direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sportlaan 34 te Anna Paulowna
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.OVBPKAP2012003-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Woningstichting Anna Paulowna is voornemens om 30 appartementen in de sociale huur sector te realiseren aan de Sportlaan 34 te Anna Paulowna. Op het perceel is nu nog de oude bebouwing van de openbare basisschool Meerpaal aanwezig. Deze bebouwing wordt gesloopt en twee nieuwe gebouwen, bestaande uit vier bouwlagen, worden teruggebouwd. Binnen de regels van het geldend bestemmingsplan 'Anna Paulowna' (zoals vastgesteld op 27 juni 2013) is deze ontwikkeling niet mogelijk. Voorliggend plan voorziet in een nieuw juridisch-planologisch kader om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de Sportlaan. Het plangebied wordt aan de zuidkant begrensd door de woonbebouwing aan de Sportlaan, aan de noordzijde door een brede sloot, aan de oostzijde door een park en aan de westzijde door de bebouwing op nummer 36. Het plangebied ligt in een 'groenere' zone in een woonwijk.

Het plangebied omvat een voormalige basisschool en omliggend perceel te Anna Paulowna.

Het plangebied bestaat uit het kadastrale perceel L 6191 en beslaat een oppervlakte van circa 3.000 m2. Navolgende figuur geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.OVBPKAP2012003-va01_0001.png"

Figuur 1. Weergave ligging plangebied 

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

Op het plangebied is het bestemmingsplan 'Anna Paulowna' zoals vastgesteld op 27 juni 2013 van toepassing. De gronden kennen de enkelbestemming 'Maatschappelijk'. Maatschappelijke voorzieningen kunnen zich op deze locatie vestigen. Tevens is op het perceel één bestaande bedrijfswoning toegestaan. Alle bebouwing dient te worden gerealiseerd binnen het ingetekende bouwvlak. De maximale bouwhoogte bedraagt 8 meter. De maximale goothoogte bedraagt 5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.OVBPKAP2012003-va01_0002.png"

Figuur 2. Weergave geldend bestemmingsplan 'Anna Paulowna' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Strijdigheid
De beoogde bebouwing bestaat uit vier bouwlagen, voorziet in een woonfunctie en wordt grotendeels buiten het bouwvlak gerealiseerd. Het planvoornemen is voor zowel bouwen als het gebruik, strijdig met het geldend bestemmingsplan.

Bestemmingsplan Parkeren en Wonen
Op het perceel is daarnaast het 'bestemmingsplan Parkeren en Wonen', zoals vastgesteld op 4 oktober 2018, van toepasing. Het bestemmingsplan verwijst naar de parkeerregels zoals opgenomen in de ‘Parkeerregels Hollands Kroon 2018’. Hiermee wordt gewaarborgd dat een bouwplan niet leidt tot parkeerproblemen. Daarnaast is in het facetbestemmingsplan een uniform begrip van 'Wonen' opgenomen. Vanuit het oogpunt van een uniforme regeling, die rechtsgelijkheid biedt en duidelijk is voor alle inwoners en een goede basis geeft om op te treden tegen ongewenste vormen van gebruik, is een uniforme begripsbepaling voor het begrip ‘wonen’ vastgesteld. De regelingen zoals opgenomen in het bestemmingsplan zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 een beschrijving van het planvoornemen opgenomen. In hoofdstuk 3 volgt een uiteenzetting van het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. Een omschrijving van de planologische en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied omvat een voormalige basisschool en omliggend perceel te Anna Paulowna. De voormalige basisschool is een gebouw van één bouwlaag. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door relatief jonge woningbouw, die gerealiseerd is vanaf de 70-er jaren.
De voormalige bassischool wordt ontsloten aan de Sportlaan nabij de kruising met de Zijperlaan. Parkeren voor ouders en leerkrachten vindt plaats op een groot aantal openbare parkeerplaatsen langs de Sportlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.OVBPKAP2012003-va01_0003.png"

Figuur 3. Weergave huidige situatie gezien vanaf de Sportlaan (bron: GoogleStreetview, 2020)

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.OVBPKAP2012003-va01_0004.png"

Figuur 4. Weergave huidige situatie gezien van de J. van Gijtenbeekstraat (bron: GoogleStreetview, 2020)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zijn op het perceel twee nieuwe woongebouwen gerealiseerd. De gebouwen bestaan ieder uit vier bouwlagen en bieden in totaal ruimte voor 30 appartementen in de sociale huur sector. Het gaat om driekamerappartementen van circa 75-80 m2 gebruiksoppervlakte. De appartementengebouwen bevinden zich aan de oost- en westzijde van het perceel waardoor ruimte ontstaat om in het centrale deel te parkeren. Aan deze zijde zijn eveneens de aanpandige bergingen gesitueerd. Het overige deel van de bergingen bevindt zich inpandig. Aan de sportlaan wordt daarnaast nog ruimte geboden voor het parkeren van zeven auto's. Navolgende figuur geeft een impressie van de nieuwe inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.OVBPKAP2012003-va01_0005.png"

Figuur 5. Indicatieve weergave nieuwe situatie (bron: MB Architecten, 15-05-2020)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (ontwerp)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De NOVI is nog niet in werking getreden en vormt daarmee nog geen formeel toetsingskader voor voorliggend planvoornemen. De algemene denklijn van de NOVI is wel in de planvorming betrokken.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. De SVIR vindt haar uitwerking in het Barro.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan, nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Zo is geoordeeld dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Vanaf 12 woningen is dan sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

Met het planvoornemen worden 30 sociale huurappartementen mogelijk gemaakt waarmee in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarnaast is het planologisch ruimtebeslag groter dan het huidige planologisch beslag op de ruimte.

Behoefte
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat de toelichting van een plan de beschrijving naar de behoefte aan de ontwikkeling.

Woningstichting Anna Paulowna, Stichting Huurdersorganisatie Anna Paulowna en de gemeente Hollands Kroon hebben naar aanleiding van het Regionale Actieprogramma Noord-Holland Noord, prestatieafspraken gemaakt over het aanbieden van voldoende sociale huurwoningen in de gemeente. Het aantal huishoudens van de gemeente Hollands Kroon blijft groeien tot 2030. Van groot belang is dat de bevolkingssamenstelling verandert door ontgroening en vergrijzing. Ouderen willen en kunnen steeds langer thuis wonen. Om te kunnen en blijven voorzien in voldoende woningen voor iedereen is het toevoegen van extra woningen aan de woningvoorraad noodzakelijk. In de huursector wordt 80% van de woningen toegewezen aan één of tweepersoonshuishoudens. De gemiddelde wachttijd voor een woning via de Woningstichting is op dit moment minimaal vijf jaar. Een betrekkelijk lange wachttijd voor actief woningzoekenden. Om te kunnen blijven voorzien in voldoende woningen worden met het planvoornemen 30 één en tweepersoons appartementen gebouwd. Daarnaast is voorliggend woningaantal in de prestatieafspraken opgenomen.

Het planvoornemen is wat betreft het aspect Ladder voor duurzame verstedelijking uitvoerbaar.

Aan de hand van voorstaande uiteenzetting met betrekking tot de Ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat het planvoornemen aansluit bij de uitgangspunten van het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken.

In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:

  • Noord-Holland in beweging, op weg naar een economische en duurzame toekomst;
  • dynamisch schiereiland, benutten van een unieke ligging;
  • metropool in ontwikkeling, vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaans systeem;
  • sterke kernen, sterke regio's, sterke kernen houden regio's vitaal;
  • nieuwe energie, economische kansen benutten van energietransitie;
  • natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agri-foodsector.

Het planvoornemen betreft een functiewijziging van leegstaande basisschool bebouwing in Anna Paulowna. De bebouwing is niet meer als zodanig in gebruik, staat leeg en raakt in verval. Het perceel vraagt om een nieuwe passende invulling. Met voorliggend plan wordt een nieuwe invulling gegeven aan het perceel wordt de sterke kern Anna Paulowna in stand gehouden overeenkomstig de speerpunten van de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

Op 22 oktober 2020 heeft provinciale staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld De nieuwe stedeljike ontwikkeling is in overeenstemming met artikel 6.3 van de Omgevingsverordening. De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, en de Wegenverordening.

Uitgangspunt voor stedelijke functies is dat zoveel mogelijk het landschap wordt gespaard. Dit houdt in dat bestaande kernen de aangewezen locatie zijn voor wonen en werken. Nieuwe ontwikkelingen van woningbouw of voorzieningen worden geconcentreerd in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk, en voegen zich naar de vraag op basis van de meeste actuele cijfers.

Paragraaf 3.1.3. is reeds ingegaan op de beoogde ontwikkeling in relatie tot de vraag naar de ontwikkeling. Hieruit blijkt dat het voornemen aansluit op de regels zoals opgenomen in de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon (2016)

In de raadsvergadering van 22-11-2016 is de Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon vastgesteld. De omgevingsvisie wordt jaarlijks herzien. De meeste recente versie is op 28 mei 2020 vastgesteld. Hierin staat het ontwikkelen van de fysieke leefomgeving voor op de lange termijn beschreven. In de omgevingsvisie is onder meer op het thema wonen ingegaan. Hiervoor geldt dat de gemeente de focus verlegd naar kwaliteit in plaats van kwantiteit. Meer ruimte voor gewenste ontwikkelingen kan worden geboden als dat nodig is. Ruimte voor kwalitatief hoogwaardig wonen en leven is daarbij het speerpunt voor de gemeente.

In de omgevingsvisie is opgenomen:

'Wij willen functiewijziging naar wonen voor leegstaande bebouwing, indien mogelijk faciliteren. Wij vinden dat bij functiewijziging naar wonen de hoeveelheid erfbebouwing die op een perceel staat behouden mag blijven en niet in overeenstemming gebracht dient te worden met de bijgebouwenregeling (of vertaling daarvan in ruimtelijke plannen voor de bestemming wonen).'

Voor woningbouw in de gemeente Hollands Kroon wordt aansluiting gezocht op de regionale afspraken zoals opgenomen in het Kwalitatief Woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland. In deze afspraken is de nieuwbouwruimte per gemeente vastgelegd.

Het planvoornemen is opgenomen in de regionale afspraken. Het planvoornemen is dan ook niet in strijd met de Omgevingsvisie.

3.3.2 Welstandsnota

De gemeente Hollands Kroon werkt sinds 28 december 2013 met een 'nieuwe' welstandsnota. In deze nota wordt gewerkt met drie verschillende soorten welstandsgebieden:

  • welstandsvrij;
  • welstandsluw;
  • welstandsintensief.

De locatie bevindt zich in een welstandsvrij regime. Het welstandsbeleid beperkt zich op het voorkomen van excessen. De bebouwing dient aan te sluiten bij de omgeving. Dit geldt ook voor de materialen en kleuren van het bouwwerk.

Het plangebied heeft potentieel drie zichtlocaties vanaf openbaar gebied. Het gaat om het zicht vanaf de Sportlaan/Zijperlaan, de J. van Gijtenbeekstraat en vanaf het wandelpad bij de naastgelegen waterpartijen aan de oostzijde. De herontwikkeling van het gebied kan als meerwaarde worden gezien als de bebouwing een alzijdige oriëntatie kan dragen. Hiermee ontstaat in geen geval een 'achterkant' situatie. De bebouwing is daarnaast symmetrisch van aard en staan ruim van elkaar af. Hiermee ogen de complexen kleinschalig en kunnen goed in de ruimte en omliggende omgeving opgenomen worden.

De huidige bebouwing is een gebouw van één bouwlaag. De meeste woningen in de omgeving zijn drie bouwlagen hoog (twee lagen + kap). De huidige bebouwing is gesitueerd langs de Sportlaan. Door de afwijkende bouwhoogte heeft de bebouwing hier geen directe relatie mee. Door op deze locatie een vierlaags gebouw neer te zetten, wordt het effect van de omliggende drielaagse bebouwing versterkt. Ook zorgt het voor meer continuïteit tussen de blokken drielaagse rijtjeshuizen aan beide kanten van het plangebied. Vanwege de grote bomen op het naastliggende perceel wordt de bebouwing aan het zicht op afstand onttrokken. Daarnaast is de bebouwing teruggerooid waarmee het groene karakter van het perceel, vanaf zowel de Sportlaan/Zijperlaan als de J. van Gijtenbeekstraat, behouden blijft.

Qua materiaalgebruik bestaat de omliggende bebouwing uit met name bakstenen en een pannendak. Het ontwerp voor het appartementengebouw zal hier op aansluiten.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

In het geldend bestemmingsplan is voor het plangebied geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Het gemeentelijk beleid is zo vormgegeven dat alleen voor de gebieden waar eerder vondsten zijn gedaan of die door de provincie zijn aangewezen, een aanlegvergunningstelsel wordt opgenomen. Voor het plangebied geldt deze regeling niet. Op basis van deze informatie zijn archeologische waarden in het plangebied niet te verwachten.

Conclusie
In het plangebied worden geen archeologische waarden verwacht. Verkennend onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. De uitvoerbaarheid van het voornemen wordt niet door de aanwezigheid van eventuele archeologische waarden belemmerd.

NOTA BENE
De archeologische meldingsplicht blijft van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Hollands Kroon.

4.1.2 Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waarden in Anna Paulowna zijn opgenomen in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland. Uit deze leidraad blijkt dat in en in de omgeving van het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

Conclusie
Het planvoornemen wordt niet door het aspect cultuurhistorie in uitvoerbaarheid belemmerd.

4.2 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Wet natuurbescherming, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Provinciale Omgevingsverordening.

Onderzoek
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het planvoornemen is een ecologische inventarisatie van het plangebied uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Uit dit onderzoek komen de volgende resultaten naar voren:

SOORTENBESCHERMING
In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels vastgesteld en worden ook niet verwacht. Daarnaast is het onwaarschijnlijk dat de ontwikkeling leidt tot een aantasting van de functionele leefomgeving van jaarrond beschermde nestplaatsen in de omgeving.

Tijdens het bezoek zijn in de aanwezige bomen holtes waargenomen die mogelijkheden bieden voor kraam-/zomer- of winterverblijfplaatsen van vleermuizen. Het voormalige school heeft daarnaast meerdere openingen waardoor vleermuizen toegang tot de spouw kunnen krijgen. Daarnaast is een bakstenen schoorsteen aanwezig die geschikt is voor verblijfplaatse van bijvoorbeeld Laatvlieger. Dit maakt het gebouw geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Daarnaast is het plangebied schikt als verblijfsplaats voor vleermuizen Aanvullend onderzoek is noodzakelijk naar de aan-/afwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in de bomen en het gebouw.

Overige zoogdiersoorten zijn in het plangebied niet aangetroffen en worden ook niet verwacht.

AANVULLEND ONDERZOEK VLEERMUIZEN
Aanvullend onderzoek naar vleermuizen heeft plaatsgevonden, zie Bijlage 2. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in het plangebied balts-/paarverblijfplaatsen van Gewone dwergvleermuis of Ruige dwergvleermuis zijn aangetroffen. Voor balts-/paarverblijfplaatsen geldt dat het verblijfplaatsen betreft die door één mannetje en hooguit enkele vrouwtjes worden gebruikt. De mannetjes van Gewone en Ruige dwergvleernmuis bezetten hun balts-/paarverblijfplaats meestal al in de voorafgaande zomer en zijn dan bij onderzoek lastiger vast te stellen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek niet worden uitgesloten dat de balts-/paarverblijfplaatsen tevens dienst doen als winterverblijfplaats gedurende (een deel van) de overwintering van deze soorten. Om die redenen wordt ervan uitgegaan dat de aangetroffen verblijfplaatsen in principe jaarrond in gebruik kunnen zijn. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is dan ook noodzakelijk. De ontheffingsaanvraag is inmiddels ingediend en de benodigde ontheffing is verleend, zie Bijlage 3. Voorafgaand aan het veldonderzoek zijn op basis van expert-judgement al tijdelijke compenserende maatregelen in de vorm van vleermuiskasten gerealiseerd.

GEBIEDSBESCHERMING
Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn 'Waddenzee', 'Duinen Den Helder-Callantsoog' en 'Zwanenwater & Pettemerduinen' die respectievelijk op circa 4, 7 en 8 km afstand van het plangebied liggen. De werkzaamheden zijn kleinschalig van aard en er zijn om die reden nauwelijks externe effecten te verwachten. Het is mogelijk dat door de uitvoering van de plannen een toename aan stikstofdepositie wordt veroorzaakt. Stikstofdepositie kan schadelijk zijn voor Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen ter bescherming van stikstofgevoelige habitattypen. In de drie nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn stikstofgevoelige habitattypen aanwezig. Gezien de afstand zijn negatieve effecten vanwege de stikstofdepositie niet uit te sluiten. Met die reden is een stikstofberekening uitgevoerd.

Stikstofberekening
Ten behoeve van de ontwikkeling van het planvoornemen is een stikstofberekening uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4. Uit de rapportage blijkt dat als gevolg van het planvoornemen geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Geconcludeerd kan worden dat door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden optreedt. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.3 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A). In nabijheid van het plangebied is geen sprake van spoorweglawaai of industrielawaai. In navolgende alinea's wordt daarom alleen ingegaan op wegverkeerslawaai.

Onderzoek
De in de nabijheid van het plangebied gelegen Sportlaan/Zijperlaan kent ter plaatse een maximumsnelheid van 50 km/uur. Een weg met een snelheidsregime van 50 km/uur of meer kent op grond van de Wet geluidhinder een zone, in dit geval een zone van 200 meter, gerekend uit de as van de weg. Voor binnen deze zone te realiseren geluidsgevoelige bebouwing dient akoestisch onderzoek te worden verricht.

In Bijlage 5 is het akoestisch onderzoek voor het planvoornemen opgenomen. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van telgegevens zoals beschikbaar gesteld door de gemeente Hollands Kroon. Aan de hand van deze gegevens is de geluidsbelasting op de gevels van de appartementen berekend. Hieruit blijkt dat voor zeven appartementen niet wordt voldaan aan de ten hoogste toelaatbare waarde van 48 dB. De overschrijding bedraagt maximaal 3 dB vanwege deze weg. De maximale ontheffing wordt echter niet overschreden. De gemeente Hollands Kroon kan dan ook een hogere waarde voor de betreffende gevels verlenen. Deze procedure loopt parallel aan de bestemmingsplanprocedure.

Conclusie
Het planvoornemen is, met inachtneming van de te doorlopen Hogere waarden procedure, voor wat betreft het aspect geluidhinder uitvoerbaar.

4.4 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.

Onderzoek
Om te bepalen of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor het beoogde gebruik is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In Bijlage 6 is de volledige rapportage opgenomen. Hieruit blijkt dat in het grondwater lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. Aanvullend onderzoek naar de bodemkwaliteit ter plaatse is niet noodzakelijk.

Conclusie
Het planvoornemen wordt niet in uitvoerbaarheid door onvoldoende milieuhygiënische bodemkwaliteit belemmerd.

4.5 Externe veiligheid

De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.

Landelijk is de zogenoemde professionele risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen.

Onderzoek
Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn, is de Risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de directe omgeving geen risicobronnen aanwezig zijn en geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Met het planvoornemen worden daarnaast geen nieuwe risicobronnen gerealiseerd die kunnen leiden tot eventuele risico's voor nabijgelegen (beperkt) kwetsbare objecten.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.6 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin is aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate er gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets.

Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

WATERWET
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Inmiddels is het tweede Nationaal Waterplan (NWP2) van kracht. Het plan beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDERKWARTIER
De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op 03-11-2015 is door het HHNK nieuw beleid vastgesteld in de vorm van het Waterprogramma. Hierin zijn de beleidsdoelen en uitgangspunten voor de periode van 2016-2021 beschreven. Dit is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, gericht op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en –keringen.

Wateradvies
Op 23 juni 2020 is via de digitale watertoets het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geïnformeerd over het planvoornemen. Uit het ontvangen advies (zie Bijlage 7) blijkt dat voor het voornemen de korte procedure gevolgd kan worden. Dat betekent dat het planvoornemen een beperkte invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie en kan worden volstaan met standaard maatregelen.

WATERCOMPENSATIE
Uit het voorlopig advies blijkt dat met het planvoornemen slechts in beperkte mate sprake is van een toename aan verharding. Omdat deze toename een dermate klein gevolg heeft voor de waterhuishoudkundige situatie hoeven er geen compenserende maatregelen uitgevoerd te worden.

WATERKWALITEIT EN RIOLERING
Met het planvoornemen zijn geen activiteiten beoogd die kunnen leiden tot het afstromen van vervuild hemelwater. Het hemelwater kan dan ook als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het schone hemelwater af te voeren naar een rioolwaterzuiveringsinrichting. Dat betekent dat voor de nieuwe ontwikkeling geadviseerd wordt een gescheiden stelsel aan te leggen. Daarnaast wordt geadviseerd om het gebruik van uitloogbare materialen zoveel mogelijk te voorkomen.

KLIMAATADAPTATIE
In het aanvullende wateradvies wordt het volgende meegegeven over klimaatadaptatie en planvorming. Door een veranderend klimaat wordt het weer steeds extremer, hierdoor zullen periodes van hitte en droogte maar ook van overvloedige regenval steeds vaker voorkomen. Het is belangrijk om hier in het ontwerp rekening mee te houden om ook in de toekomst een prettig leefklimaat te behouden. Het uitgangspunt is om het hemelwater zoveel mogelijk te bergen binnen het plangebied. Ruim bemeten (verdiepte) groenstroken en groene tuinen zijn zowel effectief bij wateroverlast als hittestress. Ook bolle of holle straatprofielen kunnen water bergen bij extreme neerslag.

Conclusie
Wat betreft de waterhuishoudkundige aspecten is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.7 Hinder van bedrijven

Wet- en regelgeving
Bedrijven of andere milieubelastende bedrijvigheid in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.

Om te bepalen of aan dat criterium kan worden voldaan heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) uitgegeven. Daarin zijn richtafstanden opgenomen per bedrijfscategorie. Wanneer de afstand tussen een bedrijf en een gevoelig object groter of gelijk is aan de richtafstand die bij de betreffende bedrijfscategorie hoort, is dat een goede aanwijzing dat er geen sprake is van onevenredige bedrijfshinder. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.

Toetsing
Met het planvoornemen wordt geen nieuwe bedrijvigheid mogelijk gemaakt. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 30 sociale huur appartementen. Een woning is aan te merken als een hindergevoelig object en is daarmee gevoelig voor hinder vanwege nabijgelegen bedrijvigheid.

Op het naastgelegen perceel, Sportlaan 36, bevindt zich het pand van een voormalige kleuterschool. Dit pand is in eigendom van de gemeente en wordt tijdelijk gebruikt voor gemeentelijke kantoorzaken. Het huidige gebruik past binnen de aanwezige maatschappelijke bestemming en is te categoriseren als lichte bedrijvigheid. Voor dergelijke bedrijvigheid geldt een richtafstand van 10 meter. Op termijn krijgt dit pand een nieuwe invulling en wordt hoogstwaarschijnlijk gesloopt om plaats te maken voor woningbouw.

De afstand tussen de bestemmingsgrens van de bedrijvigheid en de gevel van het appartementengebouw bedraagt circa 10 meter. Aan de te hanteren richtafstand kan dan ook worden voldaan. Ook met oog op een eventuele toekomstige invulling zijn geen belemmringen voor het voornemen te verwachten.

Voor het overige zijn in de directe omgeving geen bedrijven aanwezig.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect hinder vanwege bedrijvigheid uitvoerbaar.

4.8 Verkeer en parkeren

VERKEER
Voor een ruimtelijk plan geldt dat verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen moeten worden onderbouwd. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van de vuistregels en kengetallen die in de publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn aangereikt. De cijfers zijn algemeen van aard en gelden als hulpmiddel om de bandbreedte van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie bij ruimtelijke ontwikkelingen te kunnen bepalen.

Voor meer specifieke oplossing dient rekening gehouden te worden met:

  • bereikbaarheidskenmerken van een locatie;
  • specifieke eigenschappen van een functie;
  • mobiliteitskenmerken van gebruikers/bezoekers van een functie;
  • het gemeentelijk parkeer- of mobiliteitsbeleid.

Het CROW beveelt hierover aan de vrijheid te nemen om af te wijken van de kencijfers als er uit ervaring bij specifieke functies reden is om dit te doen.

Er is vanuit gegaan dat Anna Paulowna in een 'weinig stedelijk' gebied ligt en het plangebied tot de zone 'rest bebouwde kom' behoort. De beoogde woningen vallen in de categorie 'huur, appartement, midden/goedkoop (inclusief sociale huur)'. Voor deze categorie geldt een verkeersgeneratie van minimaal 3,7 en maximaal 4,5 motorvoertuigen per woning per gemiddelde weekdag. Voor 30 woningen in totaal komt dit neer op een minimale verkeersgeneratie van 111 en een maximale verkeersgeneratie van 135 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag.

In de huidige situatie was een basisschool gevestigd. In de publicatie van het CROW zijn geen kencijfers met betrekking tot verkeersgeneratie voor een basisschool opgenomen. Voor een kinderdagverblijf (crêche) zijn wel kencijfers opgenomen. Hiervoor geldt per 100 m2 bvo een verkeersgeneratie van minimaal 33 en maximaal 38 motorvoertuigen. Voor het aantal aanwezige vierkante meters bruto vloeropperlvakte zou de verkeersgeneratie op basis van deze cijfers uitkomen tussen de 160 en 182 motorvoertuigen. Over het algemeen gaan basisschoolleerlingen vaker zelfstandig naar school dan kinderen die naar een kinderdagverblijf gaan. Het werkelijke aantal voertuigbewegingen in de huidige situatie zal dan ook betrekkelijk lager liggen. Daarnaast maakt de school die voorheen gevestigd was, gebruik van een continu rooster. De verkeersgenertatie van en naar het plangebied beperkte zich daarmee tot de ochtend (brengen) en middag (halen).

In vergelijking met de toekomstige situatie kan verondersteld worden dat de verkeersgeneratie in de huidige situatie ongeveer gelijk zal liggen aan de toekomstige verkeersgeneratie. Verwacht mag worden dat omliggende wegen voldoende capaciteit bieden om de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie op te vangen.

PARKEREN
De gemeente Hollands Kroon heeft haar eigen parkeerbeleid vastgelegd in het Facetbestemmingsplan Parkeren en Wonen (vastgesteld 4 oktober 2018). Het Facetbestemmingsplan verwijst naar de 'Parkeerregels Hollands Kroon zoals vastgesteld op 9 maart 2018. Deze parkeerregels gaan uit van gemiddelden en verwijst naar de publicatie 317 van het CROW.

De te realiseren woningen komen overeen met de categorie 'huur, etage, midden/goedkoop'. Hiervoor is een gemiddelde parkeernorm van 1,4 per woning opgenomen. In deze norm is het bezoekersparkeren ook betrokken. Hiervoor wordt een norm van circa 0,3 gehanteerd. Voor in totaal 30 woningen komt dit neer op een totale parkeerbehoefte van 42 parkeerplaatsen. Hiervan kunnen 9 parkeerplaatsen voor bezoekersparkeren gebruikt worden.

In het plangebied worden 36 parkeerplaatsen gerealiseerd. In de huidige situatie zijn aan de Sportlaan een ruim aantal langsparkeerplaatsen aanwezig. Deze parkeerplaatsen werden voorheen als Kiss&Ride zone gebruikt voor de school. De resterende parkeerbehoefte kan op deze parkeerplaatsen worden opgevangen.

Het planvoornemen voorziet daarmee in voldoende parkeergelegenheid.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft verkeer en parkeren uitvoerbaar.

4.9 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10.

Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.369 voertuigbewegingen van auto's dan wel 132 voertuigbewegingen van vrachtauto's per weekdagetmaal leidt (grenswaarden 2019)

Met het planvoornemen is nauwelijks sprake van een toename in het aantal verkeersbewegingen. De grenswaarden zoals hiervoor aangegeven worden dan ook niet overschreden. Met het planvoornemen is dan ook geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie
Het bestemmingsplan mag wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

4.10 Overig

4.10.1 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving.

Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.

DUURZAAM BOUWLOKET
Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Hollands Kroon participeert hier in.

Met het planvoornemen worden woningen mogelijk gemaakt. De woningen moeten voldoen aan het Bouwbesluit. Hierin zijn concrete eisen aan de milieuprestaties van gebouwen opgenomen. Daarnaast wordt gesproken over BENG, Bijna Energie Neutrale Woningen. Volgens de BENG-norm moet minstens de helft van de energie die nodig is voor de verwarming van woningen, afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen zoals wind en zon. In de nadere planvorming zal rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving wat betreft duurzaamheid.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. De activiteit die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, sluit het beste aan bij onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D 11.2 betreft: 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden behorende bij deze categorie worden echter niet overschreden (oppervlakte van 200 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Het voornemen is daarmee niet rechtstreeks plan-m.e.r.-, project-m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor projecten die voorkomen in de lijst met categorieën in de bijlage bij het Besluit m.e.r, maar geen drempelwaarden overschrijden is de zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde.

Zoals hiervoor aangegeven sluit het voornemen het beste aan bij categorie D11.2. Van belang is echter of het voornemen daadwerkelijk als stedelijk ontwikkelingsproject kan worden aangemerkt. Het begrip stedelijk ontwikkelingsproject is niet gedefinieerd in het Besluit m.er. In de toelichting op het Besluit m.e.r zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval. Onder meer de aard, de omvang en de milieugevolgen van de stedelijke ontwikkeling zijn relevant.

Het afgelopen jaar is uit jurisprudentie meer duidelijk geworden welke concrete omstandigheden een kunnen rol spelen bij het bepalen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het transformeren van panden zonder dat de bebouwing toeneemt, is een belangrijke overweging van rechters om een ontwikkeling niet als een stedelijk ontwikkelingsproject te zien (ECLI:NL:RVS:2018:348 of ECLI:NL:RBNHO:2017:9184). Het blijkt uit de hiervoor genoemde uitspraken dat relevant is hoe de gewijzigde functie zich verhoudt tot de bestaande functie. Eveneens van belang is in welke omgeving de ontwikkeling plaatsvindt. Vanuit de achtergrond van het Besluit m.e.r., de beoordeling van de mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu, is het logisch dat de locatie van invloed is op het risico dat deze gevolgen ontstaan. Zo zal een ontwikkeling op een bedrijventerrein veel minder snel tot nadelige gevolgen leiden dan een ontwikkeling in een natuurgebied. Voor een deel wordt de omvang van de wijziging bepaald door toename van het bebouwd oppervlak. Daarnaast kan de wijziging van het gebruiksoppervlak een rol spelen.

In een  recente uitspraak (ECLI:NL:RVS:2020:729) overweegt de afdeling dat hetgeen in het plan is voorzien, gelet op de aard en omvang ervan, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar is sprake van een geringe toename van de bebouwingsmogelijkheden en weliswaar verandert het gebruik van het perceel door de realisatie van 12 woningen, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is.

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een woongebouw met 30 appartementen. Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Anna Paulowna en wordt omgeven door woonbebouwing. Het plangebied zelf is bebouwd en was in gebruik als basisschool. De kenmerken van de omgeving, de huidige inrichting en gebruik maken dat de nieuwe bebouwing en het gebruik niet zijn aan te merken als stedelijk ontwikkelingsproject. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dan ook niet aan de orde. Vanwege de ligging in de bebouwde kom en de afstand tot natuurgebieden zijn negatieve effecten op het milieu niet te verwachten. Dit blijkt eveneens uit de verantwoording van de omgevingsaspecten in voorgaande paragrafen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

Het plan is opgesteld op basis van de SVBP, waardoor de mogelijkheid bestaat om het plan digitaal te publiceren.

5.2 Toelichting op de regels

In het bestemmingsplan is de volgende bestemming opgenomen:

GROEN
De gronden ter plaatse van de voor de ruimtelijke structuur belangrijke groenvoorzieningen zijn bestemd als 'Groen'. Hiermee wordt het groene karakter aan de voorzijde en achterzijde van de woongebouwen gewaarborgd.

WONEN - WOONGEBOUW
De bestemming 'Wonen - Woongebouw' is aan het plangebied ter plaatse van de woonbebouwing toegekend. Binnen deze bestemming is binnen een bouwvlak gestapelde bebouwing toegestaan in de vorm van appartementengebouwen. Het aantal woningen is door middel van een aanduiding op de verbeelding beperkt tot 30 stuks. Daarnaast is op de verbeelding de beoogde bouwhoogte van 13 m opgenomen. Naast wonen mogen de woningen ook gebruikt worden voor een aan huis verbonden beroep. Bijgebouwen zijn toegestaan op 1 m achter de voorgevel.

VERKEER - VERBLIJF
Deze bestemming is in de basis bedoeld voor de erfontsluitingswegen in Anna Paulowna. In het plangebied worden binnen deze bestemming de parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd. Op deze gronden mogen alleen gebouwen ten behoeven van wegen en openbare nutsvoorzieningen gebouwd worden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de uit het plan voortkomende kosten. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een planschadeovereenkomst afgesloten.

Op basis van deze overweging is het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex. art. 3.1.1. Bro
In het kader van bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1. Bro wordt het bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. De ingekomen reacties worden in het wijzigingsplan verwerkt.

Informeren omwonenden
Omwonenden van het plangebied zijn mondeling geïnformeerd over de plannen. Daarnaast is in november 2020 een informatiebrief over de ontwikkelingen rond gestuurd. Bij afronding van het definitieve ontwerp wordt de buurt opnieuw geïnformeerd door middel van een inloopavond.

Overleg ex. art. 3.8 Wro
Het college van burgemeester en wethouders heeft middels een college besluit tijdens de B&W vergadering van 23 maart 2021 besloten de coördinatieregeling toe te passen en het bestemmingsplan en de omgevingesvergunning Sportlaan 34 in Anna Paulowna gecoördineerd voor te bereiden. Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van 2 april 2021gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen, er zijn geen zienswijzen ingediend.

Op 24 juni 2021 heeft de gemeenteraad besloten het bestemmingsplan Sportlaan 34 te Anna Paulowna ongewijzigd vast te stellen. Na een beroepstermijn van zes weken treedt het bestemmingsplan in werking, tenzij conform artikel 8.4 Wro een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan bij de afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.