Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan:
het wijzigingsplan ´Schelpenbolweg 16 Slootdorp´ van de gemeente Hollands Kroon;
1.2 het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.1911.WPBLG2009003-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
een in bijlage 1 genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aan- of uitbouw:
bijbehorend bouwwerk, in de vorm van een toevoeging aan een hoofdgebouw dat door de vorm daarvan onderscheiden kan worden en dat door zijn ligging en/of in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 afgraven en ophogen van de bodem:
het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:
- de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
- het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
- het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden);
1.8 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 beperkt kwetsbaar object:
onder beperkt kwetsbaar object wordt verstaan:
- verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
- dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- bedrijfsgebouwen tot 1.500 m2 bvo;
- objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
1.11 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk, dat ten tijde van inwerkingtreding van dit plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;
1.12 bestaand gebruik:
bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan en niet in strijd met het vorige bestemmingsplan, de overgangsbepalingen daar mede onder begrepen;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijgebouw:
bijbehorend bouwwerk, in de vorm van een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst:
- dakkapellen mogen uitsluitend worden uitgevoerd met gesloten zijwanden;
- dakkapellen hebben een maximale hoogte van 1,75 m;
- de afstand tussen de onderkant van de dakkapel en de dakvoet ligt tussen de 0,5 en 1 m;
- de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel en de daknok is 0,5 m of meer;
- de afstand tussen de zijkanten van de dakkapel en de zijranden van het dak is 0,5 m of meer;
- de breedte van de dakkapel beslaat ten hoogste 2/3 van de breedte van het dakvlak;
1.24 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;
1.25 extensieve dagrecreatie:
vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag leg op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie:
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 geluidsgevoelig object:
woningen alsmede andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna:"Wgh") en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder;
1.28 geurgevoelig object:
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
1.29 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.31 mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.32 ondersteunende voorzieningen:
bedrijven en voorzieningen die faciliterend zijn aan de op het bedrijventerrein aanwezige bedrijven voor agribusiness en logistiek;
1.33 overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet, óf met ten hoogste twee wanden is omsloten;
1.34 peil:
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
- waterpeil: de gemiddelde hoogte van de waterlijn gemeten ten opzichte van de oever;
.
1.35 permanente bewoning:
bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;
1.36 voorgevellijn:
de gevel van een woning of hoofdgebouw, alsmede het verlengde daarvan, langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing de evenwijdige aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluiteind aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
1.37 wonen:
bewonen van een woning door één afzonderlijke huishouding;
1.38 woning:
een complex aan ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van én afzonderlijke huishouding.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd )gebouw, waar die afstand het kortst is;
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen; daar waar aangekapt wordt aan het bestaande dakvlak wordt de goot niet als goothoogte gerekend;
2.5 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daaraan ondergeschikt:
- tuinen, erven en terreinen;
- water;
- aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven;
- ten hoogste ��n paardenbak per vrijstaande woning.
3.1.2
Ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor extensieve dagrecreatieve functies, waaronder mede begrepen poldertours, met dien verstande dat de bestaande oppervlakte met 15% mag worden uitgebreid.
3.2.1
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
- binnen ieder bestemmingsvlak mag ten hoogste 1 vrijstaande woning worden gebouwd;
- gebouwen en overkappingen mogen niet voor de bestaande voorgevellijn worden gebouwd;
- het grondoppervlak van de woning mag niet meer bedragen dan 175 m2;
- de goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
- de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 10 m;
- bij herbouw dient de woning op dezelfde plek te worden teruggebouwd, indien de afstand tot de bestemming 'Bedrijf' minder dan 100 m bedraagt;
- bij iedere woning mogen aan- en uitbouwen worden opgericht, waarbij:
- de oppervlakte van aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan 30 m2;
- aan- en uitbouwen zijn gelegen achter de voorgevellijn;
- de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m met dien verstande, dat deze ten minste 1 m lager dient te zijn dan de bouwhoogte van de woning;
- de dakhelling niet meer mag bedragen dan 60°;
- bij iedere woning mogen bijgebouwen en overkappingen worden opgericht, waarbij:
- de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 75 m2;
- de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
- de bouwhoogte niet meer mag bedragen 6 m;
- de dakhelling niet minder dan 18° en niet meer dan 60° mag bedragen.
- ten hoogste 50% van de gronden, welke niet behoren tot het grondoppervlak van het hoofdgebouw, mogen worden bebouwd met aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
- gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
- de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m; indien de bestaande maten hiervan afwijken dan gelden deze maten als maximale maat;
- gebouwen en overkappingen mogen niet voor de bestaande voorgevellijn worden gebouwd;
- de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 8 m;
- de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m; indien de bestaande hoogte van bedrijfsgebouwen meer bedraagt dan geldt deze maat als maximale maat;
- de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder bedragen dan 18°.
3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels:
- de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 7 m bedragen;
- het aantal vlaggenmasten mag maximaal 1 bedragen;
- de bouwhoogte van zwembaden mag ten hoogste 3 m bedragen;
- de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevellijn mag maximaal 2 m bedragen;
- de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevellijn mag maximaal 1 m bedragen;
- de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaatsing van bijgebouwen bij woningen waarbij geëist kan worden dat deze worden opgericht achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder f ten behoeve van een andere situering van de woning op het perceel onder de voorwaarde dat:
- de nieuwe situering vanuit stedenbouwkundig of milieuhygiënisch oogpunt of om redenen van algemeen belang gewenst of toelaatbaar is;
- de nieuwe situering landschappelijk aanvaardbaar is;
- voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
- de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 5 m bedraagt.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1
Tot een gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt mede gerekend het hobbymatig gebruik van bestaande gebouwen voor bed & breakfast, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- het aantal slaapplaatsen mag niet meer bedragen dan 4;
- er is geen eigen kookgelegenheid toegestaan;
- parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden en er moet sprake zijn van een acceptabele verkeerssituatie;
- de bed & breakfast functie ondergeschikt is aan de woonfunctie.
3.5.2
Ter plaatse van de bestaande traditionele Wieringermeerboerderijen mag in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1 onder c het volledige hoofdgebouw voor wonen worden gebruikt.
3.5.3
Aan huis verbonden beroep en bedrijf zijn in overeenstemming met de woonfunctie, met dien verstande dat:
- niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief aan-, uit- en bijgebouwen, voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt, met een maximum van 75 m2;
- alleen activiteiten mogen worden uitgevoerd die niet vergunningsplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd worden in categorie 1 van de bedrijvenlijst van de VNG (bijlage 1, Staat van bedrijfsactiviteiten 1), of die activiteiten die niet onder het activiteitenbesluit, dan wel enig andere Algemene maatregel van bestuur vallen;
- geen horeca-activiteiten worden uitgeoefend;
- de beroepsactiviteiten door de bewoner wordt uitgeoefend;
- er geen personeel werkzaam is;
- er op eigen terrein voldoende parkeerruimte beschikbaar is;
- buitenopslag ten behoeve van de activiteit uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak;
- detailhandel is uitsluitend toegestaan indien het ondergeschikt is aan en voortvloeit uit de ter plaatse uitgeoefende activiteit.
3.5.4
Het is verboden (vrijstaande) bijgebouwen, aan- en uitbouwen of een gedeelte van een hoofdwoning te gebruiken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch'
onder de voorwaarde dat:
- de woning een oorspronkelijke boerderij/ voormalige agrarische bedrijfswoning betreft;
- de belangen van de in de directe omgeving gelegen percelen/woningen niet worden geschaad.
3.6.2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat bij de bestemming 'Wonen' tevens lichte horeca zoals bedoeld in categorie 1 van de Staat van Horecatypen (bijlage 2) wordt toegestaan, onder voorwaarde dat:
- de parkeerbehoefte wordt opgevangen op eigen terrein;
- de belangen van de in de directe omgeving gelegen percelen/woningen niet worden geschaad.
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene bouwregels
5.1 Parkeren
Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Parkeerregeling Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode, welke door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.
5.2 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 indien:
- het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
- strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;
onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van het bepaalde in de 'Parkeerregeling Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode.
5.3 Bestaande maten
Voor een bouwwerk dat krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- bestaande maten, die meer bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximummaten, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- bestaande maten, die minder bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven minimummaten, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- ingeval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats geschiedt;
- op een bouwwerk als hiervoor bedoeld is het overgangsrecht bouwwerken, zoals opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
6.1 Parkeervoorzieningen
Een omgevingsvergunning voor het uitbreiden of wijzigen van de functie van een bouwwerk wordt slechts verleend indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van het bepaalde in de 'Parkeerregeling Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode, welke door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.
6.2 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1 indien:
- het voldoen aan deze regel door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- op andere geschikte wijze in de nodige parkeergelegenheid wordt voorzien;
- strikte toepassing van de nota leidt tot een bijzondere hardheid, die niet door dringende redenen/noodzaak wordt gerechtvaardigd;
- onder de voorwaarde dat dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en met inachtneming van het bepaalde in de 'Parkeerregeling Hollands Kroon 2018', met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze regeling gedurende de planperiode.
6.3 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij de parkeergelegenheid die is vereist en aangelegd op grond van artikel 5.1 of 6.1 niet in stand wordt gelaten.
6.4 Gebruik aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Het is verboden (vrijstaande) bijgebouwen, aan- en uitbouwen of een gedeelte van een hoofdgebouw te gebruiken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
7.1 Luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied' geldt een laagvliegroute voor straaljagers en helikopters.
7.2 Vrijwaringszone - radar
Ter plaats van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn de gronden tevens bestemd voor de functie van de radar.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
8.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
- afwijkingen van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen en voorgeschreven maten met ten hoogste 10% maar niet meer dan 2 m, en voor kassen niet meer dan 5 m, voor zover dit om technische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk is en uit het oogpunt van welstand en beeldkwaliteit niet bezwaarlijk is.
8.2.1 Afhankelijke woonruimte
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4 en toestaan dat dat een aan- of uitbouw of een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
- een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
- er geen onevenredige aantasting plaats vindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonende en (agrarische) bedrijven;
- de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen wordt ingepast.
8.2.2 Tijdelijke bebouwing
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder g en h en toestaan dat een grotere oppervlakte aan aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen wordt gebouwd ten behoeve van een tijdelijke mantelzorgwoning of een tijdelijke aanbouweenheid, mits:
- een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen is een indicering van onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
- er sprake is van gemeenschappelijke nutsvoorzieningen;
- er geen onevenredige aantasting plaats vindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonende en (agrarische) bedrijven;
- de tijdelijke mantelzorgwoning/aanbouweenheid qua maatvoering met betrekking tot bouw en goothoogte voldoet aan het bepaalde in lid 3.2.2 onder g en h;
- de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
- het te bebouwen erf niet meer dan 50% wordt bebouwd.
- de maximale oppervlakte van het gebouw niet meer dan 75 m2 bedraagt;
- de tijdelijke woonruimte achter de voorgevellijn wordt geplaatst;
- als de noodzaak voor mantelzorg komt te vervallen, wordt de omgevingsvergunning ingetrokkenen en dient de mantelzorg woning verwijderd te worden;
- aan het afwijken bij een omgevingsvergunning de voorwaarde wordt verbonden dat beïindiging van het gebruik van de tijdelijke (semi-permanent) woonruimte binnen één maand daarna schriftelijk moet worden gemeld aan burgemeester en wethouder. Bij beëindiging van het gebruik van de tijdelijke (semi-permanent) woonruimte trekken burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning in en dient het gebruik van de van de tijdelijke (semi-permanent) woonruimte weer plaats te vinden conform de regels van het bestemmingsplan.
8.3 Bed & Breakfast
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van de vestiging van bed & breakfast onder de voorwaarde dat:
- voor percelen met de bestemming 'Wonen', niet zijnde aangeduid als traditionele Wieringermeerboerderij, de volgende voorwaarden gelden:
- maximaal 20 personen mogen worden gehuisvest;
- gebruik dient te worden gemaakt van de binnen de bestemming toegestane bouwmogelijkheden voor bijgebouwen bij de woning;
- de afstand tot naastgelegen erven dient minimaal 10 m te bedragen;
- permanente bewoning is uitgesloten
- parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden en er moet sprake zijn van een acceptabele verkeerssituatie;
- de bed & breakfast functie ondergeschikt is aan de woonfunctie;
- tussen de gemeente en initiatiefnemer dient een planschade overeenkomst te worden gesloten;
- er is geen eigen kookgelegenheid toegestaan;
- er mag geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en zich daarop bevinden bouwwerken plaatsvinden;
- afstandsnormen ten opzichte van milieuhinderlijke activiteiten dienen in acht te worden genomen.
8.4.1 Paardenbakken hobbymatig gebruik
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het realiseren van één paardenbak per bouwvlak behorende bij de bestemming 'Wonen' onder de voorwaarde dat :
- ingeval van de bestemming 'Wonen' de paardenbak ten dienste staat van een hobbymatige activiteit;
- per bouwvlak is én paardenbak toegestaan;
- het daarbij behorende perceel minimaal 2.500 m2 bedraagt;
- de paardenbak achter de voorgevellijn is gesitueerd;
- de oppervlakte van de paardenbak niet meer bedraagt dan 800 m2;
- de hoogte van de afscheiding niet meer dan 1,5 meter bedraagt;
- de kortste afstand van de paardenbak tot de dichtstbijzijnde grens van het bouwvlak van de woning van derden of een ander stank- of stofgevoelig object minimaal 50 meter bedraagt;
- de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 5 m bedraagt, met dien verstande dat de lichtmasten zo worden geplaatst dat geen lichthinder optreedt buiten de paardenbak;
- de doorsnee van de longeercirkel mag niet meer bedraagt dan 12 m;
- per bestemmingsvlak is één longeercirkel toegestaan.
Artikel 9 Algemene procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit om bij een omgevingsvergunning af te wijken, zoals opgenomen in dit plan, is de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop de omgevingsvergunning voor het bouwen is teniet gegaan.
10.1.2
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1.1 met maximaal 10 %.
10.1.3
Lid 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
10.2.1
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.2.2
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.2.3
Indien het gebruik, bedoeld in het lid 10.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.2.4
Lid 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
´Regels van het wijzigingsplan Schelpenbolweg 16 Slootdorp´