd binnen een geluidszone van een (spoor)weg en/of industrieterrein moet onderzocht worden in hoeverre de geluidsbelasting van de gevel zal voldoen aan de wettelijke voorkeursgrenswaarden. Bij de akoestische beschouwing in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de geluidsbelasting van eventuele nabije 30 km/u-wegen te worden betrokken.
Het plan bevindt zich op circa 570 meter van de spoorlijn Den Haag – Leiden en ligt daarmee net binnen de langs deze lijn geldende geluidszone van 600 meter. Het plan is niet gelegen binnen een geluidszone van een weg of industriegebied.
Voor het plangebied is een akoestisch beoordeling uitgevoerd ('Beoordeling railverkeerslawaai, Bouwplan Kavel Noorheylaan 1B, Leidschendam, 20 september 2016, Ardea acoustics & consult v.o.f., nr. 2263KDB6.001, opgenomen in bijlage 2. Daaruit blijkt dat de geluidsbelasting vanwege het railverkeer niet hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. De enige nabije 30 km/u-weg is de Noortheylaan zelf. Gezien de zeer lage verkeersintensiteit en de afstand tot deze weg zal de geluidsbelasting vanwege deze weg ruim lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB) zoals die voor gezoneerde wegen geldt. Er zal sprake zijn van een aanvaardbaar akoestisch woonklimaat.
Het plan voldoet aan de Wet geluidhinder en is wat het aspect geluid betreft niet strijdig met een goede ruimtelijke ordening.
Op het perceel stonden tot medio 2016 tuinbouwkassen met een werkruimte. Sinds de sloop ligt het terrein braak. Voor de sloop is een eco-effectscan uitgevoerd voor het hele plangebied van de Duivenvoordecorridor op het grondgebied van de gemeente Leidschendam-Voorburg. Hiervoor is een veldbezoek uitgevoerd op vrijdagmiddag 15 april 2016. Het gehele rapport is als bijlage 3 bij de ruimtelijke onderbouwing opgenomen.
In het plangebied zijn geen beschermde en bedreigde plantensoorten aangetroffen en deze worden op basis van het veldonderzoek en terreinkenmerken ook niet verwacht. Zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren, evenals verblijfplaatsen van reptielen en zwaar beschermde amfibieën, libellen, dagvlinders en andere ongewervelde zijn niet binnen het plangebied aangetoond of te verwachten. Overige broedvogels met jaarrond beschermde nestlocaties worden ook niet verwacht binnen de invloedsfeer van de plannen.
Permanent oppervlaktewater ontbreekt in het plangebied, waardoor vissen en voortplanting van amfibieën kunnen worden uitgesloten.
Het plangebied is geen onderdeel van een natuur-of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied is ook geen onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
De recente quickscan van de situatie voor de sloop en het feit dat het nu braakliggend terrein geen geschikt biotoop is voor beschermde diersoorten maakt het aannemelijk dat geen negatieve effecten op soorten en/of soortgroepen door de geplande werkzaamheden worden verwacht.
Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval te starten in de periode voor begin maart en na eind juli of de invloedsfeer van de plannen kort voorafgaand aan het werk te controleren op broedende vogels en in gebruik zijnde nesten.
Het project is op het gebied van Flora en Fauna uitvoerbaar.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet men rekening houden met verplichte afstandsnormen tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de risicobron (inrichtingen met of vervoer van gevaarlijke stoffen) volgens onderstaande wetten:
Tevens is rekening gehouden met het beleid Externe Veiligheid van stadsgewest Haaglanden d.d. december 2012.
Risicovolle objecten zijn o.a.:
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen ondergrondse aardgas-transportleidingen. De dichtstbijzijnde leiding bevindt zich ten zuid-oosten van het plangebied op een afstand van ca. 1,6 km.
Aangezien de onderzoekslocatie zich buiten het invloedsgebied van de gasleiding bevindt is Externe Veiligheid voor het plangebied niet relevant.
Binnen de gemeente Leidschendam-Voorburg is alleen rijksweg A4 (Rotterdam-Leiden) en A12 (Utrechtsebaan) aangewezen als routering voor gevaarlijke stoffen (conform het zogenaamde basisnet; staatsblad 2013-307).
Het plangebied bevindt zich niet binnen de zone van 355 meter waarin schade aan gebouwen en mensen kan plaatsvinden bij een ongeluk met LPG-transport.
De spoorbaan Den Haag – Leiden ligt op ca. 570 meter ten noord-westen van het plangebied. Over deze spoorbaan vindt in principe geen transport van gevaarlijke afvalstoffen plaats.
Wanneer incidenteel transport van gevaarlijke stoffen over het spoor plaatsvindt zijn er geen risico’s die van belang zijn om in het onderhavige plangebied op te nemen.
Tevens geldt alleen binnen 200 meter vanaf de bron speelt externe veiligheid een rol speelt.
Door de gemeente door het adviesbureau AVG is in de periode jan 2014 t/m mei 2015 een onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven uit WO-2. Tevens zijn alle oorlogshandelingen (zoals loopgraven, stellingen, bomkraters, lanceer-installaties) in kaart gebracht.
Uit dit onderzoek zijn ter plaatse van het plangebied geen een CE verdachte gebieden, zoals loopgraven stellingen aanwezig.
Op basis van archiefstukken zijn geen CE in de grond te verwachten.
Afbeelding: Feitenkaart, opgesteld door AVH in maart 2015
S (blauw) = splitterbox
S = stelling
W = wapenopstelling
K = bomkrater groter dan 2 meter doorsnede
rode stippel lijn = prikkeldraad versperring
In het in 2009 vastgestelde Klimaatplan Leidschendam-Voorburg 2009-2020 (zie raadsbesluit 2009/11053) staan uitgangspunten voor de doelgroep woningen geformuleerd, de doelgroep die met name ook van belang is binnen dit bestemmingsplan:
In het kader van het klimaatbeleid wordt gestreefd naar het opnemen van collectieve duurzame energieopties in bestemmingsplannen en bouwplannen. Een energievisie geeft voor grotere bouwprojecten de mogelijkheden aan voor duurzame energiemogelijkheden binnen Leidschendam-Voorburg.
De ambities en afspraken op het gebied van duurzaam bouwen zijn vastgelegd in de beleidsnota Duurzaam bouwen (Dubo) van de gemeente, geactualiseerd op het onderdeel energie door het Klimaatplan 2009-2020. Hierin zijn de ambities en doelstellingen op rijks-, provinciaal- en regioniveau vertaald naar het gemeentelijk werkveld. In de nota Duurzaam bouwen (2004-2009) zijn drie onderdelen als eis opgenomen voor gemeentelijke initiatieven (raadsbesluit 2004-1781).
De drie verplichte maatregelen zijn:
De drie genoemde maatregelen worden waar mogelijk vastgelegd in intentie- of samenwerkingsovereenkomsten met andere ontwikkelende partijen. De beleidslijn is dat de gemeente werkt met het instrument GPR-gebouw. De gemeente gebruikt dit meetinstrument om de Dubo-prestatie van eigen projecten zichtbaar te maken en bevordert het gebruik van het instrument door derden.
GPR-gebouw is een veelgebruikt hulpmiddel voor het maken van duurzaamheidkeuzen bij nieuwbouw en renovatie van woningen, utilitaire gebouwen en scholen. GPR-gebouw is een praktische en gebruiksvriendelijke online applicatie om plankwaliteit en milieubelasting van een project is samenhang te optimaliseren. De prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers. Hierbij behaal je een 6 als je bouwt volgens het Bouwbesluit. Het steven naar een maximale duurzaamheid wordt vertaald in een score van 10. Welke score behaald dient te worden is vooralsnog afhankelijk van het project.
De archeologische zorgplicht wordt door de gemeenten via het bestemmingsplan en vergunningverlening uitgevoerd. Als bevoegd gezag kan de gemeente van aanvragers van een vergunning voor bodemingrepen in gebieden met een vastgestelde archeologische waarde of verwachting vragen om inzichtelijk te maken of de geplande bodemingrepen consequenties hebben voor het bodemarchief in het plangebied (zgn. vooronderzoek). Als de uitslag daarvan is dat een belangrijke vindplaats zal worden verstoord, zal het plan moeten worden aangepast. Als dit niet mogelijk is neemt de gemeente een besluit: de omgevingsvergunning kan worden geweigerd, of er worden aan de vergunning nadere voorwaarden gesteld, zoals een opgraving om de archeologische informatie veilig te stellen.
De uitvoering van de archeologische zorgplicht is gebaseerd op de driehoek overheid (gemeente), initiatiefnemer (‘veroorzaker’) en archeologisch uitvoerder. De gemeente is bevoegd gezag, regisseert het archeologische onderzoeksproces, stelt eisen, toetst en besluit; de initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van het benodigde onderzoek en de kosten daarvan; de uitvoerder is een door het rijk erkend archeologisch bedrijf of organisatie die het onderzoek conform de eisen uitvoert. Conform het wettelijke veroorzakersprincipe is de initiatiefnemer/ aanvrager vaan de vergunning verantwoordelijk voor de kosten.Dit geldt voor alle fasen van vooronderzoek, maar ook (wanneer het besluit tot opgraving of archeologische begeleiding is genomen) voor de kosten van een archeologische begeleiding of opgraving, inclusief de uitwerking en rapportage daarvan.
Om te voldoen aan deze nieuwe ‘vraag naar archeologie’ is een archeologische markt in het leven geroepen: sinds 2001 zijn er in Nederland vele archeologische bedrijven (uitvoerend en adviserend) actief. Initiatiefnemers mogen hieruit zelf een keuze maken, mits de archeologische partij erkend is. Om de kwaliteit van onderzoek in dit geliberaliseerde bestel te borgen, zijn namelijk alle onderdelen van het archeologische proces, de producten en actoren beschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en houdt de Erfgoedinspectie toezicht.
Het belangrijkste doel van de nieuwe wet is de bescherming van het bodemarchief door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
De wet regelt dus de te volgen procedures en de financiering van archeologisch (voor)onderzoek en ook het eigendom en beheer van archeologische vondsten. Gelet op de bedoelingen van Malta en de consequenties van de nieuwe wet voor provincies, verschuift de beleidsinzet nog nadrukkelijker van toetsing op archeologische aspecten bij ruimtelijke plannen achteraf naar inbedding van deze aspecten vooraf, van alleen regels handhaven naar meedenken en van behoud van archeologische waarden sec naar behoud en benutting van deze waarden.
De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) is een door de archeologische beroepsgroep gedragen document dat eisen stelt aan de uitvoering en uitvoerders van archeologische werkzaamheden. Het gebruik van de KNA is verankerd in het Nederlandse archeologiebestel door middel van het Besluit archeologische Monumentenzorg (BAMZ), (zie ook art. 24, lid 1 van de BAMZ).
Het archeologisch proces
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na ieder onderzoek(sfase) wordt overwogen of het noodzakelijk is om door te gaan met het onderzoek. Alle onderzoeken moeten daarom voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en de gemeentelijke richtlijnen. Hoewel het niet altijd nodig om alle fasen te doorlopen bestaat het (voor)onderzoek voor de omgevingsvergunning veelal uit de volgende stappen:
Bureauonderzoek
Het archeologisch onderzoek begint meestal met een bureauonderzoek. Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie met behulp van bestaande bronnen over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een omschreven gebied, om daarmee te komen tot een gespecificeerde archeologische verwachting.
Inventariserend veldonderzoek
Het doel van inventariserend veldonderzoek (IVO) is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting, zoals geformuleerd in het bureauonderzoek. Een IVO kent drie fasen: een verkennende, een karterende en een waarderende fase. Binnen het proces IVO worden twee sub processen onderscheiden:
Besluit
Het resultaat van iedere onderzoek(sfase) is een rapport, conform de criteria van de KNA en de gemeentelijke richtlijnen. Het rapport dient een inhoudelijk advies (buiten normen van tijd en geld) te bevatten aan de hand waarvan een beleidsbeslissing (besluit) genomen kan worden. Dit betekent dat de onderzoeksactiviteiten uitgevoerd worden tot het niveau waarop deze beslissing gefundeerd genomen kan worden, d.w.z. dat de archeologische waarden van het terrein/vindplaats in voldoende mate zijn vastgesteld. De resultaten (rapportage) van het waarderende onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze van het bevoegd gezag om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of om geen verdere archeologische maatregelen verplicht te stellen.
Mogelijke vervolgstappen
De AMZ-cyclus is afgerond als de rapporten van alle uitgevoerde onderzoeken door het bevoegd gezag zijn goedgekeurd en eventuele beschermende maatregelen zijn genomen. In onderstaand schema is de AMZ-cyclus in hoofdlijnen weergegeven:
Afbeelding: De KNA-processen in relatie tot het proces van de archeologische monumentenzorg (AMZ).
De kosten van alle onderzoeken en maatregelen die plaats dienen te vinden volgens de AMZ-cyclus komen rechtstreeks voor rekening van de initiatiefnemer van een bodemverstorende activiteit. Als al deze stappen doorlopen zijn en de rapportages van de archeologische onderzoeken zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag heeft de initiatiefnemer aan zijn verplichtingen voldaan en is het archeologische onderzoek in principe afgerond. Indien er bij uitvoering van de werkzaamheden vervolgens alsnog onverwachts archeologische vondsten worden gedaan, is de initiatiefnemer conform art. 53 van de Monumentenwet verplicht deze te melden bij het bevoegd gezag en gelegenheid te geven tot archeologisch onderzoek.
Het bevoegd gezag dient tussen de archeologische en andere maatschappelijke belangen een verantwoorde afweging te maken. De gemeente kan aangeven welke archeologische vindplaatsen dienen te worden behouden door inpassing en welke door middel van opgravingen. Inpassing kan bijvoorbeeld plaatsvinden door aanpassing van het stedenbouwkundig plan of het ontwerp. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen. Daarnaast kan de gemeente ook, beargumenteerd, aangeven welke er mogen worden opgegeven. Besluiten dienen te berusten op een deugdelijke motivering (Awb, artikel 3,46). De overheid die heeft bepaald dat er onderzoek moet plaatsvinden (of niet) is verder verplicht inzicht te geven in de achterliggende argumenten en de wijze waarop eventueel tegengestelde belangen tegen elkaar zijn afgewogen (artikelen 3:2 en 3:4 Awb).
In 2014 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt, en de ‘archeologienota herijking 2013’ opgesteld.
In dit archeologiebeleid zijn vier verschillende archeologische ‘waarderingsgebieden’ aangegeven: Waarde-Archeologie 1 tot en met 4. Voor elk van de 'waarderingsgebieden', geldt een verschillend regime, afhankelijk van de archeologische waarde of archeologische verwachting. De verschillen waarderingsgebieden hebben verschillende vrijstellingsgrenzen. Voor bodem ingrepen groter dan de aangegeven vrijstelling (oppervlakten en diepte) dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. De vier waarderingsgebieden zijn:
Waarde-Archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde-Archeologie 2 | Gebieden met een hoge of zeer hoge archeologische waarde |
Waarde-Archeologie 3 | Gebieden met een hoge archeologische waarde of verwachting |
Waarde-Archeologie 4 | Gebieden met een lage archeologische waarde |
Afbeelding: Archeologische beleidskaart
Met het bestemmingsplan 'Noortheylaan 2 woningen' worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In het kader van deze bestemmingswijziging zijn verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken hadden tot doel te onderzoeken of door de voorgenomen ontwikkeling archeologische waarden bedreigd worden. Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:
Het inventariserend archeologisch veldonderzoek, kartering door middel van proefsleuven heeft plaatsgevonden van vrijdag 11 tot en met donderdag 17 november 2016. Het onderzoek is uitgevoerd conform het Programma van Eisen (PvE) . Het onderzoek was een vervolg op archeologisch onderzoek dat eerder binnen het plangebied heeft plaatsgevonden. Vooraf werden in deelgebied Noord B vooral prehistorische vindplaatsen op de oostelijke duinenrij en een vindplaats uit de Nieuwe tijd (buitenplaats Noorthey) in het noordwesten verwacht. Deze laatste vindplaats is conform de verwachting aangetroffen en blijkt goed bewaard. De resten zijn onlosmakelijk verbonden met buitenplaats Noorthey. Archol adviseert dan ook de resten binnen de verwachte totale omvang van de buitenplaats (op grond van historische kaarten) binnen het deelgebied te behouden. Waar mogelijk verdient het aanbeveling om (elementen uit) de lay out van de buitenplaats op te nemen in de inrichtingsplannen of zelfs structuren (muur of waterpartij) terug te brengen, zodat het aspect beleving van de vindplaats nog hoger zal scoren. Een dergelijk incorporatie van oudbouw in nieuwbouw werkt vooral goed als ook andere elementen uit de buitenplaats (in de rest van het plangebied) worden betrokken.
Dit advies wordt door de gemeente overgenomen. Dit betekent dat de dubbelbestemming Archeologie Waarde 3 voor het rood gearceerde deel van het onderzochte gebied binnen de rode contour op onderstaande afbeelding.
Het landschap waarop het bestemmingsplangebied '2 woningen Noortheylaan' gelegen is, werd grofweg 3000 jaar geleden gevormd. Het bestond uit hoger gelegen strandwallen, met daartussen lager gelegen strandvlakten. Loodrecht op de strandwallen werden ontginningssloten aangelegd, om het veengebied dat op de lager gelegen strandvlakte was gelegen in cultuur te brengen en als weidegebied te gebruiken. Weteringen, zoals de Dobbewetering, waren verantwoordelijk voor de afwatering van de strandvlakten. Op de randen van de strandwallen (de grens tussen de strandwal en de standvlakten) werden boerderijen gebouwd. Veel boerderijen in Leidschendam-Voorburg werden in de 17e eeuw werd uitgebreid of vervangen door een buitenplaats. Dat gold ook voor deze locatie. In 1620 werd het buiten als eerst vernoemd, dat pas later naar één van de eigenaren Jacob Noorthey werd vernoemd. Het buiten lag op dezelfde strandwal als het naastgelegen Duivenvoorde. De tuinen werden eerst geometrisch aangelegd, en in overeenstemming met de heersende opvattingen, in de 19e eeuw getransformeerd tot landschapstuin met slingervijvers en -paden, grasvlakten en zorgvuldig geplaatste heestergroepen als decorstukken met doorkijkjes over de aangrenzende weilanden. Zie ook afb. 4. In het begin van de 19e eeuw kwam Noorthey in bezit van Petrus de Raadt een bekende pedagoog die hier ‘een huis van opvoeding’ stichtte. Het werd een bekend onderwijsinstituut dat onder andere de zoon van Koning Willem III, Prins Willem Alexander (1840-1879) als leerling mocht kennen. De buitenplaats werd in 1900 gesloopt, waarna de grond voor hoofdzakelijk agrarische en tuindersdoeleinden werd ingericht. In de afbeeldingen 1 t/m 3 is de ontwikkeling in beeld gebracht vanaf begin 19e eeuw.
Afbeelding 1: Situatie 1812-1820. In groen het plangebied
Afbeelding 2: Situatie 1840. In groen gestippeld het plangebied
Afbeelding 3: Situatie WOII. In groen het plangebied
Afbeelding 4: Historische perceelstructuur (situatie 1812-1820) en bebouwing in relatie tot plangebied
Omdat het gebied lange tijd bebouwd is geweest met kassen, resteren bovengronds weinig historische structuren. Belangrijk zijn voor herontwikkeling de bestaande slotenstructuur. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient zorgvuldig te worden gekeken hoe deze aansluit op de historische ontwikkeling van het gebied en zodanig vorm kan worden gegeven dat de bovenlokale waarden in stand worden gehouden, dan wel worden versterkt.
Dit bestemmingsplan is opgesteld voor een specifieke ontwikkeling, namelijk de bouw van 2 woningen aan de Noortheylaan. Met dit plan wordt de huidige bestemming van beide percelen veranderd in 'Wonen'.
De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan is opgesteld conform de gangbare en actuele bestemmingsplannormen en standaarden voor digitaal uitwisselbare ruimtelijke plannen. De plandocumenten omvatten de bindende planstukken, te weten de regels en de verbeelding, en de onderbouwende of toelichtende planstukken (de toelichting en andere onderzoeken). De regels en de verbeelding bevatten een juridische vertaling van de beleidsvoorwaarden vanuit de diverse overheden enerzijds (hoofdstuk 2) en van het beoogde ruimtelijk toekomstperspectief anderzijds (hoofdstuk 4). De bindende planstukken worden nader onderbouwd met:
De artikelen 1 en 2 omvatten alle gebruikelijke bepalingen en definities, die van belang zijn voor de toepassing van zowel de bestemmingsregels als de algemene regels. Zodoende hebben zij een zekere betekenis voor de handhaving van de regels en de hierin bepaalde eisen ten behoeve van de stedenbouwkundige karakteristiek en/of cultuurhistorische waarde enzovoorts.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is opgenomen ten behoeve van de realiseren van twee grondgebonden woningen en bijbehorend erf cq. siertuin. Het hoofdgebouw dient binnen in of minimaal 2 meter achter de gevellijn te worden gerealiseerd. Binnen de woonbestemming is beroep aan huis onder voorwaarden toegestaan.
Waarde - Beschermd Stads- en Dorpsgezicht
Het plangebied ligt binnen het rijksaangewezen beschermd stads- en dorpsgezicht, derhalve is deze dubbelbestemming opgenomen. De in die dubbelbestemming opgenomen regels zijn opgenomen ter bescherming van de in en om het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden.
Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' beslaat slechts een zeer klein stukje van het plangebied. De locatie wordt bepaald door de Legger van het Hoogheemraadschap.
In het bestemmingsplan is een aantal algemene regels opgenomen, zoals algemene bouw- en gebruiksregels. Ook is een vergunningsplicht opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, met name ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in het gebied.
Tenslotte zijn de wettelijk verplichte bepalingen ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen in het bestemmingsplan.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. De wettelijke basis hiervoor is gelegd in artikel 125 van de Gemeentewet, in samenhang met de afdelingen 5.3 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
De afdeling die belast is met handhaving heeft jaarlijkse handhavingsplannen en een handhavingsprogramma voor meerdere jaren. Daarin zijn prioriteiten gesteld ten aanzien van de te handhaven zaken. In het algemeen geldt op grond van vaststaande jurisprudentie een beginselplicht tot handhaving. Dat neemt natuurlijk niet weg dat per geval moet worden onderzocht of handhaving (nog) mogelijk of proportioneel is. Een uitzondering is bijvoorbeeld concreet zicht op legalisatie van de overtreding. Bij handhaving van de regels wordt onder meer aandacht besteed aan de normen met betrekking tot brandveiligheid en constructieve veiligheid, monumentenstatus, toezicht op de naleving en uitvoering van omgevingsvergunningen en de handhaving op milieu-overtredingen.
Het voorliggend postzegel-bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van de wens van de grondeigenaar om op deze locatie de bebouwing te slopen en nieuwbouw te realiseren. Er wordt geen exploitatieplan opgesteld. Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst gesloten, waarmee het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Het opstellen van een bestemmingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader blijft het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond hiervan is de gemeente verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.
Het bestemmingsplan wordt niet aan inspraak onderworpen op grond van de Inspraakverordening gemeente Leidschendam-Voorburg. Door het volgen van de procedure als bedoeld in artikel 3:4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) wordt eenieder immers actief betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Naast de wettelijke verplichting om de mogelijkheid te bieden om door eenieder zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen, heeft er tevens vooroverleg met betrokken instanties, maatschappelijke organisaties, ingezetenen en belanghebbenden plaatsgevonden. Hieronder is beschreven op welke wijze dit vooroverleg heeft plaatsgevonden en welke reacties zijn gegeven.
Een aantal instanties is gevraagd om aan te geven welke belangen verankerd zouden moeten worden in het bestemmingsplan, rekening houdend met de specifieke ruimtelijke kenmerken van dit gebied. Daarbij is nadrukkelijk gevraagd de reactie te motiveren en tevens te beschrijven op welke wijze dat specieke belang in het bestemmingsplan verwerkt zou moeten worden.
Aangeschreven zijn:
Van het Hoogheemraadschap van Rijnland (2) is de reactie ontvangen dat zij verzoeken om de dubbelbestemming 'Waterkering' op te nemen in het ontwerpbestemmingsplan. Deze dubbelbestemming is opgenomen op de verbeelding en in de regels. Het Hoogheemraadschap verzoekt daarnaast om het ontwerpplan aan hen toe te sturen om een (pre)wateradvies te kunnen geven.
Van de Veiligheidsregio Haaglanden (4) is de reactie ontvangen dat zij, in het kader van externe veiligheid zal de ontwikkeling niet zorgen voor een significante toe- of afname van het huidige risico. Op basis daarvan is besloten om op de ontwikkeling geen specifieke advies omtrent externe veiligheid uit te brengen, in verband met de aanwezigheid van de rijksweg A4 op ongeveer 1500 meter ten oosten van het plangebied.
Van de vereniging Archeologische werkgroep Leidschendam-Voorburg (7) is de reactie ontvangen dat zij verzoeken om, analoog aan het naastgelegen bestemmingsplan Noortheylaan 1b, een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3' in het plan op te nemen. Gelet op het feit dat het gehele plangebied is onderzocht middels proefsleuven heeft het college van B&W besloten om het gebied 'vrij' te geven.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 Wro resp. Afdeling 3.4 van de Awb wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken zowel digitaal als in papieren vorm ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan naar voren brengen bij de gemeenteraad.
Het ontwerp van onderhavig bestemmingsplan heeft van 10 februari 2017 t/m 23 februari 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is er geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen.