Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Zeugweg 3 Wieringerwerf
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1911.BPLG2009hz027-va01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het wijzigingsplan Zeugweg 3 Wieringerwerf van de gemeente Hollands Kroon.

1.2 wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1911.BPLG2009hz027-va01
met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

een dienstverlenend beroep of bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 aanbouw:

bijbehorend bouwwerk, in de vorm van een toevoeging aan een hoofdgebouw dat door de vorm daarvan onderscheiden kan worden en dat door zijn ligging en/of in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.8 afgraven en ophogen van de bodem:

het verrichten van handelingen, waardoor de hoogteligging van een terrein of de bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd. Hieronder wordt niet begrepen:
  1. de werkzaamheden, die in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  2. het maken van ondiepe (circa 1 meter) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  3. het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden).

1.9 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.10 afsluiterlocatie:

een (eventueel fysiek) afgebakend terrein waarop/waarin zich een installatie bevindt, met als doel het kunnen afsluiten van hogedruk aardgastransportleidingen in geval van onderhoudswerkzaamheden en/of calamiteiten.

1.11 agrarisch bedrijf:

een volwaardig bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf, tuinbouwbedrijf of dierhouderijbedrijf, dan wel in de vorm van een combinatie van daarvan.

1.12 agrarisch bouwperceel:

gebied bestaande uit het gedeelte van het bouwvlak gelegen achter de voorgevellijn met daarbij gerekend naast- en achtergelegen gebied met een totale oppervlakte van 1,5 ha, gerekend vanaf de uiterste contouren van de bebouwing in de maximale verhouding van 2:1 of 1:2.

1.13 agrarisch gerelateerde bulkgoederen:

onverpakte vaste en/of vloeibare goederen die in grote hoeveelheden tegelijk gestort, opgeslagen en vervoerd kunnen worden, zoals cellulose, Stesam® en dierlijke mest.

1.14 agrarisch hulp- en toeleveringsbedrijf:

een bedrijf waarbinnen overwegend arbeid wordt verricht of materialen ter beschikking worden gesteld voor de productie van goederen en diensten ten behoeve van agrarische bedrijven. Hieronder wordt mede verstaan het be- en verwerken van agrarisch gelieerde producten alsmede tijdelijke op- en overslag hiervan.

1.15 agrarische kinderopvang:

kinderopvang die plaatsvindt op een agrarisch bedrijf met als doel om de gebruikers kennis te laten maken met dieren, natuur en aspecten van de agrarische bedrijfsvoering.

1.16 agrowinkel:

detailhandel gericht op agrarische producten.

1.17 ambachtelijke bedrijven:

bedrijfsactiviteiten waarbij bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd.

1.18 assimilatiebelichting:

kunstmatige belichting van gewassen, gericht op de beïnvloeding van het groeiproces van de gewassen, waarvan het elektrische vermogen op enig moment meer bedraagt dan 20 W/m2.

1.19 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.20 bed & breakfast:

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.21 bedrijf:

een onderneming waarin doorgaans met economisch oogmerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt, verhandeld en opgeslagen, danwel diensten worden verleend.

1.22 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bestemd voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.23 bedrijven voor agribusiness en logistiek:

bedrijven die direct agrarische producten bewerken of verwerken uit de sectoren akkerbouw, bollenteelt, tuinbouw, glastuinbouw en veeteelt en bedrijven die (mede) de logistiek daarvan verzorgen en bedrijven die een ondersteunende functie vervullen voor de bedrijven op het bedrijventerrein.

1.24 beperkt kwetsbaar object:

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  3. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover er niet meer dan 50 personen verblijven gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
  4. objecten die met de onder a tot en met c genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn.

1.25 bestaand:

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro, of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo.

1.26 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.27 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.28 bijbehorend bouwwerk:

aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

1.29 bijgebouw:

bijbehorend bouwwerk, in de vorm van een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw.

1.30 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.31 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.32 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond.

1.33 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.34 bouwperceel agrarisch hulp- en toeleveringsbedrijf:

gebied bestaande uit het gedeelte van het bouwvlak gelegen achter de voorgevellijn met daarbij gerekend naast- en achtergelegen gebied met een totale oppervlakte van 1,5 ha, gerekend vanaf de uiterste contouren van de bebouwing in de maximaal verhouding van 2:1 of 1:2.

1.35 bouwperceel agrarisch loonbedrijf:

gebied bestaande uit het gedeelte van het bouwvlak gelegen achter de voorgevellijn met daarbij gerekend naast- en achtergelegen gebied met een totale oppervlakte van 1,5 ha, gerekend vanaf de uiterste contouren van de bebouwing in de maximaal verhouding van 2:1 of 1:2.

1.36 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.37 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.38 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.39 bulkgoederen:

onverpakte vaste en/of vloeibare goederen die in grote hoeveelheden tegelijk gestort, opgeslagen en vervoerd kunnen worden, waaronder zand, grond, grind, stenen, graan, afvalwater.

1.40 dagrecreatieve voorzieningen:

vormen van recreatief gebruik, zoals wandelpaden, visplaatsen en parkeerplaatsen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, geen sprake is van overnachting en geen gemotoriseerde vormen van recreatie zijn toegestaan.

1.41 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst:
  1. dakkapellen mogen uitsluitend worden uitgevoerd met gesloten zijwanden;
  2. dakkapellen hebben een maximale hoogte van 1,75 m;
  3. de afstand tussen de onderkant van de dakkapel en de dakvoet ligt tussen de 0,5 en 1 m;
  4. de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel en de daknok is 0,5 m of meer;
  5. de afstand tussen de zijkanten van de dakkapel en de zijranden van het dak is 0,5 m of meer;
  6. de breedte van de dakkapel beslaat ten hoogste 2/3 van de breedte van het dakvlak.

1.42 dakoverstek:

een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken.

1.43 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/ of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.44 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

1.45 dierenpension:

een bedrijf waarbinnen bedrijfsmatig tijdelijke huisvesting aan huisdieren van derden wordt geboden, zoals een kennel/cattery, of een asiel; een hondenbewakingsbedrijf wordt hiermede onder begrepen.

1.46 druiplijn:

de horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak; dit betekent dat in voorkomende gevallen de druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande:

1.47 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.48 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.49 extensieve dagrecreatie:

vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag leg op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.50 extensieve veehouderij:

vorm van veeteelt waarbij teelt afhankelijk is van de grond als productiemiddel.

1.51 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.52 geluidgevoelig object:

woningen alsmede andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna:"Wgh") en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder.

1.53 geluidzoneringsplichtige bedrijven:

een bedrijf, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.54 geurgevoelig object:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.55 gezondheidscentrum:

het verlenen van medische diensten aan particulieren zoals counseling/coaching, massages, dieet-afslankadviezen, workshops en sporten.

1.56 glastuinbouwbedrijf:

een agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie uitsluitend of in overwegende mate in kassen plaatsvindt.

1.57 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt.

1.58 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder medebegrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/ of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.59 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.60 horeca:

activiteiten, zoals bedoeld in Bijlage 2 bij deze regels, die in zijn algemeenheid zijn gericht op het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken.

1.61 horecabedrijf:

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie.

1.62 hotel:

een accommodatie waarin logies wordt verstrekt en waar eventueel afzonderlijke maaltijden, kleine etenswaren en dranken worden verstrekt aan gasten.

1.63 intensieve veehouderij:

de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel.

1.64 kampeerboerderij:

(deel van) een gebouw dat is bestemd voor periodiek recreatief nachtverblijf door groepen, met permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen.

1.65 kampeermiddelen:

tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst.

1.66 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groente, bloemen of planten.

1.67 koel- en sorteerbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het opslaan en sorteren van agrarische producten, als dan niet met mechanische koeling, met functiegebonden verhuur en verkoop.

1.68 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico en/of een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen.

1.69 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.70 ligplaats:

de ruimte, die door een woonschip (respectievelijk recreatiewoonschip of een schip) wordt ingenomen.

1.71 longeercirkel:

ruimte in de vorm van een cirkel, waarin een paard onder begeleiding specifieke training kan worden gegeven.

1.72 maatschappelijke en culturele voorzieningen:

educatieve, culturele, sociaal-medische en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en daarmee gelijk te stellen sectoren, met ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.73 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en daarmee gelijk te stellen sectoren, met ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.74 manege:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met en of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, functiegebonden horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodaties en het houden van wedstrijden en andere evenementen.

1.75 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychologische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.76 mer-grens:

de grens zoals bedoeld in het Besluit mer, onderdeel D.

1.77 mestopslagplaats:

een constructie van beton, hout of staal, dan wel een aarden put bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest. Onder een mestopslagplaats wordt niet begrepen een mestkelder, zijnde een volledig ondergrondse bak, die is gecombineerd met een gebouw.

1.78 natuurwetenschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.79 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.80 ondergeschikte detailhandel:

detailhandelsactiviteiten die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een niet-detailhandelsbedrijf en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn.

1.81 ondersteunende voorzieningen:

bedrijven en voorzieningen die faciliterend zijn aan de op het bedrijventerrein aanwezige bedrijven voor agribusiness en logistiek.

1.82 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet, óf met ten hoogste twee wanden is omsloten.

1.83 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.

1.84 paardenfokkerij:

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden en/of pony's, de verkoop van gefokte paarden en/of pony's, en/of het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van de fokkerij.

1.85 paardenhouderij:

een bedrijf dat gericht is op het houden, stallen of africhten van paarden en/of pony's, alsmede de handel in paarden en/of pony's, niet zijnde een paardenfokkerij.

1.86 paardenpension:

Het houden van paarden en pony’s ten behoeve van pensionstallen, niet zijnde manege.

1.87 paardenstoeterij / paardenfokkerij:

het houden van paarden en pony's ten behoeve van het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen.

1.88 peil:

  • voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • waterpeil: de gemiddelde hoogte van de waterlijn gemeten ten opzichte van de oever.

1.89 permanente bewoning:

bewoning van een woning als hoofdverblijf.

1.90 plantaardig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk geteeld wordt in kassen of waarbij een hiermee vergelijkbare methode wordt gevolgd. Voorbeelden zijn de teelt van tulpen en witlof.

1.91 plattelandswoning:

een voormalige agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf.

1.92 poldertours:

extensieve dagrecreatie in de vorm van gemotoriseerde toertochten met functiegebonden (ondergeschikte) horeca.

1.93 recreatiewoning:

een gebouw dat periodiek dient als verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.94 reëel agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting past bij ten minste een halve arbeidskracht.

1.95 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke volgens wettelijke regelingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.96 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.97 Stesam:

organisch restproduct afkomstig van de celluloseproductie dat stuiven van percelen/zandvlaktes tegengaat.

1.98 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersborden, wegbebakening, bewegwijzering, verlichting, halteaanduiding, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, afvalcontainers, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens en abri's.

1.99 teeltondersteunend glas:

glasopstand dienstbaar aan een vollegronds landbouwbedrijf en bestemd voor het broeien of opkweken van plantmateriaal.

1.100 toeristisch kamperen:

recreatief buitenverblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen.

1.101 traditionele Wieringermeerboerderij:

standaard type boerderij, bestaande uit woonhuis en schuur, gebouwd in de periode 1930 tot 1955, waarbij het woonhuis links of rechts van de schuur werd gebouwd, dan wel los of met een kleine tussenbouw aan de schuur vast of inpandig.

1.102 trainingsmolen:

ruimte in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen, draven of galopperen door aansturing via een computergestuurde bedieningskast.

1.103 tuincentrum:

een detailhandelsvestiging waar de volgende goederen ten verkoop worden aangeboden: boomkwekerijproducten, planten, kamerplanten, (bloem)bollen, knollen, zaden en snijbloemen, gewasbeschermingsmaterialen, meststoffen, grondproducten; attributen voor de verfraaiing en het onderhoud van tuinen, zoals tuingereedschappen en daarbij benodigde hulpmaterialen, zoals bestratingsmateriaal, potterie voor binnen en buiten, tuinhout en vijvermateriaal; tuinmeubilair, tuinhuisjes en kassen, decoratie voor binnen- en buitenshuis en seizoensartikelen en tevens de niet direct branche-eigen artikelen: wonen (klein meubelen) en workshops met dien verstande dat maximaal 20% van de verkoopvloeroppervlakte gebruikt mag worden voor deze artikelen.

1.104 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.105 veehouderijbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren.

1.106 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.107 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.108 voorgevellijn:

de gevel van een woning of hoofdgebouw, alsmede het verlengde daarvan, langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing de evenwijdige aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluiteind aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.

1.109 wonen:

bewonen van een woning door één afzonderlijke huishouding.

1.110 woning:

een complex aan ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding,
wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming, al dan niet noodzakelijk is.
 

1.111 woonschip:

schip dat uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd wordt of bestemd is voor bewoning.

1.112 zorgboerderij:

(voormalig) agrarisch bedrijf waar bedrijfsmatig dagbesteding voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap, personen met een psychische of sociale hulpvraag en/of zorgbehoevende ouderen al dan niet in combinatie met overnachtingsmogelijkheden voor de doelgroepen als zorginstelling, wordt geïnitieerd en begeleid.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd )gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van dakkapellen; daar waar aangekapt wordt aan het bestaande dakvlak wordt de goot niet als goothoogte gerekend.

2.5 hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen,  al dan niet in combinatie met:
    1. aan-huis verbonden beroepen en bedrijven, mits:
      1. niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met een maximum van 120 m², voor de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
      2. alleen activiteiten mogen worden uitgevoerd die niet meldingsplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd worden in  bijlage 1 bij deze beleidsregels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
      3. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
      4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
      6. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
      7. er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst met een maximum aantal van één, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mogen zijn;
      8. degene die het aan-huis-verbonden beroep of de bedrijfsactiviteit uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
      9. er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
      10. er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan ondergeschikte detailhandel;
      11. buitenopslag ten behoeve van de activiteit uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied.
    2. het hobbymatig gebruik van bestaande gebouwen voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:
      1. er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
      2. permanente bewoning niet is toegestaan;
      3. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
      4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
      6. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt.
met daaraan ondergeschikt:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. water.
  
3.1.2
Ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor extensieve dagrecreatieve functies, waaronder mede begrepen poldertours, met dien verstande dat de bestaande oppervlakte met 15% mag worden uitgebreid.
3.1.3
Ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een woonzorgboerderij, onder de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte van een kamer mag maximaal 40 mbedragen;
  2. de kamers moeten gevestigd worden in de bestaande boerderij;
  3. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. binnen ieder bestemmingsvlak mag ten hoogste 1 vrijstaande woning worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a twee-aaneen gebouwde woningen worden gebouwd;
  3. gebouwen en overkappingen mogen niet voor de bestaande voorgevellijn worden gebouwd;
  4. het grondoppervlak van de woning mag niet meer bedragen dan 175 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' het grondoppervlak van de woning niet meer dan 80 mmag bedragen;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van een woning en bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de op grond van het bepaalde onder d toegelaten maximale oppervlakte, vermeerderd met de onder sub j, onder 3 toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
  6. de goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  7. de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  8. bij herbouw dient de woning op dezelfde plek te worden teruggebouwd, indien de afstand tot een agrarisch bouwperceel of een bedrijfsbestemming minder dan 100 m bedraagt;
  9. de woning mag niet dichterbij omliggende agrarische bedrijven gesitueerd worden, dan in de bestaande situatie het geval was, indien de afstand tussen de woning en het agrarisch bouwperceel 100 m of minder dan 100 m bedraagt;
  10. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een woning gelden de volgende regels:
    1. bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
    2. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag één uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
      1. de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 meter bedragen;
      2. de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
      3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt aangebouwd;
    3. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de op grond van sub d toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:
      1. 70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;
      2. 100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;
      3. 125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;
      4. 150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;
      5. de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder de eerste t/m de vierde bullet is toegestaan;
    4. het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;
    5. de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 meter bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien deze meer is;
    6. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
    7. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6 meter bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    8. een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 meter bedragen;
    9. ondergronds bouwen is niet toegestaan.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij stolpen en karakteristieke gebouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.1, sub h, gelden voor stolpboerderijen en voor als karakteristiek aangeduide panden de volgende regels:
  1. er mogen geen aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen worden gebouwd;
  2. bijgebouwen en vrijstaande overkappingen dienen op ten minste 5 m achter de achtergevel te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is.
 
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bouwregels:
  1. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 7 m bedragen;
  2. het aantal vlaggenmasten mag maximaal 1 bedragen;
  3. de bouwhoogte van zwembaden mag ten hoogste 3 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevellijn mag maximaal 2 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevellijn mag maximaal 1 m bedragen;
  6. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen;
  7. op het bestemmingsvlak met de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten', is het niet toegestaan om bouwwerken met of zonder vergunning op te richten.
  

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaatsing van bijgebouwen bij woningen waarbij geëist kan worden dat deze worden opgericht achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 3.2.1 onder f ten behoeve van een andere situering van de woning op het perceel onder de voorwaarde dat:
    1. de nieuwe situering vanuit stedenbouwkundig of milieuhygiënisch oogpunt of om redenen van algemeen belang gewenst of toelaatbaar is;
    2. de nieuwe situering landschappelijk aanvaardbaar is;
    3. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
    4. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 5 m bedraagt.
  2. lid 3.2.1 , sub i, onder 7, en toestaan dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 8 m mag bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
    1. de verhoging van de bouwhoogte niet leidt tot een onevenredige verslechtering van de bezonningssituatie van omliggende percelen;
    2. de verhoging van de bouwhoogte niet zorgt voor een onevenredige inbreuk op de privacy bij omliggende percelen;
    3. er vooraf een planschadeovereenkomst wordt ondertekend.
  3. lid 3.2.2, sub 1, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, met dien verstande dat:
    1. de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
    2. de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping in het verlengde van de gevels van de stolp wordt gebouwd;
    3. de dakhelling van de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping overeenkomstig de dakhelling van de stolp is;
    4. voor het overige de bouwregels uit artikel 3.2.1 van overeenkomstige toepassing zijn.
De omgevingsvergunningen zoals genoemd onder b en c kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.5.1
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – monument’, karakteristiek en ter plaatse van de bestaande traditionele Wieringermeerboerderijen mag in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1 onder d het volledige hoofdgebouw voor wonen worden gebruikt.
3.5.2
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval begrepen:
  1. het gebruik van een woning voor recreatieve bewoning, met uitzondering van bestaande recreatieve bewoning;
  2. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning;
  3. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte;
  4. het gebruik voor bed & breakfast voor meer dan 4 personen.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 3.5.2, sub c en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, met dien verstande dat:
    1. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
    2. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;
    3. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
    4. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt.
  2. lid 3.5.2, sub c en toestaan dat naast de in artikel 3.2.1 sub j, onder 3 genoemde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, met dien verstande dat:
    1. dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
    2. de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;
    3. het in lid 3.2, sub j, onder 4 genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
    4. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    5. binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd.
  3. lid 3.5.2, sub d en toestaan dat een bed & breakfast bedrijfsmatig wordt toegestaan voor maximaal 7 personen, met dien verstande dat:
    1. er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
    2. permanente bewoning niet is toegestaan;
    3. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
    4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
    6. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt.
 
De omgevingsvergunningen zoals genoemd in artikel 3.6, onder a t/m c kunnen uitsluitend worden verleend, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in ‘Agrarisch' onder de voorwaarde
dat:
  1. de woning een oorspronkelijke boerderij/ voormalige agrarische bedrijfswoning betreft;
  2. de belangen van de in de directe omgeving gelegen percelen/woningen niet worden geschaad.
.
3.7.2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat bij de bestemming‘Wonen’ tevens lichte horeca zoals bedoeld in categorie 1 van de Staat van horecatypen (bijlage 2) wordt toegestaan, onder voorwaarde dat:
  1. de parkeerbehoefte wordt opgevangen op eigen terrein;
  2. de belangen van de in de directe omgeving gelegen percelen/woningen niet worden geschaad.
 

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.1.1
De voor '
Waarde - Archeologie
' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
4.1.2
De belangen van de in lid 4.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.
4.1.3
Indien de belangen van de in lid 4.1.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een samenvallende andere dubbelbestemming dan geldt de volgende prioriteitsvolgorde:
  1. Waterstaat - Waterkering;
  2. Leiding - Gas;
  3. Waarde - Natuur;
  4. Waarde - Geomorfologie;
  5. Waterstaat - waterbergingsgebied.

4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mogen in of op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met niet meer dan 10.000 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken met meer dan 10.000 m² wordt uitgebreid, maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld;
  3. bouwwerken met een oppervlakte van 10.000 m² of minder;
  4. bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 10.000 m² maar waarbij geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, mits:
  1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten onevenredig kunnen worden verstoord:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. een verplichting tot het laten begeleiden van het bouwen door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren indien de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden betrekking hebben op een gebied met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en waarbij de werken, geen bouwwerken zijnde of de werkzaamheden op een diepte van meer dan 50 cm – maaiveld plaatsvinden:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe ook worden gerekend ontgronden, af- of uitgraven, egaliseren, diepploegen, woelen, mengen;
  2. het aanbrengen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en ander oppervlakteverhardingen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, (tele)communicatie, en/of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  4. het aanleggen, verbreden, verruimen van sloten, vijvers en overige waterpartijen;
  5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
4.4.2
De in lid 4.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
  1. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
4.4.3
Een vergunning als bedoeld lid 4.4.1 wordt slechts verleend, mits:
  1. is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetzij dient te blijken uit een archeologisch rapport van een gecertificeerd bureau;
  2. is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, dan wel;
  3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden onevenredig kunnen worden verstoord;
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. een verplichting het bouwen te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
4.4.4
De regels zoals bedoeld in lid 4.4.1 zijn niet van toepassing indien door de grondeigenaar aannemelijk kan worden gemaakt dat de bodem reeds verstoord is als gevolg van in het verleden uitgevoerde grondbewerkingen, zoals bedoeld in lid 4.4.1 onder a, c, d en e.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Parkeren

Een gebouw waarbij gelet op de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen mag alleen worden gebouwd, indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd.

6.2 Bestaande maten

  1. Voor een bouwwerk dat krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximummaten, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan de in hoofdstuk 2 voorgeschreven minimummaten, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. ingeval van herbouw is sub a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing indien de herbouw op dezelfde plaats geschiedt;
  3. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld is het overgangsrecht bouwwerken, zoals opgenomen in dit plan, niet van toepassing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Parkeren

Het is verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken zonder te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

7.2 Gebruik aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Het is verboden (vrijstaande) bijgebouwen, aan- en uitbouwen of een gedeelte van een hoofdgebouw te gebruiken als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

 

8.1 Luchtvaartverkeerszone - laagvlieggebied

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied' geldt een laagvliegroute voor straaljagers en helikopters.

8.2 Vrijwaringszone - radar

 
8.2.1 Aanduidingsomschrijving
  1. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 89 m boven NAP, in verband met het obstakelvrij kunnen functioneren van een radarinstallatie voor vliegbewegingen.
  2. Het verbod zoals bedoeld onder a. geldt niet voor bouwwerken welke op het moment van inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds een hoogte hebben van meer dan 89 m boven NAP en welke niet worden verhoogd.
8.2.2 Afwijken
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.1 onder de voorwaarde dat de werking van de radar niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed.
  2. Voorafgaand aan de beslissing omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning dient schriftelijk advies te zijn ingewonnen van het Ministerie van Defensie en Luchtverkeersleiding Nederland.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
  1. het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van openbare nutsdoeleinden of andere naar doelstelling daarmede vergelijkbare instellingen, zoals gasreduceerstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten, onder de voorwaarde dat:
    1. de inhoud van de gebouwtjes niet meer bedraagt dan 75 m3;
    2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  2. afwijkingen van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen en voorgeschreven maten met ten hoogste 10% maar niet meer dan 2 m, en voor kassen niet meer dan 5 m, voor zover dit om technische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk is en uit het oogpunt van welstand en beeldkwaliteit niet bezwaarlijk is.

9.2 Mantelzorg

9.2.1 Afhankelijke woonruimte
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2 en toestaan dat dat een aan- of uitbouw of een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
  2. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonende en (agrarische) bedrijven;
  3. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen wordt ingepast.
9.2.2 Tijdelijke bebouwing
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder e en j en toestaan dat een grotere oppervlakte aan aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen wordt gebouwd ten behoeve van een tijdelijke mantelzorgwoning of een tijdelijke aanbouweenheid, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen is een indicering van onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
  2. er sprake is van gemeenschappelijke nutsvoorzieningen;
  3. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonende en (agrarische) bedrijven;
  4. de tijdelijke mantelzorgwoning/aanbouweenheid qua maatvoering met betrekking tot bouw en goothoogte voldoet aan het bepaalde in lid 3.2.1 onder f en g;
  5. de woonunit op maximaal 15 m afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
  6. het te bebouwen erf niet meer dan 50% wordt bebouwd;
  7. de maximale oppervlakte van het gebouw niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  8. de tijdelijke woonruimte achter de voorgevellijn wordt geplaatst;
  9. als de noodzaak voor mantelzorg komt te vervallen, wordt de omgevingsvergunning ingetrokkenen en dient de mantelzorg woning verwijderd te worden;
  10. aan het afwijken bij een omgevingsvergunning de voorwaarde wordt verbonden dat beëindiging van het gebruik van de tijdelijke (semi-permanent) woonruimte binnen één maand daarna schriftelijk moet worden gemeld aan burgemeester en wethouder. Bij beëindiging van het gebruik van de tijdelijke (semi-permanent) woonruimte trekken burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning in en dient het gebruik van de van de tijdelijke (semi-permanent) woonruimte weer plaats te vinden conform de regels van het bestemmingsplan.

9.3 Bed & breakfast

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van de vestiging van bed & breakfast onder de voorwaarde dat:
  1. voor de percelen met de aanduiding 'karakteristiek' en/of traditionele Wieringermeerboerderijen de volgende voorwaarden gelden:
    1. maximaal 20 personen mogen worden gehuisvest;
    2. de functie mag in de traditionele Wieringermeerboerderij, c.q. karakteristieke bebouwing worden gevestigd of er dient gebruik te worden gemaakt van de binnen de bestemming toegestane bouwmogelijkheden voor bijgebouwen bij de (bedrijfs)woning;
    3. tussen de gemeente en initiatiefnemer dient een planschade overeenkomst te worden gesloten;
    4. binnen een kamer mag een zelfstandige keukenvoorziening of een gezamenlijke keukenvoorziening worden aangebracht;
    5. permanente bewoning is uitgesloten;
    6. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden en er moet sprake zijn van een acceptabele verkeerssituatie;
    7. er mag geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en zich daarop bevinden bouwwerken plaatsvinden;
    8. afstandsnormen ten opzichte van milieuhinderlijke activiteiten dienen in acht te worden genomen.
  2. voor percelen met de bestemming ‘Wonen’, niet zijnde aangeduid als traditionele Wieringermeerboerderij, de volgende voorwaarden gelden:
    1. maximaal 20 personen mogen worden gehuisvest;
    2. gebruik dient te worden gemaakt van de binnen de bestemming toegestane bouwmogelijkheden voor bijgebouwen bij dewoning;
    3. de afstand tot naastgelegen erven dient minimaal 10 m te bedragen;
    4. permanente bewoning is uitgesloten;
    5. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden en er moet sprake zijn van een acceptabele verkeerssituatie;
    6. de bed & breakfast functie ondergeschikt is aan de woonfunctie;
    7. tussen de gemeente en initiatiefnemer dient een planschade overeenkomst te worden gesloten;
    8. er is geen eigen kookgelegenheid toegestaan;
    9. er mag geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en zich daarop bevinden bouwwerken plaatsvinden;
    10. afstandsnormen ten opzichte van milieuhinderlijke activiteiten dienen in acht te worden genomen.

9.4 Paardenbakken

9.4.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde t.b.v hobbymatig houden van paarden
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het realiseren van van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden bij de bestemming ‘Wonen’ onder de voorwaarde dat :
  1. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden zoals een paardenbak, trainingsmolen en longeercirkel, niet meer dan 1.250 m² mag bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  2. de hoogte van een omheining niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
  3. ten hoogste 4 lichtmasten ten behoeve van het verlichten van een paardenbak mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen en dat het verlichtingsniveau geen hinder of overlast voor de omgeving met zich mee mag brengen.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Archeologie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het schrappen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn
.

Artikel 11 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit om bij een omgevingsvergunning af te wijken, zoals opgenomen in dit plan, is de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
  

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

12.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van hetbestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop de omgevingsvergunning voor het bouwen is teniet gegaan.
12.1.2
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1.1 met maximaal 10%.
12.1.3
Lid 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd   zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder         begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

12.2.1
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
12.2.2
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.2.3
Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.2.4
  1. Lid 12.2.1 is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik.          

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
“Regels van het wijzigingsplan Zeugweg 3 Wieringerwerf“