Plan: | Oostvlietweg 39 - 39a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1916.Oostvlietweg39-VG01 |
Op de locatie Oostvlietweg 39 en 39a is een herontwikkeling voorgesteld om het aanwezige garagebedrijf met spuiterij en de privé verzameling motorvoertuigen te beëindigen en daar in de plaats burgerwoningen te realiseren. Zo wordt de bestaande bedrijfsbebouwing en - verharding gesaneerd in ruil voor twee nieuwe woningen en wenst de eigenaar om de huidige bedrijfswoning om te zetten in een burgerwoning.
Voor het gewijzigde gebruik van het perceel, is een wijziging van de ter plaatse geldende bestemming nodig. Het voorliggende postzegelbestemmingsplan 'Oostvlietweg 39 - 39a' is het juridisch planologisch kader dat voorziet in de gewenste bestemmingswijziging.
Het bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen Oostvlietweg 39 en 39a te Leidschendam, kadastraal bekend als de gemeente Stompwijk, sectie B, perceelnummer 1651, 1684 en 1751.
Het plangebied ligt in het landelijk gebied van Leidschendam-Voorburg. In de onderstaande afbeelding is het plangebied van het bestemmingsplan aangegeven.
Afbeelding 1.1: plangebied Oostvlietweg 39-39a
Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' door de gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg vastgesteld bij besluit van 7 februari 2012 (nr 670239 en 693319). Met de uitspraak van de Raad van State van 17 juli 2013 (RvS 201203926/1/R4) is het plan gedeeltelijk onherroepelijk in werking getreden. Het onderhavige deel is geheel onherroepelijk in werking getreden.
In hoofdstuk 2 wordt het relevante beleidskader van de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande ruimtelijke analyse van het plangebied beschreven terwijl hoofdstuk 4 ingaat op de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 5 behandelt relevante milieuaspecten. Archeologie komt aan de orde in hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7 beschrijft het aspect Water. In hoofdstuk 8 is opgenomen hoe de in het bestemmingsplan benoemde bestemmingswijziging juridisch worden vormgegeven in de regels en op de verbeelding. Tenslotte wordt in hoofdstuk 9 de uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Hierbij wordt ingegaan op de maatschappelijke en de financieel-economische uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor onderhavig plangebied relevante ruimtelijk beleid op provinciaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleidskader vormt de formele basis voor ontwikkelingen in het plangebied en is daarnaast een onderbouwing voor de beleidskeuzes die in het plan zijn gemaakt.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van Zuid Holland de "Visie Ruimte en Mobiliteit" (hierna: VRM) vastgesteld. De meest recente actualisatie hiervan is vastgesteld op 14-12-2016 en in werking getreden op 12-01-2017. Deze visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde te brengen en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
De VRM bestaat uit de 'Visie ruimte en mobiliteit', de 'Verordening ruimte 2014', het 'Programma ruimte' en het 'Programma mobiliteit'. Hieronder wordt kort ingegaan op de instrumenten die verankerd zijn in de ‘Verordening Ruimte’ en die raakvlakken hebben met de in dit bestemmingsplan gepaard gaande sloop en nieuwbouw. Overige beleidsuitgangspunten blijven buiten beschouwing.
De provincie Zuid-Holland is medeverantwoordelijk voor het behoud en beheer van het cultuurhistorisch erfgoed op en in haar grondgebied.
De Cultuurhistorische hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) geeft een overzicht van cultureel erfgoed in de provincie Zuid-Holland. Het cultureel erfgoed wordt hier opgevat als het geheel van overblijfselen uit het verleden in de bodem (archeologie), de ongebouwde omgeving (landschap) en de gebouwde omgeving (nederzettingen). Wanneer deze overblijfselen nog voldoende herkenbaar zijn als een kenmerk van de regionale bewonings- en ontginningsgeschiedenis, zijn ze op kaart gezet: de zogenoemde cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland.
Deze instrumenten zijn verankerd in de Verordening ruimte 2014. In deze verordening zijn regels opgesteld, op basis van artikel 4.1, eerste lid Wet ruimtelijke ordening. De Verordening Ruimte is in 2014 geactualiseerd en opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM). De Provincie stelt hierin dat het haar wens is duidelijker aan te geven hoe de verdeling van de verantwoordelijkheid is tussen provincie en gemeenten bij het beschermen van bekende en potentiële archeologische waarden. Uitgangspunt is dat de gemeenten meer ruimte krijgen om hun eigen archeologiegebied in relatie tot de ruimtelijke ordening beter uit te voeren.
De cultuurhistorische kaart van Zuid-Holland geeft een overzicht op hoofdlijnen van cultuurhistorische kenmerken en waarden in deze provincie. Deze kaart kent 3 verschillende thema's: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder thema bestaat weer uit 2 kaarten, de kenmerkenkaart en de waardenkaart, die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom.
De cultuurhistorische kaart is een belangrijke onderlegger voor ruimtelijke planvorming. Daarmee wil de provincie stimuleren dat cultuurhistorie behouden blijft en/of ingepast wordt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast heeft de provincie de zogenoemde Regioprofielen ruimtelijke kwalitiet opgesteld. Dit zijn zestien regioprofielen, die als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus dienen om ook cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen, zoals die staan in de Provinciale Structuurvisie. De regioprofielen zijn een aanscherping van het bestaande beleid voor cultuurhistorie en ruimtelijke planvorming.
De Provincie gaat uit van de CHS en de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bij het bepalen welke gebieden naar haar mening van provinciaal belang zijn. Zij heeft deze instrumenten verankerd in de Verordening ruimte 2014. In deze verordening zijn regels opgesteld, op basis van artikel 4.1, eerste lid Wet ruimtelijke ordening. De Verordening ruimte 2014 als opvolger van de Verordening Ruimte is in 2014 geactualiseerd en opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM). De Provincie stelt hierin dat het haar wens is duidelijker aan te geven hoe de verdeling van de verantwoordelijkheid is tussen provincie en gemeenten bij het beschermen van bekende en potentiële archeologische waarden. Uitgangspunt is dat de gemeenten meer ruimte krijgen om hun eigen archeologiegebied in relatie tot de ruimtelijke ordening beter uit te voeren.
De gemeenten krijgen het voortouw bij de gebieden met verwachte archeologische waarden. Het gaat om de gebieden met een redelijk tot hoge trefkans op archeologische sporen en gebieden met een zeer hoge trefkans op archeologische sporen. Gemeenten kunnen voor die gebieden gemotiveerd afwijken van het provinciaal beleid op basis van een archeologische waardenkaart die gestoeld is op archeologisch onderzoek. De provincie zal zich dan terughoudend opstellen. Het provinciaal belang is het grootst in de gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden. Deze gebieden zijn daarom benoemd als planologische aandachtsgebieden. De daar aanwezige archeologische waarden hebben een relatie met de in de Provinciale Onderzoeksagenda (POA) benoemde provinciale onderzoeksthema's. Deze waarden moeten goed beschermd worden in het bestemmingsplan. Daarom worden de archeologische aandachtsgebieden vastgelegd in de verordening. Door vaststelling van eigen archeologiebeleid en een gemeente dekkende archeologische beleidskaart kan een gemeente op basis van lokale omstandigheden gemotiveerd afwijken (naar beneden en naar boven) en een eigen planologisch regime ontwerpen. Wel is het wenselijk dat de provincie hierin wordt gekend en zij instemt met het afwijkende regime. Gemeente Leidschendam- Voorburg heeft samen met de gemeente Wassenaar en Voorschoten eigen archeologiebeleid, zie paragraaf 2.2.4.
Op basis van de Verordening ruimte 2014 is het noodzakelijk dat een bestemmingsplan regels opneemt ter bescherming van de archeologische waarden. Het hier voorliggende bestemmingsplan bevat een archeologische dubbelbestemming ter bescherming van de nog in de bodem (te verwachten) archeologische waarden. Op het concrete beoordelingskader en de archeologische onderzoeksresultaten voor het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan wordt nader ingegaan in paragraaf 6.1.2
Voor onderhavige planontwikkeling is de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied van belang, waar paragraaf 2.2 van de Verordening ruimte 2014 op toeziet. Tevens zijn de in deze verordening in paragraaf 2.3 opgenomen regels voor landschap, groen en erfgoed van belang.
Betreffende locatie ligt in zogenaamd 'categorie 2 gebied' zoals beschreven in de Verordening Ruimte 2014 van de provincie. Dit houdt in dat de provincie in deze gebieden een aantal specifieke waarden en gebieden in stand wil houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. Ze leveren een belangrijke en specifieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar alleen met inachtneming van het in stand houden van de specifieke waarden van het gebied. In onderhavig geval betreft het de waarde 'groene buffer': Het contrast tussen de dynamiek en dichtheid van de stad en de luwte van de aangrenzende groene ruimte is een belangrijke kwaliteit. De provincie wil in alle overgangsgebieden van stedelijk gebied naar open landschap deze contrastkwaliteit behouden.
Daarnaast ligt de locatie binnen een molenbiotoop. Molens en landgoederen zijn bijzondere typen monumenten en vormen een kenmerkende combinatie van cultuurhistorie, natuur en landschap. Daarbij gaat het niet alleen om het monument op zich maar ook om zijn omgeving en ensemblewaarde. Hiervoor zijn in de Verordening ruimte planologische beschermingszones (zogenoemde biotopen) opgenomen.
De locatie ligt in de zone van de Romeinse Limes, een potentieel werelderfgoed. Het is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens. In Zuid-Holland wordt de Limes o.a. gevormd door een zone langs het Rijn-Schiekanaal (de Vliet), vanaf Leiden naar Voorburg. De Limes kan gebruikt worden als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zone, waar mogelijk door een koppeling te leggen met (nieuwe) recreatieve routes. Uitgangspunt hierbij is dat ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de herkenbaarheid van de Limes en de elementen die daar deel van uitmaken.
De Verordening Ruimte stelt tot slot m.b.t. ruimtelijke kwaliteit o.a. dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit, het geen wijziging op structuurniveau voorziet, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Aanvullende ruimtelijke maatregelen hierbij kunnen bestaan uit (een combinatie van):
In paragraaf 4.2. wordt een uiteenzetting gegeven van de herontwikkeling die past binnen de aard en schaal van het gebied.
De herijking van de gemeentelijke Structuurvisie (vastgesteld op 25 september 2012) vormt de basis voor de (bestuurlijk) strategische keuzes en geeft richting aan de hoofdlijnen van het gewenste ruimtelijke ontwikkelingsbeeld van de gemeente tot 2040. Als overkoepelende ambitie streeft de structuurvisie naar een positionering van de gemeente als aantrekkelijke, groene en duurzame woon- en werkstad. De herijkte uitgangspunten (opgaven, doelstellingen en ambities) zijn vertaald naar drie pijlers:
De structuurvisie gaat daarbij uit van een indeling van de gemeente in een stedelijk gebied, de Vlietzone en het buitengebied. Plangebied Oostvlietweg 39 - 39a valt binnen het zogenaamde buitengebied. Voor het buitengebied zijn de onderstaande opgaven geformuleerd.
Buitengebied:
De in de herijkte structuurvisie geformuleerde ambities voor dit gebied komt, voor zover van toepassing, naar voren in het realiseren/ behouden van de kwaliteit aan de stadsrand middels wijziging van de bedrijfsfunctie naar de woonfunctie.
Afbeelding 2.1: Uitsnede Structuurbeeld 2040
In de regels van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’, is in aanvulling op de reguliere bouw- en gebruiksbepalingen, aangegeven dat (nieuwe) ontwikkelingen slechts worden toegestaan, indien de Ruimtelijke Kwaliteitsparagraaf in acht wordt genomen. In de Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf wordt de ruimtelijke relevantie van (de landschapelijke inpassing van) bebouwing en functies in het buitengebied beschreven.
De Ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is, gezien de aard en zeer beperkte schaal van het voorliggend bestemmingsplan niet als bijlage bij de regels opgenomen.
In zijn openbare vergadering van 15 december 2015 heeft de gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg het 'Water- en Rioleringsplan 2016-2021' vastgesteld. Dit nieuwe Water- en Rioleringsplan (WRP) is de opvolger van het 'Gemeentelijke Rioleringsplan 2009-2014' (GRP) en het 'Waterplan 2007-2015'.
Het water- en rioleringsplan gaat ervan uit dat het watersysteem zo veel water kan bergen dat wateroverlast en verdroging voorkomen kunnen worden. Bovendien moet het water dan schoon en ecologisch gezond zijn en bijdragen aan een prettige leefomgeving. Daarnaast dient bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de effecten van klimaatverandering. Om de ambitieuze doelen van het Waterplan te realiseren moet water een integraal onderdeel zijn van alle strategische en ruimtelijke plannen. Het waterplan moet het waterbeheer inhoudelijk en procesmatig verbeteren, met voortdurende aandacht voor duurzaamheid.
Waterbeheer en watertoets
Bij een ruimtelijk plan dient er in het kader van de watertoets in een vroeg stadium overleg gevoerd te worden met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Conform de Wamz/Wro moeten gemeenten het archeologische belang meewegen in ruimtelijke projecten vanaf 100 m2. Omdat gemeenten ook andere belangen te behartigen hebben, zoals economie, landbouw, wonen en infrastructuur, biedt de wet gemeenten daarbij wel beleidsruimte. Om deze taak goed te kunnen uitvoeren heeft de Gemeente Leidschendam-Voorburg in samenwerking met de gemeenten Voorschoten en Wassenaar archeologie beleid ontwikkeld en vastgesteld in 2009.
In 2014 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt in de 'archeologienota herijking 2013'. De Nota archeologie geeft een globaal overzicht van het archeologische erfgoed van de samenwerkende gemeenten en de beleidsregels ten aanzien van de omgang met het archeologische bodemarchief worden geformuleerd. De archeologische beleidskaart toont de globale archeologische waarde en verwachting per (soort) gebied met de daarbij behorende beleidsregels.
De bodem van de Gemeente Leidschendam-Voorburg is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten delen bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting.
Op de archeologische beleidskaart zijn vier verschillende archeologische 'waarderingsgebieden' aangegeven: Waarde-Archeologie 1 tot en met 4. Voor elk van de 'waarderingsgebieden', geldt een verschillend regime, afhankelijk van de archeologische waarde of archeologische verwachting. De verschillen waarderingsgebieden hebben verschillende vrijstellingsgrenzen. Voor bodem ingrepen groter dan de aangegeven vrijstelling (oppervlakten en diepte) dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.
De vier waarderingsgebieden zijn:
Waarde-Archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde-Archeologie 2 | Gebieden met een hoge of zeer hoge archeologische waarde |
Waarde-Archeologie 3 | Gebieden met een hoge archeologische waarde of verwachting |
Waarde-Archeologie 4 | Gebieden met een lage archeologische verwachting |
Onderhavig plangebied bevindt zich in twee gebiedswaarden; een gebied met een hoge archeologische waarde of verwachting (Waarde-Archeologie 3) en een gebied met een lage archeologische verwachting (Waarde-Archeologie 4). Het planintiatief is gelegen binnen een gebied met een lage archeologische verwachting (Waarde-Archeologie 4).
De gemeente Leidschendam-Voorburg voert een actief beleid om de bekende archeologische waarden binnen de gemeentegrenzen te actualiseren indien er nieuwe of aanvullende gegevens bekend worden. Op de gemeentelijke website is steeds de meest actuele versie van de archeologische beleidskaart te raadplegen.
Op het concrete beoordelingskader voor het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan wordt nader ingegaan in paragraaf 6.2.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is nader uitgewerkt in de Nota Parkeernormen Leidschendam-Voorburg. In de nota komen verschillende vormen van parkeerregulering, inclusief bijbehorend afwijkingsbeleid, aan de orde. Daarnaast wordt onder andere aangegeven hoe wordt omgegaan met parkeren voor diverse doelgroepen, parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen en de handhaving van het parkeerbeleid. Op basis van een inventarisatie van parkeerknelpunten biedt de nota een overzicht van oplossingsrichtingen voor de korte, middellange en lange termijn.
Eén van de uitgangspunten van het gemeentelijk parkeerbeleid is dat bouwplannen niet mogen leiden tot extra parkeerdruk in de directe omgeving. De te hanteren parkeernormen bij nieuwbouw, functiewijziging of verbouw zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen Leidschendam-Voorburg. De parkeernorm voor een vrijstaande woning in het buitengebied is 2,4 pp/woning op eigen terrein.
Ten aanzien van het planintiatief wordt opgemerkt dat op basis van het bouwplan er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar zijn en dat het initiatief geen extra verkeersaantrekkende werking ten gevolge heeft ten opzichte van de bestaande functie.
Bovendien is de erftoegangsweg buiten de bebouwde kom gelegen waar de verkeersveiligheid niet in het geding is.
Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied op basis van de bestaande situatie. Aan bod komen de ruimtelijke hoofdstructuur van het gebied en de aanwezige functies in het plangebied of in de directe nabijheid daarvan.
Figuur 3.1: de bestaande situatie
De Vliet, waarvan een deel mogelijk Romeins is, is vanaf de middeleeuwen een ontginningslint. Het deel tussen Delft en Leiden is het laatste deel waar het oorspronkelijke landschapsbeeld nog beleefbaar is. Op alle andere plekken is de Vliet inmiddels ingekapseld in stedelijke structuren. Het meest gave en daardoor landschappelijk het meest waardevolle deel is gelegen tussen Leidschendammerhout en de Kniplaan. Hier is ter hoogte van de Duivenvoordecorridor het oorspronkelijke landschap nog aan beide zijden beleefbaar. Hier is ook het onderhavige perceel gelegen.
Het landschap kenmerkt zich hier door een markante hoogtesprong met de Vliet die hoog boven het omliggende landschap gelegen is. Dit is het gevolg van het feit dat het veen ten oosten van de Vliet in het verleden diep is uitgegraven. Naar aanleiding hiervan is een plas ontstaan die begin 19e eeuw weer is drooggemaakt.
Er staan op dit deel van de Vliet nog enkele 19e-eeuwes boerderijen die vanwege hun grote erven onderaan de dijk liggen. De verspreid liggende kleinschalige burgerwoningen grenzen op dijkhoogte direct aan het jaagpad (de Oostvlietweg). Tussen de bebouwing door zijn weilanden gelegen die het doorzicht op het achterland garanderen. Tot slot zijn de meidoornhagen uniek die hier nog langs de Oostvlietweg staan en soms gecombineerd zijn met opgaande bomen.
Het plangebied bestaat uit twee kadastrale percelen. Op de locatie Oostvlietweg 39 is een garagebedrijf annex autospuiterij gevestigd. Naast de huidige bedrijfswoning op deze locatie, heeft de eigenaar, op het naastgelegen perceel Oostvlietweg 39 A een privé verzameling motorvoertuigen.
De locatie is gelegen in het buitengebied waarop het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' van toepassing is.
Figuur 3.2: verbeelding bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’
Op de locatie Oostvlietweg 39 is op basis van het vigerende bestemmingsplan uitsluitend een garagebedrijf annex autospuiterij met bedrijfswoning toegestaan: 'Bedrijf (artikel 8) met aanduiding: garagebedrijf annex autospuiterij (sb-08).
Op basis van de, in de regels opgenomen wijzigingsbevoegdheid, kan het college van Burgemeester en wethouders medewerking verlenen aan het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning, na beëindiging van de bedrijfsvoering. Daarnaast is er een wijzigingsbevoegdheid om medewerking te verlenen aan het oprichten van een of meerdere nieuwe burgerwoningen. Belangrijkste voorwaarde daarvoor is dat voor het realiseren van één nieuwe burgerwoning ten minste 1000 m² bedrijfsbebouwing gesloopt dient te worden. Het initiatief houdt sloop van de loods voor privé verzameling motorvoertuigen van ca. 300 m² in en ca. 150 m² aan bijbehorende bouwwerken. Het realiseren van twee nieuwe woningen naast de omzetting van bedrijfswoning past niet binnen de regels van het bestemmingsplan.
De bestemming 'Privéverzameling motorvoertuigen' (artikel 13) is voor het perceel Oostvlietweg 39a opgenomen ter legalisering van de collectie motorvoertuigen van de eigenaar. Binnen deze bestemming is geen woonbebouwing toegestaan.
Gelet op het feit dat het voorgesteld initiatief niet voldoet aan het vigerend bestemmingsplan, is voor deze herontwikkeling wijziging van de ter plaatse geldende bestemmingen nodig. In hoofdstuk 4 wordt verder ingegaan op de inpassing van het initiatief en de betreffende ruimtelijke kwaliteitsaspecten.
De initiatiefnemer heeft op deze locatie een herontwikkeling voorgesteld waarbij de huidige bedrijfsbestemming (garagebedrijf met spuiterij) vervalt en de bedrijfsbebouwing en -verharding gesaneerd wordt. In ruil voor de bedrijfssanering zijn er op deze locatie twee nieuwe woningen voorgesteld en de (juridische) omzetting van de huidige bedrijfswoning naar burgerwoning.
De onderhavige ontwikkeling sluit goed aan in de omgeving nu er bij de Kniplaan een buurtschapachtige verdichting zich bevindt met kleinschalige burgerwoningen. De bedrijfsloodsen die hier staan verdwijnen en hiervoor komen twee nieuwe woningen terug. Tevens krijgt de bestaande bedrijfswoning een (burger)woonbestemming. De woningen worden aan het 'jaagpad' gesitueerd zoals op dit deel gebruikelijk is. Tevens komt er tussen de woningen een zone van minimaal 18 meter 'weiland'. Dit garandeert het doorzicht naar het achterland en voorkomt dat de bijbehorende tuinen ongebruikelijk groot worden. Per saldo sluit de nieuwe ontwikkeling beter aan op zijn omgeving dan de oorspronkelijke situatie en betekent dus een verbetering van de ruimtelijke situatie.
De huidige functie (een autobedrijf, annex spuiterij) is een onwenselijke functie in het buitengebied. Het zorgt voor extra verkeersbewegingen en de bedrijfsbebouwing, verharding en (opslag van) auto's doen afbreuk aan het beeld van het buitengebied. Het saneren van alle bedrijfsbebouwing, de verharding en opslag in ruil voor twee nieuwe woningen (en de omzetting van de bestaande bedrijfswoning naar burgerwoning) zorgt voor een ruimtelijke en functionele verbetering van deze locatie. Met dit voorstel zal het bedrijfsmatige karakter en de daaraan verbonden rommeligheid op het perceel immers verdwijnen. Daarnaast ontstaan er meer doorzichten over het erf naar de achtergelegen weilanden en wordt het geheel transparanter.
De nieuwe functie (woningen) past goed in de structuur die de Oostvlietweg nu kenmerkt namelijk een afwisseling van open grasland, (voormalige) boerderijen en burgerwoningen. Twee extra vrijstaande woningen op het perceel Oostvlietweg 39 geven voldoende garantie voor het behoud van een open, landschappelijke invulling. Het karakter van de twee woningen past daarin beter dan de bedrijfsmatige uitstraling van de (huidige) bedrijfsloodsen, opslag en verharding.
De ontwikkeling sluit daarmee aan op het provinciaal beleid. Het betreft een 'inpassing' conform artikel 2.2.1 van de verordening ruimte. De ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied. Het betreft immers woningen die al op meerdere locaties langs de Oostvlietweg staan. Tevens zal er meer openheid/doorzicht op het achterliggende landschap ontstaan. Zo wordt de bebouwing transparanter dan in de oorspronkelijke situatie en verharding wordt weggenomen. Tot slot zal het aantal verkeersbewegingen naar deze locatie afnemen, wat ook belangrijk is in het kader van de recreatieve ontwikkeling van de Oostvlietweg.
De huidige functie van de locatie is ongewenst voor het buitengebied en de voorgestelde ruimtelijke invulling voor drie woningen past beter in de structuur van de Oostvlietweg waarbij o.a. meer transparantie naar het agrarische achtergebied ontstaat. Het laatste zal gegarandeerd worden door een deel van het perceel als ‘Groen’ te bestemmen, waar geen bebouwing is toegestaan. Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van gronden met een primaire groenfunctie die grenzen aan de woonkavels.
Om de kwaliteitswinst op deze locatie te garanderen zijn er een aantal randvoorwaarden waaraan voldoen dient te worden:
Op verzoek van initiatiefnemers blijft de bedrijfsbebouwing achter de bedrijfswoning gehandhaafd. De betreffende bebouwing gaat dienen als privé-garage danwel hobbymatige gebruik ten behoeve van de woonfunctie. Deze (voormalige) bedrijfsbebouwing staat achter de huidige (bedrijfs)woning, waardoor het doorzicht naar het achterland niet gefrustreerd wordt. Het betreffende bijgebouw op het perceel is in de planregels aangeduid als ‘bijgebouw’.
Figuur 4.1: Nieuwe situatie
De locatie is gelegen binnen de 'Vrijwaringszone – Molenbiotoop'. Hierbinnen is bij nieuwbouw slechts een hoogte toegestaan van 1/100 van de afstand van de onderkant van de onderste verticale wiek tot de bouwlocatie, wat voor de nieuwbouwlocatie globaal neerkomt op een hoogte van 1,50 m. Op basis van de Verordening Ruimte 2004 geldt daarbij voor de nieuwe woning, vanwege de sloop van de bestaande bebouwing de afwijkingsmogelijkheid dat de windvang en zicht op de molen niet verder mag worden beperkt. Het initiatief is op 28 maart 2017 mondeling besproken met de deskundige van de provincie Zuid-Holland. Vervolgens heeft de gemeente bij brief van 4 augustus 2017 de provincie verzocht het bouwplan te beoordelen door toepassing van de relevante regelgving op het gebied van molenbiotoop. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de bestaande bebouwing, ook wanneer die qua functie wordt omgezet niet onder de beperkingen van de molenbiotoop valt.
Bij brief van 10 november 2017 heeft de provincie Zuid-Holland aangegeven dat het thans voorliggende bouwplan conform de provinciale regeling Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening ruimte 2014 is.
In het bestemmingsplan is naast stedenbouwkundige uitgangspunten en bestaand ruimtelijk beleid ook rekening gehouden met verschillende omgevingsaspecten, zoals de bodemgesteldheid, geluid, luchtkwaliteit en de externe veiligheid.
Ter plaatse van het plangebied is door het milieukundig adviesbureau Mol in maart 2017 een verkennend bodemonderzoek en in november 2017 een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. De reden voor dit onderzoek is de voorgenomen sloop van het gebouw en de bouw van enkele woningen.
Uit deze onderzoeken blijkt het volgende:
Aangezien er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn er milieu hygiënisch gezien geen belemmeringen inzake de bouw van een nieuwe woning.
Uit het bovenstaande blijkt dat er milieu hygiënisch gezien geen belemmeringen zijn nzake de bouw van een nieuwe woning. Wegens de aanwezigheid van puinlagen bestaat er altijd een kans dat plaatselijk deze puinlaag asbesthoudend materiaal bevat. Bij het verwijderen van deze puinlaag dient men hier alert op te zijn.
De regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen is beschreven in titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) en onder andere het Besluit 'niet in betekenende mate bijdragen'. In deze paragraaf, ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit, is de basis gelegd voor een programmasystematiek voor maatregelen en projecten, die geconcretiseerd is in het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In het NSL is geborgd dat vanaf 1 januari 2015 aan de Europese grenswaarden moet worden voldaan.
Voor de toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen zijn in de praktijk alleen de concentraties stikstofdioxide en fijn stof van belang. In onderstaande tabel zijn de belangrijkste normen voor de beide stoffen samengevat. De concentraties van overige stoffen vormen nergens in Nederland een knelpunt.
Stof | Norm | Niveau | Status |
Stikstofdioxide (NO2) |
Jaargemiddelde | 40 µg/m3 | grenswaarde geldig vanaf 2015 |
Fijn stof (PM10) |
Jaargemiddelde | 40 µg/m3 | grenswaarde geldig vanaf 2011 |
24-uursgemiddelde; overschrijding is toegestaan op niet meer dan 35 dagen per jaar. | 50 µg/m3 | grenswaarde geldig vanaf 2011 | |
Fijn stof (PM2,5) | Jaargemiddelde | 25 µg/m³ | grenswaarde geldig vanaf 2015 |
In de Wet luchtkwaliteit is bepaald onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders een bestemmingsplan mogen vaststellen of wijzigen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van deze bevoegdheid:
Het plan betreft het realiseren van twee nieuwbouwwoningen en omzetting van de bestaande bedrijfswoning in een burgerwoning.
Er is sprake van afname van aantal verkeersbewegingen door beëindiging van de bedrijfsbestemming en autospuiterij. Verder is de omvang van het plan evident kleiner dan de NIBM-grens (1500 woningen), zodat sprake is van een project dat niet c.q. niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Tenslotte blijkt uit de Atlas voor de Leefomgeving en de NSL-monitoringstool dat ter plaatse van het plan geen overschrijdingen van de grenswaarden optreden of in de toekomst dreigen.
Uit het bovenstaande blijkt dat er geen sprake is van een feitelijke of dreigende normoverschrijding en dat het plan geen (in betekenende mate) verslechtering van de luchtkwaliteit betekent. De regelgeving rondom luchtkwaliteit vormt dan ook geen beletsel voor het vaststellen van dit plan.
De beoordeling van het aspect geluid bij ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag in de Wet geluidhinder (Wgh), het Besluit geluidhinder (Bgh), de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en het Bouwbesluit. Voor een nieuwe woning die geprojecteerd is binnen een geluidszone van een (spoor)weg en/of industrieterrein moet onderzocht worden in hoeverre de geluidsbelasting van de gevel zal voldoen aan de wettelijke voorkeursgrenswaarden. Voor dit plan is alleen wegverkeerslawaai relevant. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer bedraagt 48 dB.
Als de te verwachten geluidsbelasting een voorkeursgrenswaarde overschrijdt, moet ook onderzocht worden in hoeverre bron- en overdrachtsmaatregelen mogelijk zijn waarmee alsnog aan de voorkeursgrenswaarde(n) kan worden voldaan. Indien maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, dan kunnen burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden (een) hogere waarde(n) vaststellen. Voor deze vervangende nieuwbouwwoning in buitenstedelijk gebied geldt 58 dB als maximaal vast te stellen hogere waarde.
De voorwaarden waaronder burgemeester en wethouders een hogere waarde kunnen vaststellen, zijn vastgegelegd in de Beleidsregel hogere waarden Leidschendam-Voorburg (kenmerk 2010/3089).
Indien hogere waarden nodig zijn kan tevens onderzoek nodig zijn naar de (extra) gevelgeluidwering die benodigd is om te voldoen aan de maximale binnenwaarden.
Dit plan omvat de bouw van twee nieuwe woningen en omzetting van de huidige bedrijfswoning (geluidsgevoelige functie) binnen de geluidszone (ingevolge de Wet geluidhinder) langs de Oostvlietweg. Het plan is niet gelegen binnen de wettelijke geluidszone van een andere weg, spoorweg of industrie.
Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek door Akoestisch Buro Tideman van 11 juli 2017 (bijlage 6) blijkt dat de te verwachten toekomstige geluidsbelasting vanwege verkeer op de Oostvlietweg de voorkeursgrenswaarde niet zal overschrijden. Dit betekent dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor realisatie van dit plan. Een onderzoek naar benodigde gevelgeluidwering is niet nodig.
Er is in het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan onderzoek gedaan naar de aanwezige natuurwaarden in het plangebied. De aanvrager heeft aan Jansen & Jansen Groenadvies opdracht gegeven om dit onderzoek uit te voeren. De resulaten van dit onderzoek zijn vervat in de Quickscan Flora & Fauna Oostvlietweg 39 te Leidschendam d.d. 22 juni 2017. Deze notitie is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.
In het onderzoek wordt geadviseerd om indien de werkzaamheden uitgevoerd worden in het broedseizoen (april-juni) voorafgaand aan de werkzaamheden een laatste check uit te voeren naar de aanwezigheid van (algemene) broedvogels in het plangebied en binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden (de haag). Het verstoren van broedende vogels is te allen tijde verboden volgens de Wet natuurbescherming. Indien er geen (algemene) broedende vogels worden aangetroffen dan kunnen de werkzaamheden worden uitgevoerd.
Uit het bovenstaande blijkt dat het aspect 'Flora & Fauna' geen belemmering vormt voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan resp. voor de verwezenlijking van de met dit plan mogelijk gemaakte ingrepen en ontwikkelingen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet men rekening houden met verplichte afstandsnormen tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de risicobron (inrichtingen met of vervoer van gevaarlijke stoffen) volgens onderstaande wetten:
Tevens is rekening gehouden met het beleid Externe Veiligheid van stadsgewest Haaglanden d.d. december 2012 en de notitie “Advisering EV d.d. jan 2015” dat door de Veiligheidsregio Haaglanden is opgesteld.
Risicovolle objecten zijn o.a.:
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden.
Het algemene uitgangspunt is dat niemand blootgesteld mag worden aan een kans om door een activiteit met gevaarlijke stoffen te overlijden, die groter is dan één op de miljoen (10-6). In dat geval wordt gesproken over het plaatsgebonden risico, dat wordt weergegeven in een risicocontour. Daarnaast bestaat er een zogenoemd groepsrisico: de kans dat bij één gebeurtenis een groep met ten minste een bepaalde omvang om het leven komt. Het groepsrisico wordt niet weergegeven in een contour, maar in een grafiek.
Een aantal calamiteiten met gevaarlijke stoffen, zowel in binnen- als buitenland, heeft aangetoond dat een maatschappij zonder risico's niet bestaat. Het beleid op het gebied van externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. De beleidsmatige kernpunten zijn:
Ondergrondse aardgasleiding
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen ondergrondse aardgas-transportleidingen. De dichtstbijzijnde leiding bevindt zich ten zuid-oosten van het plangebied op een afstand van ca. 680 meter. De kenmerken van de aardgas trasportleiding is in onderstaande tabel weergegeven.
nummer | diameter | druk | 1%-letaliteit | 100%-letaliteit | ligging |
W-5147-Kr-007 | 19 inch | 66 bar | 380 | 160 | door Kniplaan |
W-514-01-KR-040 | 12 inch | 40 bar | 140 | 70 | langs de snelweg |
De ligging van de gasleiding met de letaliteitscontouren zijn op onderstaand plaatje weergegeven.
Figuur 5.1: ligging aardgasleidingen met bijbehorende risicocontour
Legenda:
Aangezien de onderzoekslocatie zich buiten het invloedsgebied van de gasleiding bevindt is Externe Veiligheid voor het plangebied niet relevant.
Transport gevaarlijke stoffen over de weg
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, water en spoor heeft het rijk normen vastgesteld in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en diverse wetten. Transportroutes en de omgeving nabij deze transportroutes moeten aan speciale eisen voldoen. De “Regeling Basisnet” maakt het mogelijk dat het vervoer van gevaarlijke stoffen blijft plaatsvinden op een zo veilig mogelijke manier. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over (rijkswegen), binnenwater en spoor gegarandeerd.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving, de ruimtelijke ontwikkeling en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Er zijn derhalve onder andere veiligheidszones vastgelegd voor de ruimtelijke ordening. Zie voor meer informatie de volgende site:
http://www.infomil.nl/onderwerpen/hinder-gezondheid/veiligheid/vervoer-gevaarlijke
Op basis van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen kunnen gemeenten een routering van gevaarlijke stoffen opstellen. In juli 2012 heeft het college van B&W besloten om geen route gevaarlijke stoffen aan te wijzen.
Binnen de gemeente Leidschendam-Voorburg zijn de volgende wegen aangewezen als routering van gevaarlijke stoffen (staatsblad 2013-307):
De afstand van het hart van de A4 tot het plangebied is ca. 822 meter. De afstand van het hart van de A12 tot het plangebied is meer dan 2 km.
Het plangebied bevindt zich niet binnen de zone van 355 meter waarin schade aan gebouwen en mensen kunnen plaatsvinden bij een ongeluk met LPG-transport en een verantwoording inzake Externe Veiligheid is niet noodzakelijk. Wel dient men te bedenken dat een ongeluk op de A4 met giftige stoffen een invloed gebied heeft van ca. 4 km.
Transport gevaarlijke stoffen over het spoor en over water
De spoorbaan Den Haag – Leiden ligt op ca. 2.100 meter ten noord-westen van het plangebied. Over deze spoorbaan vindt in principe geen transport van gevaarlijke afvalstoffen plaats. Echter volgens Prorail kan incidenteel wel transport plaatsvinden en betreft het maximaal 50 wagonladingen per jaar. Over de spoorbaan Den Haag - Zoetermeer worden geen gevaarlijke stoffen getransporteerd en derhalve is Externe veiligheid niet relevant.
Over de Vliet, gelegen ter plaatse van de noordelijke plangrens vindt incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De Vliet is niet aangeduid als vaarweg waarmee specifiek rekening gehouden moet worden op het gebied van externe veiligheid.
Risicovolle bedrijven/inrichtingen
Ter plaatse en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Gelet op het bovenstaande wordt het volgende geconcludeerd:
VOORKOMEN EXPLOSIEVEN UIT WO-2
De gemeente heeft in de periode 2013-2015 op basis van dossiers over WO-2 een kaart gemaakt met daarop aangegeven de oorlogshandelingen, bomkraters, loopgraven, stellingen, etc. Tevens heeft adviesbureau AVG in september 2015 een explosievenonderzoek uitgevoerd.
De kans dat in de bodem ter plaatse van het plangebied niet gesprongen conventionele explosieven aanwezig zijn is gering, hoogstens klein kaliber munitie. Omdat in de directe nabijheid loopgraven met een stelling aanwezig waren, is het niet ondenkbaar dat langs de weg ook een schuttersput of loopgraafje met een (mitrailleur)stelling aanwezig was en dat in de bodem nog restanten hiervan aanwezig zijn.
De archeologische zorgplicht wordt door de gemeenten via het bestemmingsplan en vergunningverlening uitgevoerd. Als bevoegd gezag kan de gemeente van aanvragers van een vergunning voor bodemingrepen in gebieden met een vastgestelde archeologische waarde of verwachting vragen om inzichtelijk te maken of de geplande bodemingrepen consequenties hebben voor het bodemarchief in het plangebied (zgn. vooronderzoek). Als de uitslag daarvan is dat een belangrijke vindplaats zal worden verstoord, zal het plan moeten worden aangepast. Als dit niet mogelijk is neemt de gemeente een besluit: de omgevingsvergunning kan worden geweigerd, of er worden aan de vergunning nadere voorwaarden gesteld, zoals een opgraving om de archeologische informatie veilig te stellen.
De uitvoering van de archeologische zorgplicht is gebaseerd op de driehoek overheid (gemeente), initiatiefnemer ('veroorzaker') en archeologisch uitvoerder. De gemeente is bevoegd gezag, regisseert het archeologische onderzoeksproces, stelt eisen, toetst en besluit; de initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van het benodigde onderzoek en de kosten daarvan; de uitvoerder is een door het rijk erkend archeologisch bedrijf of organisatie die het onderzoek conform de eisen uitvoert. Conform het wettelijke veroorzakersprincipe is de initiatiefnemer/ vergunningaanvrager verantwoordelijk voor de kosten: dit geldt voor alle fasen van vooronderzoek, maar ook (wanneer het besluit tot opgraving of archeologische begeleiding is genomen) voor de kosten van een archeologische begeleiding of opgraving, inclusief de uitwerking en rapportage daarvan.
Om te voldoen aan deze nieuwe 'vraag naar archeologie' is een archeologische markt in het leven geroepen: sinds 2001 zijn er in Nederland vele archeologische bedrijven (uitvoerend en adviserend) actief. Initiatiefnemers mogen hieruit zelf een keuze maken, mits de archeologische partij erkend is. Om de kwaliteit van onderzoek in dit geliberaliseerde bestel te borgen, zijn namelijk alle onderdelen van het archeologische proces, de producten en actoren beschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en houdt de Erfgoedinspectie toezicht.
Het belangrijkste doel van de nieuwe wet is de bescherming van het bodemarchief door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
De wet regelt dus de te volgen procedures en de financiering van archeologisch (voor)onderzoek en ook het eigendom en beheer van archeologische vondsten. Gelet op de bedoelingen van Malta en de consequenties van de nieuwe wet voor provincies, verschuift de beleidsinzet nog nadrukkelijker van toetsing op archeologische aspecten bij ruimtelijke plannen achteraf naar inbedding van deze aspecten vooraf, van alleen regels handhaven naar meedenken en van behoud van archeologische waarden sec naar behoud en benutting van deze waarden.
De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) is een door de archeologische beroepsgroep gedragen document dat eisen stelt aan de uitvoering en uitvoerders van archeologische werkzaamheden. Het gebruik van de KNA is verankerd in het Nederlandse archeologiebestel door middel van het Besluit archeologische Monumentenzorg (BAMZ), (zie ook art. 24, lid 1 van de BAMZ).
Archeologisch onderzoek wordt in de regel gefaseerd uitgevoerd. Dit wordt de Archeologische MonumentenZorg (AMZ) cyclus genoemd. De AMZ-cyclus bestaat uit de volgende stappen:
Op basis van de resultaten van het (waarderend) inventariserend onderzoek neemt het bevoegd gezag, de gemeente Leidschendam-Voorburg, een besluit over de te nemen vervolgstappen: behoud van de archeologische resten in de bodem, aanvullend onderzoek, vrijgave of een combinatie van dezen.
De AMZ-cyclus is afgerond als de rapporten van alle uitgevoerde onderzoeken door het bevoegd gezag zijn goedgekeurd en eventuele beschermende maatregelen zijn genomen.
In onderstaand schema is de AMZ-cyclus in hoofdlijnen weergegeven:
Afbeelding 6.1: de KNA-prcossen in relatie tot het proces van de archeologische monumentenzorg (AMZ).
De kosten van alle onderzoeken en maatregelen die plaats dienen te vinden volgens de AMZ-cyclus komen rechtstreeks voor rekening van de initiatiefnemer van een bodemverstorende activiteit. Als al deze stappen doorlopen zijn en de rapportages van de archeologische onderzoeken zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag heeft de initiatiefnemer aan zijn verplichtingen voldaan en is het archeologische onderzoek in principe afgerond. Indien er bij uitvoering van de werkzaamheden vervolgens alsnog onverwachts archeologische vondsten worden gedaan, is de initiatiefnemer conform art. 53 van de Monumentenwet verplicht deze te melden bij het bevoegd gezag en gelegenheid te geven tot archeologisch onderzoek.
Het bevoegd gezag dient tussen de archeologische en andere maatschappelijke belangen een verantwoorde afweging te maken. De gemeente kan aangeven welke archeologische vindplaatsen dienen te worden behouden door inpassing en welke door middel van opgravingen. Inpassing kan bijvoorbeeld plaatsvinden door aanpassing van het stedenbouwkundig plan of het ontwerp. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen. Daarnaast kan de gemeente ook, beargumenteerd, aangeven welke er mogen worden opgegeven. Besluiten dienen te berusten op een deugdelijke motivering (artikel 3:46 Awb). De overheid die heeft bepaald dat er onderzoek moet plaatsvinden (of niet) is verder verplicht inzicht te geven in de achterliggende argumenten en de wijze waarop eventueel tegengestelde belangen tegen elkaar zijn afgewogen (artikelen 3:2 en 3:4 Awb).
In 2014 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt, en de 'Nota archeologie: herijking 2013' opgesteld.
In dit archeologiebeleid zijn vier verschillende archeologische 'waarderingsgebieden' aangegeven: Waarde-Archeologie 1 tot en met 4. Voor elk van de 'waarderingsgebieden', geldt een verschillend regime, afhankelijk van de archeologische waarde of archeologische verwachting. De verschillen waarderingsgebieden hebben verschillende vrijstellingsgrenzen. Voor bodem ingrepen groter dan de aangegeven vrijstelling (oppervlakten en diepte) dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.
Afbeelding 6.2: Archeologische beleidskaart
De vier waarderingsgebieden zijn:
Waarde-Archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde-Archeologie 2 | Gebieden met een hoge of zeer hoge archeologische waarde |
Waarde-Archeologie 3 | Gebieden met een hoge archeologische waarde of verwachting |
Waarde-Archeologie 4 | Gebieden met een lage archeologische waarde |
In 2013 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg haar archeologiebeleid herijkt, en de 'archeologienota herijking 2013' opgesteld. Deze is in februari 2014 vastgesteld. Er zijn nog geen archeologische onderzoeken in of nabij het plangebied bekend.
In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen ter bescherming van in het gebied aanwezige of te verwachten archeologische waarden. Op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan zijn deze gebieden daarvoor aangeduid als 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een omgevingsvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan.
Op de beleidskaart welke in 2014 door de Raad is vastgesteld, heeft het plangebied Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4. Er is echter geen reden om aan een deel van het plangebied een lagere verwachting toe te kennen. Het plangebied ligt wel in de zones tussen en achter de strandwallen en de zee; de komgebieden van het kwelderlandschap waaraan de Waarde – Archeologie 4 wordt toegekend, echter net als de naastgelegen percelen behoort het gehele plangebied tot de zone met de bewoningslinten langs de ontginningsassen in de buitengebieden vanaf de Late Middeleeuwen, waaraan Waarde – Archeologie 3 toegekend dient te worden.
Om eventueel aanwezige archeologisch resten te beschermen, wordt binnen het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 3' opgenomen.
Bij 'Waarde-archeologie 3' geldt dat voor bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 100 m² en die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld, in het belang van de archeologische monumentenzorg kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Het is mogelijk dat de omgevingsvergunning in het belang van de archeologie niet wordt verleend, of dat deze wordt verleend onder voorwaarden, zoals het treffen van maatregelen om de archeologische resten in de bodem te behouden, of de verplichting tot het verrichten van archeologisch onderzoek.
De waterparagraaf is een vast onderdeel van het bestemmingsplan en is in samenspraak met de waterbeheerders tot stand gekomen. In dit hoofdstuk komen alle relevante wateraspecten aan bod die van belang zijn in het plangebied. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit en -kwaliteit van de polderwatergangen in het plangebied. De gemeentelijke taken zijn onder andere het riool- en oeverbeheer.
Er is invulling gegeven aan de watertoets door in vroegtijdig stadium in overleg te treden met het Hoogheemraadschap Rijnland. Het plangebied valt binnen de reikwijdte van het Water- en rioleringsplan Leidschendam-Voorburg 2016-2021dat op 15 december 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld.
In tal van beleidsdocumenten wordt aandacht besteed aan het belang van 'water'. In bijlage 2 is een lijst met relevant waterbeleid opgenomen. Centraal uitgangspunt in voornoemd beleid is dat water meer ruimte gegeven moet worden om te voorkomen dat de waterproblematiek in tijd of ruimte wordt afgewenteld. Er worden daarvoor twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten aangegeven:
Daarnaast zijn aspecten als beperken van bodemdaling en het vergroten van de ecologische potenties van het water inclusief de oeverzones van belang. Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in aandachtspunten als: meer ruimte voor water en een relatie tussen het stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water. De strategieën hebben als gemeenschappelijk doel een toekomstbestendig watersysteem te hebben, te houden en te versterken.
Het plangebied is gelegen in het verzorgingsgebied van Hoogheemraadschap van Rijnland. Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied en de zorg voor de waterkeringen.
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan 5 (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, klimaatadaptatie en gezond water.
De handreiking Watertoetsproces bij Rijnland beschrijft hoe het hoogheemraadschap omgaat met de watertoets. Tevens wordt beschreven wat zij van derden verwacht in geval van ruimtelijke ontwikkelingen en plannen.
Per 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren.
Het plangebied heeft momenteel een bedrijfsfunctie. Het voornemen is om de functie te wijzigen in de functie wonen. Het oppervlaktewater rondom het plangebied heeft een belangrijke waterberging en -afvoerfunctie. Binnen en nabij het plangebied zijn alleen polderwatergangen aanwezig.
Het plangebied ligt in de Gecombineerder Starrevaart en Damhouderspolder op de grens van drie peilvlakken.
Figuur 7.1: Peilvakindeling rond planlokatie
Figuur 7.2: Watersysteem rondom het plangebied
Naam polder | Zomerpeil/winterpeil NAP |
Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderpolder (peilvak WW 14-A) | -5,04/-5,24 m |
De Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderpolder kent geen historisch bergingstekort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden dat er voldoende watercompensatie plaatsvindt als de hoeveelheid verharding toeneemt. In dit plan, waarbij de hele locatie verhard en bebouwd is, zal de situatie verbeteren. Een deel van het perceel krijgt een agrarische bestemming. Omdat in het gebied de hoeveelheid verharding afneemt is geen watercompensatie noodzakelijk.
Benodigde watercompensatie:
oude situatie | nieuwe situatie | wateropgave | |
m2 oppervlak | m2 oppervlak | m2 oppervlak | |
bebouwd | 216 | 131 | 0 |
verhard | 1507 | <1292 | 0 |
onverhard | 0 | >300 | 0 |
wateroppervlak | 0 | 0 | 0 |
Het advies is om de bouwpeilen te kiezen zodat minimaal een hoogteverschil van 0,20 – 0,30 m tussen de weghoogte (kruin) en het vloerpeil wordt gerealiseerd. Omdat hier sprake is van de overgang van de boezem naar de diepere polder, dient er rekening te worden gehouden met afstromend hemelwater.
Het grondwater op de locatie zal sterk beïnvloed worden door de boezem (Vliet). Bij de keuze van het bouwpeil dient hiermee rekening te worden gehouden. Het bouwpeil dient minimaal 70 cm boven de Representatieve Hoogste Grondwaterstand (RHG) op de locatie gekozen te worden.
De waterkwaliteit in het gebied kent geen knelpunten. Er ligt in het plangebied geen waterkwaliteitsopgave op grond van de Kaderrichtlijn Water.
De locatie ligt buiten de invloedssfeer van een waterkering. De realisatie van onderhavig plan is dus niet van invloed op het functioneren van een waterkering. Binnen het plangebied liggen geen afvalwatertransportleidingen van Rijnland.
De inrichting en het onderhoud van watergangen hebben grote invloed op de biologische waterkwaliteit, dat wil zeggen de aanwezigheid van vissen, macrofauna en waterplanten. Rijnland streeft naar biologisch gezond water dat voldoet aan de eisen die er vanuit de toegekende functie aan gesteld worden. Aantasting van het aquatisch ecosysteem moet worden vermeden. Een natuurvriendelijke inrichting van de oevers en het benadrukken van de netwerkfunctie van het water dragen bij aan de ecologische en landschappelijke infrastructuur .
Er is geen natte ecologische verbindingszone in het plangebied gelegen. In het plangebied zijn geen specifieke doelstellingen voor de aanleg van extra natuurvriendelijke oevers. Nieuwe oevers dienen bij voorkeur als natuurvriendelijke oevers uitgevoerd te worden.
Het rioleringsbeheer en het baggerbeheer hebben een belangrijke invloed op de waterkwaliteit. Daarnaast speelt de aanwezigheid van bomen, vogels als eenden en ganzen en de visstand een rol in de waterkwaliteit. Het Hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor het onderhoud van het hoofdwatersysteem. Dit betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud.
Het plangebied ligt in een gebied dat is voorzien van een gemengd rioleringsstelsel. Het nieuwbouwplan wordt hierop aangesloten. In het plangebied is geen afvalwater(pers)transportleiding aanwezig. De gemeente stelt als eis dat nieuwbouwplannen voorzien in het gescheiden aanbieden van vuilwater en schoon hemelwater. Het vrijkomende hemelwater vanuit het plangebied moet worden geïnfiltreerd of afgevoerd naar de lagere polder. Voor zover in het plan uitlogende materialen worden toegepast (lood, zink voor de dakgoot), worden deze voorzien van een coating. Op die manier wordt verontreiniging zoveel mogelijk voorkomen.
Gezien de verwachte klimaatverandering waardoor steeds vaker langdurige hevige regen optreedt en hitte vaker voorkomt is het raadzaam om verharding zo mogelijk te beperken, regenwater vast te houden waar het valt en vertraagd af te voeren. Hierdoor worden hoge waterstanden verkleind en daarmee de kans op wateroverlast. Op hitte heeft het aanleggen van groen (en daarmee verharding verminderen) een verminderend effect: het versterkt verdamping wat een verkoelend effect heeft.
Voorbeelden hiervan zijn: ontharden / vergroenen van het achterterrein, toepassen van doorlatende verharding, infiltratie van regenwater in de bodem, platte of flauw hellende daken vergroenen. Het plan ligt niet in een hittegevoelig gebied of gebied dat gevoelig is voor hemelwateroverlast.
Figuur 7.3: Hittestresskaart uit www.lv.klimaatatlas.net.
De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren, bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De toestemming voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is geregeld in de watervergunning.
Hiermee is de Keur een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Ten behoeve van de voorwaarden, die in het kader van de Watervergunning kunnen worden gesteld, dient bij werkzaamheden in of nabij een watergang de initiatiefnemer in overleg te treden met de vergunningverlenende afdelingen van het betreffende hoogheemraadschap. Op deze wijze kunnen de voorwaarden waaraan het bouwplan zal moeten voldoen, worden besproken.
Dit postzegel-bestemmingsplan is opgesteld voor een specifieke herontwikkeling, namelijk het beeindigen van de bedrijfsactiviteiten van het garagebedrijf annex autospuiterij in woonbestemmingen aan de Oostvlietweg 39 - 39a. De bestemmingen worden hierbij gewijzigd naar 'Wonen' en ‘Groen’.
De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan is opgesteld conform de gangbare en actuele bestemmingsplannormen en standaarden voor digitaal uitwisselbare ruimtelijke plannen. De plandocumenten omvatten de bindende planstukken, te weten de regels en de verbeelding, en de onderbouwende of toelichtende planstukken (de toelichting en andere onderzoeken). De regels en de verbeelding bevatten een juridische vertaling van de beleidsvoorwaarden vanuit de diverse overheden enerzijds (hoofdstuk 2) en van het beoogde ruimtelijk toekomstperspectief anderzijds (hoofdstuk 3).
De artikelen 1 en 2 omvatten alle gebruikelijke bepalingen en definities, die van belang zijn voor de toepassing van zowel de bestemmingsregels als de dubbelbestemmingen en algemene regels. Zodoende hebben zij een zekere betekenis voor de handhaving van de regels en de hierin bepaalde eisen ten behoeve van de stedenbouwkundige karakteristiek, monumentale en/of cultuurhistorische waarde enzovoorts.
In het bestemmingsplan is een aantal algemene regels opgenomen. Het betreft hier een aantal algemene bouw- en gebruiksregels en een aantal algemene flexibiliteitsbepalingen (algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels). Tenslotte zijn de wettelijk verplichte bepalingen ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen in het bestemmingsplan.
De Afdeling Grondexploitatie (Afd. 6.4) in de Wet ruimtelijke ordening, die op 1 juli 2008 in werking is getreden, biedt gemeenten onder meer verschillende instrumenten om kosten die te maken hebben met grondexploitatie te verhalen bij personen met een eigendomspositie in dat gebied. Eén van die manieren is door middel van het sluiten van een vrijwillige overeenkomst met een grondeigenaar, ook wel aangeduid als anterieure overeenkomst. Wanneer de gemeente met de grondeigenaar geen anterieure overeenkomst heeft afgesloten, dan dient de gemeente een exploitatieplan op te stellen.
Tussen de aanvragers ofwel de eigenaren van het perceel Oostvlietweg 39-39A en de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn vastgelegd over het realiseren van het bouwplan. In de overeenkomst is eveneens een bepaling opgenomen met betrekking tot planschade. Indien een eventueel verzoek om planschade leidt tot vergoeding van de planschade, dan is de grondeigenaar hiervoor aansprakelijk. Het bouwplan wordt dan ook particulier gefinancierd. Er zijn derhalve geen financieel-economische risico's voor de gemeente aan verbonden en is het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar.
Het opstellen van een bestemmingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader blijft het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond hiervan is de gemeente verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.
Het bestemmingsplan wordt niet aan inspraak onderworpen op grond van de Inspraakverordening gemeente Leidschendam-Voorburg. Door het volgen van de procedure als bedoeld in artikel 3:4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) wordt eenieder immers actief betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Naast de wettelijke verplichting om de mogelijkheid te bieden om door eenieder zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen, heeft er tevens vooroverleg met betrokken instanties, maatschappelijke organisaties, en belanghebbenden plaatsgevonden. Hieronder is beschreven op welke wijze dit vooroverleg heeft plaatsgevonden en welke reacties zijn gegeven.
Een aantal instanties is gevraagd om aan te geven welke belangen verankerd zouden moeten worden in het bestemmingsplan, rekening houdend met de specifieke ruimtelijke kenmerken van dit gebied. Daarbij is nadrukkelijk gevraagd de reactie te motiveren en tevens te beschrijven op welke wijze dat specieke belang in het bestemmingsplan verwerkt zou moeten worden.
De volgende instanties dan wel belangenorganisaties zijn aangeschreven: Provincie Zuid-Holland, gemeente Voorschoten, Hoogheemraadschap van Rijnland, Veiligheidsregio Haaglanden, Vereniging Archeologische Werkgroep Leidschendam-Voorburg en Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Wijk & Wouden.
Naar aanleiding hiervan zijn er twee overlegreacties ontvangen, te weten van het Hoogheemraadschap van Rijnland en van de provincie Zuid-Holland.
Hoogheemraadschap van Rijnland
Het Hoogheemraadschap geeft aan dat de bouw van een woning buiten de bestaande fundering binnen de beschermingszone van de waterkering valt. Voor het bouwen binnen de kern- en beschermingszone van een waterkering is een watervergunning vereist. Bij nieuwe bouwontwikkelingen op de waterkering is het bouwen binnen de dijkprofiel(profiel van vrije ruimte) niet toegestaan.
Het is ongewenst dat er grote constructies worden geplaatst in of op de waterkering. Het gaat dan om bouwwerken die zijn gefundeerd of om ongefundeerde constructies (bijvoorbeeld woningen) die bovenop of direct naast een waterkering worden aangebracht. Deze constructies kunnen een negatieve invloed uitoefenen op de zetting en stabiliteit van de waterkering en belemmerend werken bij kade-inspecties. Geadviseerd wordt om een watervergunning aan te vragen om zo het bouwplan te kunnen beoordelen. Het Hoogheemraadschap geeft aan voor het overige geen opmerkingen op het plan te hebben.
Reactie gemeente
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat er momenteel op het perceel veel bebouwing aanwezig is. Een groot gedeelte van de bestaande bebouwing en verharding wordt echter wegbestemd en gesloopt. Zo wordt onder meer een strook van ca. 18 meter breed wat thans een verhard oppervlak betreft, teruggebracht naar het grasland en krijgt de bestemming ‘Groen’. Voor twee van de drie geplande woningen op deze locatie wordt de bestaande fundering gebruikt. Voor de derde woning geldt dat er thans een grote loods gesitueerd is op deze plek die gesloopt wordt.
De gemeente merkt op dat gelet op het belang van de waterkerende functie en de noodzakelijke bescherming van de kade, er in het nieuwe bestemmingsplan op deze locatie de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ is toegekend. Uit deze regels vloeit voort dat bij nieuwe ontwikkeling schriftelijk advies is vereist van de beheerder van de waterkering, in dit geval het Hoogheemraadschap van Rijnland. De aanvragers hebben thans de vereiste vergunning aangevraagd. Het Hoogheemraadschap heeft echter zowel mondeling als schriftelijk aangegeven akkoord te zijn met de nieuwbouwplannen.
Provincie Zuid-Holland
De provincie geeft aan dat het provinciale beoordelingskader vastgsteld is in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening ruimte 2014. Het bouwplan is conform dit beleid.
Reactie gemeente
Het advies wordt ter kennisgeving aangenomen voor de verdere uitwerking van het bouwplan. Er zijn geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
8.2.2 Zienswijzenprocedure
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 Wro resp. Afdeling 3.4 van de Awb zal het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen bij de gemeenteraad.