direct naar inhoud van Regels
Plan: Stompwijkseweg 29
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1916.Stompwijkseweg29-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Stompwijkseweg 29 met identificatienummer NL.IMRO.1916.Stompwijkseweg29-VG01 van de gemeente Leidschendam-Voorburg.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen).

1.3 bestemmingsplan Landelijk Gebied II:

het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II' van de gemeente Leidschendam-Voorburg, identificatienummer NL.IMRO.1916.repLG-VG01, door de raad vastgesteld d.d. 4 februari 2014, besluitnummer 943907, uitspraak gedaan door de Raad van State d.d. 28 januari 2015.

1.4 aan- of uitbouw:

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig dan wel architectonisch opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, waarbij een aanbouw een toevoeging is van een afzonderlijke ruimte en een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.6 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.7 archeologische deskundige:

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag gestelde of te stellen kwalificaties.

1.8 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden (cultuurhistorie).

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijf:

een onderneming, waarbij het accent ligt op:

  • het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren en/of verhandelen van goederen of;
  • het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren/verlenen van diensten;

al dan niet in combinatie met bedrijfsgebonden detailhandel.

1.11 bedrijfsgebouw/ -ruimte:

een gebouw dan wel ruimte in een gebouw, dat blijkens zijn indeling, inrichting en/of situering is bestemd om te worden gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf dan wel bedrijfsactiviteiten.

1.12 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een bedrijfsterrein (terrein met de bedrijfsbestemming), slechts bedoeld voor bewoning door (het huishouden van) een persoon of een gezin, die behoort bij de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of instelling op het perceel waar de woning zich bevindt, en waarvan de huisvesting ter plaatse noodzakelijk is voor en verband houdt met de bedrijfsuitoefening of het beheer van het bedrijf of de instelling op dat perceel.

1.13 bestaand:

de situatie (gebouw, gebruik, afstand, situering, oppervlakte etc.) zoals die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat gesitueerd is bij, in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een op hetzelfde (bouw)perceel gesitueerd hoofdgebouw.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.18 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 container:

een grote stalen constructie, metalen laadkist, doos of bak, met standaard afmetingen, geschikt voor opslag en/of transport van materialen en/of goederen. De standaard afmetingen (buiten maten) van een container bedragen maximaal: lengte 12,20 m; breedte 2,45 m; hoogte 2,60 m.

1.22 cultuurhistorische waarde:

de aan een structuur, terrein, gebied, object en/of bouwwerk toegekende waarde in verband met zijn sociaal-historische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouwhistorische, archeologische en/of historisch-geografische karakteristiek.

1.23 dagrecreatie:

een vorm van recreatie waarbij personen een (gedeelte van een) dag buiten hun directe vaste of tijdelijke woonomgeving doorbrengen om zich in hun vrije tijd te ontspannen, waarbij gebruik wordt gemaakt van al dan niet daarvoor aangelegde dan wel gebouwde voorzieningen, zonder dat daarbij sprake is van overnachten. Voorbeelden van dagrecreatie zijn: surfen, zeilen, zwemmen, wandelen en paardrijden

1.24 dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van ontspanning in de vorm van sport, spel en verblijf, zonder dat daarbij sprake is van overnachting.

1.25 deeltijdactiviteit:

een activiteit dan wel functie binnen een agrarische bestemming die in deeltijd wordt uitgeoefend en geen directe relatie heeft met de agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden hiervan zijn: verblijfrecreatie of pensionstalling bij een melkveehouderijbedrijf.

1.26 erf:

het gedeelte van het perceel dat is gelegen buiten de hoofdmassa van het hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is bestemd ten dienste van het gebruik van het -op het perceel gesitueerde- hoofdgebouw. Het een en ander met dien verstande dat wordt verstaan onder:

  • achtererf: de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
  • voorerf: de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn vóór de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan;
  • zijerf: gedeelte van het erf, dat is gelegen buiten de oorspronkelijke zijgevel(s).

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 geluidbelasting:

de geluidbelasting vanwege het wegverkeer: de etmaalwaarden van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, als bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder, zoals deze luiden ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

 

1.29 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, waarbij de productie hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij dat bedrijf behorende (open) gronden, waaronder mede wordt begrepen een paardenfokkerij. Hieronder wordt niet begrepen: een bollenbedrijf, fruitteeltbedrijf, bedrijf met boskoopse cultures, boomkwekerij, houtteeltbedrijf, hoveniersbedrijf, intensief agrarisch bedrijf, (glas)tuinbouwbedrijf en een paardenhouderij, geen paardenfokkerij zijnde. Een grondgebonden agrarisch bedrijf is:

  • volwaardig: wanneer de bedrijfsvoering uit één agrarisch hoofdberoep en ten minste één volledige arbeidskracht bestaat en gericht is op het behalen van voldoende bedrijfsresultaat teneinde de continuïteit van de bedrijfsvoering, ook op de langere termijn, te waarborgen.
  • reëel: wanneer de omvang van het bedrijf, passend is bij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht, met aannemelijk perspectief op volwaardigheid en/of continuïteit op de langere termijn.
  • kleinschalig: wanneer er geen perspectief is op volwaardigheid of de continuïteit van de bedrijfsvoering niet geheel afhankelijk is van de daarmee te genereren inkomsten en de bedrijfsvoering qua aard en omvang niet kan worden aangemerkt als hobbymatig.

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmeting en/of functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.31 horeca(bedrijf):

een bedrijf gericht op één of meer van de volgende activiteiten:

  • het verstrekken al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken;
  • het exploiteren van zaalaccomodaties;
  • het verstrekken van nachtverblijf;

een en ander al dan niet in combinatie met dienstverlening en een vermaaksfunctie (een erotisch getinte vermaaksfunctie uitgezonderd).

1.32 kampeermiddel:
  • een tent, tentwagen, kampeerauto, (toer)caravan of camper;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.33 kantine/foyer:

een ondergeschikte verblijfsruimte, als zelfstandig gebouw of in een gebouw, behorende bij een (agrarisch) bedrijf, waar personeel en klanten/bezoekers van het bedrijf ter ontspanning tijdelijk kunnen verblijven en voedsel en/of dranken (geen alcohol zijnde) kunnen kopen/nuttigen. Een horecabedrijf wordt hier niet onder begrepen.

1.34 kassen:

(agrarische) bouwwerken, hoofdzakelijk bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, hoger dan 1 meter. Hieronder wordt mede begrepen: plastic tunnels, boog- of tunnelkassen, schermhallen en hobbykassen. Bij een glastuinbouwbedrijf behorende bedrijfsruimten, zoals sorteerloodsen, ketelhuizen, magazijnen en koelruimten worden hieronder niet begrepen.

1.35 landelijk bedrijf:

een bedrijf dat qua aard en omvang thuishoort in het landelijk gebied of daarmee een functionele binding heeft en geen grootschalig of industrieel karakter draagt, zoals een hoveniersbedrijf, een dierenpension en/of dierenasiel. Onder landelijk bedrijf wordt niet verstaan een agrarisch bedrijf, glastuinbouwbedrijf, paardenhouderij en vormen van niet-agrarische bedrijven, die uit functioneel en/of ruimtelijk oogpunt op een bedrijfsterrein thuishoren.

1.36 landschapsdeskundige:

een bij de gemeente in dienst zijnde of een door het bevoegd gezag aangewezen of aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landschapsinrichting, landschapswaarden en daarmee samenhangende aspecten, zoals natuurwaarden.

1.37 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.38 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn oorspronkelijke bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, kampeermiddel, loods, keten of een ander soortgelijke verblijfsmiddel.

1.39 opslag/stalling van roerende goederen in privésfeer:

opslag/stalling van roerende goederen in één of meer zelfstandige gebouwen op een perceel, waarbij:

  • de opslag/stalling uitsluitend binnen de privésfeer (eigen gebruik en/of familie, vrienden en/of kennissenkring) plaatsvindt;
  • de opslag/stalling naar aard vergelijkbaar is met het gebruik van bergruimten of bijgebouwen bij een woonbestemming en;
  • de opslag/stalling niet gepaard gaat met verhuur van de ruimten of andere vormen van bedrijfsmatige activiteiten, zoals onderhoud, bewerking of handel.

1.40 paardenbak/buitenrijbaan:

een afgezet stuk grond of weiland, waarop al dan niet een laag zand of enig ander materiaal is aangebracht, dan wel een (omheinde) niet-overdekte ruimte of piste, waarvan de bodem bewerkt of aangepast is, bestemd voor de vrije loop, het berijden en/of het africhten/trainen van paarden, waar eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.

1.41 paardenfokkerij:

een paardenhouderij, die uitsluitend gericht is op het fokken/opfokken van paarden, de verkoop hiervan en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij; het africhten van eigen (geen paarden van derden) gefokte paarden en/of het verhandelen hiervan, is uitsluitend als onderschikt onderdeel van de bedrijfsvoering toegestaan.

1.42 paardenhouderij:

een bedrijf, waarbij de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op paarden, zoals het houden, fokken/opfokken, africhten, trainen, verhandelen en/of het berijden van paarden. Een paardenhouderij is:

  • volwaardig: wanneer de bedrijfsvoering uit één hoofdberoep en ten minste één volledige arbeidskracht bestaat en gericht is op het behalen van voldoende bedrijfsresultaat teneinde de continuïteit van de bedrijfsvoering, ook op de langere termijn, te waarborgen;
  • kleinschalig of in deeltijd: wanneer de continuïteit van de bedrijfsvoering niet geheel afhankelijk is van de daarmee te genereren inkomsten en de bedrijfsvoering qua en aard omvang niet kan worden aangemerkt als hobbymatig.

1.43 paardenpension/pensionstal(ling):

een paardenhouderij, zelfstandig of in combinatie met een ander bedrijfsfuncite, die gericht is op het houden van paarden van derden; hieronder wordt mede verstaan de verhuur van stalling met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van paarden; een pony wordt gelijkgesteld met een paard.

1.44 paddock:

een ruimte, al dan niet geheel of gedeeltelijk overdekt, waar één of meerdere paarden ter ontspanning vrij kunnen bewegen.

 

1.45 peil:
  • indien het bouwwerk in of op de grond wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld ter plaatse van het bouwwerk, zulks gezien in relatie met de hoogte van de omliggende terreinen (maaiveld);
  • indien het bouwwerk in of op het water wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf het waterpeil ter plaatse van het bouwwerk.

1.46 perceel:

een aaneengesloten stuk grond, al dan niet voorzien van bebouwing; een perceel kan samenvallen met een erf, maar kan ook meer omvatten.

1.47 permanente bewoning:

een zodanig gebruik van een gebouw, dat dit noopt tot inschrijving in het bevolkingsregister van de gemeente, overeenkomstig de ter zake geldende regels.

1.48 recreatief nachtverblijf:

logies dan wel overnachtingsaccommodaties ten behoeve van een, veelal kortdurend, verblijf van recreanten/toeristen, waarbij in dit plan onderscheid wordt gemaakt in de volgende vormen van logies/overnachtingsaccommodaties:

  • een appartement of studio: een logiesruimte die binnen een bedrijfsgebouw en/of de bedrijfswoning is ondergebracht, waarbij in de ruimte ook een keukenblok en eventueel sanitaire voorzieningen zijn aangebracht en een zelfstandige entree;
  • een kamer: een logiesruimte die binnen een bedrijfsgebouw en/of de bedrijfswoning is ondergebracht, waarbij in de ruimte geen keukenblok en sanitaire voorzieningen zijn aangebracht met een zelfstandige entree;
  • bed & breakfast: logiesgelegenheid waarbij de logiesruimte is ondergebracht in de bedrijfswoning dan wel in de daarmee verbonden aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, waarbij in de ruimte geen keukenblok is aangebracht, gebruik wordt gemaakt van een bestaande entree en er gelegenheid is om "in huis" ontbijt te nuttigen.

Hieronder wordt niet begrepen: overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoengebonden werkzaamheden en/of arbeid.

 

1.49 reëel toekomstperspectief:

aannemelijk perspectief op volwaardigheid en/of continuïteit op de langere termijn.

1.50 Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf:

De Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf, opgenomen in bijlage 1 bij de regels behorende bij het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied', heeft ook betrekking op 'Stompwijkseweg 29'. De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is terug te vinden in bijlage 1 van de regels.

1.51 Staat van bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die in Bijlage 2 bij de regels is opgenomen en van deze regels deel uitmaakt.

1.52 tuin:

tuin, behorende bij en ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen.

1.53 verbeelding:

de verbeelding van 'Stompwijkseweg 29' bestaande uit: 1 kaartblad met het nummer NL.IMRO.1916.Stompwijkseweg29- VG01.

1.54 voorgevel:

de naar de weg gekeerde (oorspronkelijke) gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.55 voorgevel(rooi)lijn:

langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:

  • de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als hiervoor bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

  • bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
  • bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg.

1.56 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet Geluidhinder en/of het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterrein, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen, zoals deze luiden ten tijde van de vaststelling van dit plan.

1.57 woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dan wel een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouding.

Artikel 2 Wijze van meten

Voor de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden:

daar waar de afstand tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstand van een bouwwerk tot de perceelsgrens, het kleinst is.

2.2 bebouwd oppervlak:

van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein, buitenwerks en boven peil met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle bebouwing op het bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt opgeteld.

2.3 bebouwingspercentage:

het percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk bouwperceel aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd; ondergronds bouwen wordt hier niet meegerekend.

 

2.4 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of dienstverlenende instelling, met inbegrip van de daartoe behorende opslag- en administratieruimten, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren.

2.5 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.7 brutovloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of dienstverlenende instelling, met inbegrip van de daartoe behorende opslag- en administratieruimten, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren.

2.8 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.9 goothoogte/ boeiboordhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, het boeiboord, of daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of het boeiboord van de dakkapel of dakopbouw als goot- of boeiboordhoogte aangemerkt.

2.10 grondoppervlakte:

van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten boven peil en buitenwerks bij een verticale projectie van de gevelvlakken.

2.11 hoogte van een windmolen/ -turbine:

vanaf het peil tot aan het middelpunt van de (wieken)as van de windmolen respectievelijk windturbine.

2.12 inhoud van een bouwwerk:

tussen het peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren), de buitenzijde van daken en de dakkapellen.

2.13 overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt.

2.14 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenkant van de gevelvlakken (en/of het hart van de scheidingsmuren), neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.15 verkoopvloeroppervlak:

de voor het publiek toegankelijke ruimte waar goederen zijn tentoongesteld en/of uitgestald ten behoeve van verkoop.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
  • a. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn, ter plaatse van de in onderstaande tabel aangegeven aanduiding, uitsluitend bestemd voor het daarbij aangegeven bestaande bedrijf of combinatie van bedrijvigheid:

aanduiding   type bedrijf   
'specifieke vorm van bedrijf - 10' (sb-10)   loonbedrijf  

met de daarbij behorende:

  • b. bebouwing;
  • c. ontsluitingswegen, paden en parkeerplaatsen;
  • d. groen- en nutsvoorzieningen;
  • e. waterlopen.

3.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de in lid 3.1.1 genoemde gronden tevens zijn aangewezen voor de bestemming(en) 'Waarde - Archeologie hoge verwachting', 'Waarde - Archeologie lage verwachting' en/of 'Waterstaat - Waterkering', is het bepaalde in de regels behorende bij de desbetreffende bestemming(en), primair van toepassing.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2.2 en lid 3.2.3, uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de bedrijfsvoering worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. het bevoegd gezag over de noodzaak en doelmatigheid van de bebouwing advies kan inwinnen bij een agrarische deskundige;
  • b. de bebouwing ruimtelijk dan wel landschappelijk goed dient te worden ingepast, met inachtneming van de in de 'Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf' beschreven ruimtelijke kwaliteit en karakteristiek van het gebied;
  • c. het bevoegd gezag over de landschappelijke inpassing van bebouwing advies kan inwinnen bij een landschapsdeskundige:.

3.2.2 Inrichting bestemmingsvlak

Voor de plaatsing van bouwwerken als bedoeld in lid 3.2.1 in het bestemmingsvlak gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gesitueerd;
  • b. per bestemmingsvlak mag één bedrijf zijn gevestigd;
  • c. per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan, voor zover deze bestaand is en in de in lid 3.2.3 onder c, opgenomen tabel is aangegeven;als bedrijfswoning is aangeduid;
  • d. indien een bestaande dan wel voormalige bedrijfswoning op enig moment is of wordt verkocht, of een bedrijfssplitsing of enige daarmee gelijk te stellen transactie plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, waarbij die bedrijfswoning is of wordt afgestoten, blijft die woning tellen als een bedrijfswoning;
  • e. kassen zijn uitsluitend bij hoveniersbedrijven toegestaan, voor zover deze bestaand zijn en in de in lid 3.2.3 onder c. opgenomen tabel zijn aangegeven.

3.2.3 Maatvoering bebouwing

Voor de maatvoering van bouwwerken als bedoeld in lid 3.2.1 gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1115 m³, inclusief aan- en uitbouwen,
  • b. gebouwen dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling ten minste 20º en ten hoogste 60º bedraagt;
  • c. voor de bedrijfsgebouwen bij het bedrijf gevestigd op het in onderstaande tabel aangegeven adres, gelden de daarbij aangegeven maximum oppervlakte en goot- en/of bouwhoogte, met inbegrip van de bedrijfswoning, voor zover deze bestaand zijn en in onderstaande tabel zijn aangegeven:

ter plaatse van het
adres  
bedrijfs- woning   max. oppervlakte gebouwen (m²) 1)   max. goothoogte gebouwen (m) 2)   max. bouwhoogte gebouwen (m) 2)  
Stompwijkseweg 29   1   1115   3,5   8,5  
1) inclusief bedrijfswoningen en aan- en uitbouwen
2) geldt ook voor inpandige bedrijfswoningen; voor niet-inpandige bedriifswoningen, zie ook d.  

  • d. de hoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel:

bouwwerken   max. goothoogte (m)   max. bouwhoogte (m)  
overige gebouwen   3   6  
erf- of perceelafscheidingen op ten minste 1 m achter de voorgevel(rooi)lijn  
-  

2  
overige erf- of perceelafscheidingen   -   1  
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   -   3  

  • e. indien ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan de goothoogte, dakhelling en/of bouwhoogte van gebouwen afwijkt van het vorenstaande, geldt de bestaande goothoogte, dakhelling en/of bouwhoogte voor deze gebouwen als maximum en mag deze niet worden vergroot.

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan aanvullend op het bepaalde in lid 3.2 nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmeting van bouwwerken, in verband met:

  • a. een goede ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van bebouwing op het bouwperceel dan wel in het gebied;
  • b. het behoud, herstel dan wel de versterking van de karakteristieken dan wel waarden van het gebied en/of van (de cultuurhistorische waarde van) de bebouwing;
  • c. het concentratiebeginsel, waarbij de bebouwing zodanig wordt gesitueerd dat er sprake is van een functionele en/of ruimtelijke eenheid;
  • d. de situering, gebruiksmogelijkheden en/of de (beperking van) bezonning van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • e. geluidaspecten, milieuaspecten, verkeersveiligheid of andere veiligheidsaspecten.

Het een ander met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Inrichting bouwvlak/maatvoering bebouwing

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 of lid 3.2.3 ten behoeve van:

  • a. het plaatsen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de bouwhoogte van deze bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • b. de afdekking van gebouwen met een andere dakhelling en/of een platte afdekking van gebouwen, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is of uit ruimtelijk oogpunt gewenst is;
  • c. een goothoogte van gebouwen van ten hoogste 6 m, daar waar volgens de tabellen in lid 3.2.3 een lagere goothoogte is aangegeven;

3.4.2 Toelaatbaarheid afwijking

Het bevoegd gezag maakt uitsluitend gebruik van de in lid 3.4.1 genoemde afwijkingsmogelijkheid, indien en voor zover:

  • a. vaststaat dat de afwijking en/of bebouwing noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering of ten dienste staat van de bedrijfswoning en de daarbij behorende woonfunctie;
  • b. door toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de uiterlijke verschijningsvorm en/of de cultuurhistorische waarde van de bebouwing, de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het bouwperceel dan wel de waarden (landschappelijke en/of natuurwaarden) verbonden aan de bestemming van de gronden, die aan het bouwvlak grenzen;
  • c. de afwijking, bebouwing en/of voorzieningen ruimtelijk dan wel landschappelijk goed worden ingepast, met inachtneming van de in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf beschreven ruimtelijke kwaliteit en karakteristiek van het gebied, ten aanzien waarvan het bevoegd gezag advies kan inwinnen bij een landschapsdeskundige.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en/of bouwwerken met deze bestemming wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 9, in ieder geval gerekend:

  • a. het splitsen van een bedrijfswoning in meerdere woningen, wooneenheden of appartementen danwel of het gebruiken of laten gebruiken van bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  • b. het plaatsen en geplaatst houden van kampeermiddelen of enig ander onderkomen op een bedrijfsperceel, anders dan overeenkomstig de bestemming;
  • c. het uitoefenen van een bedrijf dan wel bedrijfsactiviteiten als bedoeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten, anders dan overeenkomstig de bestemming;
  • d. het uitoefenen van horeca(bedrijf) en detailhandel, met inbegrip van bedrijfsgebonden detailhandel, behoudens het bepaalde in lid 3.5.2;
  • e. het houden van paarden, het plaatsen van en geplaatst houden van bouwwerken/voorzieningen in verband met of ten behoeve van het houden van paarden, zoals een paardenbak of paddock;
  • f. het plaatsen en geplaatst houden van aanhangers, voertuigen, paardentrailers en daarmee vergelijkbare objecten op een bedrijfsperceel of in/onder bouwwerken, anders dan overeenkomstig de bestemming of een aanhanger of auto voor eigen gebruik;
  • g. het plaatsen, geplaatst houden en/of het opslaan van containers, andere objecten, goederen, materialen e.d. op een bedrijfsperceel, anders dan overeenkomstig de bestemming;
  • h. het plaatsen, geplaatst houden en/of opslaan van containers op een bedrijfsperceel, waarbij containers in meer dan 2 lagen worden gestapeld;
  • i. het plaatsen, geplaatst houden en/of het opslaan van objecten, goederen, materialen e.d. op een bedrijfsperceel, op een wijze die leidt tot een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse of van aangrenzende percelen dan wel een aantasting van de landschappelijke waarden van het gebied;

3.5.2 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik van de gronden met deze bestemming wordt niet verstaan:

  • a. het medegebruik van bouwwerken voor bedrijfsgebonden detailhandel, uitsluitend voor zover deze situatie bestaand is en een ondergeschikt, niet zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering vormt.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Ander type bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen en een in lid 3.1.1 genoemde aanduiding van specifieke vorm van bedrijf te wijzigen in een andere aanduiding van specifieke vorm van bedrijf of de aanduiding van specifieke vorm van bedrijf te verwijderen, ten behoeve van:

  • a. een landelijk bedrijf;
  • b. een ander bedrijf, zoals genoemd in de categorie 1, 2 of 3 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • c. een ander bedrijf, dat niet zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar dat naar aard en milieu-planologische hinder gelijk is te stellen met een bedrijf genoemd onder b.

3.6.2 Voorwaarden wijziging

Voor de toepassing van de in lid 3.6.1 genoemde wijzigingsbevoegdheid, gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een landelijk bedrijf wordt uitsluitend toegepast indien bij dat type bedrijf geen (nieuwe) bedrijfswoning noodzakelijk is en voor zover het aantal verkeersbewegingen gerelateerd aan de betreffende bedrijfsfunctie passend is in het betrokken gebied, overeenkomstig de zonering, zoals genoemd in hoofdstuk 6 van de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf;
  • b. de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van andere bedrijven wordt uitsluitend toegepast indien de ter plaatse te vestigen bedrijfscategorie niet zwaarder is dan de bedrijfscategorie van het bedrijf dat overeenkomstig het bepaalde in lid 3.1.1 ter plaatse is bestemd of indien het ter plaatse te vestigen bedrijf naar aard en milieu/planologische hinder, niet belastender is dan het bedrijf dat overeenkomstig het bepaalde in lid 3.1.1 ter plaatse is bestemd;
  • c. ter toets van de aard, omvang en het toekomstperspectief van het ter plaatse te vestigen bedrijf, dient vooraf bij burgemeester en wethouders een bedrijfsplan te worden ingediend;
  • d. burgemeester en wethouders kunnen over de aard, omvang en het toekomstperspectief van de ter plaatse te vestigen bedrijfsvoering danwel over de noodzaak en doelmatigheid van de gewenste bebouwing/voorzieningen advies inwinnen bij een deskundige op het gebied van de bedrijfsfunctie;
  • e. in de bij het wijzigingsplan behorende regels wordt aangegeven, welk type bedrijf op het betreffende perceel is toegestaan, alsmede de gebruiksmogelijkheden en daarbij toegestane bebouwing en voorzieningen met bijbehorende maatvoering, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 8 van de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' van overeenkomstige toepassing is, voor zover in het wijzigingsplan niet anders is geregeld; daarbij dient zoveel als mogelijk gebruik te worden gemaakt van de bestaande gebouwen;
  • f. indien een bestaande bedrijfswoning op het bouwperceel aanwezig is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.2.2, wordt deze woning aangemerkt als de bedrijfswoning behorende bij de nieuwe bedrijfsfunctie;
  • g. indien er geen bedrijfswoning overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.2.2 op het bouwperceel aanwezig is, is geen bedrijfswoning bij de nieuwe bedrijfsfunctie toegestaan;
  • h. indien het bouwperceel wordt (her)ingericht, dient bij burgemeester en wethouders vooraf een inrichtingsplan te worden ingediend, op basis waarvan onder andere de ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van de bebouwing (inclusief ontsluiting en parkeren) kan worden getoetst;
  • i. de wijziging mag geen toename van de bestaande oppervlakte aan bedrijfsbebouwing met zich meebrengen;
  • j. de bebouwing ten behoeve van de bedrijfsvoering dient landschappelijk goed te worden ingepast, met inachtneming van de in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf beschreven kwaliteit van het gebied, ten aanzien waarvan burgemeester en wethouders advies kunnen inwinnen bij een landschapsdeskundige;
  • k. er mag door de wijziging geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de waarden verbonden aan de bestemming van de gronden die aan het bestemmingsvlak/bouwvlak grenzen of de cultuurhistorische waarde van bebouwing ter plaatse dan wel in de directe omgeving;
  • l. de wijziging mag niet tot gevolg hebben dat omliggende (agrarische) bedrijven in onevenredige mate in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
  • m. de wijziging mag geen onevenredige schade, hinder of andere nadelige (milieu)gevolgen voor de omgeving met zich meebrengen.
  • n. er mag ten behoeve van de nieuwe functie geen opslag/stalling in de open lucht, onder overkappingen en/of in kassen plaatsvinden, behoudens opslag/stalling overeenkomstig de bestemming;
  • o. de wijze waarop aan de nieuwe functie uitvoering wordt gegeven, dient te passen bij de specifieke kwaliteiten van de omgeving en mag niet leiden tot een aantasting van het landelijke karakter van het gebied, o.a. door visuele aspecten, zoals reclame-uitingen.

3.6.3 Bewoning bestaande woning(en) na beëindiging bedrijfsvoering

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen en de bestemming 'Bedrijf' van de gronden ter plaatse van een bestaand bedrijf genoemd in de in lid 3.1.1 opgenomen tabel, te wijzigen in de bestemming 'Wonen' als bedoeld in artikel 21 van de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II', ten behoeve van het gebruik van de bestaande bedrijfswoning(en) als burgerwoning(en), indien is komen vast te staan dat de bedrijfsvoering geheel is beëindigd en wijziging van de bestemming gewenst/noodzakelijk is.

In deze wijzigingsbevoegdheid is inbegrepen:de mogelijkheid tot splitsing van de voormalige bedrijfswoning in twee woningen overeenkomstig het bepaalde in artikel 21.7.1 en artikel 21.7.2 of toevoeging van een woning aan een bestaand bijgebouw bij de voormalige bedrijfswoning overeenkomstig het bepaalde artikel 21.7.3 en artikel 21.7.4 van de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II'.

Tevens is in deze wijzigingsbevoegdheid inbegrepen de mogelijkheid tot het verwijderen van het bouwvlak en een eventuele wijziging van een deel van de bestemming 'Bedrijf' in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' zoals bedoeld in artikel 4 van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II' of in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' zoals bedoeld in artikel 5 van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied II', voor zover deze gronden niet voor 'Wonen' worden aangewezen.

3.6.4 Voorwaarden wijziging

Voor de toepassing van de in lid 3.6.3 genoemde wijzigingsbevoegdheid gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de gronden ter plaatse van en aansluitend op de bestaande voormalige bedrijfswoning(en) worden aangewezen met de bestemming 'Wonen', waarbij:
  • de grootte van het bijbehorende bestemmingsvlak wordt afgestemd op de inrichting van het erf, de omvang en/of waarde van de aanwezige bebouwing;
  • het bepaalde in artikel 21 van de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' van overeenkomstige toepassing is, voor zover in het wijzigingsplan niet anders is bepaald;
  • b. eventueel resterende gronden (gronden die niet voor 'Wonen' worden bestemd) worden toegevoegd aan en bestemd overeenkomstig de agrarische bestemming, waaraan het bestemmingsvlak grenst, zijnde'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' zoals bedoeld in artikel 4 van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II' of 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' zoals bedoeld in artikel 5 van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied II' . Waarbij het bepaalde in artikel 4 respectievelijk artikel 5 van bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II' van overeenkomstige toepassing is;
  • c. alle voormalige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
  • d. burgemeester en wethouders kunnen toestaan dat een deel van de voormalige bedrijfsgebouwen behouden blijft, indien deze kunnen fungeren als bijgebouwen bij de bestaande woning(en) en geen onevenredig afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit en/of waarden van andere bebouwing ter plaatse of van het gebied;
  • e. bij een herinrichting van het bouwperceel dient vooraf bij burgemeester en wethouders een inrichtingsplan te worden ingediend, op basis waarvan onder ander de meerwaarde van de wijziging voor de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en de ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van de instand te houden bebouwing en/of nieuwbouw kunnen worden getoetst;
  • f. voor zover voormalige bedrijfsgebouwen niet worden gesloopt, dienen deze te fungeren als bijgebouw(en) bij de woning(en); indien deze gebouwen door de wijziging (deels) buiten het bestemmingsvlak komen te staan, is op die gebouwen het overgangsrecht van toepassing;
  • g. het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak mag door de wijziging niet worden vergroot, behoudens toepassing van artikel 21.7.1 en artikel 21.7.3 van de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II';
  • h. er mag door de wijziging geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit en/of de cultuurhistorische waarde van de bebouwing ter plaatse dan wel aan de waarden (landschappelijke en/of natuurwaarden) verbonden aan de bestemming van de gronden, die aan het bestemmingsvlak grenzen.

3.6.5 Nieuwbouw woningen (Ruimte voor ruimte-regeling)

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen en de bestemming 'Bedrijf' van de gronden ter plaatse van een bestaand bedrijf genoemd in de in lid 3.1.1 opgenomen tabel, te wijzigen in de bestemming 'Wonen' als bedoeld in artikel 21 van de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II', ten behoeve van het gebruik van de bestaande bedrijfswoning(en) als burgerwoning(en) en de bouw van een aantal nieuwe burgerwoningen als compensatie voor de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, indien is komen vast te staan dat de bedrijfsvoering geheel is beëindigd en wijziging van de bestemming ruimtelijk gezien gewenst is. In deze wijzigingsbevoegdheid is inbegrepen: het verwijderen van het bouwvlak en een eventuele wijziging van een deel van de bestemming 'Bedrijf' in de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden als bedoeld in artikel 4 van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II' of in de bestemming Agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden zoals bedoeld in artikel 5 van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II', voor zover deze gronden niet voor Wonen worden aangewezen.

3.6.6 Voorwaarden wijziging

Voor de toepassing van de in lid 3.6.5 genoemde wijzigingsbevoegdheid gelden de volgende voorwaarden:

  • a. voor de bestaande voormalige bedrijfswoning(en) geldt het bepaalde in lid 3.6.4;
  • b. voor de bouw van nieuwe woningen geldt dat de gronden per woning zullen worden bestemd als 'Wonen', met dien verstande dat:
  • de (overige) voormalige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt, met uitzondering van bedrijfsgebouwen die als bijgebouwen bij de voormalige bedrijfswoning(en) worden aangemerkt en/of cultuurhistorisch waardevol zijn;
  • per ten minste 1.000 m² gesloopte bedrijfsgebouwen, één woning mag worden gebouwd met een maximum van 3 woningen;
  • de te slopen bedrijfsgebouwen moeten zijn opgericht vóór 1 januari 2003;
  • c. voor de inrichting van de nieuwe bouwpercelen dient vooraf bij burgemeester en wethouders een inrichtingsplan te worden ingediend, op basis waarvan onder andere de meerwaarde van de wijziging voor de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en de ruimtelijke dan wel landschappelijke inpassing van de nieuwbouw (inclusief bijbehorende voorzieningen, zoals ontsluiting, parkeren) kunnen worden getoetst;
  • d. de grootte en situering van de voor de nieuwe woningen op te nemen bestemmingsvlakken met de bestemming 'Wonen' dient te worden afgestemd op het aantal nieuw te bouwen woningen, de inrichting van de erven en de inpassing daarvan in het gebied;
  • e. het bepaalde in artikel 21 van de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' is van overeenkomstige toepassing voor de nieuw te bouwen woningen, voor zover in het wijzigingsplan niet anders is geregeld;
  • f. eventueel resterende gronden (gronden die niet voor 'Wonen' worden bestemd) worden toegevoegd aan en bestemd overeenkomstig de agrarische bestemming, waaraan het bestemmingsvlak grenst, zijnde Agrarisch met waarden - Landschapswaarden of Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden, waarbij het bepaalde in artikel 4 respectievelijk artikel 5 van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II' van toepassing is;
  • g. de bebouwing dient landschappelijk goed te worden ingepast, met inachtneming van de in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf beschreven kwaliteit van het gebied, ten aanzien waarvan burgemeester en wethouders advies kunnen inwinnen bij een landschapsdeskundige;
  • h. op geen van de gevels van de nieuw te bouwen woning(en), bij voltooiing, mag de geluidbelasting de ter plaatse toegestane voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder wordt overschreden;
  • i. de wijziging mag niet tot gevolg hebben dat omliggende (agrarische) bedrijven in onevenredige mate in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
  • j. de wijziging mag geen onevenredige schade, hinder of andere nadelige (milieu)gevolgen voor de omgeving met zich meebrengen;
  • k. indien in het kader van de grondexploitatiewetgeving kosten (o.a plankosten) worden verhaald bij de bij de bouw van de nieuwe woningen belanghebbende partij(en), dient vóór de vaststelling van het betreffende wijzigingsplan, een anterieure overeenkomst met die partij(en) te zijn gesloten of van gemeentewege een exploitatieplan te zijn vastgesteld.

Artikel 4 Waarde - Archeologie hoge verwachting

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden, met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen.

4.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de in lid 4.1.1 genoemde gronden tevens zijn aangewezen voor de bestemming(en) 'Waarde - Archeologie hoge verwachting', 'Waarde - Archeologie lage verwachting' en/of 'Waterstaat - Waterkering', is daarbij tevens het bepaalde in de regels behorende bij de desbetreffende bestemming(en) van toepassing. De hier genoemde bestemmingen en de bestemming genoemd in lid 4.1.1 zijn ten opzichte van elkaar nevengeschikt.

4.1.3 Andere bestemmingen

Voor zover de in lid 4.1.1 genoemde gronden tevens zijn aangewezen voor (een) andere daar voorkomende bestemming(en), is daarbij het bepaalde in de regels behorende bij de desbetreffende bestemming(en) secundair van toepassing.

 

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, genoemd in lid 4.1, uitsluitend voor archeologisch onderzoek bestemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van deze bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • b. indien de betreffende gronden tevens zijn aangewezen voor (een) dubbelbestemming(en) genoemd in lid 4.1.2, het bevoegd gezag voor de bouw van de bouwwerken als bedoeld in dit lid uitsluitend een omgevingsvergunning verleent, indien tevens aan het bepaalde in de regels behorende bij die dubbelbestemming(en) is voldaan.

4.2.2 Samenvallende bestemmingen

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:

  • a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende (bouw)regels in acht worden genomen;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning bij het bevoegd gezag een rapport van een archeologisch onderzoek heeft overgelegd, waarin van de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport genoemd onder b., door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op:
  • het (treffen van maatregelen ter) behoud van de archeologische resten in de bodem;
  • het doen van opgravingen en/of;
  • het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

4.2.3 Uitzondering

Het bepaalde in lid 4.2.2 onder b. en c. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 30 m²;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm komt te liggen en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Algemeen

Het is verboden om op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, aan te leggen, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend:
  • afgraven;
  • woelen;
  • mengen;
  • ontginnen;
  • infrastructurele werken, alsmede beheer- en onderhoudswerken die bodemverstoring tot gevolg kunnen hebben;
  • b. het aanleggen van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen.

4.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.3.1 gestelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 4.2.2 onder b. en c. in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 30 m²;
  • c. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

4.3.3 Toelaatbaarheid omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 wordt slechts verleend, indien en voor zover:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning bij het bevoegd gezag een rapport van een archeologisch onderzoek heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport genoemd onder a., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
  • het (treffen van maatregelen ter) behoud van de archeologische resten in de bodem;
  • het doen van opgravingen en/of;
  • het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, naar ligging van de archeologische waarden te verschuiven en/of naar omvang van het terrein met archeologische waarden te vergroten of te verkleinen.

4.4.1 Voorwaarden wijziging

Voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid genoemd in lid 4.4 gelden de volgende voorwaarden:

  • a. voor het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de dubbelbestemming op een of meerdere percelen dient uit nader archeologisch onderzoek te zijn aangetoond dat:
  • ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • het niet meer noodzakelijk is dat in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden door middel van de dubbelbestemming in het plan wordt voorzien;
  • b. voor het overige dient uit archeologisch onderzoek te zijn gebleken dat bescherming en veiligstelling van archeologische waarden op betreffend(e) perce(e)len door middel van een dubbelbestemming in het plan gewenst dan wel noodzakelijk is.

Artikel 5 Waarde - Archeologie lage verwachting

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie lage verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden, met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen.

5.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de in lid 5.1.1 genoemde gronden tevens zijn aangewezen voor de bestemming(en) 'Waarde - Archeologie hoge verwachting', 'Waarde - Archeologie lage verwachting' en/of 'Waterstaat - Waterkering', is daarbij tevens het bepaalde in de regels behorende bij de desbetreffende bestemming(en) van toepassing. De hier genoemde bestemmingen en de bestemming genoemd in lid 5.1.1 zijn ten opzichte van elkaar nevengeschikt.

5.1.3 Andere bestemmingen

Voor zover de in lid 5.1.1 genoemde gronden tevens zijn aangewezen voor (een) andere daar voorkomende bestemming(en), is daarbij het bepaalde in de regels behorende bij de desbetreffende bestemming(en) secundair van toepassing.

 

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, genoemd in lid 5.1, uitsluitend voor archeologisch onderzoek bestemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van deze bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • b. indien de betreffende gronden tevens zijn aangewezen voor (een) dubbelbestemming(en) genoemd in lid 5.1.2, het bevoegd gezag voor de bouw van de bouwwerken als bedoeld in dit lid uitsluitend een omgevingsvergunning verleent, indien tevens aan het bepaalde in de regels behorende bij die dubbelbestemming(en) is voldaan.

5.2.2 Samenvallende bestemmingen

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende regels - uitsluitend worden gebouwd, indien en voor zover:

  • a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende (bouw)regels in acht worden genomen;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning bij het bevoegd gezag een rapport van een archeologisch onderzoek heeft overgelegd, waarin van de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport genoemd onder b., door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op:
  • het (treffen van maatregelen ter) behoud van de archeologische resten in de bodem;
  • het doen van opgravingen en/of;
  • het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

5.2.3 Uitzondering

Het bepaalde in lid 5.2.2 onder b. en c. is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 1000 m²;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 100 cm komt te liggen en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Algemeen

Het is verboden om op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, aan te leggen, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend:
  • afgraven;
  • woelen;
  • mengen;
  • ontginnen;
  • infrastructurele werken, alsmede beheer- en onderhoudswerken die bodemverstoring tot gevolg kunnen hebben;
  • b. het aanleggen van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen.

5.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.3.1 gestelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan, waarbij het bepaalde in lid 5.2.2 onder b. en c. in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 30 m²;
  • c. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

5.3.3 Toelaatbaarheid omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 wordt slechts verleend, indien en voor zover:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning bij het bevoegd gezag een rapport van een archeologisch onderzoek heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport genoemd onder a., door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
  • het (treffen van maatregelen ter) behoud van de archeologische resten in de bodem;
  • het doen van opgravingen en/of;
  • het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, naar ligging van de archeologische waarden te verschuiven en/of naar omvang van het terrein met archeologische waarden te vergroten of te verkleinen.

5.4.1 Voorwaarden wijziging

Voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid genoemd in lid 5.4 gelden de volgende voorwaarden:

  • a. voor het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de dubbelbestemming op een of meerdere percelen dient uit nader archeologisch onderzoek te zijn aangetoond dat:
  • ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • het niet meer noodzakelijk is dat in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden door middel van de dubbelbestemming in het plan wordt voorzien;
  • b. voor het overige dient uit archeologisch onderzoek te zijn gebleken dat bescherming en veiligstelling van archeologische waarden op betreffend(e) perce(e)len door middel van een dubbelbestemming in het plan gewenst dan wel noodzakelijk is.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de (hoofd)waterkering, met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen.

6.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de in lid 6.1.1 genoemde gronden tevens zijn aangewezen voor de bestemming(en) Waarde - Archeologie hoge verwachting' en/of 'Waarde - Archeologie lage verwachting', is daarbij tevens het bepaalde in de regels behorende bij de desbetreffende bestemming(en) van toepassing. De hier genoemde bestemmingen en de bestemming genoemd in lid 6.1.1 zijn ten opzichte van elkaar nevengeschikt.

6.1.3 Andere bestemmingen

Voor zover de in lid 6.1.1 genoemde gronden tevens zijn aangewezen voor (een) andere daar voorkomende bestemming(en), is daarbij het bepaalde in de regels behorende bij de desbetreffende bestemming(en) secundair van toepassing.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in lid 6.1.1 mogen ten behoeve van de bedoelde waterkering dan wel de verkeersgeleiding te water, uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van deze bouwwerken niet meer mag bedragen dan 5 m.
  • b. indien de betreffende gronden tevens zijn aangewezen voor (een) dubbelbestemming(en) genoemd in lid 6.1.2, burgemeester en wethouders voor de bouw van de bouwwerken als bedoeld in dit lid uitsluitend een omgevingsvergunning verlenen, indien tevens aan het bepaalde in de regels behorende bij die dubbelbestemming(en) is voldaan.

6.2.2 Samenvallende bestemming(en)

Voor zover de gronden genoemd in lid 6.1.1 samenvallen met (een) andere daar voorkomende bestemming(en), mag ten behoeve van die andere bestemming(en) -met inachtneming van de voor die bestemming(en) geldende regels - uitsluitend worden gebouwd, indien en voor zover:

  • a. de belangen van de waterkering de bebouwing gedogen;
  • b. het bevoegd gezag vóór het verlenen van de voor de betreffende bebouwing benodigde omgevingsvergunning, hierover schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de beheerder van de waterkering en deze een positief advies heeft uitgebracht.

6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en/of bouwwerken met deze bestemming wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 9, in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van deze gronden/bouwwerken voor andere doeleinden dan de doeleinden genoemd in lid 6.1 dan wel voor andere doeleinden dan de doeleinden behorende bij de andere daar voorkomende (dubbel)bestemming(en);
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van deze gronden op een wijze die schadelijk is voor de belangen van de waterkering;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van deze gronden voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die overeenkomstig het bepaalde in de regels behorende bij (een) andere daar voorkomende bestemming(en) omgevingsvergunningplichtig zijn en waarvoor die omgevingsvergunning niet is of kan worden verleend.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bestaande bruggen en dammen

Bruggen en dammen zijn toegestaan, voor zover deze bouwwerken bestaand zijn en uitsluitend op de plaats waar deze bestaand zijn. Voor deze bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. vervanging van (karakteristieke) bruggen door dammen is niet toegestaan;
  • b. bij vervanging van een bestaande brug of dam, dient de nieuwe brug of dam op dezelfde plaats te worden gesitueerd als de brug of dam die vervangen wordt, waarbij de bestaande oppervlakte van het betreffende bouwwerk als maximum toegestane oppervlakte geldt;
  • c. de bouwhoogte van een brug (inclusief hekwerk), mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • d. de bouwhoogte van een dam (inclusief hekwerk), mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. burgemeester en wethouders winnen, alvorens een omgevingsvergunning te verlenen en voor zover dat in verband met het waterbeheer dan wel waterstaatkundige belangen van belang is, advies in bij de waterbeheerder.

8.2 Afwijken situering, oppervlakte en plaatsing nieuwe bruggen en dammen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor:

  • a. het vervangen van bruggen door dammen;
  • b. het bouwen van bruggen of dammen op een andere plaats dan op de bestaande plaatsen;
  • c. een grotere oppervlakte van bruggen of dammen;
  • d. het plaatsen van een nieuwe brug of dam ter ontsluiting van een (bouw)perceel.

8.2.1 Toelaatbaarheid afwijking

Het bevoegd gezag maakt uitsluitend gebruik van de in lid 8.2 genoemde afwijkingsmogelijkheid, indien en voor zover:

  • a. vaststaat dat de afwijking noodzakelijk is voor de bestemming ter plaatse van de gronden die met de brug of dam worden ontsloten, geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt voor de omgeving en uit het oogpunt van verkeersveiligheid geen bezwaren bestaan;
  • b. het bevoegd gezag, voor zover dat in verband met het waterbeheer dan wel waterstaatkundige belangen van relevant is, advies heeft ingewonnen bij de waterbeheerder en deze een positief advies heeft uitgebracht.
  • c. de afwijking niet leidt tot méér dan één ontsluiting per (bouw)perceel, behoudens het bepaalde in artikel 13.1 lid 1 onder a.;
  • d. door toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit en/of (cultuurhistorische) waarden van de betreffende gronden en/of aanwezige bebouwing dan wel de (cultuurhistorische) waarden verbonden aan de bestemming van de gronden en/of bebouwing, die aan het bestemmingsvlak grenzen;
  • e. de afwijking ruimtelijk dan wel landschappelijk goed worden ingepast, met inachtneming van hetgeen beschreven is de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf, ten aanzien waarvan het bevoegd gezag advies kan inwinnen bij een landschapsdeskundige.

8.3 Bebouwingsafstanden tot perceelsgrenzen
  • a. De afstand van gebouwen, geen kassen zijnde, tot perceelsgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen, voor zover in de regels behorende bij de bestemming van de gronden waarop het betreffende gebouw wordt gerealiseerd anders is bepaald.
  • b. De afstand van kassen tot perceelsgrenzen dient ten minste 1 m te bedragen, voor zover in de regels behorende bij de bestemming van de gronden waarop de kassen worden gebouwd anders is bepaald.

8.4 Afwijken bebouwingsafstanden tot perceelsgrenzen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.3, voor het bouwen van bouwwerken op een andere afstand dan in dat lid is aangegeven, waarbij:

  • a. hoofdgebouwen op een geringere afstand van dan wel op de perceelsgrens kunnen worden gesitueerd;
  • b. bijgebouwen op een geringere afstand van dan wel op de perceelsgrens kunnen worden gesitueerd, met dien verstande dat de voorgevel van de bijgebouwen dienen te worden opgericht op ten minste 3 m achter de voorgevel van de woning;
  • c. kassen op een geringere afstand van, dan wel op de perceelsgrens kunnen worden gesitueerd.

8.4.1 Toelaatbaarheid afwijking

Het bevoegd gezag maakt uitsluitend gebruik van de in lid 8.4 genoemde afwijkingsmogelijkheid, indien en voor zover:

  • a. de nadere situering van de gebouwen uit landschappelijk, planologisch, stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt gewenst dan wel aanvaardbaar wordt geacht of;
  • b. de nadere situering uit een oogpunt van hetzij doelmatige bedrijfsvoering of de inrchting van terreinen noodzakelijk of gewenst wordt geacht;
  • c. de bebouwing ruimtelijk dan wel landschappelijk wordt ingepast, met inachtneming van de in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf beschreven ruimtelijke kwaliteit en karakteristiek van erven en het gebied, ten aanzien waarvan het bevoegd gezag advies kan inwinnen bij een landschapsdeskundige.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en/of bouwwerken, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor andere doeleinden dan voor de doeleinden behorende bij de bestemming;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze die leidt tot een aantasting van de belangen die samenhangen met de doeleinden behorende bij de bestemming;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag en stalling van machines, goederen, materieel of andere zaken, anders dan overeenkomstig de bestemming dan wel een omgevingsvergunning;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als opslag-, stort- of bergplaats van grond en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk;
  • f. het splitsen van een (bedrijfs)woning in meerdere woningen, wooneenheden of appartementen of het realiseren van een woonfunctie in bedrijfs- of bijgebouwen of het gebruiken van bedrijfsgebouwen of bijgebouwen voor woondoeleinden, anders dan overeenkomstig een omgevingsvergunning;
  • g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden, bouwwerken en/of voorzieningen bestemd voor recreatief nachtverblijf, waaronder stacaravans, voor permanente bewoning;
  • h. het plaatsen en geplaatst houden van kampeermiddelen of enig ander onderkomen op een perceel, anders dan overeenkomstig de bestemming;
  • i. het uitoefenen van een bedrijf dan wel bedrijfsactiviteiten als bedoeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten, anders dan overeenkomstig de bestemming of een omgevingsvergunning;
  • j. het uitoefenen van (een) horeca(bedrijf) en detailhandel, anders dan overeenkomstig een omgevingsvergunning of bedrijfsgebonden dan wel ondergeschikte detailhandel, uitsluitend voor zover de betreffende vorm van detailhandel volgens de specifieke gebruiksregels niet als strijdig gebruik wordt aangemerkt;
  • k. het plaatsen en geplaatst houden van vliegtuigen, vaartuigen, voertuigen, aanhangers, paardentrailers en daarmee vergelijkbare objecten op een perceel, in gebouwen of onder overkappingen, anders dan overeenkomstig de bestemming of een omgevingsvergunning;
  • l. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
  • m. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, woonschepen en woonarken.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 overige zone - paardenbeleid agrarische gebieden

De als Overige zone - paardenbeleid agrarische gebieden aangeduide gronden zijn mede bestemd voor deeltijd paardenpensions als ondergeschikte deeltijdactiviteit bij volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 'Agrarisch' van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II'.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijken van bouwregels

Het bevoegd gezag mag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels elders in dit plan, ten behoeve van:

  • a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, van welke bouwwerken de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20 m² en de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • b. het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals duikers, keermuren, dammen en bruggen, mits deze om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn;
  • c. het plaatsen van kunstwerken (beeldende kunst) of straatmeubilair, indien dit uit het oogpunt van openbare inrichting gewenst is;
  • d. afwijkingen ten aanzien van de grens of richting van wegen, paden en/of ligging van bestemmings- en bebouwingsgrenzen en/of aanduidingen, indien dit noodzakelijk is ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 5 m;
  • e. afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 15% van de in het plan aangegeven maten en percentages, niet cumulatief worden gebruikt bij een eerder verleende vrijstelling of omgevingsvergunning en geen betrekking hebben op gronden die in dit plan aangewezen zijn of op grond van de regels in dit plan aangewezen worden met de bestemming 'Bedrijf', niet zijnde een landelijk bedrijf;
  • f. ten behoeve van het bouwen van zend- en/of antennemasten dan wel opstelpunten ten behoeve hiervan tot een bouwhoogte van maximaal 20 m, met dien verstande dat de hoogte van een zend- of antennemast op een gebouw niet meer mag bedragen dan 5 m.

11.2 Toelaatbaarheid afwijking

Het bevoegd gezag maakt uitsluitend gebruik van de in lid 11.1 genoemde afwijkingsmogelijkheid, indien en voor zover:

  • a. de afwijking geen onevenredige hinder of schade met zich meebrengt voor de omgeving;
  • b. de afwijking de belangen die met de in het plan opgenomen bestemmingen worden beschermd, niet in geding brengt;
  • c. door toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit en/of (cultuurhistorische)waarden van de betreffende gronden en/of de aanwezige bebouwing dan wel aan de waarden verbonden aan de bestemming van de gronden en/of bebouwing, die aan het bestemmingsvlak grenzen;
  • d. de afwijking ruimtelijk dan wel landschappelijk goed worden ingepast, met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven, ten aanzien waarvan het bevoegd gezag advies kan inwinnen bij een landschapsdeskundige of een op het betreffende gebied meest aangewezen deskundige of instantie.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Bouw-/bestemmingsvlakken

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat de situering en/of begrenzing van op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en/of bestemmingsvlakken wordt gewijzigd.

12.1.1 Voorwaarden wijziging

Voor de toepassing van de in lid 12.1 genoemde wijzigingsbevoegdheid, gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte van een bouwvlak en/of bestemmingsvlak mag met niet meer dan 5% worden vergroot of verkleind;
  • b. de wijziging mag geen strijdigheid met het bepaalde in of krachtens de Wet geluidhinder met zich meebrengen;
  • c. de wijziging mag geen onevenredige afbreuk doen aan de belangen van aangrenzende gronden dan wel functies;
  • d. het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied mag door de wijziging niet in gevaar komen.

12.2 Nutsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 van de Wro bevoegd het plan te wijzigen, in die zin dat de bestemming van gronden in dit plan wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' als bedoeld in artikel 9 van de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied II', ten behoeve van het bouwen van nieuwe nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, gemaalgebouwen en andere nutsgebouwen, voor zover deze noodzakelijk zijn en niet binnen de in het plan reeds opgenomen bestemming 'Bedrijf - Nutvoorziening' kunnen worden gerealiseerd.

12.2.1 Voorwaarden wijziging

Voor de toepassing van de in lid 12.2 genoemde wijzigingsbevoeldheid, gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de inhoud van een nutsgebouw mag niet meer bedragen dan 150 m³;
  • b. de goothoogte van een nutsgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m;
  • c. de wijziging mag geen onevenredige afbreuk doen aan de belangen van aangrenzende gronden dan wel functies;
  • d. de voorzieningen dienen landschappelijk goed te worden ingepast, met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven, ten aanzien waarvan het bevoegd gezag advies kan inwinnen bij een landschapsdeskundige. .

Artikel 13 Overige regels

13.1 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan aanvullend op het bepaalde in de regels elders in dit plan, bij een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de hierna genoemde aspecten, indien na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen landschappelijke, cultuurhistorische of stedenbouwkundige belangen, het stellen van deze eisen ten aanzien van bebouwing dan wel werken/werkzaamheden redelijk gewenst of noodzakelijk is:

  • a. eisen ten aanzien van het aantal en de situering van ontsluitingswegen (in- en uitritten), met inbegrip van bruggen en dammen, waarbij:
  • vooraf door burgemeester en wethouders advies is ingewonnen bij de wegbeheerder en/of een verkeersdeskundige;
  • onder andere geëist kan worden dat bij een bedrijfsperceel niet meer dan twee ontsluitingswegen worden gerealiseerd;
  • b. eisen ten aanzien van de situering van niet als bouwwerk aan te merken voorzieningen ten behoeve van (agrarische) bedrijven, in verband met een zorgvuldige landschappelijke inpassing, het een en ander met inachtneming van hetgeen in de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is beschreven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht bouwwerken

14.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
14.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dat lid met maximaal 10%.

14.3 Uitzondering

Het bepaalde in lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Overgangsrecht gebruik

15.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.2 Verandering gebruik

Het is verboden het met dit plan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.3 Onderbreking gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 15.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.4 Uitzondering

Het bepaalde in lid 15.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen, kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning afwijken van dat overgangsrecht.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het wijzigingsplan 'Stompwijkseweg 29'.