direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heerenweg 128 Barsingerhorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1911.BPBG2010hz22-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Heerenweg 128 te Barsingerhorn staat een kop-romptype boerderij, een Rijksmonument uit 1898. De agrarische activiteiten zijn al geruime tijd beëindigd. Inmiddels raakt de romp vanwege gebrek aan onderhoud in verval. Men is voornemens het gebouw op te knappen en de overige niet-monumentale agrarische bebouwing, twee schuren, een stal en silo te slopen. Het voorhuis blijft in gebruik als woning. In de oude romp grenzend aan het voorhuis wordt één appartement mogelijk gemaakt. Het overige gedeelte van het erf wordt verdeeld in vijf kavels waarop vijf vrijstaande woningen worden gerealiseerd.

Heerenweg 128 grenst aan het kadastrale perceel nummer 799 (eigenaar gemeente Hollands Kroon) waarop onder andere de ijsbaan met een clubhuis is gevestigd. Dit perceel wordt in samenspraak met de gemeente in de planontwikkeling meegenomen. De ijsbaan blijft hetzelfde, het clubgebouw wordt opgeknapt en aan de noordzijde van het terrein worden drie rijtjeswoningen en twee woningen in twee-onder-één-kapvorm gerealiseerd.

1.2 Plangebied

Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen 774, 773, 459 deels, 453 deels en 858 deels gelegen aan de Heerenweg 128 te Barsingerhorn. Navolgende figuur geeft een indruk van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz22-va01_0001.png"
Figuur 1. Weergave plangebied.

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

Op de gronden is het bestemmingsplan 'Buitengebied voormalige gemeente Niedorp', het bestemmingsplan 'Parkeren en Wonen', en de Beheersverordening 'Kolhorn, Barsingerhorn, Haringhuizen (kernen) van toepassing.

Buitengebied voormalige gemeente Niedorp
Het bestemmingsplan 'Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' is vastgesteld op 1 oktober 2013. Dit bestemmingsplan is van toepassing op het voormalige agrarische bedrijf aan de Heerenweg 128. Met het bestemmingsplan zijn de gronden bestemd als 'Agrarisch met waarden', 'Waarde - Archeologie 2 en 3' en 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'.

Binnen deze bestemming mogen de gronden gebruikt worden voor agrarisch bedrijven met grondgebonden bedrijfsvoering. Bij de bedrijvigheid is één bedrijfswoning toegestaan. De archeologische dubbelbestemmingen zijn opgenomen ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden. Hiervoor geldt een ondergrens voor ingrepen van 50 m2 (W-2) of 500 m2 (W-3). Beslaan de ingrepen een grotere oppverlakte dan is aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk. De dubbelbestemming 'Beschermd dorpsgezicht' geldt voor het gehele perceel en is opgenomen ter bescherming van de landschappelijke structuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz22-va01_0002.png"
Figuur 2. Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Anna Paulowna'.

Beheersverordening Kolhorn, Barsingerhorn, Haringhuizen (kernen)
De beheersverordening 'Kolhorn, Barsingerhorn, Haringhuizen (kernen)' is vastgesteld op 28 mei 2013. Deze beheersverordening is van toepassing voor de gronden in de nabijheid van de ijsbaan. Een deel van het plangebied ligt in de besluitvlakken 'Woongebied', 'Beschermd dorpsgezicht Barsingerhorn' en 'Sport'. Binnen deze besluitvlakken zijn alleen bestaande bouwwerken toegestaan die gebruikt mogen worden voor wonen dan wel sport. Ook hier is het landschap beschermd door middel van het besluitvak 'Beschermd dorpsgezicht Barsingerhorn'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz22-va01_0003.png"
Figuur 3. Weergave Beheersverordening Kolhorn, Barsingerhorn, Haringhuizen (kernen).

Bestemmingsplan Parkeren en Wonen
Op het perceel is daarnaast het 'bestemmingsplan Parkeren en Wonen', zoals vastgesteld op 4 oktober 2018, van toepasing. Het bestemmingsplan verwijst naar de parkeerregels zoals opgenomen in de ‘Parkeerregels Hollands Kroon 2018’. Hiermee wordt gewaarborgd dat een bouwplan niet leidt tot parkeerproblemen. Daarnaast is in het facetbestemmingsplan een uniform begrip van 'Wonen' opgenomen. Vanuit het oogpunt van een uniforme regeling, die rechtsgelijk biedt en duidelijk is voor alle inwoners en een goede basis geeft om op te treden tegen ongewenste vormen van gebruik, is een uniforme begripsbepaling voor het begrip ‘wonen’ vastgesteld. De regelingen zoals opgenomen in het bestemmingsplan zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 een beschrijving van het planvoornemen opgenomen. In hoofdstuk 3 volgt een uiteenzetting van het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. Een omschrijving van de planologische en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft het erf met bijbehorend land van Heerenweg 128 en een terrein ten noorden van de ijsbaan met gazons, opgaande beplanting en een clubgebouw.

Op het erf van Heerenweg 128 staan een boerderij van het kop-romptype, twee schuren, een niet meer in gebruik zijnde voormalige ligboxenstal en een mestsilo. Ten oosten van de gebouwen ligt een stuk grasland dat in de wintermaanden gebruikt kan worden als natuurijsbaan met clubgebouw. Aan de onsluitingsweg naar de ijsbaan is een huisartsenpraktijk gevestigd. Dat is een voorziening in de tweede lijn oftewel achter het oorspronkelijke bebouwingslint.

Permanent oppervlaktewater bestaat uit een sloot ten westen van de ligboxenstal en een sloot die het plangebied doorsnijdt. Opgaande beplanting is aanwezig in de vorm van enkele bomen op het erf en opslag van jonge boompjes op braakliggende stukken. Daarnaast zijn er houtsingels/bosschages aanwezig langs de randen van de watergang en de gazons.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz22-va01_0004.png"
Figuur 4. Schematische weergave huidige situatie plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz22-va01_0005.png"
Figuur 5. Weergave plangebied gezien vanaf de Heerenweg (bron: GoogleStreetview).

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz22-va01_0006.png"
Figuur 6. Weergave huidige situatie bedrijfsbebouwing (bron: BügelHajema Adviseurs).

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zijn de gronden ingericht als woonerf. De woning aan de voorzijde van het perceel is in de toekomstige situatie nog steeds een woning. De aanpandige stolpschuur is verbouwd tot één woning. Op de locatie waar de oude ligboxenstal en mestsilo stonden zijn vijf vrijstaande woningen gerealiseerd. Alle woningen hebben een eigen in het landschap passende karakteristiek. Ten noorden van de ijsbaan zijn nog eens drie rijwoningen gerealiseerd. Ten noorden van de ijsbaan maar ten zuiden van de huisartenpraktijk is tenslotte nog één twee-onder-één-kapper gerealiseerd.

Het grasland aan de noordzijde van het plangebied behoort in de toekomstige situatie tot de woningen op nummer 136, 138 en 140 (weergegeven als A,B en C). De overige stroken niet tot woonpercelen behoren zijn ingericht als groenstrook. Navolgende figuur geeft een impressie van de inrichting van het plangebied. Voor het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 1 (Beeldkwaliteitsplan) bij de regels).

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz22-va01_0007.png"
Figuur 7. Weergave toekomstige situatie (bron: Studio Groenburg, 2022).

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz22-va01_0008.png"
Figuur 8. Referentiebeelden nieuwe situatie (bron: Studio Groenburg, 2022).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (ontwerp)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De NOVI is nog niet in werking getreden en vormt daarmee nog geen formeel toetsingskader voor voorliggend planvoornemen. De algemene denklijn van de NOVI is wel in de planvorming betrokken.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij dertien nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 7 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijke plan nationaal belang dertien met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Afweging
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'wonen'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorgenomen ontwikkeling betreft elf nieuwe woningen en één bestaande woning daardoor is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Dit volgt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zaaknummer 201306573/1/R6) en artikel 1.1.1, eerste lid, Bro. Met de laatste wordt duidelijk dat een bestemmingsplan dat meer dan 11 woningen mogelijk maakt in beginsel als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Daar is in voorliggende situatie geen sprake van. Een nadere onderbouwing van de ladder is dan ook niet noodzakelijk. Wel dient bij elk ruimtelijk plan te worden aangetoond wat de behoefte is aan de ontwikkeling. Dat behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling blijkt uit paragraaf 3.3.

Conclusie
Zoals uit de bovenstaande bespreking volgt, is het onderhavige project in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Met de bovenstaande uiteenzetting is in voldoende mate de behoefte voor de locatie gemotiveerd. De Ladder voor duurzame verstedelijking levert geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.

Daaraan toegevoegd voorziet het plan in een kwaliteitsslag waarbij vervallen en beeldverstorende bedrijfsgebouwen worden opgeruimd. Tegelijkertijd is de ontwikkeling met gebruikmaking van een bestaande ontsluitingsweg naar de huisartsenpraktijk en ijsbaan zodat er geen sprake is van een ongewenste tweedelijns bebouwing. Nu voorziet het in een logische en relatief beperkte uitbreiding van het dorp.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken.

In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:

  • Noord-Holland in beweging, op weg naar een economisch en duurzame toekomst;
  • dynamisch schiereiland, benutten van een unieke ligging;
  • metropool in ontwikkeling, vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem;
  • sterke kernen, sterke regio's, sterke kernen houden regio's vitaal;
  • nieuwe energie, economische kansen benutten van energietransitie;
  • natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agri-foodsector.

Het planvoornemen betreft een functiewijziging van agrarische bebouwing in Barsingerhorn. De (bedrijfs)bebouwing is niet meer als zodanig in gebruik maar de eigenaren willen wel graag een nuttige invulling blijven geven aan de panden en het perceel. Hiermee wordt voorkomen dat leegstand en verval ontstaat. Door tevens een stuk van het voorerf van de ijsbaan te gebruiken kan ook daar enige bebouwing komen en wordt hier de ontsluitingsroute op aangetakt. Zo wordt een natuurlijk en vitaal landelijke omgeving instandgehouden overeenkomstig de speerpunten van de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2050

Op 1 september 2020 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie worden verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, en de Wegenverordening.

Uitgangspunt voor stedelijke functies is dat zoveel mogelijk het landschap wordt gespaard. Dit houdt in dat bestaande kernen de aangewezen locatie zijn voor wonen en werken. Nieuwe ontwikkelingen van woningbouw of voorzieningen worden geconcentreerd in kernen, passend bij de rol van de kernen in het regionale netwerk, en voegen zich naar de vraag op basis van de meeste actuele cijfers.

Het plangebied is gelegen in het Bijzonder Provinciaal Landschap zoals opgenomen in de verordening.

Bijzonder provinciaal landschap
Het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) omvat gebieden in Noord-Holland die landschappelijk, aardkundig, ecologisch of cultuurhistorisch van bijzondere waarde zijn. Het BPL is zo concreet mogelijk beschreven in kernkwaliteiten per deelgebied. De voormalige beschermingsregimes Bufferzones, Aardkundig Monument en Weidevogelleefgebied zijn geborgd in de kernkwaliteiten.

In het BPL zijn ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan wanneer de beschreven kernkwaliteiten niet worden aangetast. Per locatie kan aan de hand van de kernkwaliteiten een zorgvuldige afweging worden gemaakt welke ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en welke niet wenselijk zijn. Hierdoor is er ruimte voor maatwerk en gebiedsgerichte differentiatie. In de ruimtelijke onderbouwing van een bestemmingsplan dat een ontwikkeling in het BPL mogelijk maakt, moet worden gemotiveerd dat de ter plaatse geldende kernkwaliteiten niet worden aangetast. In het Beeldkwaliteitsplan wordt hier nader op in gegaan.

Kleinschalige woningbouwontwikkeling en functiewijzing naar wonen in landelijk gebied
Paragraaf 6.1.2 gaat in op kleinschalige woningbouwontwikkeling. In relatie tot het planvoornemen is artikel 6.10 van belang dat ingaat op Noord-Holland Noord landelijk gebied. Relevant zijn dan:

  • 1. Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied Noord-Holland Noord landelijk gebied uitsluitend voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
  • 2. De in het eerste lid genoemde afspraken kunnen alleen afspraken bevatten over locaties die zijn gelegen in of aan kernen of in of aan dorpslinten.

In de lid nummers 3 t/m 5 wordt ingegaan op situaties van stedelijke functies of van een agrarisch bouwperceel. Deze zijn in voorliggend plan niet relevant omdat hier nadrukkelijk de situatie aan de orde is zoals onder het tweede lid beschreven. Oftewel het gaat om een locatie gelegen in of aan kernen of in of aan dorpslinten. In dit geval Barsingerhorn.

De woningbouwontwikkeling past binnen de ruimte van de regionale afspraken (zie paragraaf 3.3) en de planlocatie grenst aan het dorpslint Barsingerhorn. Daarmee voldoet het aan paragraaf 6.1.2 van de verordening.

3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 (Leidraad) is op 10 april 2018 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland. Het is een provinciale handreiking voor het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landschap, zoals bebouwing, agrarische bedrijven, infrastructuur of vormen van energieopwekking. De Leidraad geeft gebiedsgerichte én ontwikkelingsgerichte beschrijvingen en biedt zo toepasbare informatie over de manier waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. De Leidraad 2018 is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) verankerd in artikel 15 (ruimtelijke kwaliteitseis).

De vernieuwde Leidraad beschrijft de bestaande waarden en ontwikkelkansen in de verschillende gebieden in Noord-Holland. De algemene ambitie daarbij is om bij ruimtelijke ontwikkelingen bij te dragen aan de zichtbaarheid en herkenbaar het houden van de landschappelijke karakteristiek, bij te dragen aan (de beleving van) openheid en helder te positioneren ten opzichte van de ruimtelijke dragers. De kaart van de provincie is daartoe onderverdeeld in twintig landschappelijke eenheden, zogenaamde ensembles, en tien provinciale structuren.

Het plangebied behoort tot de West-Friesland West.

WEST-FRIESLAND WEST
De Westfriese Omringdijk vormt een herkenbare omlijsting van het oude zeekleilandschap van West-Friesland. Hierin liggen diverse droogmakerijen. In het Westfriese landschap zijn lokale landschappelijke verschillen ontstaan door de ontstaansgeschiedenis, de strijd tegen het water, de ligging en vooral de groei van de steden, de mate van ruilverkaveling en de huidige dynamiek. Het westelijk deel van West-Friesland heeft landschappelijk gezien veel verwantschap met West-Friesland Midden en Oost, maar heeft wel deels een eigen ontstaansgeschiedenis en karakteristieken. Dit westelijk deel ligt in de nabijheid van de Noordzeekust en is in hoge mate verstedelijkt, met Alkmaar-Noord, Schagen, Heerhugowaard en Langedijk als grotere, snel gegroeide kernen. Twee spoorlijnen, de N9 en de toekomstige Westfrisiaweg verbinden dit gebied met de omgeving. Naarmate men dichter bij Alkmaar komt heeft dit een grotere invloed op het landschap.

In het noordelijk deel (rond Schagen) ligt het gave open weidelandschap. Hier is een meer historische, onregelmatige verkaveling herkenbaar met (lange) linten en lintdorpen, beplanting langs de linten en veel sloten. De linten zijn vaak gesitueerd op de kreekruggen. Langs de linten is stap voor stap ontwikkeld: vaak is per perceel bebouwing en beplanting toegevoegd. Ook hier heeft ruilverkaveling plaatsgevonden, maar dit heeft het landschap weinig ingrijpend veranderd. Wel is ook hier de ontsluiting via de weg belangrijker geworden dan het vervoer over water.

In dit ensemble bevinden zich zowel matig open gebieden als meer open gebieden. Het gebied ten (zuid)oosten van Schagen is het meest open. Hier zijn tussen de linten lange zichtlijnen over het polderland. Vaak is er zicht vanaf het lint op het landschap. Vanaf de hoge Westfriese Omringdijk is er vaak zicht op het aanliggende landschap. Waar de huisterpen nog aanwezig zijn, is door de hoogteverschillen (een à twee meter) doorzicht naar het omliggende landschap.

In het Westfriese landschap zijn de ontginningsstructuren, vaarten en dijkwegen de belangrijkste lokale structuurlijnen. De lint(dorp)en met de vele stolpen zijn beeldbepalend en zijn van oudsher de ruimtelijke dragers van verstedelijking.

Het profiel van de weg met bebouwing en de mate van bebouwingsdichtheid is per dorpslint verschillend. Het groene beeld wordt bepaald door erfbeplanting en tuinen.

Langs de linten staan (reeksen) stolpboerderijen, vaak in stolpenstructuren, soms met een waterloop (voorsloot) ertussen.

Met het planvoornemen wordt een voormalig agrarisch perceel gewijzigd in een woonperceel met meerdere woningen. Door dit te combineren aan de bestaande ontsluitingsroute van de ijsbaan, is hier sprake van een gebundelde kleinschalige ontwikkeling die zich onderscheidt van een tweedelijns bebouwing. De ontwikkeling wordt gedacht met respect voor de bestaande bebouwingslijn van de agrarische bebouwing en verkrijgt een zorgvuldige inpassing. Ten behoeve van het planvoornemen is een beeldkwaliteitsplan opgsteld waarin ook elementen ten aanzien van het landschap zijn opgenomen.

3.2.4 Woonagenda 2020-2025

In april 2020 is de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 vastgesteld. Doelstelling van de woonagenda is dat de provincie Noord-Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn een woning voor iedereen, productie op peil: aanjagen woningbouwproductie, gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie en een kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod. De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:

  • De provincie streeft naar voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen.
  • Wonen is onderdeel van een integrale verstedelijkingsopgave. De provincie geeft ruimte voor woningbouw, uitgaande van zorgvuldig ruimtegebruik.
  • De provincie zet in op het versnellen van de woningbouwproductie.
  • De vraag is leidend. De regionale programmeringen worden bepaald op basis van gegronde onderbouwing van vraag, aanbod en het kwantitatieve en kwalitatieve verschil daartussen voor nu en in de toekomst.

Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's. In paragraaf 3.3.3 wordt hier nader op ingegaan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woondeal Noord-Holland Noord

In deze woondeal geven regio Noord-Holland Noord en provincie Noord-Holland de grootste opgaven weer, wordt de huidige, innovatieve wijze van samenwerking om deze opgaven aan te pakken toegelicht en wordt afgesloten met een overzicht van concrete maatregelen waarvoor de hulp van het rijk wordt gevraagd. De scope van de woondeal is om de steden hun eigen karakter te laten houden en tegelijk flexibel in te spelen op de groei van inwoners. Uitgangspunt voor de regio is dat zoveel mogelijk binnenstedelijk en rond OV-locaties wordt gebouwd.

3.3.2 RegioAkkoord 'De Kop Groeit'

Door de vier gemeenteraden van de Kop van Noord-Holland is voor de zomer 2020 het RegioAkkoord “De Kop Groeit” vastgesteld. In paragraaf 3.1.3 werd daaraan al gerefereerd. In dit document is een woonakkoord opgenomen om minimaal 5.000 woningen in de Kop te realiseren tot 2030. Uitgangspunt hierbij is “sterke kernen, goede voorzieningen”.

3.3.3 Regionaal Actieprogramma Wonen 2017-2020

In het Regionale Actieprogramma Wonen 2017 – 2020 (hierna: het RAP 2.0) is het vervolg op het RAP dat is vastgesteld voor de periode 2011 – 2015. In het RAP 2.0 zijn regionale afspraken gemaakt die nodig zijn om de woningmarkt toekomstbestendig te maken waarbij rekening wordt gehouden met demografische trends en ontwikkelingen. De regio Kop van Noord-Holland heeft al afspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering in het Kwalitatief Regionaal Woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland (zie paragraaf 3.3.4) en over het levensloopbestendig en verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. In het RAP 2.0 zijn diverse onderwerpen integraal op elkaar afgestemd, waarbij de reeds gemaakte afspraken worden gerespecteerd.

De uitwerking van het RAP vindt plaats in het Regionaal Kwalitatief Regionaal Woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland. Wat betreft de regionale afstemming wordt daarom verwezen naar paragraaf 3.3.4.

3.3.4 Convenant regionale samenwerkingsafspraken woningbouw van de Kop van Noord-Holland - Kwalitatief woningbouw programma van de Kop (kwk)

De uitwerking vindt plaats in het 'Convenant regionale samenwerkingsafspraken woningbouw van de Kop van Noord-Holland 2020-2030' (gedateerd 20 oktober 2020, op 10 november 2020 hebben de colleges van Den Helder, Hollands Kroon, Schagen, Texel en Gedeputeerde Staten van Noord-Holland ingestemd met het Convenant), waarin de ambities van de vier gemeenten zijn opgenomen. Er is sprake van één kwantitatief en kwalitatief regionaal vraaggestuurd woningbouw-programma tot 2030. Met het convenant beogen de vier Kopgemeenten en de provincie Noord-Holland een actieve regionale samenwerking woningbouw te continueren ten behoeve van een optimale ruimtelijke ontwikkeling van de woningvoorraad/-markt van de regio Kop van Noord-Holland. Hiervoor hebben de partijen afspraken gemaakt over de woningbouwplannen in programma('s) die aansluiten bij de vraag naar nieuwbouwwoningen en woningtypen in de regio Kop van NoordHolland. De partijen erkennen de aparte status van de gemeente Texel.

Het convenant is grotendeels een procesdocument. Naast concrete afspraken over de ambities en nieuwbouwprogrammering tot 2030 (kwantitatieve afspraken) is een kwalitatief afwegingskader vastgelegd. Met een werkwijze van adaptief programmeren wordt gewerkt aan een optimale balans tussen vraag- en aanbod van woningen. Deze werkwijze biedt ruimte voor de bovengenoemde ambities van de regio en de mogelijkheid om flexibel in te spelen op actuele ontwikkelingen. Door middel van monitoring kan het programma tijdig worden bijgesteld, zodat er continu gewerkt wordt aan de juiste hoeveelheid woningbouwplannen in de Kop van NoordHolland.

In kwantitatieve zin is het basisvertrekpunt de Bevolkingsprognose Noord-Holland 2019-2040 opgesteld door de provincie. Als volgende vertrekpunt wordt rekening gehouden met planuitval (30%). Dit betreft plannen in programma die door externe redenen toch geen doorgang vinden. Bij de derde richtwaarde wordt de anticipatie schil gehanteerd.

In bijlage 4 van het Convenant is het totaalprogramma weergegeven. De getoonde lijsten betreffen een 'vertreklijst', hiermee wordt voldaan aan de provinciale regels. Gedurende de looptijd van het convenant zal er adaptief geprogrammeerd worden. Dit zal gaan resulteren in mutaties van de getoonde vertreklijst. De actuele lijst/overzicht is, gedurende de looptijd, te raadplegen in www.plancapaciteit.nl. Aanvullend is het ook van belang om te adresseren dat het totaalprogramma als doel heeft inzicht te geven in de aan de bestaande woningvoorraad 'toe te voegen' woningen. Dit betekent dat er sprake is van een saldering: nieuw te bouwen woningen – te slopen woningen betreft het totaalprogramma.

Conclusie
De voorgenomen planontwikkeling is in het kwk opgenomen. Dit betekent dat binnen de regio overeenstemming bestaat dat zowel op kwantitatief als kwalitatief niveau er behoefte is aan de toevoeging van de woningen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon (2016)

In de raadsvergadering van 22-11-2016 is de Omgevingsvisie gemeente Hollands Kroon vastgesteld. De omgevingsvisie wordt jaarlijks herzien. De meest recente versie is op 19 januari 2021 vastgesteld. Hierin staat het ontwikkelen van de fysieke leefomgeving voor op de lange termijn beschreven. In de omgevingsvisie is onder meer op het thema wonen ingegaan. Voor iedereen die woont in de gemeente is het behouden en verbeteren van ene prettige leefomgeving belangrijk. Hier zijn richtinggevende keuzes voor nodig want daarmee wordt gezorgd voor een goede kwaliteit van wonen en blijft het wonen in de gemeente aantrekkelijk voor onze inwoners, nu en in de toekomst. De gemeente staat voor een gezonde woningvoorraad waarbij gestuurd wordt op doelgroepen en de aandacht gevestigd is op jongeren, starters en ouderen.

De woonvisie (zie 3.4.2) is opgenomen in de omgevingsvisie en de bijbehorende beleidscyclus.

In de omgevingsvisie is voor een functiewijziging naar wonen (bij leegstand) opgenomen:

'Wij willen functiewijziging naar wonen voor leegstaande bebouwing, indien mogelijk faciliteren. Wij vinden dat bij functiewijziging naar wonen de hoeveelheid erfbebouwing die op een perceel staat behouden mag blijven en niet in overeenstemming gebracht dient te worden met de bijgebouwenregeling (of vertaling daarvan in ruimtelijke plannen voor de bestemming wonen).'

Met het planvoornemen is sprake van de transformatie van een voormalig agrarisch perceel naar een kleinschalige woonbuurt. Een deel van de bebouwing wordt verbouwd tot appartementen (hergebruik). Het andere deel van de bebouwing wordt gesloopt, waarvoor nieuwbouw in de plaats komt. Het planvoornemen is op dit onderdeel dan ook niet in strijd met de Omgevingsvisie.

Naast wonen gaat de omgevingsvisie ook in op het thema ruimtelijke kwaliteit. Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is 'ontwikkelen met behoud van identiteit en kwaliteit'. Dat betekent dat bewust moet worden omgegaan van de karakteristieke eigenschappen van de verschillende landschappen en de dorpen. Identiteit en kwaliteit is het vertrekpunt bij ruimtelijke plannen. Hiervoor wordt in de omgevingsvisie onder andere verwezen naar de welstandsnota (zie ook 3.4.3).

Landschappelijke inpassing is eveneens in de omgevingsvisie opgenomen en is sterk gerelateerd aan het thema ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met de landschappelijke inpassing, zoals typische kenmerken van de streek, de ontwikkelingsgeschiedenis, schaal, maat, functionaliteit, ruimtelijke opbouw, samenhang en verschijningsvorm van de directe omgeving en met de inpassing in de wijdere omgeving.

Voor het voorliggende plan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, zie Bijlage 1. In het beeldkwaliteitsplan is ingegaan op de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke waarden. Hieruit blijkt dat aansluiting wordt gevonden karakteristieke en landschappelijke eigenschappen van het dorp Barsingerhorn en omgeving.

3.4.2 Woningbouwbeleid

De Woonvisie Hollands Kroon (vastgesteld 17 december 2020) heeft als eerst prioriteit de ambitie focus op bouwen. Dit ook vanuit het gegeven dat er urgentie is om de woningvoorraad aan te vullen.

Voor woningbouw in de gemeente Hollands Kroon wordt aansluiting gezocht op de regionale afspraken zoals opgenomen in het Kwalitatief Woningbouwprogramma Kop van Noord-Holland. In deze afspraken is de nieuwbouwruimte per gemeente vastgelegd.

Met het planvoornemen vindt een wijziging plaats van agrarisch naar wonen. Leegstaande agrarische bebouwing wordt gesloopt en vervangen voor nieuwbouw in de vorm van woningen. Het planvoornemen is opgenomen in de regionale afspraken.

Het planvoornemen sluit aan op het gemeente Woningbouwbeleid.

3.4.3 Welstandsnota

De gemeente Hollands Kroon werkt sinds 28 december 2013 met een 'nieuwe' welstandsnota. In deze nota wordt gewerkt met drie verschillende soorten welstandsgebieden:

  • welstandsvrij;
  • welstandsluw;
  • welstandsintensief.

Het plangebied is gelegen in een welstandsintensief gebied. De welstand intensieve gebieden betreffen de historisch waardevolle kernen en linten, omdat hier de belevingswaarden: structuur, vorm, historie, compositie en zingeving van een andere orde zijn.

Met het planvoornemen is nieuwe bebouwing beoogd. Het voorgenomen bouwplan wordt te zijner tijd aan de welstandsnota getoetst. Voorafgaand hieraan is een Beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin aanwijzingen zijn gegeven over de beoogde bebouwing en inrichting van het plangebied. Het Beeldkwaliteitsplan is door Mooi NoordHolland van positief advies voorzien. Het Beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 1 (Beeldkwaliteitsplan) bij de regels opgenomen.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

Op de gronden is in het vigerend plan grotendeels een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt dat voor ingrepen groter dan vijftig vierkante merter en dieper dan veertig centimeter reiken archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Voor gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt dat dit onderzoek noodzakelijk is bij ingrepen groter dan 500 vierkante meter en dieper dan veertig centimeter.

Het plangebied betreft een oppervlakte van 1,3 hectare en overschrijdt daarmee de onderzoeksgrens. Om die reden is archeologisch onderzoek gedaan.

Onderzoek
Het plangebied is onderworpen aan archeologisch onderzoek. Zie Bijlage 1 (Archeologisch onderzoek) bij deze toelichting. Op grond van dit door RAAP uitgevoerde werk is gebleken dat delen van het plangebied vrijgegeven kunnen worden. Dat betreft ook de gronden waarop de nieuwe woning gepland zijn. Het deel waarvoor de dubbelbestemming op van toepassing blijft, wordt conform het vigerende plan bestemd en krijgt daarmee 'Waarde - Archeologie 2'. Blijkens het onderzoeksrapport zal binnen dat deel van het plangebied rekening gehouden moeten worden met proefsleuvenonderzoek. Dat is op voorhand duidelijk en hiermee kan rekening gehouden worden in de realiseringsfase. Het gaat om het deel van de bestaande en te behouden boerderij en de entree.

Conclusie
Het planvoornemen wordt op bovenstaande qua archeologische waarden uitvoerbaar geacht.

4.1.2 Cultuurhistorie

Een deel van de gronden in het plangebied is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' opgenomen. Het beschermd dorpsgezicht is met name uit de ruimtelijke structuur van het dorp in combinatie met historisch waardevolle bebouwing. Daarnaast vormt de relatie van de nederzetting in combinatie met het omringende agrarisch gebied een grondslag voor bescherming.

Het ruimtelijk karakter van Barsingerhorn wordt nog altijd min of meer bepaald door de ligging van de dijknederzetting aan lager gelegen buitendijks kwelderland. De bebouwing aan de oude dijk met de Heerenweg vormt als het ware een front naar het noorden waar de lager gelegen Kaagpolder zich uitstrekt. De Mient vormt als waterloop een barriere naar het noorden. Via een aantal bruggen zijn de erven aan de noordzijde van de Heerenweg ontsloten. Deze loopbruggen vormen een aantrekkelijk accent van de Mient. De bomenrij aan de oever van de Mient aan de zijde van de Heerenweg vormt een belangrijk element van optische beschutting en geleiding van de oost-west as.

Het silhouet wordt beheerst door qua bouwhoogte en volume zeer verschillende bebouwing, waarbij de karakteristieke daken van de stolpboerderijen en stolpschuren een krachtig accent betekenen.

Het profiel van de lintbebouwing is van zuid naar noord als volgt samengesteld:

gevel - voorerf - erfscheding - weg - oeverberm - vaart - oever - voorerf - gevel. daarbij is kenmerkend:

  • a. het eenvoudige horizontale profiel;
  • b. een zeer eenvoudig breedteprofiel, bestaande uit een asfaltbedekking, waarlangs slechts molgoten of opsluitbanden zijn toegepast;
  • c. dat aan de kant van de voortuinen een opsluitband of een molgoot is toegepast;
  • d. dat er een grote diversiteit is aan toegepaste erfscheidingen, evenwel qua hoogte corresponderend;
  • e. dat aan de kant van het water de weg overgaat in het groen;
  • f. de overwegend groene oever met bomen en eenvoudige beschoeiingen;
  • g. de hoge bruggen in relatie met de vaarweg.

De verkaveling van de bebouwde percelen en het daar achter gelegen weidegebied is over het algemeen haaks op de openbare ruimte gericht. Kenmerkend aan de zuidzijde is een relatief dichte, vrijstaande bebouwing met achterterreinen grenzend aan het open polderlandschap. De tussenruimten tussen de panden is verschillend doch maximaal ongeveer tien centimeter. De bebouwing is qua schaal nogal verschillend, als gevolg van de ruimte-eisen die aan de te onderscheiden functies van de bebouwing werden gesteld. Kleine woningen met één bouwlaag worden afgewisseld door meer volumieuze stolpboerderijen en schuren.

Het plangebied valt onder b-zone van het beschermd dorpsgezicht. Hier is de bescherming gericht op de historisch-stedenbouwkundige structuur. Binnen de b-zone is eveneens opgenomen een gedeelte van de omliggende landschappelijke structuur. Deze landschappelijke structuur ontleent zijn waarde aan de onregelmatig verlopende veenstromen en kreken, de dikwijls bochtige dijken, huisterpen en het trace van de voormalige tramverbindingen. Er dient te worden gestreeft naar bescherming van de verkavelingsstructuur.

Toetsing
Voor het planvoornemen is een Beeldkwaliteitsplan opgesteld waarmee duidelijk wordt hoe de inpassing wordt verzorgd. Het Beeldkwaliteitsplan is door Mooi NoordHolland van positief advies voorzien. De landschappelijke kenmerken zijn hiermee voldoende beschermd.

De aanwezige stolpboerderij is aangemerkt als Rijksmonument. Het monument is ingeschreven in het rijksmonumentenregister en valt daarmee onder de regels gesteld in de Erfgoedwet. Indien men wijzigingen wil aanbrengen aan het pand wordt door het RCE advies uitgebracht en een eventuele vergunning afgegeven. Tevens is er een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' opgenomen voor de stolpboederij om zo de karakteristieke bijzondere waarde van het pand te beschermen.

Conclusie
Het planvoornemen wordt niet door cultuurhistorische waarden beperkt.

4.2 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Wet natuurbescherming, de NOVI en de Omgevingsverordening.

Onderzoek
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het planvoornemen is een ecologische inventarisatie van het plangebied uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 (Ecologische inventarisatie) bij deze toelichting. Uit dit onderzoek komen de volgende resultaten naar voren:

SOORTENBESCHERMING
Als gevolg van het plan kunnen jaarrond beschermde nesten van huismus, kerkuil en steenuil worden verstoord of vernietigd. Ondanks dat genoemde soorten niet zijn waargenomen, kan gezien de periode waarin de inventarisatie is uitgevoerd niet worden uitgesloten dat de huismus, kerkuil en steenuil in het projectgebied voorkomen. Nader onderzoek is hiervoor noodzakelijk. Tevens dient bij de werkzaamheden het broedseizoen in acht worden genomen.

De voorgenomen sloop van gebouwen zal niet leiden tot verstoring of verwijdering van verblijfplaatsn van vleermuizen. Bij nieuwbouw dient rekening te worden gehouden met mogelijke vliegroutes van vleermuizen door verlichting van de houtsingel te vermijden.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen rust- en verblijfplaatsen van kleine marterachtigen aangetast worden. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van deze soorten zal moeten uitwijzen of een ontheffing in het kader van de Wnb noodzakelijk is.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Noord-Holland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Voor de overige soort(groep)en kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde soorten worden uitgesloten.

GEBIEDSBESCHERMING
Het projectgebied ligt op een afstand van circa elf kilometer van het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de Wnb, te weten Natura 2000-gebied Zwanenwater en Pettemerduinen. Op een afstand van circa driehonderd meter ten zuidwesten van het plangebied ligt een gebied dat is aangewezen als NNN. Het dichtstbijzijnde weidevogelleefgebied ligt op een afstand van circa 570 meter ten oosten van het plangebied.

Gezien de relatief grote afstand tot Natura 2000-gebieden en de aard van het plan kunnen de meeste effecten op in het kader van de Wnb beschermdatum de gebieden op voorhand worden uitgesloten. Voor de invloed van het plan op het gebied van stikstofdepositie is zowel de aanlegfase als de gebruiksfase relevant. De stikstofemissie in de aanlegfase bestaat uit de emissie door machines en verkeersbewegingen van bouwverkeer. De stikstofemissie in de gebruiksfase wordt alleen veroorzaakt door de verkeersbewegingen, aangezien er gasloos gebouwd zal worden. Een Aeriusberekening is uitgevoerd om de exacte effecten te bepalen.

Uit het uitgevoerde onderzoek, zie Bijlage 3 (Aeriusberekening) bij deze toelichting, blijkt dat geen overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar plaatsvindt. Met het planvoornemen treedt door stikstofdepositie geen negatief effect op, op de in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde Natura 2000-gebieden.

In opdracht van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord is een regionaal rapport 'Stikstofdepositie woningbouw' (2023) opgesteld. Uit dit rapport volgt dat voor kleinschalige woningbouwprojecten (minder dan 12 woningen), op veel locaties binnen de gemeente geen (aangepaste) AERIUS-berekening gemaakt hoeft te worden. Gemeente Hollands Kroon betrekt deze regionale rapportage in haar afweging of een nieuwe of een herberekening van een stikstofberekening nooodzakelijk is. Voorgenomen ontwikkeling is gelegen in de 'groene gebieden' zoals weergegeven op de kaart behorende bij de rapporage. In dergelijke gebieden blijkt bij de bouw van maximaal 11 woningen geen sprake te zijn van een toename aan stikstofdepositie. De voorgenomen ontwikkeling voldoet hieraan.

Met het planvoornemen zijn geen negatieve effecten vanwege stikstofdepositie te verwachten.

Nader onderzoek
Nader onderzoek is uitgevoerd naar huismus, kerk- en steenuil, vleermuizen en kleine marterachtigen. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4 (Nader ecologisch onderzoek) bij deze toelichting. Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen huismussen zijn waargenomen. In de omgeving zijn wel huismussen vastgesteld. In het plangebied is een verblijvende solitaire kerkuil waargenomen. De aanwezige vaste verblijfplaats van deze kerkuil raakt met de sloop van de schuur beschadigd of vernield. Aanbevolen wordt om in samenwerking met de Kerkuilenwerkgroep een plan van aanpak voor mitigatie en compensatie te ontwikkelen. Indien geen plan van aanpak in samenwerking met de Kerkuilenwerkgroep wordt opgesteld is adequate mitigatie, tijdelijke compensatie en permanente compensatie noodzakelijk en dient een ontheffing, vergezeld van een activiteitenplan, te worden aangevraagd. Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied vastgesteld. Het plangebied is eventueel wel geschikt als foerageergebied. In het plangebied of de omgeving daarvan, werden in het geheel geen waarnemingen gedaan van aanwezige kleine marterachtigen. Vanwege het ontbreken van verblijfplaatsen of essentieel leefgebied is ontheffing in het kader van de Wnb niet nodig.

In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen duurt ruwweg van half maart tot half juli.

Aanvullend advies op Kerkuil
Op grond van het uitgevoerde onderzoek is nader advies gevraagd aan de Kerkuilen Werkgroep Noord-Holland. De reactie is als Bijlage 5(Notitie werkgroep Kerkuilen) bij deze toelichting ingevoegd en leidt niet tot noodzaak om verder onderzoek te doen of paalnesten (mitigatie en compensatie) te plaatsen. De kerkuil beschikt doorgaans over meerdere rustplaatsen, waar in voorliggende situatie ook sprake van was. In de nabije omgeving zijn daarmee diverse alternatieve locaties aanwezig. Aanvullende mitigerende of compenseren maatregelen zijn niet noodzakelijk. De stolpschuur waar de kerkuil is aangetroffen, verkeerde in zeer slechte staat (staat van instorten) en is in goed overleg met de gemeente en RCE inmiddels gedemonteerd. Vanwege een ruim alternatief aan rustplaatsen in de nabije omgeving heeft door de sloop geen aantasting plaatsgevonden van de verblijfplaats van de kerkuil. Het planvoornemen wordt niet door de aanwezigheid van de kerkuil in uitvoerbaarheid belemmerd.

Conclusie
Op basis van bovenstaande is het planvoornemen qua ecologie uitvoerbaar.

4.3 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A).

Onderzoek
De Heerenweg kent ter plaatse van het voornemen een wisseling van het snelheidsregime van vijftig naar dertig kilometer per uur. Een weg met een snelheidsregime van vijftig kilometer per uur of meer kent op grond van de Wet geluidhinder een zone, in dit geval een zone van tweehonderd meter, gerekend vanuit de as van de weg. Akoestisch onderzoek moet worden verricht wanneer binnen deze zone geluidsgevoelige bebouwing wordt gerealiseerd.

De te realiseren woningen/appartementen liggen op een afstand van 75 tot 150 meter uit de as van de Heerenweg. Formeel dient derhalve akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Redelijkerwijs mag worden verwacht dat de te realiseren woningen/appartementen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder omdat:

  • de verkeersintensiteit relatief laag is. De verwachting is dat de huidige verkeersintensiteit van 1.400 motorvoertuigen per etmaal (2014) in 2030 gestegen zal zijn tot 1.650 motorvoertuigen per etmaal;
  • formeel  slechts het deel van de Heerenweg met een snelheidsregime van vijftig kilometer per uur in de berekeningen meegenomen behoeft te worden;
  • de afstand tot de te realiseren woningen/appartementen relatief groot is in verhouding tot de verkeersintensiteit op de Heerenweg.
  • De te realiseren woningen bevinden zich voornamelijk achter al bestaande (woon)bebouwing, die voor een groot deel als buffer geldt voor het geluid van de nieuwe woningen.

Op grond hiervan kan akoestisch onderzoek achterwege blijven.

Conclusie
De geluidsbelasting vanwege het wegverkeer en vanwege het spoorwegverkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit planvoornemen.

4.4 Bodem

Wet- en regelgeving
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.

Onderzoek
Om te bepalen of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor het beoogde gebruik is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In Bijlage 6 (Bodemonderzoek) bij deze toelichting is de volledige rapportage opgnomen. Hieruit blijkt dat:

Er zijn in de boven- en ondergrond plaatselijk matige verhogingen aangetoond aan lood en/of zink. Verder zijn er in de bodem meerdere parameters licht verhoogd aangetoond. In het grondwater zijn hooguit lichte verhogingen gemeten. Langs de perceelgrens met Heerenweg 130 en 132 zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op een verontreiniging met minerale olie.

In drie van de vier mengmonsters is asbest verhoogd aangetoond in de fijne fractie. Er is echter geen asbestverdacht materiaal > twee centimeter aangetroffen in of op de bodem. In geen van de mengmonster waar asbest is aangetoond wordt de toetswaarde voor nader onderzoek (50 mg/ks ds) overschreden.

De onderzoeksresultaten vormen geen belemmeringen voor de afgifte van een omgevingsvergunning en toekomstige bestemmingswijziging.

Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de werkzaamheden vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van dit rapport worden afgevoerd naar een grondbank of -depot. Hiervoor kan het noodzakelijk zijn dat de grond nog onderzocht dient te worden op PFAS. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig (doorgaans incl. PFAS) conform het Besluit Bodemkwaliteit. Met name bij grotere partijen grond is dit laatste voordeliger dan afvoeren naar een grondbank of -depot. De gemeente beschikt over een bodemkwaliteitskaart, waardoor in sommige gevallen hergebruik mogelijk is zonder aanvullend onderzoek.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.

4.5 Externe veiligheid

De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.

Landelijk is de zogenoemde professionele risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen.

Onderzoek
Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn, is de Risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de directe omgeving geen risicobronnen aanwezig zijn en transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Op ruim een kilometer afstand bevindt zich de provinciale weg N248. Gezien de grote afstand vormt deze weg geen belemmering voor de ontwikkeling van het voornemen.

Met het planvoornemen worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd. Daarnaast valt het plangebied niet binnen de invloedsgebieden waarvoor een verantwoording van het plaatsgebonden of groepsrisico noodzakelijk is.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.6 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin is aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate er gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

WATERWET
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.

Normstelling en beleid:
HOOGHEEMRAADSCHAP HOLLANDS NOORDERKWARTIER
De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op 3 november 2015 is door het HHNK nieuw beleid vastgesteld in de vorm van het Waterprogramma. Hierin zijn de beleidsdoelen en uitgangspunten voor de periode van 2016-2021 beschreven. Dit is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, gericht op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en –keringen.

Wateradvies
In de bestaande situatie is 2.847 vierkante meter aan verharding aanwezig. Daarnaast is circa 293 vierkante meter aan halfverharding aanwezig. Het aantal vierkante meters oppervlaktewater bedraagt in de huidige situatie circa 368 vierkante meter. Na realisatie van het planvoornemen is de verharding 2.805 vierkante meter, de halfverharding 830 vierkante meter en het oppervlaktewater 459 vierkante meter. Het aantal aanwezige vierkante meters verharding neemt hierdoor af. Het aantal vierkante meters halfverharding en oppervlaktewater neemt toe.

Op 16 april 2020 is via de digitale watertoets advies het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier geïnformeerd over het planvoornemen. Uit het ontvangen advies blijkt dat voor het planvoornemen de korte procedure gevolgd kan worden. Dit betekent dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding wat ondervangen kan worden met standaardmaatregelen. Het volledige advies is opgenomen in Bijlage 7 (Wateradvies) bij deze toelichting.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.7 Hinder van bedrijven

Wet- en regelgeving
Bedrijven of andere milieubelastende bedrijvigheid in de directe omgeving van woningen of andere milieugevoelige gebieden kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk. Er dient te worden aangetoond dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor nabijgelegen functies.

Om te bepalen of aan dat criterium kan worden voldaan heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) uitgegeven. Daarin zijn richtafstanden opgenomen per bedrijfscategorie. Wanneer de afstand tussen een bedrijf en een gevoelig object groter of gelijk is aan de richtafstand die bij de betreffende bedrijfscategorie hoort, is dat een goede aanwijzing dat er geen sprake is van onevenredige bedrijfshinder. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.

Toetsing
Met het planvoornemen wordt geen nieuwe bedrijvigheid mogelijk gemaakt. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 12 woningen en het herbestemmen van een bestaande woning. Een woning is aan te merken als hindergevoelig object en is daarmee gevoelig voor hinder van nabijgelegen bedrijvigheid.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich met name woningen. Het dichtsbijzijnde bedrijf betreft de huisartsenpraktijk aan de Burgemeester A. Wiedijkstraat 1. Daarnaast is op korte afstand een natuurijsbaan aanwezig, bevindt zich aan de Heerenweg 144 een voormalig cafe en zijn in 't Readthuys maatschappelijke functies toegestaan.

HUISARTSENPRAKTIJK
Een huisartsenpraktijk is volgens de VNG-brochure aan te merken als categorie 1 bedrijvigheid (SBI 2008 - 8621). Hiervoor geldt een grootste richtafstand van tien meter met betrekking tot geluid. Qua verkeersaantrekkendende werking wordt 2 P aangegeven. Dit houdt in dat in potentie een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking voor deze bedrijvigheid van kracht is. Deze verkeersaantrekkende werking is te verklaren door de relatief korte bezoeken die men aan een huisartsenpraktijk brengt. Gemiddeld over een dag vinden hierdoor veel verkeersbewegingen van en naar de praktijk plaats.

De gronden ter plaatse van deze huisartsenpraktijk zijn in de geldende beheersverordening aangewezen voor 'Maatschappelijk', waarbinnen maatschappelijke, educatieve en sociaal culturele voorzieningen zijn toegestaan. Het gaat hier om voorzieningen in milieucategorie 1 en 2 waarvoor een grootste richtafstand van dertig meter. geldt. De maximale planologische mogelijkheden zijn op dit moment groter dan de feitelijke situatie.

De afstand van de nieuwe woningen (bouwvlak) tot de bedrijvigheid bedraagt circa tien meter. Hiermee wordt voldaan aan de te hanteren grootste richtafstand vanwege geluid voor huisartsenpraktijken. Het geluid wordt in dit geval met name bepaald door de verkeersaantrekkende werking van de bedrijvigheid. Het parkeren voor de bedrijvigheid vindt eveneens op ruim 10 m afstand tot de nieuwe wonignen plaats. De bedrijfsactiviteiten vinden daarnaast over het algemeen in de dagperiode plaats. Veronderstelt kan worden dan geen sprake zal zijn van onevenredige hinder vanwege de aanwezige bedrijvigheid.

De nieuw te realiseren woningen beperken echter wel de ontwikkelingsmogelijkheden van de maatschappelijk aangewezen gronden. Tenzij niet nader gemotiveerd, kan niet zonder meer een bedrijf in milieucategorie 2 worden toegestaan. In de directe omgeving is echter al diverse bestaande woonbebouwing op korte afstand aanwezig dat beperkend werkt voor de ontwikkelingsmogelijkheden op deze locatie. De nieuw te realiseren woningen hebben geen nieuwe beperkende invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijvigheid aan de Burgemeester A. Wiedijkstraat 1.

NATUURIJSBAAN
Een natuurijsbaan is niet als zodanig in de VNG-brochure opgenomen. In de huidige tijd komt het nog maar een enkele keer voor dat daadwerkelijk op natuurijs geschaatst kan worden. Vanwege het seizoensgebonden en tijdelijke karakter van de functie is geen sprake van eventuele hinder. In de geldende beheersverordening zijn de gronden aangewezen voor sport waarmee verschillende sportiviteiten zijn toegestaan.

De natuurijsbaan en eventuele andere sportactiviteiten kunnen het beste onder de categorie Overige sportactiviteiten (SBI-2008 931.99) worden geschaard. Deze activiteiten zijn niet opgenomen in de VNG-brochure maar hiervoor kan een lichte categorie, vergelijkbaar met categorie 1 en 2, worden aangehouden. Gezien de huidige gebruiksintensiteiten (incidenteel gebruik) van het sportveld is enige hinder niet te verwachten, het zal zich incidenteel voordoen (afhankelijk van vorst) en is dan van korte duur en zal dan enig stemgeluid kunnen genereren.

HORECA
Aan de Heerenweg 144 was (!) een dorpscafe gevestigd. Een café is volgende de VNG-brochure aan te merken als categorie 1 bedrijvigheid. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van tien meter. Het gebruik is conform de geldende beheersverordening. De afstand van de horeca activiteiten tot het bouwvlak van de dichtstbijzijnde nieuwe woning bedraagt circa vijftig meter. Aan de te hanteren richtafstand kan dan ook ruimschoots worden voldaan.

't RAEDTHUYS
't Raedthuys aan de Heerenweg 152 heeft in de beheersverordening een maatschappelijke functie toebedeeld gekregen. Activiteiten vergelijkbaar met milieucategorie 1 en 2 zijn hier toegestaan. Voor deze categorie bedrijvigheid geldt een grootste richtafstand van dertig meter. De afstand van de functie tot het bouwvlak van de dichtsbijzijnde nieuwe woning bedraagt circa vijftig meter. Aan de te hanteren richtafstand kan worden voldaan.

AGRARISCH GEBIED

Bij de teelt van gewassen (akkerbouw, fruitteelt) moet rekening worden gehouden met 'spuitzones'. Dit is een zone (gebaseerd op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State), die moet worden aangehouden ten opzichte van de gronden waarop gewassen worden gehouden en waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. De zone is bedoeld om, voor omliggende functies, een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen en voor de omliggende agrarische bedrijven dat zij hun bedrijfsvoering ongehinderd kunnen uitvoeren.

De richtafstanden die zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) hebben geen betrekking op open teelten en zijn daarmee niet bruikbaar (ABRvS 23 september 2009, zaaknummer 200900570/1/R2).

Bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bestaan wettelijk geen bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. In het kader van een bestemmingsplan dient een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen plaats te vinden. Hierbij dient de aan te houden afstand tussen de activiteit en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen te worden, dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object kan worden gegarandeerd.  Vanwege het ontbreken van wetgeving is een in de praktijk (als gevolg van jurisprudentie) gegroeide vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 m tussen agrarische gronden met open teelten (veelal fruitteelt) en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies in acht moet worden genomen.

Een kortere afstand tussen een gevoelig object en de omliggende agrarische bedrijvigheid is mogelijk, mits daarvoor een deugdelijke motivering aanwezig is. Deze motivering moet gebaseerd zijn op een op de locatie toegesneden onderzoek. De afgelopen jaren zijn bij locatiespecifieke onderzoeken om een korte afstand dan 50 meter te motiveren diverse rekenmethodieken gehanteerd. Door recente jurisprudentie van 19 oktober 2022 (ABRvS 202100769/1/R4) is gebleken dat ook de laatst gehanteerde rekenmethodiek (EFSA rekenmethode) niet houdbaar is bij locatiespecifike onderzoek. Op dit moment is er geen rekenmethode aanwezig die juridisch stand houdt.

De gemeente Hollands Kroon heeft, om te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied stil komen te staan, een Notitie gewasbescherming en spuitzonering vastgesteld (7 maart 2023). De notitie geeft uitgangspunten om ontwikkelingen in de nabijheid van agrarische percelen aan te toetsen, waarbij rekening wordt gehouden met een goed woon- en leefklimaat.  De beleidsnotitie betreft een tijdelijk document, tot een nieuwe landelijke rekenmethodiek is vastgesteld. In de beleidsnotitie wordt ruimte geboden voor maatwerk in situaties dat op percelen gelegen naast agrarische percelen sprake is van intensivering van gebruik. In bijlage 2 bij de beleidsnotitie is een tabel opgenomen aan de hand waarvan dat maatwerk kan worden beargumenteerd.

Locatie
Met dit planvoornemen vindt een intensivering van het gebruik op het perceel plaats. Het gaat hier om een wijziging van agrarisch naar wonen. Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van 11 nieuwe woningen en het positief bestemmen van de bestaande bedrijfswoning. Het voormalige agrarische bedrijf wordt wegbestemd.

 

De gronden aangrenzend aan het plangebied zijn conform provinciaal beleid aangewezen als BPL Schagen. Eén van de kernkwaliteiten van dit gebied is de geschiktheid als habitat voor weidevogels. Het toevoegen van opgaande elementen die leiden tot een verkleining van het habitat (verkleinen grootschalig open gebied) of een verlaging van het waterpeil is een aantasting van de kernkwaliteit van het BPL. Bestaande elementen tasten deze kernkwaliteiten niet aan. In de bestaande situatie zijn de omliggende gronden in gebruik als grasland. Vanwege de beschermde status als BPL is het wijzigen van dit agrarisch gebruik naar opgaande teelt of akkerbouw niet waarschijnlijk (strijdigheid provinciaal beleid). De huidige wet- en regelgeving heeft daarin het geldende bestemmingsplan ingehaald. 

 

Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' is van toepassing op de omliggende percelen die gekleurd zijn omcirkeld. Navolgende figuur geeft een weergave van de planologische situatie waarna per perceel wordt aangegeven welke situatie hierop van toepassing is. 

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz22-va01_0009.png"

Figuur 9. Uitsnede Bestemmingsplan voormalige gemeente Niedorp.

Aan de west- en zuidzijde van het plangebied (kadastraal perceel BSG00-G-773) zijn agrarische gronden gelegen. Op deze gronden is het 'bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp' van toepassing. Conform de regeling in het geldende bestemmingsplan is de teelt van gewassen op deze gronden mogelijk. De agrarische gronden (rood omkaderd) zijn in eigendom van initiatiefnemer. Deze gronden behoorden tot het voormalig agrarisch bedrijf en waren destijds als zodanig in gebruik. Het hedendaagse en toekomstige gebruik van deze gronden is slechts grasland. Er is geen intentie om deze gronden te verkopen of verpachten voor het agrarisch gebruik. De eigenaren hebben per brief verklaard dat sprake is van ander agrarisch gebruik en dat toepassing van gewasbescherming hier niet aan de orde is. Op dit besluit is een kettingbeding van toepassing. Er is tevens toestemming verkregen om het gebied als bufferzone te gebruiken.

 

De gronden ten oosten van het plangebied (kadastraal perceel BSG00-G-622, oranje omkaderd) zijn eveneens bestemd als agrarisch. Ook op deze gronden is de teelt van gewassen planologisch mogelijk. Deze gronden zijn in gebruik als paardenweide waarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet aan de orde is. Dit is eveneens niet in de lijn der verwachtingen dat dit in toekomst gaat gebeuren.

 

De gronden ten oosten van het plangebied (kadastraal perceel BSG00-G737, groen omkaderd) zijn bestemd als agrarisch waar teelt van gewassen planologisch mogelijk is. De gronden zijn echter te nat voor agrarisch gebruik. Het ligt niet voor de hand dat de gronden zodanig worden verbeterd dat de gronden wel geschikt worden gemaakt voor bollen en/of fruitteelt. Gewasbescherming is hier in de huidige en toekomstige situatie niet aan te verwachten.  Daarnaast is de windrichting in het plangebied doorgaans in zuidwestelijke richting en staat daarmee van de locatie af. Als er al sprake is van gewasbescherming dan is hier geen drift te verwachten.

 

De gronden ten zuiden van het plangebied (kadastraal perceel BSG00-G734, paars omkaderd) zijn in eigendom van een agrariër in de nabije omgeving. Op deze gronden kan gewasbescherming worden toegepast. De afstand tussen de woonpercelen (bestemming) en die agrarische gronden bedraagt circa 20 meter. Op deze gronden wordt één keer in de zes jaar gewasbescherming toegepast. Overeenkomstig het Activiteitenbesluit wordt bij dit gebruik drift reducerende spuitkoppen ingezet. Vanaf 2030 gelden strengere eisen voor het gebruik van gewasbescherming. Daarnaast is de windrichting in het plangebied doorgaans in zuidwestelijke richting en staat daarmee van de locatie af. Van eventuele drift in het plangebied is nagenoeg geen sprake. Drift ontstaat met name bij hoge fruitteelt dat in een dergelijke gebied (aangewezen als BPL en natte gronden) niet te verwachten is. In de overige jaren zijn de gronden in gebruik als grasland.

 

Maatregelen
Voor het betreffende plan is een landschappelijke inpassing opgesteld waarvan de uitwerking en instandhouding juridisch is geborgd. De woonpercelen dienen daarmee voorzien te worden van opgaande bomen. Deze opgaande bomen kunnen gezien worden als afschermende beplanting. Voor de zuidelijke woonpercelen grenzend aan het gebied waar ééns in de zes jaar gewasbescherming wordt toegepast, wordt een bufferzone opgenomen. De bufferzone kent een diepte van 15-20 meter dat op het woonperceel begrensd wordt door een afschermende haag en diverse bomen van 1,5 meter diepte. De aanleg en instandhouding van de bufferzone en afschermende beplanting wordt in koopcontracten vastgelegd.

Tenslotte is het gehele plangebied voorzien van een omkadering door een watergang. De watergang kent een breedte van circa 5 meter en heeft daarmee eveneens een afschermende werking.

 

Hoewel niet volledig voldaan kan worden aan de hiervoor genoemde afstand van 50 meter worden de woonpercelen voorzien van afschermende beplanting en een afschermende watergang. Daarnaast wordt er wel een kleine bufferzone gerealiseerd. Hiermee wordt de kans op overlast vanwege drift op de woonpercelen verkleind naar nihil. Daarnaast is vanwege de huidige wet- en regelgeving het toepassen van akkerbouw- of fruitteelt op de omliggende agrarische gronden niet te verwachten. Voor voorgenomen ontwikkeling kan dan ook gesteld worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als het gaat om bedrijfshinder vanwege omliggende agrarische gronden. Daarnaast worden nabijgelegen agrarische bedrijven niet in de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt vanwege de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect hinder van bedrijven uitvoerbaar.

4.8 Verkeer en parkeren

Het plangebied is gelegen in Barsingerhorn. Conform het CBS is Barsingerhorn aangemerkt als een niet stedelijke omgeving. Het plangebied is te beschouwen als rest bebouwde kom.

Verkeer
Met het planvoornemen worden twaalf nieuwe woningen mogelijk gemaakt die een verkeersgeneratie met zich mee brengen.

Aan de hand van de CROW-publicatie 318 'Toekomstbestendig parkeren' kan de verkeersgeneratie van het voornemen bepaald worden.

Met het planvoornemen worden:

  • één koopappartementen in de stolpschuur;
  • vijf vrijstaande koopwoningen;
  • drie rijwoningen; en
  • twee twee-onder-één-kapwoningen;

mogelijk gemaakt. Daarnaast is één bestaande woning aanwezig.

Hiervoor kan de volgende verkeersgeneratie gehanteerd worden:

Type woning   Aantal   Verkeersgeneratie per woning (maximaal)   Totaal  
Bestaande woning   1   6,4   6,4  
Koopappartement   1   6,4   6,4  
Vrijstaande koopwoning   5   8,6   43  
Rijwoning   3   7,8   23,4  
Twee-onder-één kap   2   8,2   16,4  
Totaal   95,6  

De extra verkeersbewegingen voor het totale project komt hiermee op maximaal 95,6 is afgerond 96 verkeersbewegingen per gemiddelde weekdag. Een nieuwe ontsluitingsweg in het plangebied wordt aangelegd waarop alle nieuwe woningen ontsluiting vinden. De ontsluitingsweg vindt aansluiting op de bestaande inrit bij de Heerenweg 128 en de inrit tussen Heerenweg 144-150. De ontsluiting bij bij de Heerenweg 144-150 is deels eenrichtingverkeer. Het verkeer rijdt in tussen Heerenweg 144-150 en rijdt uit tussen 156 en 158. Verwacht mag worden dat deze verkeersbewegingen opgevangen kunnen worden op omliggende wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1911.BPBG2010hz22-va01_0010.png"

Figuur 10. Weergave verkeersontsluiting

Parkeren
De gemeente Hollands Kroon heeft in 2018 het Facetbestemmingsplan Parkeren en Wonen vastgesteld. Hierin is het parkeerbeleid van van de gemeente op de gehele gemeente van toepassing verklaard. Het Facetbestemmingsplan verwijst naar de 'Parkeerregels Hollands Kroon zoals vastgesteld op 9 maart 2018. Deze parkeerregels gaan uit van gemiddelden en verwijst naar publicatie 317 van het CROW.

Op basis van de cijfers van het CROW kan de volgende parkeerbehoefte vastgesteld worden:

Type woning   Aantal   Parkeerbehoefte per woning (gemiddelden)   Totaal  
Bestaande woning   1   1,9   1,9  
Koopappartementen   1   1,9   1,9  
Vrijstaande koopwoning   5   2,3   11,5  
Rijwoningen   3   2   6  
Twee-onder-één kap   2   2,2   4,4  
Totaal   27,7  

De totale extra parkeerbehoefte komt hiermee op 27,7 is afgerond 28 parkeerplaatsen. In het plangebied wordt bij de meeste woningen ruimte geboden voor het parkeren van twee auto's op eigen erf. Voor een enkele woning (rijwoning en appartement) wordt parkeerruimte in de openbare ruimte gevonden. In het plangebied worden tien parkeerplaatsen voor algemeen gebruik in de openbare ruimte gerealiseerd. Naast de beschikbare parkeerruimte op de kavels, ontstaat hiermee een totale parkeercapaciteit van 30 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de te hanteren parkeernorm.

Conclusie
Wat betreft het aspect verkeer en parkeren is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.9 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van drie procent verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.

Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.369 voertuigbewegingen van auto's dan wel 132 voertuigbewegingen van vrachtauto's per weekdagetmaal leidt (grenswaarden 2019)

Met het planvoornemen neemt het aantal verkeersbewegingen met maximaal 96 motorvoertuigen toe. De grenswaarden zoals hiervoor aangegeven worden hiermee niet overschreden. Met het planvoornemen is dan ook geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie
Het bestemmingsplan mag wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

4.10 Overig

4.10.1 Duurzaamheid

Duurzaamheid van een gebied of in relatie tot een ruimtelijke ontwikkeling kan tot uitdrukking komen in de thema’s: kwaliteit van de leefomgeving, water, energie, mobiliteit, natuur/ecologie en milieu. Onder deze laatste kan onder meer het volgende worden verstaan: gezondheid, externe veiligheid, materiaalkeuze en hergebruik van materialen, duurzaam slopen, geluid, lucht en beheer/onderhoud van een gebied of gebouw. Er bestaat geen wettelijke verplichting om het thema duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Wel vormt het een belangrijk onderwerp in het sociaal-maatschappelijke debat en daarmee een belangrijk aandachtspunt in het overheidsbeleid. Gemeenten streven in dat kader naar een duurzame (gebouwde) omgeving.

Bestemmingsplannen kunnen echter beperkt worden gehanteerd om duurzame energieaspecten te regelen. Voor eventuele ambitieuze duurzame energiedoelstellingen dienen dan ook extra instrumenten, zoals privaatrechtelijke overeenkomsten, ingezet te worden.

DUURZAAM BOUWLOKET
Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver)bouwen, energiebesparing of energie opwekken kunnen inwoners en ondernemers van Noord-Holland tegenwoordig bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente Hollands Kroon participeert hier in.

Met het planvoornemen worden woningen mogelijk gemaakt. De woningen moeten voldoen aan het Bouwbesluit. Hierin zijn concrete eisen aan de milieuprestaties van gebouwen opgenomen. Daarnaast wordt gesproken over BENG, Bijna Energie Neutrale Woningen. Volgens de BENG-norm moet minstens de helft van de energie die nodig is voor de verwarming van woningen, afkomsting zijn uit hernieuwbare bronnen zoals wind en zon. In de nadere planvorming zal rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving wat betreft duurzaamheid.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

De voorgenomen ontwikkeling is een concreet benoemde activiteit die in kolom D van het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er is echter geen sprake van het overschrijden van drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het planvoornemen geldt daarom geen plan-MER-plicht en een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is ook niet aan de orde.

Voorts kan op basis van voorgaande verantwoording van de omgevingsaspecten in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het projectgebied hoeven te worden verwacht.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

Het plan is opgesteld op basis van de SVBP, waardoor de mogelijkheid bestaat om het plan digitaal te publiceren.

5.2 Toelichting op de regels

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

GROEN
De bestemming 'Groen' is toegekend aan de openbare groenpartijen in het plangebied. Het gaat hier met name om de groenstrook ten zuiden van de woningen Heerenweg 130 t/m 140. Binnen deze bestemming mogen geen bouwwerken worden opgericht. De groenbestemming is bedoeld voor de realisatie en in standhouding van de groenstructuren in het plangebied. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze bepaalt dat het gebruik van gronden met deze bestemming strijdig is indien geen uitvoer wordt gegeven aan het beeldkwaliteitsplan als opgenomen in Bijlage 1 (Beeldkwaliteitsplan) bij de regels. Daarbij moeten de eisen van het beeldkwaliteitsplan voor deze bestemming ook in stand worden gehouden. Wel is het toegestaan om voor af te wijken van deze voorwaardelijke verplichting gedurende twaalf maanden.

SPORT
De bestemmings 'Sport' is toegekend aan het clubgebouw van de ijsbaan. Bestaande bouwwerken zijn hierbinnen toegestaan. De bestemming richt zich specifiek op het gebruik van het clubgebouw voor de ijsbaan, overige sportactiviteiten zijn niet mogelijk.

VERKEER
De wegen in het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer'. De wegen hebben hiermee een openbaar karakter gekregen en zijn beoogd voor het bestemmingsverkeer. Binnen deze bestemming zijn ook parkeergelegenheden, water, groen en voorzieningen voor openbaar nut toegestaan.

WONEN
De woonbestemming is toegekend aan de verschillende woonpercelen. Binnen deze bestemming zijn zowel vrijstaande, rijwoningen als twee-onder-een-kap woningen toegestaan. Bebouwing is toegestaan binnen een bouwvlak. In een bouwvlak is één woning toegestaan mits een groter aantal wanneer aangeduid. Bij de woningen zijn in ondergeschikte vorm aan-huis-verbonden beroepen toegestaan. Verder bevatten de bouwregels specifieke regels ten aanzien van de goot- en bouwhoogte. Deze bepalen immers dat (behalve de bestaande goot- en bouwhoogte) de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan als in het beeldkwaliteitsplan is bepaald. In het beeldkwaliteitsplan (als opgenomen in Bijlage 1 (Beeldkwaliteitsplan) bij de regels) is per type woning bepaalt wat de goot- en bouwhoogte mag zijn. Dit wordt op pagina 21 en 22 aangegeven. Het type woningen dat daarbij wordt onderscheiden betreffen:

  • A: Hoofdwoning boerenerf (hooiberg volume);
  • B: Kapbergwoning;
  • C & F: Kapschuurwoning;
  • D & E: Schuurwoningen.

De voorgeschreven locaties voor de woningen staan aangegeven op pagina 18 van het beeldkwaliteitsplan. De locatie van deze woningen zijn juridisch geborgd via een zogeheten voorwaardelijke verplichting. Deze voorwaardelijke verplichting bepaalt dat het gebruik van gronden met deze bestemming strijdig is indien geen uitvoer wordt gegeven aan het beeldkwaliteitsplan als opgenomen in Bijlage 1 (Beeldkwaliteitsplan) bij de regels. Daarbij moeten de eisen van het beeldkwaliteitsplan voor deze bestemming ook in stand worden gehouden. Wel is het toegestaan om voor af te wijken van deze voorwaardelijke verplichting gedurende twaalf maanden.

WAARDE - ARCHEOLOGIE 2
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is opgenomen op de delen van het plangebied die bescherming van eventuele archeologische waarden vragen. Bij ingrepen groter dan vijftig vierkante meter (Waarde - Archeologie 2) en dieper dan veertig centimeter is archeologisch onderzoek vereist voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen verleend kan worden.

BESCHERMD DORPSGEZICHT
Overeenkomstig de huidige planologische situatie is de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' ook in voorliggend plan opgenomen. Het typerende erf is hiermee ook in de toekomst beschermd als onderdeel van het beschermd dorpsgezicht van Barsingerhorn.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer draagt de uit het plan voortkomende kosten. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is een planschadeovereenkomst afgesloten.

Op basis van deze overweging is het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex. artikel 3.1.1 van het Bro
In het kader van bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1 van het Bro wordt het bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. De ingekomen reacties worden in het wijzigingsplan verwerkt.

Informeren omwonenden
Op 20 november 2018 is een inloopavond voor omwonenden georganiseed. Op deze avond zijn de plannen gepresenteerd en hebben omwonenden de gelegenheid gehad vragen te stellen. De naar voren gekomen vragen zijn betrokken in de verdere planontwikkeling. Het verslag is opgenomen als Bijlage 8 bij de toelichting. Sinds 2018 zijn nog diverse gesprekken gehouden met omwonenden om tot nuancering van het planvoornemen te komen. Eind november 2020 werden zo ook met directe buren gesprekken gevoerd over het plan en de effecten, dit alles erop gericht om het in onderlinge afstemming ook naar de uitvoering te brengen.

Overleg ex. artikel 3.8 van de Wro
Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wro gedurende zes weken ter inzage gelegd. Op het plan zijn geen zienswijzen ingediend. Wel is een aanpassing aan de toelichting van het bestemmingsplan nodig in verband met spuitzonering rond de ontwikkeling en de stikstofberekening. Op het moment dat de planregels en/of de verbeelding worden gewijzigd, is er formeel sprake van een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Nu de planregels en de verbeelding niet wijzigen, is het bestemmingsplan op 13 juli 2023 ongewijzigd vastgesteld.