direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 't Veld - Zwarteweg 17
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.WPBpBg2010001-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het tuinbouwbedrijf aan de Zwarteweg 17 in 't Veld heeft plannen voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare. De gewenste situatie kan mogelijk worden gemaakt door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid, die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan, Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp.

Om hier toepassing aan te geven is dit wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft het perceel Zwarteweg 17 in 't Veld. De uitbreiding vindt plaats in noordelijke en westelijke richting. Het gebied ligt aan de noordzijde van 't Veld in de gemeente Hollands Kroon. Het plangebied omvat de bestaande bedrijfswoning en een gebied aansluitend op het huidige bouwblok. Het huidige bouwblok bestaat uit een deel met de bedrijfswoning en een deel met de bedrijfsbebouwing. Gezamenlijk is het huidige bouwblok ongeveer 1 hectare. De situering van het plangebied is weergegeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPBpBg2010001-va01_0001.jpg"

Figuur 1. Topografische kaart 2016 met situering plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPBpBg2010001-va01_0002.jpg"

Figuur 2. Luchtfoto 2016 met situering plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is momenteel juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp", vastgesteld op 1 oktober 2013. Op basis van dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als: Enkelbestemming Agrarisch met waarden. De gronden hebben een bestemming: Waarde - Archeologie 4. Op een deel van de gronden ligt een bouwvlak. Het huidige bouwblok heeft een oppervlakte van ongeveer 1,1 ha.

In artikel 3.8 van de regels van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' is een wijzigingsbevoegheid opgenomen die mogelijk maakt om het bouwvlak te vergroten tot ten hoogste 1,5 hectare. Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak tot ten hoogste 1,5 hectare, met dien verstande dat:

  • 1. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast voor de in lid 3.1, sub a genoemde akkerbouw- en tuinbouwbedrijven;
  • 2. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door de initiatiefnemer voorafgaand aan de aanvraag is aangetoond;
  • 3. alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een watertoets is uitgevoerd waaruit blijkt dat de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast;
  • 4. alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een natuurtoets is uitgevoerd;
  • 5. alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een milieuhygiënisch bodemonderzoek is uitgevoerd, waaruit blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid;
  • 6. voor het overige na toepassing van de wijziging, de bestemmingsregels van de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ (artikel 3) van overeenkomstige toepassing zijn.

De genoemde wijzigingen kunnen uitsluitend worden toegepast, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen van derden;
  • de verkeersveiligheid.

Bij de afweging of er sprake is van een onevenredige aantasting van het landschaps- en bebouwingsbeeld door het verlenen van een omgevingsvergunning worden de beeldkwaliteitseisen betrokken zoals die zijn geformuleerd in het hoofdstuk Beeldkwaliteit in de bij het 'Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' behorende toelichting. De gewenste situatie kan juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt via deze wijzigingsbevoegdheid. Hiervoor moet een wijzigingsplanprocedure worden doorlopen. In paragraaf 3.4 wordt ingegaan op de wijzigingscriteria.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPBpBg2010001-va01_0003.jpg"

Figuur 3. Uitsnede vigerend bestemmingsplan 

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan. In hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 inspraak en overleg uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

Dit hoofdstuk beschrijft de huidige en gewenste situatie in het plangebied. De gewenste situatie is het uitgangspunt voor het goed te keuren wijzigingsplan en moet op een goede manier in de huidige situatie gepast worden. In deze paragraaf zijn de volgende aspecten toegelicht:

a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
b. de ordeningsprincipes van het landschap;
c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.

2.1 Voorgenomen initiatief

De initiatiefnemer wil ter plaatse van het plangebied het bedrijf verder ontwikkelen. Het agrarisch bedrijf heeft plannen voor de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing ten behoeve van de verdere bedrijfsontwikkeling voor de activiteiten bloembollenteelt en tulpenbroeierij. Hierbij worden de werkzaamheden volledig in eigen beheer uitgevoerd. Voor het plan is een uitbreiding van de bedrijfskavel noodzakelijk. In de nieuwe situatie wordt het bouwvlak - het bebouwde deel van het erf - uitgebreid tot 1,5 hectare. De uitbreiding is noodzakelijk voor de ontwikkeling en de (economische) vitaliteit van het bedrijf.

De belangrijkste redenen voor de uitbreiding van de bedrijfslocatie zijn:

  • Technische ontwikkelingen van apparatuur, met kostprijsverhoging tot gevolg, leiden tot een benodigde schaalvergroting.
  • De huidige afnemers van de producten vragen naar grotere partijen. Door scherp inkopen van supermarkten, worden de (winst) marges steeds geringer. Dit leidt tot de noodzaak om grotere aantallen te produceren. Supermarkten willen het eindproduct ophalen (bij de teler) en eisen verse producten. Daarnaast eisen ze dat bekend is bij welke teler de producten vandaan komen en verwachten ten aanzien van bestellingen de mogelijkheid van snel kunnen schakelen door de teler als leverancier.

2.2 Huidige situatie

De ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap

De locatie behoort tot het nieuwe cultuurlandschap zoals dat genoemd is in het 'Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp'. Het betreft het gebied ten zuiden van de lijn Moerbeek-Wateringskant-Mientweg. In dit gebied heeft met name de landinrichting er voor gezorgd dat de kenmerkende blok- en strokenverkaveling grotendeels is verdwenen. Er is nu sprake van een regelmatige blokverkaveling. Ook hier is de bebouwing en beplanting langs de linten gelegen. Hoewel de karakteristieke verkavelingspatronen voor een deel reeds zijn verdwenen in de ruilverkavelingsprojecten die in de (voormalige) gemeente Niedorp hebben plaatsgevonden, streeft de gemeente Hollands Kroon ernaar de nog aanwezige karakteristieke verkavelingspatronen zoveel mogelijk te behouden. In het bestemmingsplan is hiervoor een beschermende regeling opgenomen, waarbij voor activiteiten die invloed hebben op de verkaveling een omgevingsvergunning is benodigd. In het gebied komt veel variatie in bebouwing voor; van groot agrarisch bouwperceel tot kleine woning. De verschijningsvorm is overwegend één bouwlaag met kap. Zo nu en dan komen er woningen voor in twee bouwlagen met kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPBpBg2010001-va01_0004.jpg"

Figuur 4. Historische ontwikkeling landschap van 1850 tot 2016

De ordeningsprincipes van het landschap

De locatie ligt aan de noordzijde van het dorp 't Veld. 't Veld is van oorsprong een streekdorp. Het dorp ligt niet aan de oorspronkelijke kustzone. Het dorp heeft zich voornamelijk aan de noordzijde van de oorspronkelijke lintbebouwing ontwikkeld. Aan de noordijde van de lintbebouwing liggen de uitbreidingswijken. De woningen liggen deels met de achterzijde en deels met de voorzijde aan het landschap. Aan de zuidzijde is in de lintbebouwing een directe relatie tussen de woningen en het open landschap. De Zwarteweg en Rijdersstraat vormen samen de hoofdkruising in de kern van het dorp. Het plangebied ligt aan de noordzijde van het dorp aan deze infrastructuur, op ongeveer 120 meter afstand van het dorp. Het plangebied omvat momenteel een bouwblok met een bedrijfswoning en een aantal verwerkings- en opslagschuren voor het telen en verwerken van tulpen. De bedrijfswoning staat aan op de Zwarteweg, met aan de zuidzijde voor de bedrijfswoning een aantal bestaande oude schuren. Aan de voorzijde van de bedrijfsbebouwing is aansluitend op het fietspad een parkeerruimte voor parkeren van auto's. Aan de voorzijde is het terrein met het bedrijf grotendeels afgeschermd door de aanwezigheid van de tuin van de bedrijfswoning en de naastgelegen woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPBpBg2010001-va01_0005.jpg"

Figuur 5 . Luchtfoto omgeving

De bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPBpBg2010001-va01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPBpBg2010001-va01_0007.jpg"

Figuur 6. en 7. Huidige ruimtelijke situatie en bestaande situatie in vogelvlucht.

2.3 Ruimtelijke en functionele inpassing

Voor agrarische bebouwing geldt een Ruimtelijke Kwaliteitseis in relatie tot het gemeentelijk beleid en in relatie tot het provinciaal beleid. Daarom is in deze paragraaf kort ingegaan op de aspecten die zijn genoemd in de provinciale leidraad. Daarmee wordt ook voldaan aan de gemeentelijke richtlijn. Per ruimtelijk aspect zoals aangegeven in de leidraad is aangegeven op welke wijze in het plan rekening gehouden is met de waarden in het gebied.

  • de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8; In het plan is aangesloten op de bestaande verkavelingstructuur. Er zijn geen aardkundige waarden in het gebied.
  • de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd; De kernkwaliteit van de dorpsstructuur, het lint, ligt los van het plangebied.
  • de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis; De schuurkassen zullen een zekere invloed hebben op de mate van duisternis. Het gebied rondom het 't Veld is een relatief licht gebied. Dit komt door de uitstraling van de kassen van Langedijk. De schuurkassen zijn aan de zijkanten dicht. Aan de buitenzijde van het bedrijf wordt de duisternis in acht genomen door geen aanvullende verlichting op het terrein aan te brengen. De locatie ligt niet in de nabijheid van een stiltegebied.
  • de historische structuurlijnen; De locatie ligt niet aan een historische structuurlijn.
  • cultuurhistorische objecten; In de directe nabijheid zijn geen cultuurhistorische objecten aanwezig.

Ruimtelijke inpassing

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit een uitbreiding van de schuren en een uitbreiding met schuurkassen. De bouwmassa van beide onderdelen sluit aan op de bestaande bouwmassa. De schuurkassen komen aan de zuidkant. De schuren met koel- en bewaarruimten komen aan de noordkant van de huidige bebouwing. De diepte van het bouwblok wordt ongeveer twee keer zo groot.

De nieuwe bedrijfsgebouwen worden achter de bestaande gebouwen geplaatst, om voldoende ruimte op het voorterrein te behouden voor opslag en parkeren. Door de aanleg van een groenstructuur aan de voorzijde en aan de zuidzijde van het bouwblok wordt gezorgd voor een mooie landschappelijke overgang van het bedrijf naar het open zeekleilandschap en het dorpsgebied. Deze wordt aan de zijde van de weg in samenhang met de bestaande structuur van de tuin vormgegeven met hagen en enkele solitaire bomen op de hoekpunten. Aan de zuidzijde wordt de overgang gerealiseerd door gemengde heg van veldesdoorn, sleedoorn en overige inheemse struiken van ongeveer 3 meter hoog. Voor het realiseren van een goede verkeersituatie op het terrein wordt aan de noordzijde van het plan bij realisatie van de schuurkassen een tweede ontsluiting gerealiseerd. Dit wordt de hoofdtoegang. Hier komt op termijn mogelijk ook een aansluiting op het laaddock. De toegang aan de zuidzijde van het erf wordt afgewaardeerd tot een secundaire toegang voor auto's en lichter verkeer. Dit is de meest efficiënte wijze van inrichten van de voorzijde van het perceel. Aan de aansluiting van de verharding van het erf op het tracé van het fietspad wordt specifiek aandacht besteed. Bij de bestaande toegang komt langs het fietspad een lage heg. Hierdoor gaat de verharding van het erf bij de zuidelijke toegang niet over in het tracé van het fietspad. Aan de noordkant wordt het tracé van het fietspad in een afwijkende kleur verharding gemarkeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPBpBg2010001-va01_0008.jpg"

1 nieuwe toegang voor zwaar verkeer

2 de aaneengesloten verharding wordt deels verwijderd

3 afschermde lage gemengde heg

4 laaddock op termijn

5 nieuwe schuur met koelcellen

6 nieuwe schuurkas

7 regen wateropvang vindt plaats in een watersilo

8 nieuwe beplanting elzenhaag aan de zuidzijde

9 nieuwe ventilatoren

Figuur 8. Wenselijke situatie en vogelvlucht van wenselijke situatie.

Functionele inpassing

Het doel is op het plangebied de huidige agrarische functie door te ontwikkelen. Deze functie past prima in het buitengebied. In de directe omgeving zijn geen functies die door deze ontwikkeling belemmerd worden.

2.4 Openbare ruimte

Samenhangend met de ontwikkeling in het plangebied bij het realiseren van een tweede toegang is een aanpassing van aansluiting op de weg noodzakelijk. Deze aansluiting ligt deels in openbaar gebied. Hier is een nieuwe dam nodig. De initiatiefnemer neemt de kosten voor de laanleg van de toegang voor zijn rekening.

2.5 Verkeer en parkeren

Normstelling

In het handboek Inrichting Openbare Ruimte, Deel 2 Ontwerpcriteria

Grontmij, 9 januari 2012 zijn de technische kwaliteitseisen en normeringen opgenomen voor de inrichting van de openbare ruimte binnen de gemeente Hollands Kroon. Dit kunnen harde bij wet geregelde kaders zijn: de randvoorwaarden, maar ook richtlijnen binnen de gemeente Hollands Kroon voor de inrichting van de openbare ruimte: de aanvullende eisen. Bijzondere locaties of omstandigheden vragen soms juist om maatwerk waarbij afgeweken kan worden van de gangbare voorkeuren: keuzevrijheid. Voor het bepalen van de parkeernorm wordt gebruik gemaakt van parkeernormennota Hollands Kroon ( op basis van CROW publicatie 182 “Parkeer kencijfers - Basis voor parkeernormering”). Hoofddoel is dat de aanvrager van een bouwvergunning er alles aan doet om de parkeernorm op eigen terrein te realiseren.

Alle benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. Hiervoor wordt het aantal parkeerplaatsen verdubbeld.

De uitbreiding van het teeltbedrijf zal een stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. De huidige ontsluiting is voldoende en bij uitbreiding zal dit nog steeds voldoende blijven. Doordat de parkeerruimte wordt uitgebreid zullen de auto's van personeel allemaal daar geparkeerd worden, waardoor de overige ruimte voor het manoeuvreren van vrachtwagens etc. toeneemt. De vrachtwagens etc. kunnen gemakkelijk draaien en weer over de bestaande aansluiting en de nieuwe toegang op de openbare weg komen.

Er zijn drie typen verkeersstromen.

  • Woon/werkverkeer. Nu in drukke tijden maximaal 4 auto's per dag. Straks worden dat 7 auto's in drukke tijden.
  • Vrachtverkeer. Vervoer van de tulpenbloemen in de maanden december tot mei. Nu 1 à 2 vrachtwagens per dag. Na de uitbreiding zullen dit maximaal 4 vrachtwagens verspreid over de dag, avond en nacht worden, vanaf zondagavond tot en met donderdagavond. Ook in de herfst zal het aantal vrachtwagens per dag ongeveer 4 bedragen.
  • Landbouwverkeer. In de nieuwe situatie komen er ongeveer 1.400 trekkerbewegingen. Per dag is dit ongeveer 4.

Toetsing

Het aspect verkeer en parkeren staat, met de aanleg van de tweede toegang en met de realisatie van de parkeerplaatsen op eigen terrein, de ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie heeft het kabinet het roer omgezet in het nationale ruimtelijk beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid en draagt de verantwoordelijkheid hiervoor over aan provincies en gemeenten.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:

1. Rijksvaarwegen;

2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

3. Kustfundament;

4. Grote rivieren;

5. Waddenzee en waddengebied;

6. Defensie;

7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;

8. Elektriciteitsvoorziening;

9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;

10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);

11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);

13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;

14. Ruimtereservering parallele Kaagbaan.

Toetsing

De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit wijzigingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Deze bestaat uit drie treden:

  • a. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend zijn ontsloten of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen stedelijke ontwikkeling. De Ladder duurzame verstedelijking is niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

Voor het provinciaal beleid zijn twee beleidsdocumenten van belang, De Structuurvisie 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).

Structuurvisie

De Structuurvisie 2040 dateert van 2010. In 2015 is de Structuurvisie voor het laatst bijgewerkt, inclusief de besluiten over Wind op Land van 15 december en 2 maart 2015. Daarnaast geldt het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie. In het Uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 staan de belangrijkste ruimtelijke projecten en programma's. De Provincie Noord-Holland onderscheidt voor het aspect landbouw twee zones, een zone voor grootschalige landbouw en een zone voor gecombineerde landbouw. Het buitengebied van de gemeente Hollands Kroon behoort tot de zone grootschalige landbouw. In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. De reizende bollenkraam en andere grondgebonden teelten behouden de ruimte om een gezonde en duurzame manier van vruchtwisseling in stand te houden en zijn hierdoor een belangrijke drager van de melkveehouderij. De trend naar schaalvergroting en specialisatie zal zich voortzetten vanuit een economisch perspectief. Deze trend brengt ook de behoefte aan grotere bouwpercelen met zich mee. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen van 2 hectare mogelijk.

Naast het op ontwikkeling gerichte landbouwbeleid is in de structuurvisie aandacht voor het behoud en de ontwikkeling van noord-hollandse cultuurlandschappen. De provincie Noord-Holland gaat uit van een ontwikkelingsgerichte benadering; ook tegenwoordige ruimtelijke ontwikkelingen vormen het landschap, zodat zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande (historische) kenmerken van het landschap. De Provincie Noord-Holland wil dat de gelaagdheid van het landschap als kernkwaliteit wordt meegenomen bij ruimtelijke ontwikkelingen. De Provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen. Nieuwe plannen dienen de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt te hanteren. Mogelijke negatieve effecten dienen te worden gecompenseerd. De “Adviescommissie voor Ruimtelijke Ontwikkelingen” (ARO) adviseert Gedeputeerde Staten over ruimtelijke ontwikkelingen met impact buiten het bestaand bebouwd gebied. De ARO heeft als doel te adviseren over de kwaliteit van beoogde uitbreiding en kwaliteit van de landschappelijke inpassing.

Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

Bij de Structuurvisie hoort een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vindt u de regels waaraan bestemmingsplannen in Noord-Holland moeten voldoen. Als de gemeenten bijvoorbeeld nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied mogelijk willen maken, moeten zij eerst nut en noodzaak aantonen. Ook moeten gemeenten laten zien dat de beoogde ontwikkelingen niet binnen het bestaand bebouwd gebied kunnen worden gerealiseerd. Als dan blijkt dat een nieuwe ontwikkeling niet gerealiseerd kan worden binnen het stedelijke gebied, kan dat alleen in het landelijk gebied mits wordt gebouwd 'met behoud van kwaliteit en identiteit'. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. Op 12 december 2016 hebben PS een wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. Deze geconsolideerde versie van de PRV is op 1 maart 2017 in werking getreden.

Artikel 26 Gebieden voor grootschalige en gecombineerde landbouw

De locatie ligt in een gebied voor grootschalige landbouw. Voor een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een dergelijk gebied geldt, volgens artikel 26, dat het agrarisch bouwperceel een omvang van maximaal 1,5 hectare heeft. Agrarische bebouwing moeten worden geconcentreerd binnen het bouwperceel.

Met onderhavig wijzigingsplan wordt een agrarisch bouwperceel een omvang van maximaal 1,5 hectare mogelijk gemaakt.


Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe agrarische bebouwing of agrarische bouwpercelen als bedoeld in artikel 26

Artikel 15 is van toepassing op een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 26 met dien verstande dat voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gelezen: “agrarische bebouwing of agrarische bouwpercelen als bedoeld in artikel 26”. Dit geldt ook voor zover agrarische bedrijven in de Ecologische Hoofdstructuur liggen of in een weidevogelleefgebied liggen. In het kader van de bestemmingsplanprocedure buiten het bestaand stedelijk gebied wordt de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies gevraagd over plannen met grote impact.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkelingen voldoet aan de voorwaarden van de Provinciale Ruimtelijke Verordening ten aanzien van de maximale oppervlakte van het bouwvlak. Er is sprake van één bedrijfswoning. De locatie ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur (huidig Natuurnetwerk Nederland) of een weidevogelleefgebied.

De ontwikkeling valt binnen de wijzigingsbevoegdheid van het vigerend bestemmingsplan Buitengebied. Ontwikkelingen die binnen de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan Buitengebied vallen hebben een beperkte ruimtelijke impact. Voor deze ontwikkelingen heeft de gemeente een eigen beeldkwaliteit richtlijn opgesteld die voldoende richting geeft aan de te ontwikkelen ruimtelijke kwaliteit. De aspecten die aangegeven zijn bij de leidraad ruimtelijke kwaliteit van de provincie zijn toegelicht bij de Huidige situatie en bij de Ruimtelijke en functionele inpassing.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Hollands Kroon

Voor de gemeente Hollands Kroon is een omgevingsvisie opgesteld (vastgesteld 22 november 2016). De omgevingsvisie is een integrale visie het beleid van Hollands kroon en de uitvoering ervan voor de periode tot 2030. Het betreft naast ruimtelijke ordening ook onderwerpen als veiligheid, economische en technologische ontwikkelingen, natuur, milieu en bereikbaarheid.

Voor de agrarische sector gelden de volgende uitgangspunten:

Hollands Kroon heeft de meeste landbouwbedrijven en het grootste agrarische grondgebruik in de provincie Noord-Holland. Vrijwel alle landbouwsectoren zijn in de gemeente te vinden. De gemeente staat voor ruimte om te ondernemen in de agrarische sector. Waarbij er uniforme regels gelden in de gehele gemeente en veel ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen.

De agrarische sector is de primaire functie in het buitengebied en deze is aan vele ontwikkelingen onderhevig. Aan de ene kant neemt door schaalvergroting de bedrijfsomvang toe, aan de andere kant richt een deel van de bedrijven zich op specialisatie of verbreding. Daarnaast zoeken bedrijven meer aansluiting bij maatschappelijke ontwikkelingen zoals biologische landbouw, zorg, recreatie et cetera. Voor deze ontwikkelingen is een economisch duurzaam bedrijf van belang. Ruimte om te ondernemen is cruciaal en een bouwperceel van voldoende omvang is daarbij noodzakelijk.

In de visie is aangegeven dat iedereen dezelfde bouwrechten heeft, tenzij er sprake is van een specifiek gebied. Hierbij gaat de gemeente uit van bouwblokken van twee hectare voor bestaande agrarische bouwblokken in nieuwe ruimtelijke plannen. Bij grotere bouwblokken is maatwerk noodzakelijk.

Toetsing

De verdere ontwikkeling van het tulpenbedrijf tot twee hectare sluit aan op deze ambitie van de gemeente Hollands Kroon.

Daarnaast is de visie gericht op de opgave om de condities te creëren voor goede, gedifferentieerde woon- en leefmilieus, afgestemd op de behoefte en waarbij kwaliteit het sleutelbegrip is.

Toetsing

In het plan wordt aangegeven op welke wijze ingezet wordt op ruimtelijke kwaliteit.

De ontwikkelingen binnen Hollands Kroon moeten duurzaam plaatsvinden waarbij de huidige generatie zoveel als mogelijk voorziet in zijn eigen behoeften, zonder de toekomstige generaties te beperken of af te wentelen op mensen die elders leven. Natuurlijk, duurzaamheid kent vele gezichten en interpretaties. Waar het om gaat is dat de basishouding er één is van 'denken en doen aan duurzaamheid'. Of het nu gaat om duurzame visserij, duurzame energieopwekking of duurzaam inkopen.

Toetsing

Het aspect duurzaamheid wordt uitgewerkt bij de ontwikkeling van de uitwerking van de architectuur van de gebouwen. De te ontwikkelen gebouwen voldoen aan de laatste eisen ten aanzien van 'green label' kassen. Bij de uitwerking wordt gedacht aan het realiseren van zonnepanelen of zonneboilers op de bestaande schuren om een deel van de eigen energie op te kunnen wekken. Daarnaast wordt restwarmte op het bedrijf benut.

Bestemmingsplan Buitengebied, voormalige gemeente Niedorp

In het 'Bestemmingsplan Buitengebied, voormalige gemeente Niedorp' is ruimte geboden aan de verdere ontwikkeling van agrarische bedrijven met een vergroting van het bouwvlak tot 1,5 hectare.

Bij wijziging van het bouwblok tot 1,5 hectare geldt een aantal randvoorwaarden. Het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingscriteria die aangegeven zijn bij de wijzigingsbevoegdheid. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.4.

In het vigerende bestemmingsplan is aangegeven dat een agrariër zijn bedrijf binnen een agrarisch bouwvlak uit kan oefenen en ontwikkelen. Dit bouwvlak dient groot genoeg te zijn voor een adequate bedrijfsvoering voor de boer, waarin hij zowel de bebouwing als de noodzakelijke verhardingen op een efficiënte wijze kan situeren.

Daar tegenover staat de maatschappelijke en landschappelijke aanvaardbaarheid van een steeds maar uitdijende en schaalvergrotende landbouw. Tevens is aangegeven dat een ongebreidelde groei de landschappelijke kwaliteit niet ten goede komt en doet afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu van omwonenden.

De gemeente heeft daarom gekozen voor het standpunt om in het vigerend bestemmingsplan een bouwvlak van 1 hectare aan de agrariërs toe te kennen. Daarbij mogen ze dit gehele bouwvlak benutten. De gemeente sluit haar ogen echter niet voor schaalsprongen die momenteel (met name door veehouders) worden genomen. Die schaalsprongen vergen een grotere oppervlakte bebouwing en verharding dan één hectare. De gemeente staat welwillend tegenover uitbreidingsmogelijkheden van agrariërs. Dit is echter niet bij recht mogelijk gemaakt. De gemeente wil, wanneer dergelijke ontwikkelingen zich voordoen, een waarborg inbouwen waardoor zij invloed op de omvang, de plaatsing en de verschijningsvorm van de nieuwe gebouwen kan uitoefenen wanneer dit nodig wordt geacht. Voor akkerbouw- en tuinbouwbedrijven is het mogelijk, mits het nut en de noodzaak daartoe zijn aangetoond, met een wijzigingsbevoegdheid het bouwvlak te vergroten naar 1,5 hectare.

De schaalvergroting in de landbouw komt ook zeker ook tot uitdrukking in de grootte van gebouwen. De gebouwen worden steeds hoger. Enerzijds ontstaat deze wens om hogere bedrijfsgebouwen vanuit praktische redenen (zoals het stapelen van meerdere kisten bij akkerbouwbedrijven). De gemeente wil deze ontwikkelingen faciliteren en rekt daarom de maximale goothoogte op naar 7 meter (was voorheen 4 meter). De bouwhoogte is net als voorheen op 12 meter gemaximeerd. In het plan is een afwijking opgenomen om bouwhoogten tot 14 meter mogelijk te maken.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling vormt een bedrijf waarbij sprake is van hoge bedrijfsgebouwen. De bestaande maatvoering van de gebouwen voldoet aan de uitgangspunten uit het bestemmingsplan.

3.4 Wijzigingscriteria

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak tot ten hoogste 1,5 hectare, onder een aantal voorwaarde. Per voorwaarde is aangegeven op welke wijze voldaan wordt aan het criterium. Daarnaast is aangegeven in welke paragraaf uitgebreid op het criterium wordt ingegaan.

Toetsing

  • de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast voor de in lid 3.1, sub a genoemde akkerbouw- en tuinbouwbedrijven;

Het bedrijf betreft een akkerbouwbedrijf, specifiek gericht op het telen en distribueren van tulpenbollen en tulpenstelen.

  • de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering door de initiatiefnemer voorafgaand aan de aanvraag is aangetoond;

Het bedrijf is gericht op het realiseren van een financieel duurzame bedrijfsvoering. Schaalvergroting en verbreding is noodzakelijk voor het duurzaam instandhouden van het bedrijf. De noodzaak is toegelicht bij de paragraaf Voorgenomen initiatief.

  • alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een watertoets is uitgevoerd waaruit blijkt dat de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt aangetast;

Een watertoets is uitgevoerd en is nader toegelicht bij de paragraaf Water.

  • alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een natuurtoets is uitgevoerd;

Een ecologische toets is uitgevoerd en is nader toegelicht bij de paragraaf Ecologie.

  • alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een milieuhygiënisch bodemonderzoek is uitgevoerd, waaruit blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid;

een bodemkundige toets is uitgevoerd en is nader toegelicht bij de paragraaf Bodemkwaliteit. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van de schuurkassen dient een bodemonderzoek toegevoegd te worden, omdat er verwerkingsruimte gerealiseerd wordt waar mensen gedurende een langere periode werkzaam zullen zijn, op een oppervlakte van meer dan 50 m².

  • voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Agrarisch met waarden' (artikel 3) van overeenkomstige toepassing zijn.

In de regels van dit wijzigingsplan wordt verwezen daar de regels van het vigerende bestemmingsplan. De regels zijn één op één van toepassing.

De wijziging kan uitsluitend worden toegepast, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de volgende omgevingswaarden:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • het uitzicht van woningen van derden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie.

Het bouwvlak wordt richting het noorden met ongeveer 35 meter uitgebreid. Het zicht vanuit de woningen aan de Zwarteweg 14 en 16 zal hierdoor enigzins veranderen. Het zicht richting het achterliggende open gebied zal echter nog grotendeels intact blijven waardoor in dit geval niet kan worden gesproken over een onevenredige aantasting. De overige aspecten zijn uitgewerkt bij de paragrafen Ruimtelijke en functionele inpassing, Verkeer en parkeren en Bedrijven en milieuzonering 

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan alle daarvoor geldende criteria. Er kan daarom gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Voor de ontwikkeling is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de relevante milieuaspecten (bodem, water, milieuzonering en externe veiligheid) en om andere sectorale regelgeving (bijvoorbeeld archeologie en cultuurhistorie, ecologie).

4.1 Bodemkwaliteit

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht, maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.

Onderzoek Bodemkwaliteit

Bij de geplande werkzaamheden in het plangebied is sprake van een transformatie naar een bodemgevoeliger gebruik en is de bebouwde oppervlakte groter dan 50 m2. Dit betreft de verwerkingsruimte in de te ontwikkelen schuurkassen. Hierdoor is onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk bij de uitvoering van de plannen. De locatie betreft een niet verdachte locatie. Voor een belangrijk deel van de locatie is een gedateerd bodemonderzoek bekend uit 1994 (BLGG Oosterbeek, projectnummer 194827, d.d. 30-12-1994). Er zijn destijds in de bodem geen relevant verhoogde gehalten gemeten. De conclusie dat de locatie niet verdacht is voor bodemverontreiniging wordt daarmee bevestigd. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van de verblijfseenheden en bij de schuurkassen dient een bodemonderzoek toegevoegd te worden. Indien uit het bodemonderzoek/de bodemonderzoeken blijkt dat de grond en/of het grondwater ter plaatse van het plangebied verontreinigd is blijkt de bodem niet geschikt te zijn voor het beoogde gebruik. Om die reden kan dan worden geconcludeerd dat voorafgaand aan de werkzaamheden sanerende maatregelen genomen dienen te worden.

Toetsing

De bodemkwaliteit vormt op voorhand geen belemmering voor de geplande ontwikkeling omdat het gebruik van de grond in het verleden en het huidige gebruik van de grond geen aanleiding geeft de grond als een verdachte locatie aan te geven en omdat bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen een bodemonderzoek geleverd wordt. Naar aanleiding van de conclusies uit het nog uit te voeren bodemonderzoek, worden bij de uitvoering van het plan eventuele maatregelen ten behoeve van een goede bodemkwaliteit in acht genomen worden.

4.2 Water

Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke ordening geworden.

Watertoets

Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan Wijzigingsplan 't Veld Zwarteweg 17. Uit de ingediende gegevens is gebleken dat er voor één of meerdere wateraspecten nader overleg noodzakelijk is met het hoogheemraadschap.

Wateradvies

Het waterschap heeft op 14 december 2017 een advies op de watertoets gegeven. Het advies is hieronder weergeven. Met de uitvoering van de plannen wordt rekening gehouden met dit advies. Zo nodig wordt het waterschap in een vroegtijdig stadium bij de ontwikkeling van de planning betrokken.

Gebiedsbeschrijving

Het plangebied is gelegen in peilgebied 03180-03 in de W.O.L. polder. Het ter plaatste geldende streefpeil is NAP –2,90 meter. Het gebied watert af middels een stelsel van secundaire- en primaire waterlopen naar het gemaal De Kampen. Daar wordt het water via dit gemaal op de VRNK-boezem uitgeslagen.

Waterkwantiteit

Uit de ingediende gegevens blijkt dat de realisatie van het plan een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg heeft. Uitgaande van de door u aangeleverde gegevens vindt binnen het plangebied een verhardingstoename plaats van circa 11.450 m2 (9.950 m² dakvlakverharding en 1.500 m² erfverharding). Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.

De initiatiefnemer van het ruimtelijk plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied 03180-03 uitgebreid te worden met 17% van de verhardingstoename aan additioneel te graven oppervlak waterberging. Hierbij is uitgegaan van een peilstijging van 0,21 meter die statistisch eens in de 25 jaar kan voorkomen, een bemaling capaciteit van 14,4 mm/dag, een gescheiden rioolstelsel, een drooglegging van 1,3 meter en grondsoort klei.

De benodigde compensatie wordt grotendeels gerealiseerd door middel van het afvoeren van het hemelwater van het dakoppervlak naar een watersilo. Het hoogheemraadschap houdt daarbij de uitgangspunten aan van de beleidsregels 'Compensatie verhardingstoename' en 'Alternatieve vormen van waterberging'.

Het hemelwater dat valt op het extra oppervlak aan erfverharding kan niet onder vrij verval in de watersilo geraken. Compensatie hiervan zal daarom plaats moeten vinden door middel van het graven van het bovengenoemde percentage aan additioneel wateroppervlak. Dit wateroppervlak kan worden gegraven in het genoemde peilgebied 03180-03, maar onze voorkeur gaat uit naar realisatie hiervan in het iets ten zuiden van het plangebied gelegen peilgebied 03180-02 (NAP-3,40 m). Dit omdat er dan meer effectieve waterberging zal worden gerealiseerd.

Over de exacte invulling van de compenserende maatregelen treedt de initiatiefnemer van het plan in overleg. Eventuele dempingen dienen één op één te worden gecompenseerd.

Dam

Voor de extra dam is op 22 juni 2017 onder nr. 17.47936 al een watervergunning verleend.

Waterkwaliteit

De afgelopen jaren heeft het hoogheemraadschap samen met de agrarische sector meer inzicht verkregen in emissiesporen die wij graag met gemeenten en agrarische ondernemers delen. Naast de wijze waarop het agrarisch perceel wordt bemest en gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, is gebleken dat de inrichting van het erf een belangrijke bijdrage kan leveren aan een emissiereductie.

De inrichting van het erf is grotendeels geregeld via de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Onze ervaring is echter dat agrarische ondernemers onvoldoende kennis hebben van het Activiteitenbesluit en of zich vaak niet bewust zijn van de emissies van het erf. Ten behoeve van de waterkwaliteitstaak heeft het hoogheemraadschap ook een handhavende rol. Onze ervaring, ondermeer verkregen door projecten als Schoon erf, Schone sloot, is dat voorlichting en het creëren van bewustzijn veel effectiever zijn dan bestraffing. Uit- of verbouwplannen van het agrarische bedrijf waarvoor een ondernemer contact moet opnemen met de gemeente, zijn ideale gelegenheden om de inrichting van het boerenerf te beschouwen en waar mogelijk te verbeteren. Uiteindelijk is een goed ingericht erf ook in het belang van de ondernemer onder meer om boetes en desinvesteringen te voorkomen. Voor dit onderwerp verwachten wij dat een vroege betrokkenheid van ons zijn meerwaarde zal bewijzen.

Vergunningen en ontheffingen

Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van plusminus 800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig. Afhankelijk van de complexiteit van de aanvraag en/of werken is het belangrijk om hierover in een vroeg stadium overleg te starten, zodat onderzoeken tijdig kunnen worden gestart en wordt voorkomen dat onnodige onderzoeken worden gedaan. Houdt u rekening met de noodzakelijke proceduretijd die hiermee is gemoeid.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden, gemengde gebieden en rustige buitengebeiden.

Toetsing

Om te onderbouwen dat er bij de woningen in de omgeving sprake is van een goed woon- en

leefklimaat, is akoestisch onderzoek verricht naar de geluiduitstraling van de inrichting en de daarbij

behorende geluidbelasting op de omliggende woningen. In het onderzoek is gerekend voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), het maximale geluidniveau (LAmax) en voor indirecte hinder ten gevolge van het komen en gaan van verkeer.

Met de gehanteerde uitgangspunten kan niet worden voldaan aan de normen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering en het Activiteitenbesluit. Vanwege deze overschrijdingen zijn in dit onderzoek maatregelen overwogen om de geluidsbelasting op de omgeving te reduceren.

Met deze aanvullende maatregelen kan worden voldaan aan de normen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering en het Activiteitenbesluit. Ook met deze maatregelen worden de normen voor het maximaal geluidniveau uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering en het Activiteitenbesluit alleen in de nachtperiode nog bij de woningen Zwarteweg 14 en 16 overschreden. Hier zorgt één arriverende en vertrekkende vrachtwagen voor een overschrijding. Deze overschrijding wordt aanvaardbaar geacht omdat het geluid van de vrachtwagen past in het karakter van de omgeving. Naar verwachting leidt het aankomen en vertrekken van één vrachtwagen niet tot onaanvaardbare hinder.

Conform de handreiking Industrielawaai en vergunningverlening kunnen, onder voorwaarden, voor de

nachtperiode maximale geluidsniveaus tot LAmax = 65 dB(A) worden toegestaan. Indien het maximaal

geluidsniveau in de woningen niet meer bedraagt dan LAmax = 45 dB(A) in de nachtperiode, kan het bevoegd gezag overwegen gemotiveerd maatwerkvoorschriften op te nemen van LAmax = 62 dB(A) in de

nachtperiode ter plaatse van de woning Zwarteweg 14 en LAmax = 65 dB(A) in de nachtperiode ter plaatse van de woning Zwarteweg 16.

In de praktijk is de geluidwering van een goed onderhouden woning tenminste 20 dB. Bij deze geluidwering zal het binnenniveau niet meer bedragen dan LAmax = 45 dB(A) in de nachtperiode. Uit dit onderzoek volgt ten slotte dat de geluidsbelasting ten gevolge van de indirecte hinder kan voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

De voorstellen voor maatregelen zijn verwerkt in het inrichtingsvoorstel.

Het bedrijf aan de Zwarteweg 17 ligt nabij de beoogde woningbouwlocatie 't Veld Noord. De uitbreiding van het bouwvlak vindt echter aan de andere kant van het bedrijf plaats, waardoor deze afstand niet verder wordt verkleind. Het wijzigingsplan vormt hierdoor geen belemmering voor 't Veld Noord. Andersom is ook niet het geval, het bedrijf heeft al te maken met dichterbij gelegen woningen van derden (Zwarteweg 14, 15 en 16).

4.4 (Spoor)wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal. Binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk) of het type spoor.

Toetsing

Een tuinbouwbedrijf is geen inrichting die op grond van de Wgh gezoneerd moet worden. Daarnaast worden binnen het plangebied geen geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. Er hoeft daarom ook geen rekening gehouden te worden met een eventuele geluidszone van wegen en/of spoorwegen. Een toetsing aan de Wgh is daarom niet noodzakelijk.

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

Wet Milieubeheer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang. Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Toetsing

De uitbreiding van het teeltbedrijf zal een stijging van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. De huidige ontsluiting is voldoende en bij uitbreiding zal dit nog steeds voldoende blijven. Doordat de parkeerruimte wordt uitgebreid zullen de auto's van personeel allemaal daar geparkeerd worden, waardoor de overige ruimte voor het manoeuvreren van vrachtwagens etc. toeneemt. De vrachtwagens etc. kunnen gemakkelijk draaien en weer over de bestaande aansluiting en de nieuwe toegang op de openbare weg komen.

Er zijn drie typen verkeersstromen.

  • Woon/werkverkeer. Nu in drukke tijden maximaal 4 auto's per dag. Straks worden dat 7 auto's in drukke tijden.
  • Vrachtverkeer. Vervoer van de tulpenbloemen in de maanden december tot mei. Nu 1 à 2 vrachtwagens per dag. Na de uitbreiding zullen dit maximaal 4 vrachtwagens verspreid over de dag, avond en nacht worden, vanaf zondagavond tot en met donderdagavond. Ook in de herfst zal het aantal vrachtwagens per dag ongeveer 4 bedragen.
  • Landbouwverkeer. In de nieuwe situatie komen er ongeveer 1400 trekkerbewegingen. Per dag is dit ongeveer 4.

Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie van 10-15 ug/m3 voor stikstofdioxide. De grenswaarde voor stikstof dioxide (NO2) bedraagt 40 µg/m3 (sinds 2015).

Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie en minder dan 18 ug/m3 voor fijn stof (PM10). De grenswaarde voor fijnstof (PM10) bedraagt 50 µg/m3.

De bijdrage van de toename van verkeersbewegingen aan de uitstoot is niet in betekende mate. Er is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk. Het plan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht. Er zijn er geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect. Er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarde.

4.6 Archeologie

Beleid en normstelling

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Voor het bestemmingsplan Buitengebied is het aspect archeologie onderzocht. Hierbij is ook het plangebied beoordeeld. In dit bestemmingsplan worden eventueel aanwezige archeologisch waarden beschermd met een dubbelbestemming. Per dubbelbestemming gelden andere ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring. Voor verstoringen met een beperkt oppervlak of een beperkte verstoringsdiepte is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Toetsing

De archeologische beleidskaart van de gemeente is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Volgens de archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied een middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. Stichting Cultureel Erfgoed Noord-Holland heeft voor de voormalige gemeente Niedorp een archeologisch kader opgesteld. Dit is opgenomen in het rapport “Archeologisch kader voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied, gemeente Niedorp” (14 oktober 2009, projectnummer 50903). In het kader van deze notitie zijn de aanwezige en vermoede archeologische waarden geïnventariseerd. Op basis van dit bureauonderzoek is de gemeente ingedeeld in verschillende categorieën met elk een eigen beschermingsregime. In figuur 11 is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart weergegeven.

Conclusie 

De oppervlakte die gerealiseerd wordt is kleiner dan 10.000 m². Voor de voorgenomen ontwikkeling is daarom geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPBpBg2010001-va01_0009.jpg"

Figuur 9. Archeologische beleidskaart

4.7 Cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumeten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur dient bepaald te worden.

Toetsing

In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen specifiek waardevolle cultuurhistorische waarden aanwezig. Met de cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke structuur wordt rekeninggehouden bij de uitwerking van de landschappelijke inpassing. Het geplande ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat, met in achtneming van bovengenoemde maatregelen, de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Ecologie

Beleid en normstelling

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Natura-2000 gebieden 

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Weidevogelleefgebied.

Gebieden die deel uitmaken van het Weidevogelleefgebied worden aangewezen in de provinciale verordening. Daarmee wordt beoogd deze gebieden te beschermen. Nieuwe ontwikkeling mogen geen verstoring veroorzaken.

Toetsing

In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 10 kilometer afstand, namelijk de Schoorlse Duinen. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op ruim 1,3 kilometer. Tot slot ligt op ruim 4,5 kilometer afstand een weidevogelleefgebied. Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Door de ruime afstand van de ontwikkeling zijn significante negatieve effecten op beschermde gebieden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Noord Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Op verzoek van het RUD is een stikstofberekening uitgevoerd om inzicht te krijgen van de mate van de emissie als gevolg van de betreffende ontwikkeling. De realisatie van de uitbreiding, de toename van verkeer en de mogelijk uitstoot van stoffen zouden kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden in de omgeving. Met het programma AERIUS Calculator is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming. De berekening is opgenomen in bijlage 3. Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jr. In de berekening is de toename van het aantal verkeersbewegingen afkomstig van tractorbewegingen en woon-werkverkeer niet meegenomen. Echter zijn deze dermate laag dat deze niet tot een significante toename van stikstofdepositie leidt. Voor de koeling van de schuren wordt gebruik gemaakt van natuurlijke hulpstoffen. Van depositie afkomstig van de koeling van schuren is dan ook geen sprake. Een aanvullende berekening afkomstig van de verkeersbewegingen afkomstig van tractorbewegingen, woon-werkverkeer en de koeling van schuren wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Voor dergelijke projecten met zeer kleine deposities is met het Programma Aanpak Stikstof (PAS) voldoende ontwikkelingsruimte gecreëerd door het treffen van maatregelen in de Natura 2000-gebieden. Voor projecten die een bijdrage hebben van minder dan 0,05 mol N/ha/jr. geldt een vrijstelling van de Wnb vergunningplicht. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het project niet in de weg.

Er is sprake van een uitvoerbaar initiatief in het kader van de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake van vergunning- of meldingsplicht. De uitkomsten van de AERIUS berekening dienen wel 5 jaar te worden bewaard, zodat bij controle kan worden aangetoond dat dit aspect is onderzocht. Het onderzoek is aangegeven in de bijlage bij de toelichting Stikstofberekening.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb.

In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.

Toetsing

Het plangebied ligt op intensief bewerkte agrarische grond op ruime afstand van natuurgebieden. Voor ontwikkeling wordt een nieuwe inrit aangelegd. Hiervoor dient een gedeelte van de sloot gedempt te worden. Vervolgens worden de sloten weer met elkaar verbonden middels een duiker.

Sloten vormen over het algemeen geschikt leefgebied voor de beschermde vissoort grote modderkruiper. Echter is deze soort niet in elke provincie aanwezig. Op grond van verspreidingsgegevens (ravon en waarneming.nl) wordt de soort hier niet verwacht. Overige vissoorten als kleine modderkruiper en bittervoorn zijn met ingang van de Wet natuurbescherming niet meer beschermd. Wel dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht: werkzaamheden uitvoeren bij watertemperatuur boven de 4 graden, werken vanaf één kant zodat aanwezige soorten kunnen vluchten en oeverkanten controleren of er geen broedende vogels aanwezig zijn. Als er wel broedende vogels aanwezig zijn dan dienen de werkzaamheden stil worden gelegd tot na broedseizoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPBpBg2010001-va01_0010.png"

Figuur 10. Waarnemingenoverzicht

Daarnaast wordt ten behoeve van de uitbreiding van de kassen een gedeelte van de bestaande kas gesloopt. Op grond van algemene ecologische kennis kan worden gesteld dat deze kassen niet geschikt zijn voor beschermde soorten, er zijn geen geschikte openingen aanwezig die gebruikt kunnen worden als nestplaats voor jaarrond beschermde soorten zoals huismus of waar vleermuizen in kunnen verblijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.WPBpBg2010001-va01_0011.png"

Figuur 11. Bestaande kassen die worden beïnvloed door de plannen

Conclusie

De ontwikkeling heeft mede gelet op aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

4.9 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.

Toetsing

In het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen hogedruk aargasleidingen, rioolowatertransportleidingen, drinkwatertransportleidingen, of hoogspanningsleidingtracé. Planologische relevante kabels en leidingen vormen daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

4.10 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR): Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Groepsrisico (GR): Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.

3. Wet basisnet

Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).

4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.

5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)

Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

Toetsing

De ontwikkeling is niet significant voor wat betreft externe veiligheid. De uitvoering van het plan wordt niet belemmerd door externe veiligheid-aspecten. Het perceel bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord hoeft in de ruimtelijke procedure niet te worden betrokken ten aanzien van hulpverlening en zelfredzaamheid.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit wijzigingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat een wijzigingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Dit hoofdstuk geeft een korte toelichting op de juridische regeling van dit wijzigingsplan. Het wijzigingsplan bestaat uit deze toelichting en een ruimtelijke verbeelding van het plan en de daarbij horende juridische regeling. Dit wijzigingsplan wijzigt alleen de ruimtelijke verbeelding van het 'Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp'. De regels van het 'Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' blijven ongewijzigd en zijn van toepassing op dit wijzigingsplan. Het bouwvlak wordt uitgebreid. Hiervoor wordt op de verbeelding een bouwvlak opgenomen voor de gewenste locatie van de nieuwe gebouwen. Daarbij wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de gewenste inpassing zoals die in paragraaf Ruimtelijke en functionele inpassing. Er zijn gebruiksregels opgenomen om de inpassing juridisch af te dwingen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, met de daarbij horende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan. Het voorontwerp wordt in vooroverleg gebracht bij de HHNK en de provincie Noord-Holland. De vooroverleg reacties worden verwerkt in de toelichting van het ontwerp wijzigingsplan.

Het ontwerpwijzigingsplan ligt vervolgens gedurende 6 weken ter inzage. Tijdens deze periode worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld bij het college van Burgemeester en Wethouders zienswijzen in te dienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit. Zienswijze worden verwerkt in een aangepast plan.

Daarna wordt het wijzigingsplan door het college vastgesteld. Dit vastgestelde plan wordt opnieuw ter inzage gelegd. Tegen het vaststellingsbesluit is beroep mogelijk bij de Afdeling  bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van de plannen (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.2.1 Financiële haalbaarheid

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Voor de locatie is een anterieure overeenkomst gesloten. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt dan een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer.

Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.

6.2.2 Grondexploitatie

Bij wijzigingsplannen die bouwplannen mogelijk maken, is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing. De vaststelling van een exploitatieplan bij dit wijzigingsplan is in principe verplicht. Via dit wijzigingsplan wordt een bouwplan, zoals genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk gemaakt. Het gaat om de uitbreiding van de hoofdbebouwing en de nieuwbouw van de een bedrijfswoning op het perceel met meer dan 1.000 m2. Van de vaststelling van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer onder meer het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

Bij dit wijzigingsplan is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. De gemeente heeft het kostenverhaal, door middel van een overeenkomst met de initiatiefnemer, verzekerd. Een deel van deze overeenkomst betreft de planschade.