direct naar inhoud van 3.2 Ontstaansgeschiedenis
Plan: Landelijk Gebied - Ruimte voor Ruimte 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.lgrvr2010-0010

3.2 Ontstaansgeschiedenis

Op de lemige zandlaag in diepe ondergrond is in de periode na de laatste ijstijd, zo'n 10.000 jaar geleden, het basisveen ontstaan. De zee heeft hierover een pakket van kleiige en zandige sedimenten afgezet, oude zeeklei genoemd. Vervolgens zijn ter hoogte van de toenmalige kustlijn de eerste strandwallen ontstaan. Leidschendam ligt op de oudste, meest oostelijke strandwal. Hiertegen kwamen in westelijke richting enige strandvlaktes en strandwallen tot de huidige kustlijn.

Achter de strandwallen ontstond een lagune met een zoet/brak milieu wat langzaam verlandde en veranderde in een veenmoeras. De veengebieden groeiden uit boven zeeniveau. Via de riviermondingen werd in de zogenaamde “transgressie-fasen” het veengebied door de zee overspoeld. Er ontstonden getijdekreken en het veen, dat niet was weggeslagen, werd overdekt met een laag zeeklei.

Omstreeks het begin van de jaartelling is er achter de strandwallenreeks een groot laagveengebied ontstaan, doorkruist door een aantal riveren, zoals de Oude Rijn. Langs de rivieroever is jonge zeeklei afgezet. De afwatering van het veengebied gebeurde op natuurlijke wijze; door veenriviertjes die in verbinding stonden met vloedkreken en rivieren.

De bewoners die zich aan het eind van de 7e en begin van de 8e eeuw vestigden op de strand- en oeverwallen hebben pleksgewijs delen van het veenland ontgonnen voor akkerbouw.

In de late Middeleeuwen kwam de ontginning goed op gang. Het moerasgebied werd ontgonnen vanaf de strandwallen en de oeverwallen, veenriviertjes en gegraven watergangen. Om de bodem geschikt te maken voor akkerbouw werden sloten voor de ontwatering gegraven. De boerderijen werden aan de ontginningsbasis van de langgerekte percelen gebouwd.

De bij de ontginning gepaard gaande ontwatering veroorzaakte zetting en oxidatie van het veen waardoor het maaiveld daalde. In enkele eeuwen daalde de bodem verschillende meters, onder zeespiegelniveau. Dijken werden aangelegd om het land te beschermen tegen de vloed. Ter plaatse van de oorspronkelijke natuurlijke waterscheiding heeft men omstreeks 1520 een dijk opgeworpen, de Landscheiding. Ook de Vliet is in die tijd bedamd.

De gronden met een ondiepe ontwatering werden gebruikt voor akkerbouw. Door de ontwatering van het veen klonk de bodem en daalde het maaiveld verder. In het natter wordende gebied vond een omschakeling naar veeteelt plaats. Ook door het oppervlakkig afgraven van de bodem voor turfwinning werd het gebied minder geschikt voor akkerbouw.

Vanaf de 14e eeuw werd er op grotere schaal turf gestoken in de veengebieden. Door deze vervening ontstonden uitgestrekte waterrijke gebieden en door afkalving ontstonden hier zelfs plassen. Grote gebieden gingen verloren voor de landbouw. Om landbouwgrond terug te winnen en verdere plasvorming te voorkomen werden van de 17e tot en met de 19e eeuw de uitgeveende gebieden door bedijking en bemaling droog gelegd.

Aan het eind van de 19e eeuw is een groot deel van het akkerland omgezet in weiland. Er ontstond een landschap van diepe open polders omgeven door hoge dijken met boezemwateren en een molengang.